1.
Verzekerd gedurende een kalenderjaar is de persoon, jonger dan 65 jaar:
a.
die in Nederland woont en die winst uit onderneming geniet, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening drijft;
b.
die niet in Nederland woont en die winst uit Nederlandse onderneming geniet, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening drijft; en wiens inkomen niet meer bedraagt dan € 20 800 [Red: per 1 januari 2005: € 21.050,–] .
2.
De inspecteur van de rijksbelastingdienst verstrekt bij voor bezwaar vatbare beschikking aan de persoon, bedoeld in of krachtens het eerste lid, een verklaring waaruit blijkt dat hij voldoet aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden.
3.
Voor de toepassing van het eerste lid blijven buiten beschouwing wijzigingen in het inkomen die door de inspecteur van de rijksbelastingdienst na 1 oktober worden vastgesteld.
4.
Voor de toepassing van het eerste en het derde lid wordt onder inkomen verstaan de som van het belastbare inkomen uit werk en woning, het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, bedoeld in de
Hoofdstukken 3,
4 en
5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, verminderd met de correctieposten bedoeld in
artikel 3c, zesde lid, onderdelen a tot en met g, met dien verstande dat indien de berekening van het belastbare inkomen uit werk en woning of het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang tot een negatief bedrag leidt, dat inkomen op nul wordt gesteld. Bij ministeriële regeling wordt bepaald over welk tijdvak het inkomen in aanmerking wordt genomen en kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste, tweede en derde lid.
5.
Artikel 3a is van overeenkomstige toepassing op het bedrag, genoemd in het eerste lid.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan uitbreiding of beperking worden gegeven aan de in het eerste lid bedoelde verzekering.
8.
Over het tijdvak 2004 en volgende tijdvakken wordt, in afwijking van het vierde lid, onder inkomen verstaan de som van het belastbare inkomen uit werk en woning, het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, bedoeld in de
Hoofdstukken 3,
4 en
5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, verminderd voor de tijdvakken 2004 en 2005 met € 1 355; met dien verstande dat indien de berekening van het belastbare inkomen uit werk en woning of het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang tot een negatief bedrag leidt, dat inkomen op nul wordt gesteld.
9.
Indien het inkomen moet worden bepaald over een aan het kalenderjaar 2001 voorafgaand kalenderjaar, wordt, in afwijking van het vierde lid, onder inkomen verstaan: voor binnenlands belastingplichtigen, het inkomen bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de inkomensbelasting 1964 en voor buitenlands belastingplichtigen het binnenlandse inkomen bedoeld in artikel 48, eerste lid, van die wet met dien verstande dat indien de berekening van het inkomen tot een negatief bedrag leidt, dat inkomen op nul wordt gesteld.
10.
Voor de toepassing van het eerste lid, geschiedt de toerekening van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en bestanddelen van de rendementsgrondslag van de verzekerde en zijn partner overeenkomstig
artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Onder partner wordt verstaan degene die partner is in de zin van
artikel 1.2, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en degene die geen keuze voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige als bedoeld in
artikel 1.2, derde lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft gedaan of heeft kunnen doen. In geval de verzekerde en zijn partner beiden belastingplichtig zijn, geldt de gemaakte keuze, bedoeld in de
artikelen 1.2, eerste lid, onderdeel b, en
2.17, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 ook voor de toepassing van het eerste lid.