Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
+ Eerste Boek. De wijze van procederen voor de rechtbanken, de hoven en de Hoge Raad
+ Tweede Boek. Van de gerechtelijke tenuitvoerlegging van vonnissen, beschikkingen en authentieke akten
+ Derde Boek. Van regtspleging van onderscheiden aard
+ Vierde Boek. Arbitrage
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht

Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van digitaal procederen)

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Ook bekend als:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Artikel 1
Onverminderd het omtrent rechtsmacht in verdragen en EG-verordeningen bepaalde en onverminderd artikel 13a van de Wet algemene bepalingen wordt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beheerst door de volgende bepalingen.
Artikel 2
In zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
Artikel 3
In zaken die bij verzoekschrift moeten worden ingeleid, met uitzondering van zaken als bedoeld in de artikelen 4 en 5, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien:
a. hetzij de verzoeker of, indien er meer verzoekers zijn, een van hen, hetzij een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft,
b. het verzoek betrekking heeft op een bij dagvaarding ingeleid of in te leiden geding ten aanzien waarvan de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, of
c. de zaak anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is.
1.
Indien de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PbEU L 338) niet van toepassing is, wordt de rechtsmacht van de rechter met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigverklaring, alsmede nietigheid en geldigheid van het huwelijk uitsluitend bepaald overeenkomstig de artikelen 3, 4 en 5 van deze verordening.
2.
Heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigheid, nietigverklaring of geldigheid van huwelijken, dan heeft hij, voorzover de in het eerste lid genoemde verordening daarop niet van toepassing is en onverminderd artikel 1, tevens rechtsmacht tot het treffen van voorlopige en bewarende maatregelen voorzover die verband houden met echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigverklaring, alsmede nietigheid en geldigheid van huwelijken.
3.
Heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigheid, nietigverklaring of geldigheid van huwelijken, dan heeft hij, voorzover de in het eerste lid genoemde verordening daarop niet van toepassing is en onverminderd artikel 1, tevens rechtsmacht ter zake van daarmee verband houdende nevenvoorzieningen, met dien verstande
a. dat met betrekking tot de voorzieningen als bedoeld in artikel 827, eerste lid, onder d en e, de Nederlandse rechter uitsluitend rechtsmacht heeft als de woning in Nederland is gelegen, en
b. dat met betrekking tot verzoeken tot regeling van het gezag en het omgangsrecht de Nederlandse rechter zich onbevoegd verklaart indien hij zich, wegens de geringe verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland, niet in staat acht het belang van het kind naar behoren te beoordelen.
4.
Met betrekking tot het geregistreerd partnerschap zijn het eerste tot en met het derde lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Nederlandse rechter steeds rechtsmacht heeft indien het geregistreerd partnerschap in Nederland is aangegaan.
Artikel 5
Onverminderd artikel 1 heeft de Nederlandse rechter in zaken betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid geen rechtsmacht indien het kind zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft, tenzij hij zich in een uitzonderlijk geval, wegens de verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland, in staat acht het belang van het kind naar behoren te beoordelen.
Artikel 6
De Nederlandse rechter heeft eveneens rechtsmacht in zaken betreffende:
a. verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis of het verzoek ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
b. een individuele arbeidsovereenkomst of een agentuurovereenkomst, indien de arbeid gewoonlijk in Nederland of op een Nederlands zeeschip als bedoeld in artikel 695 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt verricht of laatstelijk gewoonlijk werd verricht;
d. een overeenkomst die wordt gesloten door een partij die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en een natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, indien die natuurlijke persoon in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft en de partij die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf aldaar commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op Nederland en de overeenkomst onder die activiteiten valt;
e. verbintenissen uit onrechtmatige daad, indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of zich kan voordoen;
f. zakelijke rechten op, alsmede huur en verhuur, pacht en verpachting van in Nederland gelegen onroerende zaken;
g. nalatenschappen, indien de erflater zijn laatste woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland had;
h. de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van in Nederland gevestigde vennootschappen of rechtspersonen; de geldigheid, nietigheid of rechtsgevolgen van hun besluiten of die van hun organen, dan wel de rechten en verplichtingen van hun leden of vennoten als zodanig;
i. faillissement, surséance van betaling of schuldsaneringsregeling natuurlijke personen indien het faillissement, de surséance van betaling of de toepassing van de schuldsaneringsregeling in Nederland is uitgesproken of verleend.
Artikel 6a
Voor de toepassing van artikel 6, onderdeel a, is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering in Nederland gelegen:
a. voor de koop en verkoop van roerende zaken, indien de zaken volgens de overeenkomst in Nederland geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;
b. voor de verstrekking van diensten, indien de diensten volgens de overeenkomst in Nederland verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden.
1.
Indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, komt hem deze ook toe ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
2.
Indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, komt hem deze ook toe ten aanzien van een vordering in reconventie en ten aanzien van een vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst, tenzij tussen deze vorderingen en de oorspronkelijke vordering onvoldoende samenhang bestaat.
1.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht indien partijen met betrekking tot een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, bij overeenkomst een Nederlandse rechter of de Nederlandse rechter hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van die rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, tenzij daarvoor geen redelijk belang aanwezig is.
2.
De Nederlandse rechter heeft geen rechtsmacht indien partijen met betrekking tot een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, bij overeenkomst een rechter of de rechter van een vreemde staat bij uitsluiting hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van die rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan.
3.
Een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid laat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter onverlet indien de zaak een individuele arbeidsovereenkomst betreft of een overeenkomst als bedoeld in artikel 6, onder d.
4.
Het derde lid vindt geen toepassing indien:
a. de in het tweede lid bedoelde overeenkomst is aangegaan na het ontstaan van het geschil, of
b. de werknemer, of de partij die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zich op de overeenkomst beroept om zich tot de rechter van een vreemde staat te wenden.
5.
Een overeenkomst als bedoeld in het eerste of het tweede lid wordt bewezen door een geschrift. Daarvoor is voldoende een geschrift dat een dergelijk beding bevat of dat verwijst naar algemene voorwaarden die een dergelijk beding bevatten, mits dat geschrift door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard.
6.
Een overeenkomst als bedoeld in het eerste of het tweede lid dient als een afzonderlijke overeenkomst te worden beschouwd en beoordeeld. De aangewezen rechter is bevoegd te oordelen over de rechtsgeldigheid van de hoofdovereenkomst waarvan een overeenkomst als bedoeld in het eerste of het tweede lid deel uitmaakt of waarop zij betrekking heeft.
Artikel 9
Komt de Nederlandse rechter niet op grond van de artikelen 2 tot en met 8 rechtsmacht toe, dan heeft hij niettemin rechtsmacht indien:
a. het een rechtsbetrekking betreft die ter vrije bepaling van partijen staat en de gedaagde of belanghebbende in de procedure is verschenen niet uitsluitend of mede met het doel de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten, tenzij voor rechtsmacht van de Nederlandse rechter geen redelijk belang aanwezig is,
b. een gerechtelijke procedure buiten Nederland onmogelijk blijkt, of
c. een zaak die bij dagvaarding moet worden ingeleid voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is en het onaanvaardbaar is van de eiser te vergen dat hij de zaak aan het oordeel van een rechter van een vreemde staat onderwerpt.
Artikel 10
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht in het geval, bedoeld in artikel 767, alsmede indien dit voortvloeit uit andere wettelijke bepalingen tot aanwijzing van een bevoegde rechter dan die vervat in de derde afdeling van de tweede titel en de tweede afdeling van de derde titel.
Artikel 11
Het verweer dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, wordt in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid op straffe van verval van het recht daartoe gevoerd vóór alle weren ten gronde.
Artikel 12
Indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, kan de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling aanhouden totdat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist. Indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd. Indien het een zaak betreft die bij dagvaarding moet worden ingeleid, is artikel 11 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 13
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter tot het treffen van bewarende of voorlopige maatregelen kan niet worden betwist op de enkele grond dat hij met betrekking tot de zaak ten principale geen rechtsmacht heeft.
Artikel 14
Voor de toepassing van de regels betreffende de rechtsmacht van de Nederlandse rechter wordt het Nederlandse gedeelte van het continentale plat gelijk gesteld met het grondgebied van Nederland.
1.
Bij de rechtbank worden zaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist door een enkelvoudige kamer.
2.
Indien de zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer, bestaande uit drie leden. De enkelvoudige kamer kan ook in andere gevallen een zaak naar een meervoudige kamer verwijzen.
3.
Verwijzing kan geschieden in elke stand van de procedure. De behandeling van een verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.
4.
De meervoudige kamer kan bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk zal geschieden door een zoveel als mogelijk uit haar midden aangewezen rechter-commissaris. De rechter-commissaris oefent daarbij de bevoegdheden uit, aan de rechtbank toegekend.
5.
De meervoudige kamer kan na het wijzen van een tussenvonnis de zaak verwijzen naar de enkelvoudige kamer voor verdere behandeling. Het tweede lid en het derde lid, tweede volzin, zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Bij het gerechtshof worden zaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist door een meervoudige kamer, bestaande uit drie raadsheren.
2.
Tenzij de zaak in eerste aanleg door een meervoudige kamer is beslist, kan de meervoudige kamer naar een enkelvoudige kamer verwijzen de zaken die aanhangig zijn gemaakt ingevolge het bij of krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde en die naar haar oordeel daarvoor geschikt zijn.
3.
Indien de verwezen zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één raadsheer, wijst zij deze terug naar de meervoudige kamer.
4.
Verwijzing of terugwijzing kan geschieden in elke stand van de procedure. De behandeling van een verwezen of teruggewezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.
5.
De meervoudige kamer kan bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk zal geschieden door een zoveel als mogelijk uit haar midden aangewezen rechter-commissaris. De raadsheer-commissaris oefent daarbij de bevoegdheden uit, aan het gerechtshof toegekend.
1.
Bij de Hoge Raad worden zaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist door vijf leden van de meervoudige kamer.
2.
De voorzitter van de meervoudige kamer kan bepalen dat een zaak die daarvoor naar zijn oordeel geschikt is, wordt behandeld en beslist door drie leden van die kamer. Indien de zaak naar het oordeel van een van deze leden ongeschikt is voor behandeling en beslissing door drie leden, wordt de behandeling voortgezet door vijf leden.
3.
De leden kunnen bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk zal geschieden door een uit hun midden aangewezen raadsheer-commissaris. De raadsheer-commissaris oefent daarbij de bevoegdheden uit, aan de Hoge Raad toegekend.
1.
De kamer bij welke een zaak in behandeling is, kan deze, met toestemming van het bestuur van het gerecht, verwijzen naar een andere kamer van gelijk getal. Tegen de verwijzing staat geen voorziening open.
2.
Vonnissen, arresten en beschikkingen, gewezen onderscheidenlijk gegeven door een meervoudige kamer, kunnen worden uitgesproken door een enkelvoudige kamer.
Artikel 19
De rechter stelt partijen over en weer in de gelegenheid hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht, een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. Bij zijn beslissing baseert de rechter zijn oordeel, ten nadele van een der partijen, niet op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten.
1.
De rechter waakt tegen onredelijke vertraging van de procedure en treft, zo nodig, op verzoek van een partij of ambtshalve maatregelen.
2.
Partijen zijn tegenover elkaar verplicht onredelijke vertraging van de procedure te voorkomen.
Artikel 21
Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
Artikel 22
De rechter kan in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Partijen kunnen dit weigeren indien daarvoor gewichtige redenen zijn. De rechter beslist of de weigering gerechtvaardigd is, bij gebreke waarvan hij daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.
Artikel 23
De rechter beslist over al hetgeen partijen hebben gevorderd of verzocht.
Artikel 24
De rechter onderzoekt en beslist de zaak op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten gronde hebben gelegd, tenzij uit de wet anders voortvloeit.
Artikel 25
De rechter vult ambtshalve de rechtsgronden aan.
Artikel 26
De rechter mag niet weigeren te beslissen.
1.
De terechtzitting is openbaar. De rechter kan evenwel gehele of gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren of slechts met toelating van bepaalde personen bevelen:
a. in het belang van de openbare orde of de goede zeden,
b. in het belang van de veiligheid van de Staat,
c. indien de belangen van minderjarigen of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eisen, of
d. indien openbaarheid het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden.
2.
Indien iemand op een terechtzitting de orde verstoort, kan de rechter hem laten verwijderen.
1.
De uitspraak geschiedt in het openbaar.
2.
Onverminderd de artikelen 231, eerste lid, en 290, derde lid, verstrekt de griffier aan een ieder die dat verlangt afschrift van vonnissen, arresten en beschikkingen, tenzij verstrekking naar het oordeel van de griffier ter bescherming van zwaarwegende belangen van anderen, waaronder die van partijen, geheel of gedeeltelijk dient te worden geweigerd. In het laatste geval kan de griffier volstaan met verstrekking van een geanonimiseerd afschrift of uittreksel van het vonnis, het arrest of de beschikking.
3.
Onder vonnissen, arresten en beschikkingen zijn begrepen stukken die aan de uitspraak zijn gehecht. Van andere tot een procesdossier behorende stukken wordt geen afschrift of uittreksel aan derden verstrekt.
4.
Van vonnissen, arresten en beschikkingen in zaken die met gesloten deuren zijn behandeld, wordt uitsluitend een geanonimiseerd afschrift of uittreksel verstrekt.
5.
Een verzoek om afschrift als bedoeld in het tweede lid dient te worden gericht tot de griffier van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan. Deze zal bij inwilliging van het verzoek een griffierecht in rekening brengen die wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 21, tweede lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken.
6.
Gedurende twee weken na de dagtekening van een gehele of gedeeltelijke weigering om aan een verzoek om afschrift te voldoen, kan verzoeker daartegen schriftelijk in verzet komen bij de voorzieningenrechter.
7.
Tegen de beslissing van de voorzieningenrechter staat geen voorziening open.
8.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003, L 1) verstrekt de griffier onverwijld een afschrift van vonnissen, arresten en beschikkingen met betrekking tot de toepassing van artikel 81 of 82 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen. De verstrekking geschiedt, behalve wanneer het arresten of beschikkingen van de Hoge Raad betreft, door tussenkomst van de Raad voor de rechtspraak. Wanneer naar het oordeel van de griffier de bescherming van zwaarwegende belangen van anderen, waaronder die van partijen, daartoe aanleiding geeft, kan de griffier volstaan met de verstrekking van een geanonimiseerd afschrift van het vonnis, het arrest of de beschikking.
1.
Het is aan partijen verboden aan derden mededelingen te doen omtrent:
a. het verhandelde op een terechtzitting met gesloten deuren of een terechtzitting waarbij slechts bepaalde personen zijn toegelaten;
b. andere gegevens uit een procedure, indien de rechter zulks heeft bepaald.
2.
De rechter kan het verbod, bedoeld in het eerste lid, op verzoek van een der partijen geheel of gedeeltelijk opheffen.
Artikel 30
Vonnissen, arresten en beschikkingen houden de gronden in waarop zij rusten, tenzij uit de wet anders voortvloeit.
1.
De rechter verbetert te allen tijde op verzoek van een partij of ambtshalve in zijn vonnis, arrest of beschikking een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. De rechter gaat niet tot de verbetering over dan na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich daarover uit te laten.
2.
De verbetering wordt op een door de rechter nader te bepalen dag uitgesproken en wordt met vermelding van deze dag en van de naleving van de tweede volzin van het eerste lid op de minuut van het vonnis, het arrest of de beschikking gesteld.
3.
Van de verbeterde minuut verstrekt de griffier op de dag van de uitspraak aan de in de oorspronkelijke procedure verschenen partijen een afschrift, zo nodig opgemaakt in executoriale vorm. Een eerder verstrekt afschrift opgemaakt in executoriale vorm verliest hierdoor zijn kracht. De partij die in het bezit is van een afschrift als bedoeld in de vorige zin, geeft dit af aan de griffier. Was de executie reeds aangevangen, dan kan deze met inachtneming van de verbetering worden voortgezet op grond van een na de verbetering afgegeven afschrift opgemaakt in executoriale vorm.
4.
Tegen de verbetering of de weigering daarvan staat geen voorziening open.
1.
De rechter vult te allen tijde op verzoek van een partij zijn vonnis, arrest of beschikking aan indien hij heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde of verzochte. De rechter gaat niet tot de aanvulling over dan na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich daarover uit te laten.
2.
Artikel 31, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Tegen de weigering van de aanvulling staat geen voorziening open.
1.
Verzoeken en mededelingen kunnen ook elektronisch worden gedaan, indien van deze mogelijkheid voor het desbetreffende gerecht blijkt uit een voor dat gerecht vastgesteld procesreglement. Een gerecht kan een verzoek of mededeling dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden indien de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij daarvoor langs deze weg bereikbaar is. De bereikbaarheid langs deze weg geldt voor de duur van een procedure, tenzij de geadresseerde meedeelt dat hij haar wijzigt of intrekt. De voorgaande zinnen gelden mede voor de indiening van processtukken ter griffie en de verzending van processtukken door de griffier.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven aangaande de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van het doen van verzoeken en mededelingen en de indiening en de verzending van processtukken als bedoeld in het eerste lid en kunnen in verband met deze wijze van verzending nadere regels worden gesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen het doen van verzoeken en mededelingen en de indiening en verzending van processtukken uitsluitend elektronisch kunnen plaatsvinden.
3.
Als tijdstip waarop een verzoek, mededeling of processtuk door een gerecht elektronisch is ontvangen, geldt het tijdstip waarop het verzoek, mededeling en processtuk een systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt waarvoor het gerecht verantwoordelijkheid draagt. Verzendingen die voor 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend.
4.
Als tijdstip waarop een verzoek, mededeling of processtuk door een gerecht elektronisch is verzonden, geldt het tijdstip waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt waarvoor het gerecht geen verantwoordelijkheid draagt.
5.
De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1.
Wanneer een procedure na verwijzing of na toepassing van een rechtsmiddel voor een andere rechter wordt voortgezet, is de aanlegger verplicht aan de rechter over te leggen:
a. een afschrift als bedoeld in artikel 231 onderscheidenlijk artikel 290 van het vonnis, het arrest of de beschikking waarbij de procedure is verwezen of waartegen het rechtsmiddel is aangewend;
b. afschriften van de overige op de procedure betrekking hebbende stukken.
2.
De rechter kan nadere aanwijzingen geven over het tijdstip van overlegging.
3.
Wanneer een procedure na verwijzing of toepassing van een rechtsmiddel voor een andere rechter wordt voortgezet, zendt de griffier van het gerecht waar de procedure aanhangig was afschriften van de op de procedure betrekking hebbende stukken op diens verzoek aan de griffier van het gerecht waar de procedure wordt voortgezet. Desverzocht zendt de griffier de stukken in origineel.
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot door de rechter te stellen termijnen voor het verrichten van proceshandelingen en kunnen beperkingen worden gesteld aan de mogelijkheid om daarvoor uitstel te verkrijgen.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ook andere nadere regels worden gesteld betreffende het verloop van de procedure, alsmede nadere regels ter bevordering van de eenheid van de wijze van rechtspleging bij de verschillende gerechten.
Artikel 36
Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.
Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.
Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de aanvang van een terechtzitting kan het ook mondeling geschieden.
3.
Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen.
4.
Een volgend verzoek tot wraking van dezelfde rechter wordt niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
5.
Aanstonds na een verzoek tot wraking wordt de behandeling geschorst.
Artikel 38
Een rechter van wie wraking is verzocht, kan in de wraking berusten.
1.
Het verzoek tot wraking wordt zo spoedig mogelijk ter terechtzitting behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht, geen zitting heeft.
2.
De verzoeker en de rechter van wie wraking is verzocht, worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De meervoudige kamer kan ambtshalve of op verzoek van de verzoeker of de rechter van wie wraking is verzocht, bepalen dat zij niet in elkaars aanwezigheid zullen worden gehoord.
3.
De meervoudige kamer beslist zo spoedig mogelijk. De beslissing is gemotiveerd en wordt onverwijld in het openbaar uitgesproken en aan de verzoeker, de andere partijen en de rechter van wie wraking was verzocht, medegedeeld.
4.
In geval van misbruik kan de meervoudige kamer bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing melding gemaakt.
5.
Tegen de beslissing staat geen voorziening open.
1.
Op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 36 kan elk van de rechters die een zaak behandelen, verzoeken zich te mogen verschonen.
2.
Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de aanvang van een terechtzitting kan het ook mondeling geschieden.
3.
Aanstonds na een verzoek zich te mogen verschonen wordt de behandeling geschorst.
1.
Het verzoek zich te mogen verschonen wordt zo spoedig mogelijk behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter die dat verzoek heeft gedaan, geen zitting heeft.
2.
De meervoudige kamer beslist zo spoedig mogelijk. De beslissing is gemotiveerd en wordt onverwijld aan partijen en de rechter die het verzoek had gedaan, medegedeeld.
3.
Tegen de beslissing staat geen voorziening open.
1.
Het openbaar ministerie is bevoegd alle op een zaak betrekking hebbende bescheiden in te zien en op elke terechtzitting tegenwoordig te zijn.
2.
Het openbaar ministerie kan op verzoek van de rechter of een partij bescheiden waarover het beschikt, in de procedure brengen. Indien een zodanig verzoek niet wordt ingewilligd, wordt dit gemotiveerd.
3.
In zaken bij de Hoge Raad zijn het eerste en het tweede lid van toepassing, met dien verstande dat voor het openbaar ministerie wordt gelezen: de procureur-generaal bij de Hoge Raad.
1.
Wanneer het openbaar ministerie als partij optreedt, geschieden de inleiding en de behandeling van de zaak volgens de gewone regels, voor zover daarvan in dit artikel niet is afgeweken.
2.
Het openbaar ministerie kan in rechte optreden zonder advocaat. In cassatie is echter vertegenwoordiging door een advocaat bij de Hoge Raad vereist.
3.
Hoger beroep en cassatie worden ingesteld door en tegen de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht dat de beslissing waarvan beroep heeft genomen. Bij de verdere behandeling in hoger beroep treedt echter voor deze in de plaats de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het college dat het hoger beroep behandelt. Bij de verdere behandeling in cassatie blijft als partij optreden de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht dat de beslissing waarvan beroep heeft genomen.
4.
Een beslissing omtrent de kosten wordt ten aanzien van het openbaar ministerie genomen ten name van de Staat.
1.
Wanneer het openbaar ministerie niet als partij optreedt, wordt het gehoord indien het, al dan niet op verzoek van de rechter, de wens daartoe te kennen heeft gegeven.
2.
In cassatieprocedures wordt de procureur-generaal bij de Hoge Raad steeds gehoord.
3.
Na de conclusie van het openbaar ministerie, onderscheidenlijk de procureur-generaal bij de Hoge Raad, is geen plaats meer voor debat door partijen. Wel kunnen partijen binnen twee weken nadat de conclusie is genomen dan wel een afschrift daarvan aan partijen is verzonden, hun schriftelijk commentaar daarop, zo nodig in een brief vervat, aan de rechter, of, bij een meervoudige kamer, aan de voorzitter, of, bij de Hoge Raad, aan de President van de Hoge Raad doen toekomen, met afschrift aan de wederpartij en het openbaar ministerie, onderscheidenlijk de procureur-generaal.
1.
De Autoriteit Consument en Markt of de Commissie van de Europese Gemeenschappen kan, niet optredende als partij, schriftelijke opmerkingen maken ingevolge artikel 15, derde lid, eerste alinea, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003, L 1), indien deze de wens daartoe te kennen heeft gegeven. Met toestemming van de rechter kan de Autoriteit Consument en Markt of de Commissie van de Europese Gemeenschappen ook mondelinge opmerkingen maken. De rechter kan daartoe een roldatum bepalen.
2.
Op een verzoek ingevolge artikel 15, derde lid, tweede alinea, van de verordening verstrekt de rechter aan de Autoriteit Consument en Markt of de Commissie van de Europese Gemeenschappen de in die bepaling bedoelde stukken. Partijen kunnen binnen een door de rechter te bepalen termijn hun mening over de te verstrekken stukken geven.
3.
Partijen kunnen binnen een door de rechter te bepalen termijn op de opmerkingen van de Autoriteit Consument en Markt of de Commissie van de Europese Gemeenschappen reageren.
1.
Exploten worden door een daartoe bevoegde deurwaarder gedaan op de wijze in deze afdeling bepaald.
2.
Een daartoe bevoegde deurwaarder kan, indien de wet dit bepaalt, ook elektronisch exploot doen.
3.
Het exploot vermeldt ten minste:
a. de datum van de betekening;
b. de naam, en in het geval van een natuurlijke persoon tevens de voornamen, en de woonplaats van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt;
c. de voornamen, de naam en het kantooradres van de deurwaarder;
d. de naam en de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd;
e. degene aan wie afschrift van het exploot is gelaten, onder vermelding van diens hoedanigheid of, indien het exploot elektronisch is gedaan als bedoeld in het tweede lid, het elektronisch adres waaraan afschrift van het exploot is gelaten.
4.
Indien het exploot een vordering tot ontruiming betreft van een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan door anderen dan gebruikers of gewezen gebruikers krachtens een persoonlijk of zakelijk recht, van wie naam en woonplaats in redelijkheid niet kunnen worden achterhaald, behoeft het deze naam en deze woonplaats niet te vermelden, noch de persoon aan wie afschrift van het exploot is gelaten.
5.
Het exploot en de afschriften daarvan worden door de deurwaarder ondertekend.
1.
De deurwaarder laat een afschrift van het exploot aan degene voor wie het is bestemd in persoon of aan de woonplaats aan een huisgenoot van deze of aan een andere persoon die zich daar bevindt en van wie aannemelijk is dat deze zal bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot is bestemd, tijdig bereikt. Is het exploot voor meer personen bestemd, dan verstrekt hij voor ieder van hen een afschrift.
2.
Voor degene voor wie het exploot is bestemd, geldt het afschrift als het oorspronkelijke exploot.
3.
Indien degene voor wie het exploot is bestemd, weigert het afschrift in ontvangst te nemen, vermeldt de deurwaarder die weigering op het exploot en wordt degene voor wie het exploot is bestemd, geacht het afschrift in persoon te hebben ontvangen. Voorts laat de deurwaarder een afschrift in een gesloten envelop aan de woonplaats, dan wel verzendt hij een afschrift per post. Zijn achterlating aan de woonplaats en verzending per post redelijkerwijs niet zinvol of niet mogelijk, dan kan de deurwaarder het afschrift in een gesloten envelop achterlaten in de macht van degene voor wie het exploot is bestemd. Artikel 47, eerste lid, derde zin, en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing..
1.
Indien de deurwaarder aan geen van de in artikel 46, eerste lid, bedoelde personen afschrift kan laten, laat hij een afschrift aan de woonplaats achter in een gesloten envelop. Indien ook dat feitelijk onmogelijk is, bezorgt hij terstond een afschrift ter post. De deurwaarder maakt, zowel in het ene als het andere geval tevens onder vermelding van de reden van de feitelijke onmogelijkheid, van deze handelingen melding in het exploot.
2.
Op de envelop waarin het afschrift ingevolge het eerste lid wordt achtergelaten of ter post wordt bezorgd, worden vermeld de naam en de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd. De envelop vermeldt tevens de naam, de hoedanigheid, het kantooradres en het telefoonnummer van de deurwaarder, alsmede een aanduiding dat de inhoud de onmiddellijke aandacht behoeft.
Artikel 48
Ten aanzien van de Koning, de vermoedelijke opvolger van de Koning, hun echtgenoten en de Regent, alsmede ten aanzien van de Staat, geschiedt de betekening aan het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Indien afschrift van een voor de Staat bestemd exploot wordt gelaten aan een persoon ten parkette die daartoe is aangewezen, is het exploot gedaan aan de Staat in persoon. Indien mogelijk wordt in het exploot vermeld welk ministerie het betreft.
Artikel 49
Ten aanzien van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van de Staat, geschiedt de betekening ter plaatse waar het bestuur zitting of kantoor houdt, of aan de persoon of de woonplaats van het hoofd van dat bestuur. Indien afschrift van het exploot wordt gelaten aan een bestuurder of aan een persoon die daartoe is aangewezen, is het exploot gedaan aan de rechtspersoon in persoon.
Artikel 50
Ten aanzien van andere rechtspersonen geschiedt de betekening aan hun kantoor of aan de persoon of de woonplaats van een van de bestuurders. Na de ontbinding geschiedt zij aan het kantoor, de persoon of de woonplaats van een van de vereffenaars. Indien afschrift van het exploot wordt gelaten aan een bestuurder, of, na de ontbinding, aan een vereffenaar, is het exploot gedaan aan de rechtspersoon in persoon.
1.
Ten aanzien van vennootschappen onder firma en commanditaire vennootschappen geschiedt de betekening aan hun kantoor of aan de persoon of de woonplaats van een van de beherende vennoten. Na de ontbinding geschiedt zij aan het kantoor, de persoon of de woonplaats van een van de vereffenaars. Indien afschrift van het exploot wordt gelaten aan een beherende vennoot, of, na de ontbinding, aan een vereffenaar, is het exploot gedaan aan de vennootschap in persoon.
2.
Ten aanzien van maatschappen die een gemeenschappelijke naam voeren, geschiedt de betekening aan hun kantoor.
Artikel 52
Ten aanzien van curatoren in een faillissement, bewindvoerders in een surséance van betaling dan wel in een schuldsaneringsregeling natuurlijke personen geschiedt de betekening aan het kantoor, de persoon of de woonplaats van een van hen.
Artikel 53
Bij een betekening ten aanzien van de gezamenlijke erfgenamen van een overledene kan vermelding van hun namen en woonplaatsen achterwege blijven indien deze geschiedt:
a. aan de laatste woonplaats van de overledene, mits aldaar nog de overlevende echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel, een broer, een zuster of een nabestaande in de rechte lijn woont,
b. aan de persoon of de woonplaats van een executeur of door de rechtbank benoemde vereffenaar van de nalatenschap, van een ten tijde van het overlijden fungerend curator of bewindvoerder, of, indien bij een dagvaarding verzet, hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld, aan het kantoor van de advocaat of deurwaarder bij wie de overledene laatstelijk woonplaats heeft gekozen, of
c. aan de persoon of de woonplaats van een van de erfgenamen, mits binnen een jaar na het overlijden, in welk geval het exploot tevens moet worden aangekondigd in een landelijk dagblad of een dagblad verschijnend in de streek waar de laatste woonplaats van de overledene was; een en ander onverminderd de mogelijkheid van betekening aan ieder van de erfgenamen afzonderlijk op de gewone wijze.
1.
Ten aanzien van hen die geen bekende woonplaats in Nederland hebben, geschiedt de betekening ter plaatse van hun werkelijk verblijf.
2.
Indien de woonplaats en het werkelijk verblijf onbekend zijn en het exploot een te voeren of aanhangige procedure betreft, alsmede indien in rechte worden opgeroepen houders van aandelen of andere effecten, welke niet op naam staan of waarvan de houders niet bij name bekend zijn, geschiedt de betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht waar de zaak moet dienen of dient. Indien de zaak dient of moet dienen bij de Hoge Raad, geschiedt de betekening aan het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Voorts wordt een uittreksel van het exploot zo spoedig mogelijk bekend gemaakt in de Staatscourant onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen.
3.
Gelijkelijk wordt gehandeld ten aanzien van rechtspersonen, bestaande of ontbonden, bij gebreke van kantoor, bestuurder of vereffenaar, of wanneer de bestuurder of vereffenaar geen bekend kantoor, bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf heeft.
4.
Indien het exploot niet een te voeren of aanhangige procedure betreft, geschiedt de betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de verzoeker zijn woonplaats of, bij gebreke daarvan, zijn werkelijk verblijf heeft, terwijl een uittreksel van het exploot voorts bekend wordt gemaakt in de Staatscourant, onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen. Heeft de verzoeker geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland, dan geschiedt de betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank Den Haag.
5.
Indien het exploot ten verzoeke van de ene echtgenoot of geregistreerde partner aan de andere wordt gedaan, houdt het de naam van de raadsman van die andere echtgenoot of geregistreerde partner in, indien deze bekend is.
1.
Ten aanzien van hen die geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland hebben, maar van wie de woonplaats of het werkelijk verblijf buiten Nederland bekend is, geschiedt de betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie, onderscheidenlijk de procureur-generaal, bedoeld in artikel 54, tweede en vierde lid, die een afschrift van het exploot ten behoeve van degene voor wie het bestemd is, toezendt aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken of, indien de woonplaats of het werkelijk verblijf van de betrokkene zich in Aruba, Curaçao of Sint Maarten bevindt, aan het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van Aruba, Curaçao respectievelijk Sint Maarten in Nederland dan wel, indien de woonplaats of het werkelijk verblijf van de betrokkene zich in een van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt, aan Onze Minister van Justitie. Een tweede afschrift wordt door de deurwaarder per aangetekende brief onverwijld toegezonden aan de woonplaats of het werkelijk verblijf van de betrokkene.
2.
Heeft degene voor wie het exploot bestemd is, een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf buiten Nederland in een Staat die partij is bij het op 15 november 1965 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken (Trb. 1966, 91) en ontvangt deze het afschrift op een wijze die aldaar wordt aangemerkt als betekening in persoon, dan wordt het exploot geacht te zijn gedaan aan hem in persoon.
1.
Voorzover nodig in afwijking van hetgeen elders in deze afdeling is bepaald, geschiedt de betekening ten aanzien van hen die geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland hebben, maar wel een bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf hebben in een Staat waar de verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken («de betekening en de kennisgeving van stukken»), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 (PbEU L 324/79) van toepassing is, met inachtneming van het tweede tot en met vijfde lid.
2.
Een deurwaarder die is aangewezen als verzendende instantie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de verordening, verzendt een afschrift van het te betekenen stuk aan een ontvangende instantie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de verordening ter betekening aan degene voor wie het stuk bestemd is. In plaats van een afschrift kan de deurwaarder ook een vertaling van het stuk verzenden in een taal als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de verordening. De gerechtsdeurwaarder maakt in het stuk melding van de verzending, alsmede van de volgende gegevens:
a. de datum van verzending;
b. de naam en het adres van de ontvangende instantie;
c. de wijze van verzending;
d. of een vertaling is verzonden en, zo ja, in welke taal;
e. de taal waarin het formulier als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de verordening is ingevuld;
f. de gevraagde wijze van betekening.
3.
Een deurwaarder die is aangewezen als verzendende instantie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de verordening, mag een afschrift van het te betekenen stuk of een vertaling van het stuk als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de verordening, ook rechtstreeks verzenden aan degene voor wie het stuk bestemd is, overeenkomstig artikel 14 van de verordening. De gerechtsdeurwaarder maakt in het stuk melding van de verzending, alsmede van het volgende:
a. de datum van verzending;
b. de wijze van verzending;
c. of een vertaling is verzonden en zo ja, in welke taal;
d. de mededeling in een van de in artikel 8, eerste lid, van de verordening bedoelde talen, dat degene voor wie het stuk bestemd is, dit mag weigeren als het niet gesteld is in of niet vergezeld gaat van een vertaling in een van de in artikel 8, eerste lid, van de verordening bedoelde talen en dat geweigerde stukken naar hem moeten worden gezonden.
4.
Wanneer de betekening binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, wordt ten aanzien van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt, de datum van verzending overeenkomstig het tweede of derde lid in aanmerking genomen als de datum van betekening.
5.
Ontvangt degene voor wie het stuk bestemd is het afschrift of de vertaling op een wijze die in de desbetreffende Staat wordt aangemerkt als betekening in persoon, dan wordt het stuk geacht te zijn betekend aan hem in persoon.
1.
Ten aanzien van hem die met degene ten verzoeke van wie het exploot wordt gedaan de woning deelt, geschiedt de betekening aan hem in persoon.
2.
Indien betekening in persoon niet kan geschieden, handelt de deurwaarder overeenkomstig artikel 47 en doet hij bovendien een afschrift van het exploot toekomen aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht waarvoor de zaak moet dienen of dient, dan wel, indien het exploot niet een te voeren of aanhangige procedure betreft, bij de rechtbank binnen welker rechtsgebied de woning gelegen is. Indien de zaak dient of moet dienen bij de Hoge Raad, geschiedt de betekening aan het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. De ambtenaar van het openbaar ministerie, onderscheidenlijk de procureur-generaal, bevordert dat het exploot de betrokkene bereikt.
Artikel 58
Ten aanzien van de eigenaar en ten aanzien van de leden dan wel de boekhouder van een rederij van een schip dat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, te boek staat, indien het exploot het schip dan wel een in of krachtens Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek geregeld onderwerp betreft, geschiedt de betekening aan de in artikel 194, zesde lid, of artikel 784, zevende lid, van Boek 8 genoemde woonplaats.
Artikel 59
Ten aanzien van de opvarenden van een schip die geen bekende woonplaats in Nederland hebben en die noch aan boord van dat schip, noch elders worden aangetroffen, geschiedt de betekening, indien het exploot het schip of een in of krachtens Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek geregeld onderwerp betreft, aan boord aan de kapitein of de schipper van dat schip.
Artikel 60
Ten aanzien van de eigenaar van een luchtvaartuig dat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, te boek staat, geschiedt de betekening, indien het exploot het luchtvaartuig dan wel een in of krachtens Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek geregeld onderwerp betreft, aan de in artikel 1303, zesde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek genoemde woonplaats.
Artikel 61
Ten aanzien van hen die verblijven in een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan, indien het exploot een vordering tot ontruiming daarvan door anderen dan gebruikers of gewezen gebruikers krachtens een persoonlijk of zakelijk recht betreft, zonder dat de naam en de woonplaats van degenen voor wie het exploot is bestemd, alsmede de persoon aan wie afschrift wordt gelaten, worden vermeld, geschiedt de betekening op de wijze als vermeld in artikel 47, met dien verstande dat voor «aan de woonplaats» in het eerste lid van dat artikel wordt gelezen: ter plaatse, en dat degenen voor wie het exploot bestemd is, daarin en op de envelop waarin een afschrift wordt achtergelaten of ter post wordt bezorgd, worden aangeduid als: zij die verblijven in de desbetreffende onroerende zaak of een gedeelte daarvan. Voorts wordt een uittreksel van het exploot zo spoedig mogelijk bekend gemaakt in een landelijk dagblad of in een dagblad verschijnend in de streek waarin de onroerende zaak gelegen is, onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen.
Artikel 62
Ten aanzien van hen die algemene voorwaarden gebruiken waarin bedingen voorkomen waarvan gesteld wordt dat zij onredelijk bezwarend zijn, geschiedt, indien ingevolge artikel 1003, onder 1°, hun naam en woonplaats niet afzonderlijk in het exploot worden vermeld, de betekening aan het parket van de procureur-generaal bij het gerecht waar de zaak aanhangig wordt gemaakt, is of laatstelijk was, terwijl een uittreksel van het exploot zo spoedig mogelijk bekend wordt gemaakt in een landelijk dagblad onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen.
1.
Een exploot waarbij verzet wordt gedaan of waarbij hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld, kan ook worden gedaan aan het kantoor van de advocaat of deurwaarder bij wie degene voor wie het exploot is bestemd, laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen, ook indien deze een bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf heeft in een Staat waar de in artikel 56, eerste lid, bedoelde verordening van toepassing is. Deze advocaat of deurwaarder bevordert dat het exploot degene voor wie het is bestemd, tijdig bereikt.
2.
Aan een in verband met executie volgens wettelijk voorschrift gekozen woonplaats kunnen alle exploten worden gedaan, zelfs van verzet, hoger beroep en cassatie.
1.
Geen exploot mag worden gedaan tussen acht uur 's avonds en zeven uur 's ochtends.
2.
Evenmin mag een exploot worden gedaan op een zondag of een algemeen erkende feestdag. Indien de laatste dag van de termijn, waarbinnen het exploot kan worden gedaan, op een zondag of een algemeen erkende feestdag valt, kan het exploot de daarop volgende dag worden gedaan.
3.
De voorzieningenrechter of, in kantonzaken, de kantonrechter van het gerecht, waarvoor bij dat exploot wordt gedagvaard of opgeroepen, en in alle andere gevallen de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het exploot wordt uitgebracht, kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, verlof verlenen het exploot uit te brengen op alle dagen en uren.
Artikel 65
Een exploot of akte van rechtspleging kan slechts nietig worden verklaard, indien dit exploot of deze akte lijdt aan een gebrek dat uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of indien de nietigheid voortvloeit uit de aard van het gebrek.
1.
De niet-naleving van hetgeen in deze afdeling is voorgeschreven, brengt slechts nietigheid mee voor zover aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld.
2.
Een gebrek in een exploot dat nietigheid meebrengt, kan, tenzij uit de wet anders voortvloeit, bij exploot worden hersteld.
1.
Indien de rechter inlichtingen wil inwinnen overeenkomstig artikel 3 van de op 7 juni 1968 te Londen gesloten Europese Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht (Trb. 1968, 142) dan wel inlichtingen of advies wil vragen ingevolge artikel 15, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003, L 1), doet hij aan partijen schriftelijk opgave van de te stellen vragen en de te verzenden stukken.
2.
Partijen kunnen binnen een door de rechter te bepalen termijn schriftelijk hun mening omtrent de te stellen vragen en de te verzenden stukken geven.
3.
De rechter stelt de inhoud van het verzoek om inlichtingen of advies in een tussenbeslissing vast. Voor zover het inlichtingen over buitenlands recht betreft, neemt hij artikel 4 van de Overeenkomst daarbij in acht.
4.
Tegen deze tussenbeslissing staat geen voorziening open, voor zover het de inhoud van de te stellen vragen en de te verzenden stukken betreft.
5.
Indien aan de rechter op grond van artikel 13 van de Overeenkomst aanvullende inlichtingen worden gevraagd, stelt hij partijen in de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijk op dit verzoek te reageren.
1.
De griffier zendt een afschrift van het antwoord op het verzoek om inlichtingen of van het advies aan partijen. Alsdan bepaalt de rechter de dag waarop de procedure wordt voortgezet.
2.
Partijen kunnen binnen een door de rechter te bepalen termijn hun beschouwingen over het antwoord of het advies geven.
1.
Indien een procedure met een verzoekschrift is ingeleid in plaats van met een dagvaarding of met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift, beveelt de rechter, zo nodig, de aanlegger binnen een door de rechter te bepalen termijn op kosten van de aanlegger het stuk waarmee de procedure is ingeleid, te verbeteren of aan te vullen. De procedure is aanhangig vanaf de oorspronkelijke dag van indiening of dagvaarding.
2.
De rechter beveelt voorts, zo nodig met verwijzing naar een andere kamer, dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure respectievelijk de verzoekschriftprocedure.
3.
Beveelt de rechter dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, dan bepaalt hij tevens een dag waarop de zaak op de rol zal komen. Heeft nog geen oproeping van de verweerder plaatsgevonden, dan beveelt hij dat deze dag door de aanlegger bij exploot aan de verweerder wordt aangezegd.
4.
De rechter stelt partijen, zo nodig, in de gelegenheid hun stellingen aan de dan toepasselijke procesregels aan te passen.
5.
Tegen een beslissing ingevolge het eerste, tweede, derde of vierde lid staat geen hogere voorziening open.
1.
Voor zover de rechter de aanlegger in zijn vordering of verzoek niet-ontvankelijk verklaart omdat bezwaar kon worden gemaakt, administratief beroep kon worden ingesteld of beroep bij een bestuursrechter kon worden ingesteld, wordt dit in het vonnis, het arrest of de beschikking vermeld.
2.
Indien de niet-ontvankelijkheid voor de aanlegger onduidelijk kon zijn, vermeldt de rechter tevens in het vonnis, het arrest of de beschikking bij welk orgaan alsnog bezwaar kan worden gemaakt of alsnog beroep kan worden ingesteld. Het orgaan waarbij alsnog bezwaar kan worden gemaakt of alsnog beroep kan worden ingesteld, is aan die beslissing gebonden.
3.
De termijn voor het alsnog indienen van het bezwaar- of beroepschrift vangt aan met ingang van de dag na die waarop het vonnis, het arrest of de beschikking onherroepelijk is geworden.
1.
Moet een zaak, in behandeling bij de kantonrechter, verder worden behandeld en beslist door een kamer voor andere zaken dan kantonzaken, dan wordt de zaak daartoe op verlangen van een der partijen of ambtshalve naar een zodanige kamer verwezen.
2.
Moet een zaak, in behandeling bij een kamer voor andere zaken dan kantonzaken, verder worden behandeld en beslist door de kantonrechter, dan wordt de zaak daartoe op verlangen van een der partijen of ambtshalve verwezen naar een kamer voor kantonzaken.
3.
De vraag of verwijzing nodig is beoordeelt de rechter, voor zover daarvoor het onderwerp van het geschil bepalend is, aan de hand van zijn voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil.
4.
In de beslissing tot verwijzing vermeldt de rechter op welke wijze partijen in de procedure moeten verschijnen en, voor zover van toepassing, het griffierecht of het verhoogde griffierecht dat ingevolge artikel 8 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken van partijen wordt geheven en binnen welke termijn dit griffierecht of dit verhoogde griffierecht betaald dient te worden. Artikel 111, tweede lid, aanhef en onderdeel k en onderdeel l, is van overeenkomstige toepassing. In het geval van een dagvaardingsprocedure vermeldt de rechter tevens een nieuwe roldatum en beveelt hij, indien tegen de gedaagde verstek is verleend, dat deze door de eiser bij exploot aan de gedaagde wordt aangezegd onder betekening van de beslissing tot verwijzing.
5.
Tegen een verwijzing en tegen het achterwege laten van verwijzing staat geen voorziening open. De rechter naar wie de zaak is verwezen, is aan de verwijzing gebonden.
Artikel 72
Indien een zaak niet behoort tot de absolute bevoegdheid van de rechter, verklaart deze zich, zo nodig ambtshalve, onbevoegd.
Artikel 73
Verklaart de rechter zich onbevoegd en is een andere gewone rechter wel bevoegd, dan verwijst hij de zaak naar deze rechter. Artikel 71, vierde lid, eerste zin, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Betreft de verwijzing een zaak die bij dagvaarding moet worden ingeleid, dan heeft iedere partij het recht de overige partijen bij exploot op te roepen tegen de dag waarop zij de zaak ter rolle wil doen dienen. Voor deze oproeping moeten de voor dagvaarding voorgeschreven termijnen in acht worden genomen. Het exploot kan ook worden gedaan aan het kantoor van de advocaat of deurwaarder bij wie degene voor wie het exploot bestemd is, laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen. Deze advocaat of deurwaarder bevordert dat het exploot degene voor wie het is bestemd, tijdig bereikt.
2.
Betreft de verwijzing een zaak die met een verzoekschrift moet worden ingeleid, dan zendt de griffier een afschrift van de beschikking aan de rechter naar wie de zaak is verwezen.
3.
De procedure wordt, in de stand waarin zij zich bij de verwijzing bevindt, voortgezet voor de rechter naar wie de zaak is verwezen. Een lagere rechter is aan de verwijzing gebonden, een hogere rechter niet.
1.
Tegen een arrest of beschikking waarbij de rechter zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar een lagere rechter, kan beroep in cassatie slechts worden ingesteld binnen acht weken, te rekenen van de dag van de uitspraak van het arrest of de beschikking.
2.
Tegen een vonnis of beschikking waarbij de rechter zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar een hogere rechter, is geen hogere voorziening toegelaten.
Artikel 76
Indien de rechter in hoger beroep een vonnis of beschikking van een lagere rechter, waarbij deze zich onbevoegd had verklaard wegens ontbreken van rechtsmacht of in verband met een overeenkomst tot arbitrage, vernietigt, verwijst de rechter de zaak naar deze lagere rechter om op de hoofdzaak te worden beslist, tenzij partijen verklaren te verlangen dat de rechter in beroep de zaak aan zich houdt.
1.
In alle procedures waarin de Koning als eiser of als verzoeker optreedt, wordt de zaak ingeleid en voortgezet ten name van en door een door hem aan te wijzen gemachtigde.
2.
Alle procedures tegen de Koning worden voortgezet ten name van een door hem aan te wijzen gemachtigde. Betreft het een zaak die bij dagvaarding moet worden ingeleid, dan wordt, indien de gemachtigde niet in het geding opkomt en indien daartoe gronden zijn, het verstek verleend en vonnis gewezen ten name van de procureur-generaal bij de Hoge Raad.
1.
Deze titel is van toepassing op alle zaken waarop niet ingevolge artikel 261 de derde titel van toepassing is, en voor zover daarop niet een andere, bijzondere wettelijke regeling van toepassing is.
2.
De zaken, bedoeld in het eerste lid, worden elders in dit wetboek aangeduid als: zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid.
1.
Partijen kunnen in zaken voor de kantonrechter in persoon procederen.
2.
In alle overige zaken kunnen partijen niet in persoon procederen, maar slechts bij advocaat. Zij worden geacht tot aan het eindvonnis bij de gestelde advocaat woonplaats te hebben gekozen, tenzij zij hebben verklaard een andere woonplaats te hebben gekozen. Zij kunnen de door hen gestelde advocaat niet herroepen zonder tevens een andere advocaat te stellen.
1.
In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, kunnen zij zich laten bijstaan of zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
2.
De kantonrechter kan van een gemachtigde overlegging van een schriftelijke volmacht verlangen.
3.
Het tweede lid is niet van toepassing op advocaten en deurwaarders.
4.
Partijen worden geacht tot aan het eindvonnis bij de gemachtigde woonplaats te hebben gekozen, tenzij zij hebben verklaard een andere woonplaats te hebben gekozen.
1.
De kantonrechter kan bij met redenen omklede beschikking bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan en die geen advocaat of deurwaarder is, weigeren. De weigering geldt voor een bepaalde zaak of voor een door de kantonrechter te bepalen tijd.
2.
De weigering wordt aan de desbetreffende partij en aan de in het eerste lid bedoelde persoon schriftelijk meegedeeld met vermelding van de reden van de weigering. Tevens stelt de kantonrechter de partij in de gelegenheid een andere persoon aan te wijzen. Daartoe houdt hij de zaak zo nodig aan.
3.
De kantonrechter kan bepalen dat een beschikking, op grond van het eerste lid gegeven, uitvoerbaar bij voorraad is.
4.
De persoon die is geweigerd, kan binnen vier weken na de verzending van de beschikking in beroep komen bij het gerechtshof.
5.
Het gerechtshof beslist na de betrokken kantonrechter te hebben uitgenodigd de nodige inlichtingen te verstrekken en na de appellant te hebben gehoord.
1.
In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, worden conclusies en akten genomen ter terechtzitting, dan wel door indiening ter griffie vóór de roldatum.
2.
In deze zaken kunnen conclusies en akten ook mondeling ter terechtzitting worden genomen.
3.
In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, worden, indien op de roldatum een terechtzitting plaatsvindt, conclusies en akten ter terechtzitting genomen. Indien niet een terechtzitting plaatsvindt, worden conclusies en akten op de roldatum genomen door indiening ter griffie vóór of op de roldatum.
1.
In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, worden de conclusies en akten, wanneer zij niet mondeling worden genomen, ondertekend door de partij van wie het stuk afkomstig is of door haar gemachtigde.
2.
In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, worden deze stukken ondertekend door de advocaat.
1.
Conclusies en akten worden, wanneer zij ter terechtzitting worden genomen, aan de griffier verstrekt.
2.
In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, zendt de griffier zo spoedig mogelijk een afschrift van deze stukken aan de wederpartij, voor zover dit afschrift niet reeds aan haar of aan haar gemachtigde ter terechtzitting is overhandigd.
3.
Indien mondeling is geconcludeerd zonder dat de wederpartij of haar gemachtigde daarbij aanwezig was, zendt de griffier een weergave van de zakelijke inhoud van de conclusie aan de wederpartij of aan haar gemachtigde.
4.
In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, doet de advocaat uiterlijk op de roldatum een afschrift van deze stukken aan de advocaat van de wederpartij toekomen.
1.
Indien een partij zich bij dagvaarding, conclusie of akte op enig stuk beroept, is zij verplicht een afschrift van het stuk bij te voegen, tenzij een afschrift reeds bij een eerder processtuk in dezelfde zaak was gevoegd. De in de vorige volzin bedoelde verplichting vervalt indien de wederpartij verklaart geen afschrift te verlangen.
2.
Indien de wederpartij verklaart inzage in het stuk zelf te verlangen, is de partij die zich op het stuk beroept bovendien verplicht dit ter griffie te deponeren. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, kan in plaats daarvan het stuk aan de advocaat van de wederpartij tegen ontvangstbewijs worden afgegeven.
3.
Indien een partij nog enig stuk in het geding wenst te brengen nadat de dag voor een verschijning van partijen ter terechtzitting of het houden van pleidooien is bepaald, zendt zij een afschrift aan de wederpartij. Tegelijkertijd verstrekt zij een afschrift van het stuk aan de griffier.
4.
Indien ten aanzien van enig stuk aan enig voorschrift van dit artikel niet is voldaan, of dermate laat dat de wederpartij dientengevolge niet voldoende in staat is zich daarover uit te laten, kan zij zich daarop tot aan het eindvonnis beroepen. In dat geval of indien zodanig beroep niet wordt gedaan, terwijl de rechter reden heeft om te veronderstellen dat de wederpartij geen afschrift van het stuk heeft ontvangen, biedt hij de wederpartij de gelegenheid zich alsnog over het stuk uit te laten, dan wel houdt hij bij zijn beslissing ten nadele van de wederpartij met het stuk geen rekening.
Artikel 86
De in artikel 85, tweede lid, bedoelde stukken worden teruggegeven binnen een week na dagtekening van het ontvangstbewijs of, op verlangen van de partij die zich op de stukken beroept, binnen een week na de kennisgeving aan de wederpartij dat de stukken ter griffie zijn gedeponeerd.
1.
De rechter kan, op verzoek van partijen of van een van hen dan wel ambtshalve, in alle gevallen en in elke stand van het geding een verschijning van partijen ter terechtzitting bevelen teneinde een schikking te beproeven.
2.
Partijen verschijnen ter terechtzitting in persoon of bij gemachtigde. In zaken waarin zij niet in persoon kunnen procederen, verschijnen zij in persoon of bij advocaat. De rechter kan verschijning in persoon bevelen. Partijen die ter terechtzitting in persoon verschijnen, mogen zich laten bijstaan door hun raadsman. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, is de raadsman een advocaat.
3.
Indien een schikking tot stand komt, wordt, wanneer een partij dat verlangt, een proces-verbaal opgemaakt, dat mede wordt ondertekend door partijen of hun tot dat doel bijzonderlijk gevolmachtigden en waarin de verbintenissen die partijen ten gevolge van die schikking op zich nemen, worden uitgedrukt. De uitgifte van dit proces-verbaal geschiedt in executoriale vorm.
4.
Indien geen schikking tot stand komt, bepaalt de rechter de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen.
1.
Een verschijning van partijen ter terechtzitting kan ook worden bevolen tot het geven van inlichtingen aan de rechter. Artikel 87, tweede lid, is van toepassing.
2.
De rechter ondervraagt partijen. Partijen kunnen elkaar vragen stellen, behoudens de bevoegdheid van de rechter om te beletten dat aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven.
3.
Van het verhandelde wordt een proces-verbaal opgemaakt dat na voorlezing door de rechter en door de griffier, alsmede door partijen wordt ondertekend. Indien geen inlichtingen zijn gegeven of de verschenen partijen daarmee instemmen, kan de rechter bepalen dat voorlezing en ondertekening door partijen achterwege blijven. Weigert een partij te ondertekenen of verklaart zij dit niet te kunnen, dan wordt die weigering of die verklaring inhoudende de oorzaak van verhindering, in het proces-verbaal vermeld. Eveneens vermeldt het proces-verbaal de door de rechter bepaalde dag waarop de zaak weer op de rol zal komen.
4.
Een verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten kan in het voordeel van de partij die haar aflegde geen bewijs opleveren. Overigens kan de rechter uit de afgelegde verklaringen, uit een niet-verschijnen ter terechtzitting of uit een weigering om te antwoorden of het proces-verbaal te ondertekenen de gevolgtrekking maken die hij geraden acht, behoudens artikel 154.
Artikel 89
Indien met het oog op een verschijning ter terechtzitting als bedoeld in artikel 87 of artikel 88 een bevel als bedoeld in artikel 22 wordt gegeven, moeten de bescheiden uiterlijk op een door de rechter te bepalen dag vóór de datum van de verschijning aan de rechter en in afschrift aan de wederpartij zijn overgelegd.
1.
In alle gevallen waarin de rechter een dag bepaalt waarop de zaak weer op de rol zal komen, bepaalt hij tevens welke proceshandeling dan moet worden verricht.
2.
Dient een zaak in enige stand van het geding wederom voor een proceshandeling ter rolle, dan geschiedt dit bij een enkelvoudige kamer.
Artikel 91
De griffier verstrekt zo spoedig mogelijk een afschrift van processen-verbaal aan de eiser en aan de in het geding verschenen gedaagde.
Artikel 92
Indien de griffier aan partijen stukken toezendt, geschiedt dit, tenzij de rechter anders bepaalt, bij gewone brief.
Artikel 93
Door de kantonrechter worden behandeld en beslist:
a. zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000, de tot aan de dag van dagvaarding verschenen rente daarbij inbegrepen, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist;
b. zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000;
c. zaken betreffende een arbeidsovereenkomst, een collectieve arbeidsovereenkomst, algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst, een vut-overeenkomst als bedoeld in de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel, een consumentenkredietovereenkomst met een kredietsom van ten hoogste € 40 000 of een agentuur-, huur-, huurkoop- of consumentenkoopovereenkomst, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering;
d. andere zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt.
1.
Indien een zaak meer dan één vordering als bedoeld in artikel 93 onder a en b betreft, is voor de toepassing van dat artikel beslissend het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen.
2.
Indien een zaak meer vorderingen betreft en tenminste één daarvan een vordering is als bedoeld in artikel 93 onder c of d, worden deze vorderingen alle door de kantonrechter behandeld en beslist, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet.
3.
In het geval van zaken in conventie en in reconventie, waarvan er tenminste één een vordering betreft als bedoeld in artikel 93 onder c of d, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.
4.
In het geval van een hoofdzaak en een zaak in vrijwaring, waarvan er tenminste één een vordering betreft als bedoeld in artikel 93 onder c of d, worden deze vorderingen alle door de kantonrechter behandeld en beslist.
Artikel 95
Voor de toepassing van de artikelen 93 en 94 wordt mede gelet op een wijziging van de eis.
Artikel 96
In alle zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan, kunnen zij zich samen tot een kantonrechter van hun keuze wenden en zijn beslissing inroepen. Het geding wordt gevoerd op de wijze als door de kantonrechter bepaald.
1.
Buiten de gevallen als bedoeld in artikel 94, derde lid, wordt een zaak in reconventie ook in afwijking van de artikelen 93 tot en met 96 behandeld en beslist door de rechter die de zaak in conventie behandelt en beslist, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet.
2.
Buiten de gevallen als bedoeld in artikel 94, vierde lid, wordt een zaak in vrijwaring ook in afwijking van de artikelen 93 tot en met 96 behandeld en beslist door de rechter die de hoofdzaak behandelt en beslist.
Artikel 98
Indien de kantonrechter in de gevallen, bedoeld in de artikelen 94, tweede tot en met vierde lid, en 97, eerste lid, van oordeel is dat de zaak ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één rechter, kan hij de zaak met toepassing van artikel 15, tweede lid, verwijzen naar een meervoudige kamer voor andere zaken dan kantonzaken.
1.
Tenzij de wet anders bepaalt, is bevoegd de rechter van de woonplaats van de gedaagde.
2.
Bij gebreke van een bekende woonplaats van de gedaagde in Nederland is bevoegd de rechter van zijn werkelijk verblijf.
Artikel 100
In zaken betreffende een individuele arbeidsovereenkomst, een agentuurovereenkomst, een collectieve arbeidsovereenkomst of algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst is mede bevoegd de rechter van de plaats waar de arbeid gewoonlijk wordt of laatstelijk gewoonlijk werd verricht. In zaken betreffende een individuele arbeidsovereenkomst is, indien de arbeid tijdelijk in Nederland wordt verricht, mede bevoegd de rechter van de plaats waar de werknemer de arbeid tijdelijk verricht, voorzover het betreft een rechtsvordering met betrekking tot arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, welke is gegrond op artikel 1 van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid, artikel 7, 7a, 13 of 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, artikel 2, zesde lid, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten, artikel 8 of 11 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, alsmede artikel 5, eerste lid, onder b, d, e, of f, van de Algemene wet gelijke behandeling.
Artikel 101
In zaken betreffende een overeenkomst die wordt gesloten door een partij die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, is mede bevoegd de rechter van de woonplaats of, bij gebreke daarvan, van het werkelijk verblijf van die natuurlijke persoon.
Artikel 102
In zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad is mede bevoegd de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan.
Artikel 103
In zaken betreffende onroerende zaken is mede bevoegd de rechter binnen wiens rechtsgebied de zaak of het grootste gedeelte daarvan is gelegen. In zaken betreffende huur van woonruimte of huur van bedrijfsruimte in de zin van artikel 290 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is echter uitsluitend bevoegd de rechter binnen wiens rechtsgebied het gehuurde of het grootste gedeelte daarvan is gelegen.
1.
In zaken betreffende nalatenschappen is mede bevoegd de rechter van de laatste woonplaats van de overledene.
2.
In zaken betreffende schuldvorderingen ten laste van de overledene is de in het eerste lid aangewezen rechter eveneens bevoegd.
Artikel 105
In zaken betreffende de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van vennootschappen of rechtspersonen, de geldigheid, nietigheid of rechtsgevolgen van hun besluiten of die van hun organen dan wel de rechten en verplichtingen van hun leden of vennoten als zodanig, is mede bevoegd de rechter van de woonplaats of de plaats van vestiging van de rechtspersoon of de vennootschap.
Artikel 106
In zaken betreffende de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake faillissement, surséance van betaling en schuldsaneringsregeling natuurlijke personen is mede bevoegd de rechtbank waaruit de rechter-commissaris is benoemd of, indien in geval van surséance geen rechter-commissaris is benoemd, de rechtbank die over het verzoek tot het verlenen van surséance heeft geoordeeld.
Artikel 107
Indien een rechter ten aanzien van een van de gezamenlijk in het geding betrokken gedaagden bevoegd is, is die rechter ook ten aanzien van de overige gedaagden bevoegd, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
1.
Hebben partijen bij overeenkomst een rechter aangewezen voor de kennisneming van geschillen die zijn ontstaan of zullen ontstaan naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, dan is die rechter bij uitsluiting bevoegd van de zaak kennis te nemen, voorzover niet uit de overeenkomst anders voortvloeit.
2.
Beloopt de vordering evenwel ten hoogste € 25.000 of betreft het een individuele arbeidsovereenkomst dan wel een zaak als bedoeld in artikel 101 of artikel 103, tweede zin, dan heeft een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid geen gevolg, tenzij:
a. zij is aangegaan na het ontstaan van het geschil, of
b. de werknemer, de partij die niet handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf dan wel de huurder zich tot de aangewezen rechter wendt.
3.
Een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter wordt bewezen door een geschrift. Daarvoor is voldoende een geschrift dat een dergelijk beding bevat of dat verwijst naar algemene voorwaarden die een dergelijk beding bevatten, mits dat geschrift door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard.
4.
Een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter dient als een afzonderlijke overeenkomst te worden beschouwd en beoordeeld. De aangewezen rechter is bevoegd te oordelen over de rechtsgeldigheid van de hoofdovereenkomst waarvan een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter deel uitmaakt of waarop zij betrekking heeft.
Artikel 109
Wijzen de artikelen 99 tot en met 108 geen bevoegde rechter aan, dan is bevoegd de rechter van de woonplaats van de eiser dan wel, indien er meer eisers zijn, elk van de eisers of, bij gebreke daarvan, de rechter te 's-Gravenhage.
1.
Het verweer dat de rechter niet relatief bevoegd is, wordt op straffe van verval van het recht daartoe gevoerd vóór alle weren ten gronde. In zaken waarin de vordering ten hoogste € 25.000 beloopt, zaken betreffende een individuele arbeidsovereenkomst en zaken als bedoeld in artikel 101 en 103, tweede zin, beoordeelt de rechter ook zonder daartoe strekkend verweer of hij relatief bevoegd is.
2.
Indien de rechter beslist dat niet hij, maar een andere rechter relatief bevoegd is, verwijst hij de zaak naar deze rechter. Artikel 74, eerste lid en derde lid, eerste zin, zijn van toepassing.
3.
Tegen een vonnis waarbij een verweer als bedoeld in het eerste lid wordt verworpen of de zaak naar een andere rechter wordt verwezen, is geen hogere voorziening toegelaten. De rechter naar wie de zaak is verwezen, is aan die verwijzing gebonden. De vorige zin mist toepassing indien de rechter zich tevens absoluut onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar een hogere rechter.
1.
Dagvaarding geschiedt bij exploot.
2.
Naast de gegevens bedoeld in artikel 45, derde lid, vermeldt het exploot van dagvaarding:
a. de door eiser gekozen woonplaats in Nederland;
b. in zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, indien de eiser bij gemachtigde procedeert, de naam en het adres van de gemachtigde;
c. in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, de naam en het kantooradres van de advocaat die door de eiser wordt gesteld;
d. de eis en de gronden daarvan;
e. de aanwijzing van de rechter die van de zaak kennisneemt, onder vermelding van het adres van de zittingsplaats waar de zaak moet worden behandeld alsmede, indien de zaak moet worden behandeld in een zittingsplaats waar geen stukken kunnen worden ingediend, het adres waar stukken kunnen worden ingediend;
f. de roldatum waartegen wordt gedagvaard en, indien alsdan een terechtzitting plaatsvindt, het uur daarvan;
g. in zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen: de wijze waarop de gedaagde in het geding moet verschijnen, te weten in persoon of vertegenwoordigd door een gemachtigde en de wijze waarop de gedaagde kan antwoorden, zoals bepaald in artikel 82, eerste en tweede lid;
h. in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen: de wijze waarop de gedaagde in het geding moet verschijnen, te weten vertegenwoordigd door een advocaat;
i. de in artikel 139 genoemde rechtsgevolgen die intreden indien de gedaagde niet op de voorgeschreven wijze in het geding verschijnt of, behalve in kantonzaken of zaken in kort geding, het door zijn verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet;
j. indien er meer gedaagden zijn, het in artikel 140, derde lid, genoemde rechtsgevolg dat intreedt indien niet alle gedaagden op de voorgeschreven wijze in het geding verschijnen;
k. de mededeling of van gedaagde bij verschijning in de procedure griffierecht zal worden geheven en binnen welke termijn dit griffierecht betaald dient te worden met verwijzing naar een vindplaats van de meest recente bijlage behorende bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken waarin de hoogte van de griffierechten staan vermeld. Hierbij wordt vermeld dat van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven, heeft overgelegd:
1°. een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de Rechtsbijstand, dan wel
2°. een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
l. indien het exploot van dagvaarding een zaak betreft waarbij meerdere gedaagden zijn betrokken, de mededeling dat van partijen die bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen of gelijkluidend verweer voeren, op basis van artikel 15 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven.
3.
Het exploot van dagvaarding vermeldt de door gedaagde tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor. Verder vermeldt het exploot de bewijsmiddelen waarover eiser kan beschikken en de getuigen die hij kan doen horen ter staving van de aldus betwiste gronden van de eis.
Artikel 114
De gewone termijn van dagvaarding is ten minste een week.
1.
Indien de gedaagde een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf buiten Nederland heeft in een Staat waar de in artikel 56, eerste lid, bedoelde verordening van toepassing is, of in een Staat die in Europa is gelegen en die partij is bij het op 15 november 1965 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken (Trb. 1966, 91), is de termijn van dagvaarding ten minste vier weken.
2.
Indien de gedaagde noch in Nederland, noch in een Staat als bedoeld in het eerste lid, een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf heeft, is de termijn van dagvaarding ten minste drie maanden.
3.
Indien de gedaagde in Nederland geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf heeft, is de termijn van dagvaarding in afwijking van het eerste en tweede lid ten minste een week, indien het exploot in Nederland wordt gedaan aan de gedaagde in persoon, dan wel aan een door de gedaagde voor deze zaak gekozen woonplaats.
1.
Indien in rechte worden opgeroepen houders van aandelen of andere effecten welke niet op naam staan of waarvan de houders niet bij name bekend zijn, is de termijn van dagvaarding ten minste vier weken.
2.
Deze termijn geldt eveneens indien in rechte worden opgeroepen zij die algemene voorwaarden gebruiken waarin bedingen voorkomen waarvan gesteld wordt dat zij onredelijk bezwarend zijn, in het geval dat ingevolge artikel 1003, onder 1°, hun naam en woonplaats niet afzonderlijk in het exploot worden vermeld.
Artikel 117
De in de artikelen 114, 115 en 116 genoemde termijnen kunnen op mondeling of schriftelijk verzoek van de eiser door de voorzieningenrechter of, in kantonzaken, de kantonrechter, zo nodig onder het stellen van voorwaarden, worden verkort. De beschikking wordt vermeld aan het hoofd van het exploot van dagvaarding.
1.
Oproepingen van derden als partij in het geding geschieden met inachtneming van de voor dagvaarding geldende termijnen. Indien de oproeping niet geschiedt bij hetzelfde exploot waarmee de gedaagde is gedagvaard, wordt het exploot, waarmee de gedaagde is gedagvaard, met de oproeping aan de derde betekend. Artikel 111, tweede lid, aanhef en onderdelen g, h, i, j en k, zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
Artikel 128, tweede, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
De termijn van dagvaarding vangt aan op de dag, volgend op die waarop het exploot is uitgebracht. Wordt de dagvaarding gedaan met toepassing van artikel 56, dan vangt de termijn van dagvaarding aan op de dag, volgend op de datum van verzending als bedoeld in het tweede lid, onder a, van dat artikel.
2.
Bij het bepalen van de termijn van dagvaarding wordt de roldatum niet meegerekend.
1.
Al hetgeen in deze afdeling is voorgeschreven, wordt op straffe van nietigheid in acht genomen.
2.
Een gebrek in een exploot van dagvaarding dat nietigheid meebrengt, kan bij exploot, uitgebracht voor de roldatum, worden hersteld.
3.
Bij het uitbrengen van dat exploot moet de voor dagvaarding voorgeschreven termijn in acht worden genomen. Indien inachtneming van de termijn van dagvaarding meebrengt dat de roldatum niet kan worden gehandhaafd, moet een andere roldatum worden aangezegd, met vermelding van het uur indien alsdan een terechtzitting plaatsvindt.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing op hetgeen is voorgeschreven in artikel 111, derde lid. De rechter kan eiser bevelen alsnog de ontbrekende gegevens te verstrekken.
1.
Verschijnt de gedaagde niet in het geding dan wel verzuimt hij advocaat te stellen hoewel hem dat bij dagvaarding was aangezegd, en blijkt aan de rechter dat het exploot van dagvaarding lijdt aan een gebrek dat nietigheid meebrengt, dan verleent de rechter geen verstek tegen hem.
2.
In het geval bedoeld in het eerste lid bepaalt de rechter een nieuwe roldatum en beveelt hij dat deze door de eiser bij exploot aan de gedaagde wordt aangezegd met herstel van het gebrek op kosten van de eiser.
3.
Is echter aannemelijk dat het exploot van dagvaarding de gedaagde als gevolg van het gebrek niet heeft bereikt, dan spreekt de rechter de nietigheid van het exploot uit.
1.
Verschijnt de gedaagde in het geding, of komt hij, na bij verstek te zijn veroordeeld, in verzet, en beroept hij zich op de nietigheid van het exploot van dagvaarding, dan verwerpt de rechter dat beroep indien naar zijn oordeel het gebrek de gedaagde niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad.
2.
De rechter kan echter in dit geval, zo daartoe gronden zijn, het herstel van het gebrek op kosten van de eiser bevelen.
1.
Indien echter de eiser ten onrechte geen advocaat heeft gesteld, biedt de rechter hem en, indien in dit geval de gedaagde wel in het geding was verschenen maar eveneens ten onrechte geen advocaat had gesteld, ook deze, de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn alsnog advocaat te stellen.
2.
Indien de eiser van de hem ingevolge het eerste lid geboden gelegenheid geen gebruik maakt, wordt de gedaagde van de instantie ontslagen, met veroordeling van de eiser in de kosten.
3.
Indien alleen de gedaagde van de aan partijen ingevolge het eerste lid geboden gelegenheid om alsnog advocaat te stellen, geen gebruik maakt, zijn de artikelen 139 tot en met 142 van toepassing.
4.
Indien de eiser en de gedaagde alsnog advocaat hebben gesteld, wordt het geding in de stand waarin het zich bevindt, voortgezet, met dien verstande dat de rechter, indien hij reeds de dag heeft bepaald waarop hij uitspraak zal doen, partijen alsnog de gelegenheid biedt zich binnen een door hem te bepalen termijn over de zaak uit te laten.
5.
Tegen een beslissing ingevolge het eerste, tweede of vierde lid staat geen hogere voorziening open.
Artikel 124
Indien de eiser ten onrechte advocaat heeft gesteld, wordt de zaak voortgezet met inachtneming van de voorschriften voor zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen.
1.
Het geding is aanhangig vanaf de dag van dagvaarding.
2.
Het exploot van dagvaarding wordt door de eiser ter griffie ingediend uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen de eiser een exploot van dagvaarding elektronisch kan indienen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop een exploot van dagvaarding elektronisch kan worden ingediend, alsmede over de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van het elektronisch indienen van het exploot van dagvaarding. Een door de griffie gewaarmerkt afschrift van het elektronisch ingediende exploot van dagvaarding, geldt in de procedure als het in het tweede lid bedoelde exploot van dagvaarding.
4.
De griffier schrijft de zaak in op de rol van een enkelvoudige kamer.
5.
De aanhangigheid van het geding vervalt indien het exploot van dagvaarding niet uiterlijk op het in het tweede lid vermelde tijdstip ter griffie is ingediend, tenzij binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een geldig herstelexploot is uitgebracht.
1.
De gedaagde kan de roldatum, vermeld in het exploot van dagvaarding, vervroegen door aan de eiser bij exploot een vroegere roldatum te doen aanzeggen, met vermelding van het uur indien alsdan een terechtzitting plaatsvindt. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, wordt hierbij tevens advocaat gesteld.
2.
Die aanzegging geschiedt op straffe van nietigheid op een termijn van ten minste een week voor de aangezegde vroegere roldatum. De gedaagde dient het exploot van aanzegging uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de vervroegde roldatum, in ter griffie.
3.
Zijn er medegedaagden, dan wordt de aanzegging, voor zover zij niet mede van hen uitgaat, bij exploot ook aan hen op straffe van nietigheid gedaan met inachtneming van zodanige termijn tussen dat exploot en de vervroegde roldatum, als waarop ieder van hen, als gedaagde, volgens de wet aanspraak zou kunnen maken.
4.
Wordt door meer dan één gedaagde van het recht de roldatum te vervroegen gebruik gemaakt, dan geldt de aanzegging van de vroegste roldatum.
1.
Indien de in artikel 125, tweede lid, bedoelde indiening ter griffie van het exploot van dagvaarding niet tijdig heeft plaats gehad, is de gedaagde bevoegd, onder overlegging van het exploot van dagvaarding, de zaak op de rol te laten inschrijven.
2.
Indien de gedaagde van zijn in het eerste lid bedoelde bevoegdheid gebruik maakt, is hij tevens bevoegd, te vorderen dat hij van de instantie wordt ontslagen met veroordeling van de eiser in de kosten. In dat geval biedt de rechter gedurende een door hem te bepalen termijn aan de eiser gelegenheid om hetzij op de voet van artikel 123, eerste lid, advocaat te stellen, hetzij bij akte te verklaren dat hij wenst voort te procederen. Indien de eiser van deze gelegenheid geen gebruik maakt, wordt de vordering toegewezen.
3.
Indien de gedaagde een vroegere roldatum heeft aangezegd en het exploot van aanzegging niet tijdig ter griffie heeft ingediend, blijft de oorspronkelijke, in het exploot van dagvaarding vermelde roldatum gehandhaafd.
1.
De rechter houdt de zaak aan zolang de eiser het griffierecht niet heeft voldaan en de termijn genoemd in artikel 3, derde lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken nog loopt.
2.
Indien de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie, met veroordeling van de eiser in de kosten. Voordat de rechter hiertoe overgaat, stelt hij eiser in de gelegenheid zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
3.
De rechter laat het eerste en tweede lid, eerste volzin, geheel of ten dele buiten toepassing, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.
Tegen beslissingen ingevolge het tweede en derde lid staat geen hogere voorziening open.
1.
Indien de gedaagde bij gemachtigde of bij advocaat procedeert, deelt hij op de eerste roldatum de naam en het adres van de gemachtigde of de naam en het kantooradres van de advocaat mede.
2.
De gedaagde neemt zijn met redenen omklede conclusie van antwoord op de eerste of op een door de rechter nader te bepalen roldatum, doch niet dan nadat hij het verschuldigde griffierecht heeft voldaan. De rechter houdt de zaak aan zolang de gedaagde het griffierecht niet heeft voldaan en de termijn genoemd in artikel 3, derde lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken nog loopt.
3.
De gedaagde brengt alle excepties en zijn antwoord ten principale tegelijk naar voren, op straffe van verval van de niet aangevoerde excepties en, indien niet ten principale is geantwoord, van het recht om dat alsnog te doen.
4.
In afwijking van het derde lid kunnen zij die beroep willen doen op de termijn van artikel 104 van Boek 1 of van artikel 185 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, hun verweer tot dit beroep beperken.
5.
De conclusie van antwoord vermeldt de bewijsmiddelen waarover gedaagde kan beschikken tot staving van de gronden van zijn verweer, alsmede de getuigen die hij daartoe kan doen horen. De rechter kan gedaagde bevelen alsnog de ontbrekende gegevens te verstrekken.
6.
Indien de verschenen gedaagde het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, zijn de artikelen 139 tot en met 142 van toepassing behalve in het geval dat artikel 127a, tweede lid, van toepassing is.
7.
Artikel 127a, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 129
Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, kan de eiser te allen tijde zijn eis verminderen.
1.
Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechter beslist, partijen gehoord, zo spoedig mogelijk. De rechter kan op dezelfde grond ook ambtshalve een verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten.
2.
Tegen de beslissingen van de rechter, bedoeld in het eerste lid, staat geen hogere voorziening open.
3.
Indien een partij niet in het geding is verschenen, is een verandering of vermeerdering van eis tegen die partij uitgesloten, tenzij de eiser de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan haar kenbaar heeft gemaakt. In laatstgenoemd geval is artikel 120, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 131
Nadat de gedaagde voor antwoord heeft geconcludeerd, beveelt de rechter een verschijning van partijen ter terechtzitting als bedoeld in artikel 87 of artikel 88, tenzij hij oordeelt dat de zaak daarvoor niet geschikt is. Uiterlijk twee weken na het in de eerste volzin bedoelde tijdstip beslist de rechter hieromtrent. Tegen deze beslissing staat geen hogere voorziening open.
1.
Indien geen verschijning van partijen ter terechtzitting op de voet van artikel 131 is bevolen, geeft de rechter aan de eiser gelegenheid voor repliek te concluderen. Hierna kan de gedaagde voor dupliek concluderen.
2.
Is wel een verschijning van partijen ter terechtzitting op de voet van artikel 131 bevolen, dan wordt aan partijen slechts gelegenheid geboden voor repliek en dupliek, indien zulks met het oog op artikel 19 of met het oog op een goede instructie van de zaak noodzakelijk is.
3.
De rechter staat het nemen van nog meer conclusies toe, indien zulks met het oog op artikel 19 of met het oog op een goede instructie van de zaak noodzakelijk is.
4.
Tegen beslissingen over de toepassing van het tweede lid en het derde lid staat geen hogere voorziening open.
1.
De rechter stelt de termijnen voor het nemen van de conclusies vast.
2.
Partijen kunnen uitstel vragen voor het nemen van conclusies. De rechter volgt een daartoe strekkend, eenstemmig verzoek van partijen, tenzij dit zou leiden tot onredelijke vertraging van het geding.
3.
Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de termijnen voor het verrichten van andere proceshandelingen dan conclusies en op de mogelijkheid om daarvoor uitstel te krijgen.
4.
Wanneer een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen, vervalt het recht om de desbetreffende proceshandeling te verrichten.
1.
Voordat de rechter over de zaak beslist, wordt aan partijen desverlangd gelegenheid geboden voor pleidooien. Indien partijen op een terechtzitting op de voet van artikel 131 hun standpunt in voldoende mate mondeling hebben kunnen uiteenzetten, kan de rechter bepalen dat geen gelegenheid zal worden gegeven voor pleidooien.
2.
Indien de pleidooien op de bepaalde dag niet plaatsvinden, wordt, behoudens bijzondere omstandigheden, geen nieuwe dag voor pleidooien bepaald.
3.
Partijen mogen hun eigen zaak bepleiten.
4.
De rechter kan bepalen dat partijen bij de pleidooien in persoon aanwezig moeten zijn.
Artikel 135
In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, stelt de griffier zo spoedig mogelijk de eiser en de in het geding verschenen gedaagde, voor zover zij niet in persoon of bij gemachtigde aanwezig waren op de terechtzitting, op de hoogte van het procesverloop.
Artikel 136
De gedaagde is bevoegd een eis in reconventie in te stellen, tenzij de eiser in conventie is opgetreden in hoedanigheid en de reconventie hem persoonlijk zou betreffen of omgekeerd.
Artikel 137
De eis in reconventie moet dadelijk bij het antwoord worden ingesteld. Artikel 111, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
De zaken in conventie en in reconventie worden tegelijk voldongen en bij een en hetzelfde eindvonnis beslist, tenzij de rechter van oordeel is dat de zaak in conventie of die in reconventie vroeger kan worden afgedaan.
2.
De zaken worden gesplitst indien in één van beide zaken de rechter beveelt dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure dan wel de rechter met toepassing van artikel 71 verwijst of zich absoluut onbevoegd verklaart.
Artikel 139
Indien de gedaagde niet op de eerste of op een door de rechter nader bepaalde roldatum in het geding verschijnt dan wel verzuimt advocaat te stellen of, indien verschuldigd, het griffierecht niet tijdig voldoet hoewel hem dat bij dagvaarding was aangezegd, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, verleent de rechter verstek tegen hem en wijst hij de vordering toe, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
1.
Zijn er meer gedaagden en is ten minste een van hen in het geding verschenen, dan wordt, indien ten aanzien van de overige gedaagden de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, tegen dezen verstek verleend en tussen de eiser en de verschenen gedaagden voortgeprocedeerd.
2.
Onder verschenen gedaagde als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan de gedaagde die in het geding is verschenen en tijdig het griffierecht heeft voldaan.
3.
Tussen alle partijen wordt één vonnis gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.
Het eerste en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing in geval van oproeping van derden als partij in het geding als bedoeld in artikel 118.
Artikel 141
De kosten die een gevolg zijn van het feit dat een partij niet in het geding is verschenen of het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, komen ten laste van die partij, tenzij verstek was verleend op een dagvaarding die nietig wordt verklaard.
Artikel 142
De gedaagde tegen wie verstek is verleend, heeft, zolang het eindvonnis nog niet is gewezen, de bevoegdheid om alsnog in het geding te verschijnen, of om alsnog het griffierecht te voldoen, waardoor de gevolgen van het tegen hem verleende verstek vervallen, behalve ten aanzien van de daardoor veroorzaakte kosten.
1.
De gedaagde die bij verstek is veroordeeld, kan daartegen verzet doen.
2.
Het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. De in de eerste volzin bedoelde termijn is acht weken indien de gedaagde ten tijde van de in de eerste volzin bedoelde betekening of daad geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland heeft, maar zijn woonplaats of werkelijk verblijf buiten Nederland bekend is.
3.
Buiten de gevallen bedoeld in het tweede lid vangt de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan, aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.
4.
De veroordeelde die in het vonnis heeft berust, kan daartegen niet meer in verzet komen.
Artikel 144
Het vonnis wordt geacht ten uitvoer te zijn gelegd:
a. in geval van gerechtelijke verkoop van goederen, na de verkoop;
b. in geval van derdenbeslag op een vordering, na de uitbetaling aan de beslaglegger, of, indien dit beslag wordt gelegd op een vordering tot periodieke betalingen, na de eerste uitbetaling;
c. in geval van tenuitvoerlegging van een veroordeling tot levering of afgifte van goederen die geen registergoederen zijn, nadat de levering of afgifte heeft plaatsgevonden;
d. in geval van gedwongen ontruiming van onroerende zaken, nadat de ontruiming heeft plaatsgevonden.
Artikel 145
Het verzet, mits tijdig en op de voorgeschreven wijze gedaan, schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis, tenzij dit uitvoerbaar bij voorraad was verklaard.
1.
Op het exploot van verzet is artikel 111, tweede lid, onder a tot en met c en e tot en met h van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat niet vermeld hoeft te worden de wijze waarop de oorspronkelijk eiser kan antwoorden,
2.
Indien een eis in reconventie wordt ingesteld, vermeldt het exploot deze eis met de gronden daarvan. Artikel 111, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Door het verzet wordt de instantie heropend. Het geding verloopt als in de vijfde afdeling bepaald, met dien verstande dat het exploot van verzet als conclusie van antwoord geldt.
2.
Was het verstek tegen de oorspronkelijk gedaagde verleend wegens het niet tijdig voldoen van het door hem verschuldigde griffierecht, dan zorgt de oorspronkelijk gedaagde dat het verschuldigde griffierecht is voldaan op de eerste roldatum van het verzet. Is het verschuldigde griffierecht, bedoeld in de eerste zin, niet alsnog tijdig voldaan, dan bekrachtigt de rechter het verstekvonnis.
3.
Was het verstek tegen de oorspronkelijk gedaagde verleend wegens het niet verschijnen in het geding, dan houdt de rechter de zaak aan zolang de gedaagde het verschuldigde griffierecht niet heeft voldaan en de termijn genoemd in artikel 3, derde lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken nog loopt. De tweede zin van het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
4.
Artikel 127a, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 148
Door verval van instantie na verzet vervalt ook het verstekvonnis.
1.
Tenzij uit de wet anders voortvloeit, mag de rechter slechts die feiten of rechten aan zijn beslissing ten grondslag leggen, die in het geding aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld en die overeenkomstig de voorschriften van deze afdeling zijn komen vast te staan. Feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, moet de rechter als vaststaand beschouwen, behoudens zijn bevoegdheid bewijs te verlangen, zo vaak aanvaarding van de stellingen zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat.
2.
Feiten of omstandigheden van algemene bekendheid, alsmede algemene ervaringsregels mogen door de rechter aan zijn beslissing ten grondslag worden gelegd, ongeacht of zij zijn gesteld, en behoeven geen bewijs.
Artikel 150
De partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, draagt de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.
1.
Dwingend bewijs houdt in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt.
2.
Tegenbewijs, ook tegen dwingend bewijs, staat vrij, tenzij de wet het uitsluit.
1.
Bewijs kan worden geleverd door alle middelen, tenzij de wet anders bepaalt.
2.
De waardering van het bewijs is aan het oordeel van de rechter overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt.
Artikel 153
Overeenkomsten waarbij van het wettelijke bewijsrecht wordt afgeweken, blijven buiten toepassing, wanneer zij betrekking hebben op het bewijs van feiten waaraan het recht gevolgen verbindt, die niet ter vrije bepaling van partijen staan, zulks onverminderd de gronden waarop zij krachtens het Burgerlijk Wetboek buiten toepassing blijven.
1.
Een gerechtelijke erkentenis is het in een aanhangig geding door een partij uitdrukkelijk erkennen van de waarheid van een of meer stellingen van de wederpartij.
2.
Een gerechtelijke erkentenis kan slechts worden herroepen, indien aannemelijk is dat zij door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd.
1.
De rechter ten overstaan van wie in een zaak bewijs is bijgebracht, zal daarin zoveel als mogelijk het eindvonnis wijzen of medewijzen.
2.
Van een afwijking van deze regel en de oorzaak daarvan wordt in het vonnis melding gemaakt. Tegen de afwijking staat geen voorziening open.
1.
Akten zijn ondertekende geschriften, bestemd om tot bewijs te dienen.
2.
Authentieke akten zijn akten in de vereiste vorm en bevoegdelijk opgemaakt door ambtenaren, aan wie bij of krachtens de wet is opgedragen op die wijze te doen blijken van door hen gedane waarnemingen of verrichtingen. Als authentieke akten worden tevens beschouwd de akten, waarvan het opmaken aan ambtenaren is voorbehouden, doch waarvan de wet het opmaken in bepaalde gevallen aan anderen dan ambtenaren opdraagt.
3.
Onderhandse akten zijn alle akten die niet authentieke akten zijn.
1.
Onderhandse akten kunnen op een andere wijze dan bij geschrift worden opgemaakt op zodanige wijze dat het degene ten behoeve van wie de akte bewijs oplevert, in staat stelt om de inhoud van de akte op te slaan op een wijze die deze inhoud toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de akte bestemd is te dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de inhoud van de akte mogelijk maakt.
2.
Aan een wettelijke verplichting tot het verschaffen van een onderhandse akte kan alleen op een andere wijze dan bij geschrift worden voldaan met uitdrukkelijke instemming van degene aan wie de akte moet worden verschaft. Een instemming ziet, zolang zij niet is herroepen, eveneens op het verschaffen van een gewijzigde onderhandse akte. Het in de eerste zin van dit lid bepaalde lijdt uitzondering indien de akte eveneens is ondertekend door degene aan wie de akte op grond van de wet moet worden verschaft.
1.
Authentieke akten leveren tegen een ieder dwingend bewijs op van hetgeen de ambtenaar binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard.
2.
Een authentieke of onderhandse akte levert ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring, tenzij dit zou kunnen leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. Onder partij wordt begrepen de rechtverkrijgende onder algemene of bijzondere titel, voor zover het desbetreffende recht is verkregen na het opmaken van de akte.
1.
Op een onderhandse akte waarin verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgelegd, is, voor zover die verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom, het tweede lid van artikel 157 niet van toepassing, tenzij deze partij de akte geheel met de hand heeft geschreven of heeft voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op aandelen in een obligatielening en op verbintenissen door de schuldenaar in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf aangegaan.
1.
Een geschrift dat het uiterlijk heeft van een authentieke akte, geldt als zodanig behoudens bewijs van het tegendeel.
2.
Een onderhandse akte waarvan de ondertekening door de partij, tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, levert geen bewijs op, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. Is degeen tegen wie de akte wordt ingeroepen een ander dan hij die haar ondertekend zou hebben, dan kan worden volstaan met de verklaring, dat men de echtheid van de ondertekening niet erkent.
1.
De kracht van het schriftelijke bewijs is in de oorspronkelijke akte gelegen.
2.
Grossen en gehele afschriften van een authentieke akte die volgens wettelijk voorschrift moet worden bewaard, leveren, wanneer zij zijn afgegeven door een daartoe bevoegde ambtenaar, hetzelfde bewijs op als de oorspronkelijke akte.
Artikel 161
Een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, levert dwingend bewijs op van dat feit.
1.
De rechter kan in de loop van een geding, op verzoek of ambtshalve, aan partijen of aan een van hen de openlegging bevelen van de boeken, bescheiden en geschriften, die zij ingevolge de wet moeten houden, maken of bewaren.
2.
Wordt aan dit bevel niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
3.
In een geding betreffende een jaarrekening kan de rechter ook ambtshalve de openlegging bevelen op straffe van een dwangsom.
Artikel 163
Een getuigenverklaring kan slechts als bewijs dienen, voor zover zij betrekking heeft op aan de getuige uit eigen waarneming bekende feiten.
1.
Ook partijen kunnen als getuige optreden.
2.
Indien een partij als getuige is gehoord, kan haar verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.
3.
Indien een partij die gehouden is als getuige een verklaring af te leggen, niet ter terechtzitting verschijnt, niet antwoordt op de haar gestelde vragen of weigert haar verklaring te ondertekenen, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
1.
Een ieder, daartoe op wettige wijze opgeroepen, is verplicht getuigenis af te leggen.
2.
Van deze verplichting kunnen zich verschonen:
a. de echtgenoot en de vroegere echtgenoot dan wel de geregistreerde partner en de vroegere geregistreerde partner van een partij, de bloed- of aanverwanten van een partij of van de echtgenoot of van de geregistreerde partner van een partij, tot de tweede graad ingesloten, een en ander tenzij de partij in hoedanigheid optreedt;
b. zij die tot geheimhouding verplicht zijn uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking omtrent hetgeen hun in die hoedanigheid is toevertrouwd.
3.
De getuige kan zich verschonen van het beantwoorden van een hem gestelde vraag, indien hij daardoor of zichzelf, of een van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in de tweede of derde graad, of zijn echtgenoot of vroegere echtgenoot onderscheidenlijk zijn geregistreerde partner of vroegere geregistreerde partner aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling ter zake van een misdrijf zou blootstellen.
1.
Indien bewijs door getuigen bij de wet is toegelaten, beveelt de rechter een getuigenverhoor zo vaak een van de partijen het verzoekt en de door haar te bewijzen aangeboden feiten betwist zijn en tot de beslissing van de zaak kunnen leiden. Hij kan dit ook ambtshalve doen.
2.
Het vonnis vermeldt aan welke partij en omtrent welke feiten bewijs worden opgedragen alsmede de plaats waar, en de dag en het uur waarop de getuigen zullen worden gehoord. Plaats, dag en uur van het getuigenverhoor kunnen ook later door de rechter worden vastgesteld.
3.
Het verhoor van getuigen geschiedt ter terechtzitting.
Artikel 167
De rechter kan bepalen dat partijen bij de getuigenverhoren in persoon aanwezig moeten zijn.
Artikel 168
Het verhoor van getuigen tot het leveren van tegenbewijs staat van rechtswege vrij en wordt gehouden op de plaats, de dag en het uur te bepalen dadelijk na afloop van het verhoor van de voor het bewijs gehoorde getuigen of op een later tijdstip, tenzij de rechter, na overleg met partijen, dit verhoor doet plaatsvinden in aansluiting op het verhoor van de voor het bewijs gehoorde getuigen.
Artikel 169
Indien een partij verkorting of verlenging van de termijnen, bedoeld in de artikelen 166 en 168, verzoekt, wordt op dit verzoek na verhoor of behoorlijke oproeping van de wederpartij beslist. Tegen de beslissing staat geen hogere voorziening open.
1.
De namen en woonplaatsen van de getuigen worden ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier opgegeven. De belanghebbende partij roept de getuigen ten minste een week voor het verhoor bij exploot of bij aangetekende brief op. De dag van de oproeping en de dag van het verhoor worden niet meegerekend bij het bepalen van deze termijn. Indien een partij meer getuigen heeft voorgebracht dan redelijkerwijs noodzakelijk was, kan de rechter daarmee bij de veroordeling in de kosten rekening houden.
2.
De oproeping maakt melding van dag, uur en plaats van het verhoor, van de feiten waaromtrent bewijs moet worden geleverd en van de gevolgen, verbonden aan het niet verschijnen ter terechtzitting.
Artikel 171
Indien een bij aangetekende brief opgeroepen getuige niet ter terechtzitting verschijnt, bepaalt de rechter op verzoek van de belanghebbende partij een dag waartegen de getuige bij exploot kan worden opgeroepen. Daarbij wordt de termijn, bedoeld in artikel 170, eerste lid, in acht genomen.
Artikel 172
De rechter kan bevelen, dat de op een oproeping bij exploot niet ter terechtzitting verschenen getuige door de openbare macht voor hem wordt gebracht op een door hem te bepalen dag en uur om aan zijn verplichting te voldoen.
1.
Indien een getuige weigert zijn verklaring af te leggen, kan de rechter op verzoek van de belanghebbende partij bevelen, dat hij op kosten van die partij in gijzeling zal worden gesteld totdat hij aan zijn verplichting zal hebben voldaan, met dien verstande dat de gijzeling ten hoogste een jaar kan duren. Deze bepaling is niet van toepassing als het een partij betreft die als getuige wordt gehoord.
2.
De rechter beveelt de gijzeling slechts indien naar zijn oordeel het belang van de waarheidsvinding toepassing van die maatregel rechtvaardigt.
3.
De rechter die de gijzeling heeft bevolen, beëindigt ambtshalve of op verzoek van de gegijzelde de gijzeling indien voortzetting ervan naar zijn oordeel niet meer door het belang dat met toepassing van de dwangmaatregel werd gediend, wordt gerechtvaardigd.
1.
Indien een getuige te ver verwijderd woont, kan de rechter het verhoor opdragen aan de rechter van gelijke rang van de woonplaats van de getuige.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien het een partij betreft die als getuige wordt gehoord.
Artikel 175
Indien een getuige verhinderd is uit hoofde van ziekte of anderszins om naar het gerechtsgebouw te komen, kan de rechter zich bij hem vervoegen tot het ontvangen van zijn verklaring of de rechter, in artikel 174 bedoeld, verzoeken hem te verhoren.
1.
Voor zover bij verdrag of EG-verordening niet anders is bepaald, kan de rechter, indien een getuige in het buitenland woont, aan een door hem aan te wijzen autoriteit van het land waar de getuige zijn woonplaats heeft, verzoeken het verhoor, indien mogelijk onder ede, te houden, of dat verhoor opdragen aan de Nederlandse consulaire ambtenaar tot wiens ressort de woonplaats van die getuige behoort.
2.
De rechter bepaalt dan tevens de termijn die in acht genomen moet worden bij het betekenen aan de wederpartij van de plaats, de dag en het uur waarop dit verhoor wordt gehouden en stelt mede de dag vast waarop de zaak weer op de rol zal komen.
3.
Het proces-verbaal van dit getuigenverhoor heeft gelijke kracht als dat van het door de Nederlandse rechter gehouden verhoor.
1.
Op de bepaalde dag vraagt de rechter de getuigen hun naam, voornamen, leeftijd, beroep en woon- of verblijfplaats, of zij bloed- of aanverwant zijn van de partijen of van een van hen, en zo ja in welke graad, alsmede of zij in dienstverband staan tot partijen of een van hen.
2.
De getuigen zweren, alvorens hun getuigenis af te leggen, op de bij de wet bepaalde wijze de eed de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.
3.
Indien een getuige de betekenis van de eed niet voldoende kan beseffen of de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, wordt hij niet beëdigd, maar wordt hij aangemaand de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen. Indien het bewijs mede wordt aangenomen op de verklaring van een zodanige getuige, geeft het vonnis daarvan in het bijzonder reden.
4.
Overigens mag de rechter aan een onbeëdigde verklaring slechts bewijs ontlenen indien hij in het vonnis vermeldt dat de eed ten onrechte niet is afgenomen en dat het niet mogelijk is de getuige opnieuw te horen.
Artikel 178
De opgeroepen getuige die niet ter terechtzitting verschijnt of, verschenen zijnde, weigert de eed of zijn verklaring af te leggen, kan worden veroordeeld tot vergoeding van de vergeefs aangewende kosten, onverminderd zijn aansprakelijkheid tot schadevergoeding indien daartoe gronden zijn.
1.
De rechter hoort ieder van de getuigen buiten tegenwoordigheid van de mede ter terechtzitting verschenen getuigen die nog niet zijn gehoord, voor zover deze laatste getuigen niet tevens partij zijn.
2.
Partijen en hun raadslieden kunnen aan de getuigen vragen stellen, behoudens de bevoegdheid van de rechter om te beletten dat aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven. De rechter kan ambtshalve of op verzoek van een partij getuigen tegenover elkaar of tegenover partijen of een van hen stellen.
3.
De rechter kan naar aanleiding van de getuigenverklaringen aan partijen vragen stellen. Indien het betreft het verhoor van een getuige die niet tevens partij is, kunnen ook partijen elkaar zelf of bij monde van hun raadslieden vragen stellen, behoudens de bevoegdheid van de rechter om te beletten dat aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven.
4.
Een verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten kan in het voordeel van de partij die haar aflegde geen bewijs opleveren. Overigens kan de rechter uit de op de voet van het derde lid afgelegde verklaringen, uit het niet-verschijnen ter terechtzitting of uit een weigering om te antwoorden of het proces-verbaal te ondertekenen, de gevolgtrekking maken die hij geraden acht, behoudens hetgeen in artikel 154 is bepaald.
1.
Van het getuigenverhoor wordt proces-verbaal opgemaakt, waarin achtereenvolgens aantekening geschiedt van de in acht genomen vormen en van al hetgeen met betrekking tot de zaak voorvalt.
2.
Dit proces-verbaal wordt aan iedere getuige voorgelezen voor het gedeelte dat hem betreft. Hij mag daarin zodanige veranderingen en bijvoegingen maken als hem goeddunkt.
3.
De getuige ondertekent zijn verklaring. Weigert hij te ondertekenen of verklaart hij dit niet te kunnen, dan wordt die weigering of die verklaring, inhoudende de oorzaak van verhindering, in het proces-verbaal vermeld.
4.
Op de door partijen afgelegde verklaringen zijn het eerste, tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing.
5.
Het proces-verbaal wordt ondertekend door de rechter voor wie het getuigenverhoor heeft plaatsgehad en door de griffier.
1.
In afwijking van artikel 180 behoeft in zaken die niet aan hoger beroep zijn onderworpen, geen proces-verbaal van het getuigenverhoor te worden opgemaakt. Het naar aanleiding van het getuigenverhoor te wijzen vonnis houdt, behalve de vermelding van de opgave, verklaringen en eedsaflegging bij artikel 177 aangeduid, de summiere inhoud van de afgelegde getuigenverklaringen in.
2.
Het eerste lid wordt niet toegepast in zaken die in eerste aanleg door een gerechtshof worden behandeld.
Artikel 182
Indien de getuige schadeloosstelling vordert, wordt deze door de rechter begroot. Daarvan wordt melding gemaakt in het proces-verbaal. De schadeloosstelling wordt voldaan door de partij die de getuige heeft voorgebracht.
Artikel 183
In geval de getuigen niet op één dag kunnen worden gehoord, stelt de rechter het verdere horen tot een nadere dag uit en geschiedt er noch aan de ter terechtzitting verschenen getuigen noch aan de al dan niet aldaar verschenen partij enige nieuwe oproeping.
Artikel 184
Het nalaten van een van de in deze paragraaf voorgeschreven formaliteiten heeft, met uitzondering van artikel 177 omtrent het afleggen van de eed, alleen de nietigheid van het verhoor ten gevolge indien de belanghebbende partij daardoor in haar belangen is benadeeld en het verzuim niet kan worden hersteld; in het tegenovergestelde geval kan de rechter, zo daartoe gronden zijn, herstel van begane onregelmatigheden bevelen.
Artikel 185
Na afloop van het getuigenverhoor of indien dit achterwege blijft, bepaalt de rechter de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen.
1.
In de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten, kan, voordat een zaak aanhangig is, op verzoek van de belanghebbende onverwijld een voorlopig getuigenverhoor worden bevolen.
2.
Tijdens een reeds aanhangig geding kan de rechter op verzoek van een partij een voorlopig getuigenverhoor bevelen.
1.
Het verzoek wordt gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak, indien deze aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen, of aan de rechter tot wiens absolute bevoegdheid de zaak behoort en binnen wiens rechtsgebied de personen die men als getuigen wil doen horen, of het grootste aantal van hen, woonachtig zijn of verblijven. Indien de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist, wordt het verzoek gedaan aan de kantonrechter. De rechter beoordeelt summierlijk of hij absoluut bevoegd is en of de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist.
2.
Indien het geding reeds aanhangig is, wordt het verzoek gedaan aan de rechter waar het geding aanhangig is.
3.
Het verzoekschrift houdt in:
a. de aard en het beloop van de vordering;
b. de feiten of rechten die men wil bewijzen;
c. de namen en woonplaatsen van de personen die men als getuigen wil doen horen;
d. de naam en de woonplaats van de wederpartij of de redenen waarom de wederpartij onbekend is.
4.
Tenzij de wederpartij onbekend is en behoudens gevallen van onverwijlde spoed, wordt op het verzoekschrift niet eerder beschikt dan nadat een behandeling heeft plaatsgevonden, waartoe de verzoeker en de wederpartij worden opgeroepen.
1.
Indien de rechter het verzoek toestaat, bepaalt hij de plaats, de dag en het uur waarop het voorlopig getuigenverhoor zal plaatshebben en de dag waarop uiterlijk de verzoeker een afschrift van het verzoekschrift, indien dit nog niet is toegezonden, en van de beschikking aan de wederpartij, zo die bekend is, moet doen toekomen.
2.
Voor zover het verzoek wordt toegewezen, is geen hogere voorziening toegelaten.
Artikel 189
De bepalingen omtrent het getuigenverhoor zijn op het voorlopig getuigenverhoor van overeenkomstige toepassing.
1.
Met inachtneming van de termijn die krachtens artikel 188 door de rechter is bepaald, zendt de verzoeker, indien de wederpartij bekend is, haar bij aangetekende brief een afschrift van het verzoekschrift, indien dit nog niet is toegezonden, en van de beschikking van de rechter, of doet hij haar deze afschriften betekenen. Alvorens tot het houden van het voorlopig getuigenverhoor over te gaan, vergewist de rechter zich ervan dat aan dit voorschrift is voldaan.
2.
Verschijnt de wederpartij bij het verhoor ter terechtzitting, dan bepaalt de rechter na afloop daarvan op haar verzoek de plaats waar en het tijdstip waarop het voorlopig getuigenverhoor voor tegenbewijs kan plaatshebben.
1.
De rechter kan, op verzoek van partijen of van een van hen dan wel ambtshalve, na afloop van het voorlopig getuigenverhoor of het voorlopig getuigenverhoor voor tegenbewijs een verschijning van partijen bevelen teneinde een schikking te beproeven of tot het geven van inlichtingen aan de rechter. Artikel 87, tweede en derde lid, en artikel 88, tweede lid, derde lid, eerste, tweede en derde zin, en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
Bij een verschijning van partijen ter terechtzitting kan ook de verdere wijze van behandeling van geschillen over de vordering worden besproken. Afspraken dienaangaande worden, wanneer een partij dat verlangt, met overeenkomstige toepassing van artikel 87, derde lid, in een proces-verbaal vastgelegd. Een beroep in rechte op deze afspraken kan niet worden gedaan, voor zover zij in strijd komen met een dwingende wetsbepaling, met fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging of voor zover een beroep daarop in verband met onvoorziene omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden gedaan.
1.
Indien alle partijen bij het verhoor aanwezig of vertegenwoordigd zijn geweest, hebben de getuigenverklaringen in een voorlopig getuigenverhoor afgelegd, dezelfde bewijskracht als die, welke op de gewone wijze in een aanhangig geding zijn afgelegd.
2.
Zijn niet alle partijen bij het voorlopig getuigenverhoor aanwezig of vertegenwoordigd geweest, dan kan de rechter de daarin afgelegde verklaringen buiten beschouwing laten.
Artikel 193
Indien een getuige aannemelijk maakt dat de verzoeker met het voorlopig getuigenverhoor beoogt inlichtingen van hem te verkrijgen ten behoeve van een tegen hem in te stellen vordering, houdt de rechter het verhoor met inachtneming van de bepalingen die van toepassing zijn op het verhoor van de partij als getuige. Van een en ander wordt melding gemaakt in het proces-verbaal.
1.
De rechter kan op verzoek van een partij of ambtshalve een bericht of een verhoor van deskundigen bevelen. Het vonnis vermeldt de punten waarover het oordeel van deskundigen wordt gevraagd.
2.
De rechter benoemt bij vonnis of bij latere rolbeschikking een of meer deskundigen na overleg met partijen, met opdracht bij hem schriftelijk bericht in te leveren of aan hem mondeling verslag uit te brengen. Tegen deze benoeming staat geen hogere voorziening open.
3.
De griffier zendt afschrift van deze benoeming aan de deskundigen.
4.
Indien een deskundige de benoeming niet aanneemt of zijn taak niet naar behoren zal kunnen volbrengen of weigerachtig is dit te doen, kan de rechter ambtshalve of op verzoek van de meest gerede partij, na overleg met partijen, een andere deskundige in zijn plaats benoemen.
5.
De rechter kan, op verzoek van een partij of ambtshalve, aan de deskundigen het geven van nadere mondelinge of schriftelijke toelichting of aanvulling bevelen, dan wel, na overleg met partijen, een of meer andere deskundigen benoemen.
Artikel 195
De rechter kan ambtshalve of op verzoek van een of meer partijen deskundigen vragen hun kosten te begroten. Door de eisende partij wordt een door de rechter te bepalen voorschot en, indien dit is bepaald, een nader voorschot, ter zake van die kosten ter griffie gedeponeerd, voor zover niet bij het vonnis, bedoeld in artikel 194, eerste lid, in verband met de omstandigheden van het geding de wederpartij of beide partijen te zamen daartoe is of zijn aangewezen. Aan partijen aan wie ingevolge de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging is verleend of ten aanzien van wie ingevolge artikel 16 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken het griffierecht voor onvermogenden is geheven, wordt geen voorschot opgelegd. Evenmin wordt een voorschot opgelegd aan de partijen van wie geen griffierecht is geheven en ten aanzien van wie de griffier verklaart dat zij, indien van hen wel griffierecht zou zijn geheven, van hen het griffierecht voor onvermogenden geheven zou zijn. Weigert de griffier een verklaring als bedoeld in de vorige zin af te geven, dan staat daartegen verzet open op de wijze als voorzien in artikel 29 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken.
1.
De rechter kan, zo nodig ambtshalve, bij de bepaling van een voorschot als bedoeld in artikel 195, of nadien, een termijn vaststellen voor de voldoening van het voorschot. Deze termijn kan een of meermalen worden verlengd. Tegen beslissingen ingevolge de eerste en tweede zin staat geen hogere voorziening open.
2.
Wanneer een partij het voorschot niet binnen de daarvoor gestelde termijn voldoet, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
1.
Indien de deskundigen een onderzoek moeten verrichten, bepaalt de rechter bij hun benoeming of op een later tijdstip waar en wanneer zij tot het onderzoek zullen overgaan.
2.
Bij de in het eerste lid bedoelde beslissing bepaalt de rechter tevens de termijn waarbinnen de deskundigen hun schriftelijke bericht ter griffie moeten inleveren of de terechtzitting waarop zij mondeling verslag moeten uitbrengen. In het eerste geval wordt mede de dag bepaald waarop de zaak weer op de rol zal komen. In het tweede geval wordt deze dag bepaald op de terechtzitting waarop het verslag is uitgebracht.
3.
Wanneer op die dag het bericht van deskundigen nog niet mocht zijn ingekomen, kan de rechter op verzoek van partijen of van een van hen een nadere roldatum bepalen. Eveneens kan een nadere terechtzitting worden bepaald, wanneer op de daarvoor vastgestelde terechtzitting het mondelinge verslag niet wordt uitgebracht.
1.
De deskundige die zijn benoeming heeft aanvaard, is verplicht de opdracht onpartijdig en naar beste weten te volbrengen.
2.
De deskundigen stellen hun onderzoek in, hetzij onder leiding van de rechter, hetzij zelfstandig. De deskundigen moeten bij hun onderzoek partijen in de gelegenheid stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit het schriftelijke bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken wordt in het schriftelijke bericht melding gemaakt. Indien een partij schriftelijke opmerkingen of verzoeken aan de deskundigen doet toekomen, verstrekt zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij.
3.
Partijen zijn verplicht mee te werken aan een onderzoek door deskundigen. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
4.
Het schriftelijke bericht is met redenen omkleed zonder dat het persoonlijke gevoelen van ieder van de deskundigen behoeft te blijken. Ieder van de deskundigen kan van zijn afwijkende mening doen blijken. Het schriftelijke bericht wordt door de deskundigen ondertekend. Indien een of meer deskundigen niet hebben ondertekend, wordt de oorzaak hiervan zo mogelijk op het schriftelijke bericht vermeld. Indien geen van de deskundigen zich in de gelegenheid bevindt te ondertekenen, wordt het bericht door de griffier ondertekend. De griffier zendt aan partijen afschrift van het schriftelijke bericht.
5.
Het proces-verbaal van de slotsom van het mondelinge verslag wordt na voorlezing, behalve door de griffier, ondertekend door de rechter aan wie het verslag is uitgebracht en door de deskundigen. Verklaart een deskundige niet te kunnen ondertekenen, dan wordt die verklaring, inhoudende de oorzaak van verhindering, in het proces-verbaal vermeld.
1.
De deskundigen hebben aanspraak op schadeloosstelling en op loon, door de rechter te begroten onder de minuut van het schriftelijke bericht of onder het van het mondelinge verslag opgemaakte proces-verbaal.
2.
De griffier betaalt het bedrag ten laste van het gestorte voorschot aan de deskundigen. Indien het vastgestelde voorschot niet toereikend is, wordt voor het resterende bedrag een bevelschrift van tenuitvoerlegging op de minuut van het schriftelijke bericht uitgegeven ten laste van de in de tweede volzin van artikel 195 genoemde partij of partijen. In geval van mondeling verslag wordt dit bevelschrift gegeven op een in executoriale vorm uitgegeven uittreksel uit het proces-verbaal van dat verslag.
3.
Voor zover ten gevolge van artikel 195, derde tot en met vijfde volzin, het tweede lid niet kan worden toegepast, betaalt de griffier het bedrag waarop de deskundigen aanspraak hebben ten laste van 's Rijks kas. Hangende het geding wordt het ten laste van 's Rijks kas betaalde bedrag voorlopig in debet gesteld.
1.
De rechter kan een partij op haar verzoek toestaan deskundigen te doen horen die niet door de rechter zijn benoemd.
2.
De rechter ten overstaan van wie in een zaak bewijs wordt bijgebracht, kan aan partijen toestaan, bij die gelegenheid ook zodanige deskundigen te doen horen.
3.
Indien de rechter een verhoor van een zodanige deskundige heeft toegestaan, is ook de wederpartij bevoegd op dezelfde voet deskundigen te doen horen.
4.
De rechter kan, op verzoek van een partij of ambtshalve, aan een zodanige deskundige het geven van nadere, mondelinge of schriftelijke, toelichting bevelen.
5.
De artikelen 166, derde lid, 167 tot en met 170, 174 tot en met 177, eerste lid, 179, tweede, derde en vierde lid, en 180 tot en met 185 omtrent het getuigenverhoor zijn van overeenkomstige toepassing op het verhoor van deze deskundigen.
1.
De rechter kan op verzoek van een partij of ambtshalve, vergezeld van de griffier, een plaatselijke gesteldheid opnemen of zaken bezichtigen die niet of bezwaarlijk ter terechtzitting kunnen worden overgebracht.
2.
Het daartoe strekkende vonnis vermeldt de plaats of de zaak welke in ogenschouw moet worden genomen, bepaalt de tijd van de plaatsopneming, de tijd en de plaats van de bezichtiging, de termijn waarbinnen het van de verrichting op te maken proces-verbaal ter griffie moet zijn neergelegd, alsmede de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen.
3.
De rechter heeft voor het doen van een plaatsopneming of een bezichtiging als bedoeld in het eerste lid, toegang tot elke plaats. Op het proces-verbaal als bedoeld in het tweede lid, zijn de artikelen 10 en 11, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden van overeenkomstige toepassing.
4.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken of verzoeken te doen. Uit het proces-verbaal moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Van de inhoud van de opmerkingen of verzoeken wordt in het proces-verbaal melding gemaakt. Het proces-verbaal wordt door de rechter die de verrichting heeft gedaan, en door de griffier ondertekend. De rechter kan ter plaatse getuigen horen. De vierde paragraaf van deze afdeling is, behoudens artikel 170, hierop van toepassing.
5.
De rechter kan zich tot de uitoefening van de in dit artikel toegekende bevoegdheden buiten zijn rechtsgebied begeven.
6.
De reis- en verblijfkosten van de rechter en de griffier komen ten laste van de Staat.
1.
Voordat een zaak aanhangig is, kan op verzoek van de belanghebbende een voorlopig bericht of verhoor van deskundigen of een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging worden bevolen.
2.
Tijdens een reeds aanhangig geding kan dit op verzoek van een partij worden bevolen.
1.
Het verzoek wordt gedaan aan de rechter waar het geding aanhangig is of, indien het niet aanhangig is, aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn daarvan kennis te nemen. Indien de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist, wordt het verzoek gedaan aan de kantonrechter. De rechter beoordeelt summierlijk of hij absoluut bevoegd is en of de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist.
2.
Het verzoekschrift houdt in:
a. de aard en het beloop van de vordering;
b. de punten waarover het oordeel van de deskundigen wordt gevraagd of de plaats of de zaak die in ogenschouw moet worden genomen;
c. de naam en de woonplaats van de wederpartij of de redenen waarom de wederpartij onbekend is.
3.
Tenzij de wederpartij onbekend is en behoudens gevallen van onverwijlde spoed, wordt op het verzoekschrift niet eerder beschikt dan nadat een behandeling heeft plaatsgevonden, waartoe de verzoeker en de wederpartij worden opgeroepen.
1.
Indien de rechter het verzoek toestaat, bepaalt hij tevens de uiterste dag waarop de verzoeker een afschrift van het verzoekschrift, indien dit nog niet is toegezonden, en van de beschikking aan de wederpartij, zo die bekend is, moet doen toekomen.
2.
Voor zover het verzoek wordt toegewezen, is geen hogere voorziening toegelaten.
1.
De bepalingen betreffende deskundigen en betreffende plaatsopneming en bezichtiging zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
Indien ten aanzien van een partij, met toepassing van het derde lid van artikel 199, het bedrag van de schadeloosstelling en het loon van deskundigen voorlopig in debet zijn gesteld, stelt de rechter op het moment van toezending van het schriftelijke bericht aan partijen of afgifte van het proces-verbaal van de slotsom van het mondelinge verslag, dan wel zo spoedig mogelijk daarna, vast welk deel van dit bedrag elk der partijen dient te dragen en veroordeelt hen dienovereenkomstig tot voldoening aan de griffier. Bij gebreke van de betaling geschiedt de invordering krachtens een door de griffier uit te vaardigen dwangbevel. Artikel 30 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de tenuitvoerlegging wordt opgeschort indien blijkt dat de veroordeling nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.
3.
Het tweede lid blijft buiten toepassing wanneer op het moment van de toezending aan de rechter is gebleken dat tussen partijen een geding aanhangig is over de vordering waarop het bericht of verhoor van deskundigen betrekking heeft.
Artikel 206
Met inachtneming van de termijn, krachtens artikel 204 bepaald, zendt de verzoeker een afschrift van het verzoekschrift, indien dit nog niet is toegezonden, en de beschikking van de rechter bij aangetekende brief aan de wederpartij, zo die bekend is, of doet hij deze afschriften bij exploot aan de wederpartij betekenen. Alvorens tot de verrichting over te gaan, vergewist de rechter zich ervan dat aan dit voorschrift is voldaan.
1.
Indien alle partijen bij de verrichting aanwezig zijn geweest, hebben de verklaringen van de deskundigen, de plaatsopneming en de bezichtiging dezelfde bewijskracht als die, welke op de gewone wijze in een aanhangig geding hebben plaatsgehad.
2.
Zijn niet alle partijen aanwezig geweest, dan kan de rechter een en ander buiten beschouwing laten.
1.
Incidentele vorderingen worden ingesteld bij dagvaarding of bij met redenen omklede conclusie. De artikelen 85, 86, 128, 133 en 134 zijn van toepassing.
2.
De rechter kan in bijzondere gevallen het nemen van conclusies van repliek en dupliek toestaan.
3.
Incidentele vorderingen worden zoveel mogelijk tegelijk ingesteld.
Artikel 209
Op de incidentele vorderingen wordt, indien de zaak dat medebrengt, eerst en vooraf beslist. Voor zover de hoofdzaak niet gelijktijdig is afgedaan, bepaalt de rechter bij de beslissing op het incident tevens de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen.
1.
Indien de gedaagde meent gronden te hebben om iemand in vrijwaring op te roepen en hij die oproeping niet heeft gedaan vóór de dag waarop de hoofdzaak moet dienen, neemt hij zijn daartoe strekkende, met redenen omklede conclusie vóór alle weren op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde roldatum.
2.
Indien de eiser meent gronden te hebben om iemand in vrijwaring op te roepen, neemt hij zijn daartoe strekkende, met redenen omklede conclusie uiterlijk op de roldatum, op zijn verzoek bepaald bij de verschijning van partijen ter terechtzitting op de voet van artikel 131. Vindt geen verschijning van partijen op de voet van artikel 131 plaats, dan neemt de eiser zijn conclusie uiterlijk op de voor het nemen van de conclusie van repliek bepaalde datum.
3.
Indien de vordering wordt toegewezen, bepaalt de rechter de dag waarop zowel de hoofdzaak als de zaak in vrijwaring weer op de rol zullen komen. Betreft de zaak in vrijwaring een vordering die ongeacht het beloop of de waarde door de kantonrechter moet worden behandeld, dan verwijst de rechter beide zaken daarbij zo nodig, met overeenkomstige toepassing van artikel 71, naar de kantonrechter.
4.
Het vonnis waarbij de dagvaarding in vrijwaring is toegestaan, behoeft aan de waarborg niet betekend te worden. De dagvaarding moet de in het vonnis vermelde beslissing behelzen; bij die dagvaarding moet de dagvaarding in de hoofdzaak in afschrift worden betekend.
5.
Indien de vordering wordt afgewezen, bepaalt de rechter bij die beslissing de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen of beveelt hij een verschijning van partijen ter terechtzitting.
Artikel 211
Indien de vordering tot oproeping in vrijwaring niet tijdig is gedaan, wordt zonder uitstel in de hoofdzaak voortgeprocedeerd.
Artikel 212
In geval van vrijwaring wegens uitwinning van een goed of wegens een recht waarmee het goed niet belast had mogen zijn, mag de waarborg de hoofdzaak van de gewaarborgde overnemen met dien verstande dat de gewaarborgde als partij in het geding blijft.
1.
In het geval, bedoeld in artikel 212, kan het tegen de waarborg gewezen vonnis tegen de gewaarborgde ten uitvoer worden gelegd.
2.
Wat de kosten en de vordering tot schadevergoeding betreft, kunnen de vereffening en de tenuitvoerlegging slechts tegen de waarborg geschieden.
3.
Indien echter de waarborg geen verhaal biedt, moet de gewaarborgde de kosten dragen en, zo daartoe gronden zijn, ook de schade vergoeden.
Artikel 214
In zaken van eenvoudige vrijwaring mag de waarborg zich in de hoofdzaak slechts voegen zonder de zaak van de gewaarborgde over te nemen.
Artikel 215
In geval de hoofdzaak en de zaak in vrijwaring tegelijk in staat van wijzen zijn, wordt daarin gelijktijdig beslist. Indien dit niet het geval is, wordt op vordering van de oorspronkelijke eiser of gedaagde de hoofdzaak afzonderlijk beslist.
Artikel 216
Hij die ter zake van vrijwaring is gedagvaard, moet procederen voor de rechter waar de hoofdzaak aanhangig is, zelfs indien hij ontkent waarborg te zijn.
Artikel 217
Ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen.
Artikel 218
Deze vordering wordt ingesteld bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen.
1.
De conclusie vermeldt:
a. de voornaam, de naam en de woonplaats van degene die de vordering instelt;
b. de vordering en de gronden waarop zij berust;
c. in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, de naam van degene die als advocaat wordt gesteld.
2.
De in het eerste lid aangeduide gegevens worden vermeld op straffe van nietigheid. Artikel 122 is van overeenkomstige toepassing.
1.
De rechter houdt de zaak aan zolang degene die vordert zich te mogen voegen of te mogen tussenkomen het griffierecht niet heeft voldaan en de termijn genoemd in artikel 5, tweede lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken nog loopt.
2.
Heeft degene die de vordering instelt, het griffierecht niet tijdig voldaan, dan verklaart de rechter hem niet ontvankelijk in de vordering. Voordat de rechter hiertoe overgaat, stelt hij degene die de vordering heeft ingesteld in de gelegenheid zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
3.
Artikel 127a, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
In zaken die reeds eerder bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp, of in geval de zaak verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is, kan de verwijzing naar die andere rechter worden gevorderd. Verwijzing is ook mogelijk indien één der zaken bij de kantonrechter in behandeling is en de andere niet.
2.
Door de eiser kan deze vordering slechts worden ingesteld bij de inleidende dagvaarding of bij incidentele conclusie vóór het antwoord.
3.
Door de gedaagde moet de vordering worden ingesteld bij met redenen omklede conclusie vóór alle weren op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde roldatum.
4.
In het geval van verwijzing naar een andere kamer van hetzelfde gerecht vermeldt de rechter in de beslissing tot verwijzing een nieuwe roldatum alsmede, indien daarin een wijziging optreedt, op welke wijze partijen in het geding moeten verschijnen. Indien tegen de gedaagde verstek is verleend, beveelt de rechter dat de nieuwe roldatum door de eiser bij exploot aan de gedaagde wordt aangezegd onder betekening van de beslissing tot verwijzing. Artikel 221 is bij verwijzing naar een andere kamer van hetzelfde gerecht niet van toepassing.
5.
Indien bij hetzelfde gerecht één der zaken in behandeling is bij de kantonrechter en deze een vordering betreft als bedoeld in artikel 93 onder c of d, kan in de andere zaak verwijzing van die andere zaak naar de kantonrechter worden gevorderd, ook als die zaak reeds eerder aanhangig was.
6.
Artikel 71, vierde lid, eerste zin, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 221
Indien een zaak naar een andere rechter wordt verwezen, heeft iedere partij het recht de overige partijen bij exploot op te roepen tegen de dag waarop zij de zaak ter rolle wil doen dienen. Voor deze oproeping moeten de voor dagvaarding voorgeschreven termijnen in acht worden genomen. Is met het oog op het geding voor de eerste rechter woonplaats gekozen, dan kan het in dit artikel bedoelde exploot ook aan die woonplaats worden gedaan.
1.
In geval voor dezelfde rechter tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp tegelijk zaken aanhangig zijn, of voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn, kan daarvan de voeging worden gevorderd.
2.
Artikel 220, tweede en derde lid, zijn op deze vordering van toepassing.
1.
Tijdens een aanhangig geding kan iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding.
2.
Deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
1.
Allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen of zich voegen of tussenkomen in een geding alhier, zijn verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden.
2.
Geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat:
a. indien dit voortvloeit uit een verdrag of uit een EG-verordening;
b. indien een veroordeling tot betaling van proceskosten en schadevergoeding op grond van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, een verdrag, een EG-verordening of een wet ten uitvoer zal kunnen worden gelegd ter plaatse waar degene van wie zekerheid gevorderd wordt, zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft;
c. indien redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten en schadevergoeding in Nederland mogelijk zal zijn;
d. indien daardoor voor degene van wie zekerheid wordt gevorderd de effectieve toegang tot de rechter zou worden belemmerd.
3.
De wederpartij is bevoegd de vordering, bedoeld in het eerste lid, in te stellen vóór alle weren.
4.
De partij die het stellen van zekerheid vordert, wordt niet geacht daardoor de rechtsmacht van de rechter te hebben erkend.
5.
Het vonnis waarbij het stellen van zekerheid wordt bevolen, drukt de som uit tot beloop waarvan de zekerheid moet worden verstrekt.
1.
Gronden voor schorsing van het geding zijn:
a. de dood van een partij;
b. verandering van de persoonlijke staat van een partij;
c. het ophouden van de betrekkingen waarin een partij het geding voerde, hetzij ten gevolge van rechtsopvolging onder algemene titel op een ander, hetzij door een andere oorzaak.
2.
Schorsing vindt plaats door betekening van de ingeroepen grond voor de schorsing aan de wederpartij dan wel door een daartoe strekkende akte ter rolle. Bij gebreke hiervan wordt het geding op naam van de oorspronkelijke partij voortgezet.
3.
Alle proceshandelingen, verricht nadat de schorsing is ingetreden, zijn nietig.
4.
Schorsing kan niet meer plaatsvinden nadat de dag is bepaald waarop het vonnis zal worden uitgesproken.
1.
In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, wordt het geding van rechtswege geschorst doordat de gestelde advocaat overlijdt of doordat hij zijn hoedanigheid van advocaat verliest.
2.
Artikel 225, derde en vierde lid, is van toepassing.
1.
In de gevallen, bedoeld in artikel 225, eerste lid, wordt het geding hervat in de stand waarin dit zich bij de schorsing bevond:
a. doordat de partij bij wie de grond voor de schorsing is opgekomen bij de betekening van de schorsingsgrond verklaart dat het geding wordt hervat;
b. doordat een der partijen, met instemming van de andere partij, een daartoe strekkende akte ter rolle neemt, dan wel bij exploot verklaart dat het geding wordt hervat.
2.
De partij die bij de in het eerste lid, onder a, bedoelde betekening of het in het eerste lid, onder b, bedoelde exploot verklaart dat het geding wordt hervat, roept daarbij de andere partij op tegen de dag waarop zij de zaak ter rolle wil doen dienen. Voor deze oproeping moeten de voor dagvaarding voorgeschreven termijnen in acht worden genomen.
3.
In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, stellen zij opnieuw advocaat.
1.
In geval van schorsing wegens overlijden of verlies van de hoedanigheid van de gestelde advocaat, wordt het geding hervat in de stand waarin dit zich bij de schorsing bevond doordat een der partijen, met instemming van de andere partij, een daartoe strekkende akte ter rolle neemt, dan wel bij exploot verklaart dat het geding wordt hervat.
2.
Artikel 227, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. Partijen stellen opnieuw advocaat.
Artikel 229
De rechter bepaalt de dag waarop hij uitspraak zal doen en deelt deze dag aan de eiser en aan de in het geding verschenen gedaagde mede. Op verlangen van de in het geding verschenen partijen stelt de rechter de uitspraak uit.
1.
Het vonnis vermeldt:
a. de namen en de woonplaats van de partijen, en de namen van hun gemachtigden of advocaten;
b. het verloop van het geding;
c. de slotsom van de dagvaarding en de conclusies van partijen;
d. de slotsom van de conclusie van het openbaar ministerie in de gevallen waarin het is gehoord;
e. de gronden van de beslissing, waaronder begrepen de feiten waarop de beslissing rust;
f. de beslissing;
g. de naam van de rechter of, bij een meervoudige kamer, de namen van de rechters door wie het vonnis is gewezen;
h. de dag van de uitspraak.
2.
Indien tegen de gedaagde of, bij meer gedaagden, tegen hen allen verstek is verleend en de vorderingen van de eiser geheel of gedeeltelijk worden toegewezen, kan ten aanzien van de ingevolge het eerste lid onder a, c, e en f te vermelden gegevens worden volstaan met verwijzing naar een door de griffier gewaarmerkt afschrift van het exploot van dagvaarding waarop het vonnis wordt gesteld of dat aan het vonnis wordt gehecht.
3.
Het vonnis wordt door de rechter, of, bij een meervoudige kamer, door de voorzitter en de griffier ondertekend. Het vonnis kan ook worden ondertekend door de rechter die het uitspreekt.
1.
Van de vonnissen verstrekt de griffier op de dag van de uitspraak een afschrift aan de eiser en aan de gedaagde die in het geding is verschenen. Betreft het een eindvonnis, dan is het afschrift dat wordt verstrekt aan een partij die tot tenuitvoerlegging van dat vonnis kan overgaan, opgemaakt in executoriale vorm.
2.
De griffier verstrekt desverlangd tweede of verdere in executoriale vorm opgemaakte afschriften van een vonnis aan de partij die tot tenuitvoerlegging van dat vonnis kan overgaan, dan wel aan de rechtverkrijgenden onder algemene titel van deze partij. Artikel 28, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Elk afschrift dat in executoriale vorm is opgemaakt, wordt gedagtekend.
1.
De rechter kan, voordat hij definitief over de zaak beslist, een tussenvonnis wijzen.
2.
Van de artikelen 230 en 231, eerste lid, kan, voor zover nodig, worden afgeweken:
a. indien een tussenvonnis wordt gewezen bij een verschijning van partijen ter terechtzitting als bedoeld in de artikelen 87 en 88 en indien alle partijen aldaar zijn verschenen;
b. indien een tussenvonnis wordt gewezen ter beslissing op een incidentele vordering en de wederpartij te kennen geeft tegen toewijzing geen bezwaar te hebben.
1.
Tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit, kan de rechter, indien dit wordt gevorderd, verklaren dat zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn niettegenstaande daartegen aan te wenden rechtsmiddelen. De rechter kan een vonnis waarbij op de voet van artikel 195 wordt beslist omtrent een voorschot ter zake van de kosten van deskundigen, ook ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
2.
De uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan het gehele vonnis betreffen of een gedeelte daarvan.
3.
De rechter kan aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde verbinden dat tot een door hem te bepalen bedrag zekerheid wordt gesteld.
Artikel 234
Indien het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en tegen dat vonnis een rechtsmiddel is aangewend, kan alsnog een incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dat vonnis worden ingesteld.
Artikel 235
Indien het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, evenwel zonder dat daaraan de voorwaarde is verbonden dat zekerheid wordt gesteld, en indien tegen dat vonnis een rechtsmiddel is aangewend, kan alsnog een daartoe strekkende incidentele vordering worden ingesteld.
1.
Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.
2.
Onder partijen worden mede begrepen de rechtverkrijgenden onder algemene of bijzondere titel, tenzij uit de wet anders voortvloeit.
3.
Het gezag van gewijsde wordt niet ambtshalve toegepast.
1.
De partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, wordt in de kosten veroordeeld. De kosten mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd tussen echtgenoten of geregistreerde partners of andere levensgezellen, bloedverwanten in de rechte lijn, broers en zusters of aanverwanten in dezelfde graad, alsmede indien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Ook kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte.
2.
Bij een tussenvonnis kan de beslissing over de kosten tot het eindvonnis worden aangehouden.
3.
Het bedrag van de kosten waarin de verliezende partij wordt veroordeeld, wordt, voor zover die kosten vóór de uitspraak zijn gemaakt en niet aan haar zijde zijn gevallen, bij het vonnis vastgesteld.
4.
De na de uitspraak ontstane kosten worden op verzoek van de partij in het voordeel van wie een kostenveroordeling is uitgesproken, begroot door de rechter die het vonnis heeft gewezen. Deze geeft daarvoor een bevelschrift af. Hiertegen is geen hogere voorziening toegelaten.
5.
De rechter kan bepalen dat het griffierecht tot betaling waarvan de partij, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt veroordeeld, niet hoger is dan het griffierecht dat van deze partij is geheven of, in het geval dat deze partij gedaagde is in een zaak bij de kantonrechter en van haar geen griffierecht is geheven, het griffierecht dat deze partij verschuldigd zou zijn geweest als zij eiser was geweest. De rechter kan hiertoe besluiten indien hij van oordeel is dat veroordeling tot betaling van het hogere griffierecht, gelet op de proceshouding van de in het gelijk gestelde partij, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Hiertegen is geen hogere voorziening toegelaten.
1.
In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, wordt, indien de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij zonder gemachtigde procedeert, onder de kosten waarin laatstgenoemde partij wordt veroordeeld, opgenomen een door de rechter te bepalen bedrag voor noodzakelijke reis- en verblijfkosten van die wederpartij. De rechter kan onder de kosten waarin de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld, ook opnemen een door hem te bepalen bedrag voor noodzakelijke verletkosten van de wederpartij.
2.
Procedeert de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij met een gemachtigde, dan wordt onder die kosten een door de rechter te bepalen bedrag opgenomen voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde, tenzij de rechter om in het vonnis te vermelden redenen anders beslist.
Artikel 239
In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, kunnen van de kosten van de wederpartij slechts de salarissen en verschotten van de advocaat van die wederpartij ten laste van de in het ongelijk gestelde partij worden gebracht.
Artikel 240
Kosten terzake van ambtshandelingen, verricht door gerechtsdeurwaarders, worden berekend overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde tarieven.
Artikel 241
Ter zake van verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten, zoals die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak, kan jegens de wederpartij geen vergoeding op grond van artikel 96, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek worden toegekend, maar zijn alleen de regels betreffende proceskosten van toepassing. Dit artikel is niet van toepassing ter zake van kosten als bedoeld in artikel 96, vijfde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
1.
De rechter kan bedragen die geacht kunnen worden te zijn bedongen ter vergoeding van proceskosten of van buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 96, tweede lid, onder b en c, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ambtshalve matigen, doch niet tot onder het bedrag van de krachtens de wet te begroten proceskosten respectievelijk het bedrag van de buitengerechtelijke kosten die, gelet op de tarieven volgens welke zodanige kosten aan de opdrachtgevers gewoonlijk in rekening worden gebracht, jegens de wederpartij redelijk zijn.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing ter zake van kosten als bedoeld in artikel 96, vijfde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en geldt niet voor overeenkomsten die strekken tot regeling van een reeds gerezen geschil.
1.
Indien ten aanzien van een partij, met toepassing van het derde lid van artikel 199, het bedrag van de schadeloosstelling en het loon van deskundigen voorlopig in debet zijn gesteld, veroordeelt de rechter de partij die in de kosten van het geding wordt verwezen ambtshalve om dit bedrag aan de griffier te voldoen.
2.
Indien de kosten geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd, stelt de rechter vast welk deel van het in het eerste lid bedoelde bedrag elk der partijen dient te dragen en veroordeelt hen dienovereenkomstig tot voldoening aan de griffier.
1.
Indien blijkt dat een partij niet bestaat, of dat zij niet rechtsgeldig in het geding is verschenen doordat een daartoe niet bevoegde voor haar is opgetreden of tot het voeren van een geding opdracht heeft gegeven, geschiedt een veroordeling in de kosten, wanneer daartoe aanleiding is, in plaats van ten laste van de partij in naam van wie in rechte is opgetreden, ten laste van de gemachtigde of advocaat van die partij, of van degene die tot het voeren van het geding opdracht heeft gegeven, in het eerste geval onverminderd het verhaal van die advocaat of gemachtigde op zijn opdrachtgever.
2.
Alvorens aldus te beslissen, stelt de rechter de betrokkene in de gelegenheid zijn standpunt naar voren te brengen en toe te lichten.
1.
Op verlangen van partijen wordt de zaak op de rol doorgehaald.
2.
De enkele doorhaling op de rol heeft geen rechtsgevolgen. Partijen kunnen de rechtsgevolgen bij overeenkomst bepalen.
Artikel 247
Indien geen van partijen er, na in de gelegenheid te zijn gesteld zich daarover uit te laten, blijk van geeft het geding te willen voortzetten, kan de zaak ook ambtshalve op de rol worden doorgehaald.
Artikel 248
Indien ten aanzien van een partij, met toepassing van het derde lid van artikel 199, het bedrag van de schadeloosstelling en het loon van deskundigen voorlopig in debet zijn gesteld, beslist de rechter met overeenkomstige toepassing van artikel 244, tweede lid, welk deel van dit bedrag elk der partijen dient te dragen en veroordeelt hen dienovereenkomstig tot voldoening aan de griffier.
1.
Zolang de gedaagde niet voor antwoord heeft geconcludeerd, kan de eiser afstand doen van de instantie.
2.
De eiser is verplicht de proceskosten van de gedaagde te betalen.
3.
Artikel 248 is van overeenkomstige toepassing.
1.
Afstand van instantie wordt gedaan bij akte ter rolle.
2.
Indien de afstand door een advocaat of een gemachtigde wordt gedaan, legt deze een hem daartoe door de eiser verstrekte bijzondere volmacht over.
3.
Door afstand van instantie worden partijen van rechtswege hersteld in de toestand als ware het geding niet in deze instantie aanhangig geweest, onverminderd het bepaalde in artikel 316, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
4.
Ter zake van de betaling van de kosten vaardigt de rechter op verlangen van de gedaagde een bevelschrift uit. Het bevelschrift is uitvoerbaar bij voorraad.
5.
Nadat hij de kosten heeft betaald, kan de eiser de vordering opnieuw instellen.
1.
Indien de proceshandeling waarvoor de zaak staat, langer dan twaalf maanden niet is verricht, bepaalt de rechter op verlangen van de wederpartij van de partij die de proceshandeling moet verrichten, een roldatum waarop deze wederpartij verval van instantie kan vorderen, dan wel kan vragen om een laatste uitstel te verlenen aan de partij die de proceshandeling moet verrichten of om vonnis te wijzen. De rechter kan hiertoe, eveneens na verloop van twaalf maanden, ook ambtshalve een roldatum bepalen.
2.
De in het eerste lid bedoelde roldatum wordt in beide gevallen bepaald op een termijn van ten hoogste drie maanden.
3.
Verval van instantie kan op de bepaalde roldatum slechts worden gevorderd indien het voornemen daartoe ten minste twee weken vóór die roldatum aan de nalatige partij is aangezegd.
4.
De rechter wijst de vordering tot verval van instantie toe, tenzij voor of op die roldatum
a. de proceshandeling alsnog wordt verricht, of
b. de wederpartij van de partij die het verval vordert, aannemelijk maakt dat voor de vertraging van het geding een reden bestaat die deze in redelijkheid kan rechtvaardigen.
5.
Indien op de ingevolge het eerste lid bepaalde roldatum de proceshandeling waarvoor de zaak staat niet alsnog is of wordt verricht, en voorts de wederpartij van degene die de proceshandeling moet verrichten geen verval van instantie vordert noch zich anderszins uitlaat over de voortgang van het geding als bedoeld in het eerste lid, wordt de zaak op de rol doorgehaald.
1.
De kosten van de vervallen instantie worden van rechtswege gecompenseerd. De rechter kan echter, indien hij daartoe gronden aanwezig acht, een partij geheel of gedeeltelijk in de kosten veroordelen.
2.
Artikel 248 is van overeenkomstige toepassing.
1.
Door verval van instantie worden partijen van rechtswege hersteld in de toestand als ware het geding niet in deze instantie aanhangig geweest, onverminderd het bepaalde in artikel 316, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
Wordt de vordering opnieuw ingesteld, dan kan wederom gebruik worden gemaakt van in de vervallen instantie gedane gerechtelijke erkentenissen en bijgebracht bewijs.
1.
In alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, is de voorzieningenrechter bevoegd deze te geven.
2.
Op aanvraag van de belanghebbende partij kan de voorzieningenrechter de dagvaarding bevelen tegen de dag en het uur, de zondag daarbij inbegrepen, voor elk geval te bepalen. Hij kan daarbij tevens bevelen dat de terechtzitting op een andere plaats dan in het gerechtsgebouw wordt gehouden. De voorzieningenrechter kan aan de dagbepaling voorwaarden verbinden, die door de eiser in acht moeten worden genomen. Deze voorwaarden moeten uit de dagvaarding blijken.
3.
De zaak kan ook worden aangebracht op een terechtzitting, door de voorzieningenrechter te houden op de daartoe door hem te bepalen werkdagen.
4.
De artikelen 127a en 128, tweede lid en zesde lid, zijn niet van toepassing.
5.
In zaken die ten gronde door de kantonrechter worden behandeld en beslist is ook de kantonrechter bevoegd tot het geven van een voorziening als in deze afdeling bedoeld. Daarbij is op de kantonrechter van toepassing hetgeen omtrent de voorzieningenrechter is bepaald.
6.
Indien de gevorderde voorziening betrekking heeft op een zaak betreffende het personen- en familierecht als bedoeld in de zesde titel van het derde boek is artikel 803 van overeenkomstige toepassing.
1.
De gedaagde kan in de zaken, bedoeld in artikel 79, tweede lid, behalve bij advocaat ook in persoon procederen, maar niet vertegenwoordigd door een gemachtigde die geen advocaat is.
2.
Partijen kunnen ook vrijwillig ter terechtzitting van de voorzieningenrechter in kort geding verschijnen. Het eerste lid is van toepassing.
3.
In andere korte gedingen niet ingeleid met een dagvaarding, kunnen partijen behalve bij advocaat ook in persoon procederen, maar niet vertegenwoordigd door een gemachtigde die geen advocaat is.
Artikel 256
Indien de voorzieningenrechter oordeelt dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist, weigert hij de voorziening.
Artikel 257
De beslissingen bij voorraad brengen geen nadeel toe aan de zaak ten principale.
Artikel 258
De voorzieningenrechter kan zijn vonnis ook ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Artikel 259
Het verzet moet worden gedaan bij de voorzieningenrechter. Artikel 255, eerste lid, is niet van toepassing.
1.
Voor zover uit de wet niet anders voortvloeit, is deze titel van toepassing op alle zaken die met een verzoekschrift moeten worden ingeleid, alsmede op zaken waarin de rechter ambtshalve een beschikking geeft.
2.
Met een verzoekschrift worden ingeleid de zaken ten aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit.
Artikel 262
Tenzij de wet anders bepaalt, is bevoegd:
a. de rechter van de woonplaats van hetzij de verzoeker of één van de verzoekers, hetzij één van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden dan wel, als zodanige woonplaats in Nederland niet bekend is, de rechter van het werkelijk verblijf van één van hen;
b. indien het verzoek betrekking heeft op een bij dagvaarding ingeleid of in te leiden geding, de rechter die bevoegd is van dat geding kennis te nemen, tenzij het verzoek niet behoort tot diens absolute bevoegdheid.
Artikel 263
In zaken die uitsluitend betreffen de aanvulling van de registers van de burgerlijke stand of de inschrijving, doorhaling of wijziging van daarin in te schrijven of ingeschreven akten, is bevoegd de rechter binnen wiens rechtsgebied de akte is of moet worden ingeschreven. In zaken als bedoeld in de eerste zin, die betrekking hebben op krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage in te schrijven of ingeschreven akten, is bevoegd de rechter te ’s-Gravenhage.
Artikel 264
In zaken betreffende huur van gebouwde onroerende zaken of een gedeelte daarvan is uitsluitend bevoegd de rechter binnen wiens rechtsgebied het gehuurde of het grootste gedeelte daarvan is gelegen.
Artikel 265
In zaken betreffende minderjarigen is bevoegd de rechter van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige.
Artikel 266
In zaken betreffende curatele, onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen of mentorschap ten behoeve van meerderjarigen is bevoegd de rechter van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van degene wiens curatele onderscheidenlijk goederen of mentorschap het betreft.
Artikel 267
In zaken van afwezigheid of vermissing is bevoegd de rechter van de verlaten woonplaats van de afwezige of vermiste. Ten aanzien van de vaststelling van overlijden is bevoegd de rechter te 's-Gravenhage.
1.
In zaken betreffende nalatenschappen is bevoegd de rechter van de laatste woonplaats van de overledene. In afwijking van de eerste zin is in zaken die volgens afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek met een verzoekschrift moeten worden ingeleid, bevoegd de rechter van de woonplaats van de rechthebbende.
2.
Van de in artikel 12, vierde lid, tweede volzin, bedoelde beschikking wordt door de griffier afschrift gezonden aan de als uitsluitend bevoegde aangewezen kantonrechter, aan de onder curatele gestelde, de rechthebbende en degene ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld en voorts aan de curator, de mentor en aan ieder der bewindvoerders. Van de beslissing is geen hogere voorziening toegelaten. De kantonrechter die als uitsluitend bevoegde is aangewezen, is aan die aanwijzing gebonden.
Artikel 269
Wijzen de artikelen 262 tot en met 268 geen bevoegde rechter aan, dan is de rechter te 's-Gravenhage bevoegd.
1.
Indien de rechter, zonodig ambtshalve, beslist dat niet hij, maar een andere rechter van gelijke rang bevoegd is, verwijst hij de zaak in de stand waarin deze zich bevindt, naar die andere rechter. De griffier zendt een afschrift van de beschikking aan de rechter naar wie de zaak is verwezen. Verwijzing als bedoeld in dit lid vindt niet plaats indien de verzoeker en de opgeroepen belanghebbenden hebben aangegeven dat zij geen verwijzing wensen.
2.
In zaken met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed en ontbinding van een geregistreerd partnerschap en daarmee verband houdende verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening of een nevenvoorziening, vindt een verwijzing als bedoeld in het eerste lid slechts plaats indien de andere echtgenoot of geregistreerde partner de bevoegdheid betwist.
3.
Tegen de beslissing waarbij een betwisting van bevoegdheid wordt verworpen of de zaak naar een andere rechter wordt verwezen, is geen hogere voorziening toegelaten. De rechter naar wie de zaak is verwezen, is aan die verwijzing gebonden. De vorige zin mist toepassing indien de rechter zich tevens absoluut onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar een hogere rechter.
Artikel 271
De oproeping van verzoekers of van in de procedure verschenen belanghebbenden geschiedt door de griffier bij gewone brief, tenzij de rechter anders bepaalt.
Artikel 272
De oproeping van niet in de procedure verschenen belanghebbenden van wie de woonplaats of het werkelijk verblijf onbekend zijn geschiedt door plaatsing van de oproeping in de Staatscourant. De rechter kan bepalen dat de oproeping tevens op andere wijze geschiedt.
De oproeping van overige niet in de procedure verschenen belanghebbenden geschiedt door de griffier bij aangetekende brief, tenzij de rechter anders bepaalt.
Artikel 273
De oproeping van een rechterlijke autoriteit, het openbaar ministerie of de raad voor de kinderbescherming geschiedt door de griffier bij gewone brief.
Artikel 274
Oproepingen die bij brief geschieden, vermelden de dag van de verzending. Deze vermelding geschiedt niet slechts op de envelop.
Artikel 275
Indien de griffier een bij aangetekende brief verzonden oproeping terug ontvangt en hem blijkt dat de geadresseerde op de dag van verzending of uiterlijk een week nadien in de daartoe bestemde registers ingeschreven stond op het op de oproeping vermelde adres, verzendt hij de oproeping onverwijld bij gewone brief. In de overige gevallen waarin de griffier de oproeping terug ontvangt, verbetert de griffier, indien mogelijk, het op de oproeping vermelde adres en verzendt hij de oproeping opnieuw bij aangetekende brief, tenzij de rechter anders bepaalt.
1.
Oproepingen vermelden de plaats, de dag en het uur van de terechtzitting. Zij worden zo spoedig mogelijk en ten minste een week vóór die dag verzonden, tenzij de rechter anders bepaalt.
2.
De oproeping bevat tevens de mededeling of voor de indiening van een verweerschrift griffierecht zal worden geheven en dat indien de verweerder het verschuldigde griffierecht niet tijdig heeft voldaan de rechter het ingediende verweerschrift niet bij zijn beslissing op het verzoek betrekt, binnen welke termijn dit griffierecht betaald dient te worden, alsmede een verwijzing naar een vindplaats van de meest recente bijlage behorende bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken waarin de hoogte van de griffierechten staan vermeld. Hierbij wordt vermeld dat van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1°. een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de Rechtsbijstand, dan wel
2°. een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet.
3.
Indien het een zaak betreft waarbij meerdere belanghebbenden zijn betrokken, bevat de oproeping tevens de mededeling dat van belanghebbenden die bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende verweerschriften indienen, op basis van artikel 15 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven.
1.
De oproeping bij brief van verzoekers of belanghebbenden die geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland hebben, maar wel een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf in een Staat waar de verordening 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken («de betekening en de kennisgeving van stukken»), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 (PbEU L 324/79) van toepassing is, geschiedt door rechtstreekse verzending overeenkomstig artikel 14 van de verordening. In plaats daarvan mag het gerecht ook een vertaling van de oproeping verzenden in een taal als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de verordening. Het gerecht maakt in de oproeping melding van de verzending, alsmede van het volgende:
a. de datum van verzending;
b. de wijze van verzending;
c. of een vertaling is verzonden en zo ja, in welke taal;
d. de mededeling in een van de in artikel 8, eerste lid, van de verordening bedoelde talen, dat degene voor wie het stuk bestemd is, dit mag weigeren als het niet gesteld is in of niet vergezeld gaat van een vertaling in een van de in artikel 8, eerste lid, van de verordening bedoelde talen en dat geweigerde stukken naar hem moeten worden gezonden.
2.
Het gerecht mag de oproeping ook verrichten door verzending daarvan of van een vertaling daarvan als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de in het eerste lid bedoelde verordening aan een ontvangende instantie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van die verordening, ter betekening aan degene voor wie de oproeping bestemd is. Het gerecht maakt in de oproeping melding van de verzending, alsmede van volgende gegevens:
a. de datum van verzending;
b. de naam en het adres van de ontvangende instantie;
c. de wijze van verzending;
d. of een vertaling is verzonden en, zo ja, in welke taal;
e. de taal waarin het formulier als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de verordening is ingevuld;
f. de gevraagde wijze van betekening.
1.
Het verzoekschrift vermeldt de voornamen, naam en woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, het werkelijk verblijf van de verzoeker, alsmede een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust. In zaken betreffende een nalatenschap vermeldt het verzoekschrift tevens de laatste woonplaats van de overledene of de reden waarom deze vermelding niet mogelijk is.
2.
Het verzoekschrift wordt ondertekend en ter griffie ingediend. Indien de voorzieningenrechter daarop moet beschikken, kan het aan deze ter hand worden gesteld.
3.
Tenzij indiening bij de kantonrechter plaatsvindt of ingevolge bijzondere wettelijke bepaling niet door een advocaat behoeft te geschieden, wordt het verzoekschrift ondertekend door een advocaat. Het kantoor van die advocaat geldt als gekozen woonplaats van de verzoeker.
4.
De griffier tekent de dag van indiening of de dag van terhandstelling aan de voorzieningenrechter op het verzoekschrift aan.
1.
De rechter bepaalt, tenzij hij zich aanstonds onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, onverwijld dag en uur waarop de behandeling aanvangt. Hij beveelt tevens oproeping van de verzoeker en voor zover nodig van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden. Bovendien kan hij te allen tijde belanghebbenden, bekende of onbekende, doen oproepen.
2.
De oproepingen, behalve die van de verzoeker, gaan vergezeld van een afschrift van het verzoekschrift, tenzij een oproeping op andere wijze dan bij brief of exploot geschiedt, of de rechter anders bepaalt; in deze gevallen bevat de oproeping een korte omschrijving van het verzoek.
3.
De opgeroepene verschijnt ter terechtzitting in persoon of bij een gemachtigde. In zaken waarin het verzoekschrift door een advocaat moet worden ingediend, verschijnt de opgeroepene in persoon of bij advocaat. De rechter kan verschijning in persoon bevelen. De opgeroepene die in persoon verschijnt, mag zich laten bijstaan door zijn raadsman. In zaken waarin het verzoekschrift door een advocaat moet worden ingediend, is de raadsman een advocaat.
4.
Van het verhandelde en van de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat door de rechter voor wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, en de griffier wordt ondertekend.
5.
Indien de behandeling van een zaak wordt aangehouden, blijft een hernieuwde oproeping van diegenen, aan wie de dag en het uur reeds mondeling ter terechtzitting waren medegedeeld, achterwege.
Artikel 280
In zaken waarin de indiening van het verzoekschrift niet door een advocaat behoeft te geschieden, zijn de artikelen 80 en 81 van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien het verzoekschrift ten onrechte niet door een advocaat is ingediend, biedt de rechter de verzoeker de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn dit verzuim te herstellen. Maakt de verzoeker van deze gelegenheid geen gebruik, dan wordt hij in het verzoek niet ontvankelijk verklaard.
2.
Tegen een beslissing ingevolge het eerste lid staat geen hogere voorziening open.
1.
Iedere belanghebbende kan tot de aanvang van de behandeling of, indien de rechter dit toestaat, in de loop van de behandeling een verweerschrift indienen. Artikel 278 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat, indien de rechter dit bepaalt, indiening van een verweerschrift in de loop van de behandeling kan geschieden ter terechtzitting onder verstrekking van een afschrift aan de verzoeker en de andere opgeroepen belanghebbenden.
2.
Het verweerschrift en de overgelegde bescheiden gaan vergezeld van de nodige afschriften. Tenzij de indiening overeenkomstig het eerste lid ter terechtzitting plaatsvindt, zendt de griffier onverwijld een afschrift toe aan de verzoeker en aan de andere opgeroepen belanghebbenden.
3.
De griffier roept, voor zover dat nog niet is geschied, hen die verweerschriften hebben ingediend op tegen de dag van de behandeling.
4.
Het verweerschrift mag een zelfstandig verzoek bevatten, mits dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek. De rechter kan aan de verzoeker en aan de overige belanghebbenden gelegenheid geven tegen dit zelfstandige verzoek een verweerschrift in te dienen.
1.
Voor zover bij of krachtens deze wet of een andere wet niet anders is bepaald, houdt de rechter de zaak aan zolang de verzoeker en de belanghebbende het griffierecht niet hebben voldaan en de termijn genoemd in artikel 3, vierde lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken nog loopt.
2.
Heeft de verzoeker het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan, dan verklaart de rechter de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek. Voordat de rechter hiertoe overgaat, stelt hij de verzoeker in de gelegenheid zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
3.
Heeft de belanghebbende het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan, dan betrekt de rechter het ingediende verweerschrift niet bij zijn beslissing op het verzoek. Voordat de rechter hiertoe overgaat, stelt hij de belanghebbende in de gelegenheid zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
4.
De rechter laat het eerste lid, tweede lid, eerste volzin, en derde lid, eerste volzin geheel of ten dele buiten toepassing, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepalingen gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5.
Tegen beslissingen ingevolge het tweede, derde of vierde lid staat geen hogere voorziening open.
6.
Het eerste tot en met vijfde lid is niet van toepassing in zaken bij de voorzieningenrechter.
Artikel 283
Zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, is de verzoeker bevoegd het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. In het geval van verandering of vermeerdering is artikel 130 van overeenkomstige toepassing.
1.
De negende afdeling van de tweede titel is van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet.
2.
Indien de rechter een getuigenverhoor beveelt, kan hij ook door hem aangewezen personen als getuigen doen oproepen. In dit geval kan de oproeping door de griffier geschieden.
3.
Het verschoningsrecht komt aan de in artikel 165, tweede lid, onder a, genoemde personen niet toe in procedures betreffende de toepassing van de bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, vervat in de titels 5, 5a en 9 tot en met 20, of van die vervat in titel 6 voor zover het betreft procedures tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Evenwel kunnen ouders en kinderen van de echtgenoten of van de geregistreerde partners zich in procedures tot echtscheiding en tot scheiding van tafel en bed, onderscheidenlijk tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap, verschonen.
4.
De overeenkomstige toepassing van de artikelen 195 en 199 vindt aldus plaats dat de daarin bedoelde voorschotheffing, tenuitvoerlegging of voorlopige indebetstelling geschiedt ten laste van de belanghebbende die het verzoekschrift heeft ingediend dan wel mede of uitsluitend ten laste van een of meer andere door de rechter aangewezen belanghebbenden.
1.
De rechter kan, indien een verzoekschrift over hetzelfde of een verknocht onderwerp reeds bij een andere rechter is ingediend, de verwijzing naar die andere rechter bevelen. Een verzoek daartoe kan worden gedaan tot de aanvang van de behandeling. De griffier zendt een afschrift van de beschikking aan de rechter naar wie is verwezen.
2.
Indien bij dezelfde rechter meer verzoekschriften over hetzelfde of een verknocht onderwerp zijn ingediend, kan de voeging daarvan worden bevolen. Een verzoek daartoe kan worden gedaan tot het einde van de behandeling.
Artikel 286
De rechter bepaalt na afloop van de behandeling de dag waarop hij uitspraak zal doen en deelt deze dag aan de verzoeker en de in de procedure verschenen belanghebbenden mede. Op verlangen van de verzoeker en de in de procedure verschenen belanghebbenden kan de rechter de uitspraak uitstellen.
1.
Op een beschikking is artikel 230, eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
2.
Indien het verzoekschrift rechtstreeks aan de voorzieningenrechter ter hand is gesteld en de voorzieningenrechter toewijzend op het verzoek beschikt, is ook artikel 230, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 288
De rechter kan de eindbeschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, met of zonder zekerheidstelling.
Artikel 289
De eindbeschikking kan tevens een veroordeling in de proceskosten inhouden. Artikel 244 is van toepassing.
1.
De verzoeker en iedere belanghebbende hebben recht op inzage en afschrift van het verzoekschrift, de verweerschriften, de op de zaak betrekking hebbende bescheiden en de processen-verbaal.
2.
De griffier verstrekt zo spoedig mogelijk een afschrift van processen-verbaal aan de verzoeker en aan de in de procedure verschenen belanghebbenden.
3.
Van de beschikkingen verstrekt de griffier zo spoedig mogelijk een afschrift aan de verzoeker en aan de in de procedure verschenen belanghebbenden. Betreft het een eindbeschikking, dan is het afschrift dat wordt verstrekt aan degene die tot tenuitvoerlegging van de beschikking kan overgaan, opgemaakt in executoriale vorm.
4.
De griffier verstrekt desverlangd tweede of verdere in executoriale vorm opgemaakte afschriften van een beschikking aan de belanghebbende die tot tenuitvoerlegging van die beschikking kan overgaan, dan wel aan de rechtverkrijgenden onder algemene titel van deze belanghebbende. Artikel 28, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5.
Elk afschrift dat in executoriale vorm is opgemaakt, wordt gedagtekend.
Artikel 291
De verzending van processtukken en van mededelingen aan de verzoeker en belanghebbenden, geschiedt op de wijze als in de derde afdeling van deze titel voor oproepingen bepaald.
Artikel 329
In alle voor hoger beroep bij het gerechtshof vatbare geschillen over zaken die ter vrije bepaling van de partijen staan, kunnen partijen overeenkomen die geschillen bij de aanvang van het geding dadelijk ter kennis te brengen van het gerechtshof dat in hoger beroep bevoegd zou zijn.
Artikel 330
Voogden, curators of bewindvoerders zijn hiervan niet uitgesloten, mits daarbij in achtnemende de verpligtingen aan hen bij de wet opgelegd.
1.
Voor het geregtshof gelden, bij deze regtsgedingen, de voorschriften, ten aanzien van het regtsgeding in eersten aanleg.
2.
Het gerechtshof doet uitspraak in eerste aanleg, tevens in hoogste ressort.
1.
Partijen kunnen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1750 of, in geval van een vordering van onbepaalde waarde, er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1750, een en ander tenzij de wet anders bepaalt. Voor de toepassing van de eerste zin wordt de tot aan de dag van dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente bij de vordering inbegrepen.
2.
Indien de zaak meer dan één vordering tussen dezelfde partijen betreft, is voor de toepassing van het eerste lid beslissend het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen.
3.
Was in eerste aanleg een eis in reconventie ingesteld, dan is voor de toepassing van het eerste lid beslissend het totale beloop of de totale waarde van de vordering in conventie en van de vordering in reconventie, met dien verstande dat met betrekking tot de vordering in reconventie de rente wordt berekend tot aan de dag van instelling van de eis in reconventie. Indien echter de beide zaken zijn gesplitst en daarin afzonderlijk is beslist, zijn op elk van beide vonnissen de gewone regels voor de vatbaarheid voor hoger beroep van toepassing.
Artikel 333
Geen hoger beroep staat open in zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan en waarbij partijen zijn overeengekomen van hoger beroep af te zien. In zaken als bedoeld in artikel 96 staat hoger beroep slechts open indien partijen zich dat beroep, binnen de grenzen van artikel 332, hebben voorbehouden.
Artikel 334
Elke partij welke zal berust hebben in een vonnis, kan niet meer ontvankelijk zijn om daarvan te komen in hooger beroep.
1.
Van veroordeelingen bij verstek valt geen hooger beroep, doch indien de oorspronkelijke eischer van het vonnis in hooger beroep komt, zal de gedaagde alle zijne verdedigingen insgelijks in het hooger beroep kunnen doen gelden, zelfs bij wege van incidenteel beroep, zonder van het middel van verzet in eersten aanleg meer te kunnen gebruik maken.
2.
In afwijking van het eerste lid kan de gedaagde die niet is verschenen of het griffierecht niet tijdig heeft voldaan van een vonnis als bedoeld in artikel 140, derde lid, in hoger beroep komen, mits hij vooraf bij voorraad, tegen het stellen van zekerheid, aan het vonnis voldoet, zelfs wanneer dat vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard.
1.
Van vonnissen waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd, kan hoger beroep worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen.
2.
Van andere tussenvonnissen kan hoger beroep slechts tegelijk met dat van het eindvonnis worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
1.
De termijn van beroep is drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis.
2.
In afwijking van het eerste lid is de termijn van beroep van een vonnis in kort geding vier weken.
3.
De gedaagde in hoger beroep kan incidenteel beroep instellen, zelfs na verloop van deze termijnen en na berusting in het vonnis. Het incidenteel beroep wordt, op straffe van verval, ingesteld bij de conclusie van antwoord.
4.
De afstand van instantie laat de mogelijkheid incidenteel beroep in te stellen onverlet. De gedaagde in hoger beroep kan op de roldatum waarop de afstand van instantie is gedaan, de rechter verzoeken voor het instellen van incidenteel beroep een termijn te bepalen. De gedaagde in hoger beroep kan het incidenteel beroep ook instellen op een roldatum die binnen twee weken na de afstand van instantie bij exploot aan eiser in hoger beroep is aangezegd. Artikel 74, eerste lid, tweede tot en met vierde volzin, is van overeenkomstige toepassing.
5.
Indien in eerste aanleg een vordering tot vrijwaring geheel of gedeeltelijk is afgewezen op grond van de afwijzing van de vordering in de hoofdzaak, staat het hoger beroep daartegen open tot het moment dat in de hoofdzaak in hoger beroep de conclusie van antwoord wordt genomen.
Artikel 340
Indien tijdig beroep in cassatie van een vonnis is ingesteld, doch dit vonnis voor cassatie niet vatbaar wordt bevonden, vangt de termijn van beroep van dat vonnis opnieuw aan te rekenen van de dag der uitspraak in cassatie, mits het beroep in cassatie werd ingesteld binnen de termijn van beroep.
Artikel 341
Bij overlijden van de in het ongelijk gestelde partij gedurende de loop van de termijn voor het hoger beroep, kan het beroep door haar erfgenamen of rechtverkrijgenden nog worden ingesteld binnen drie maanden na het overlijden, of binnen een maand na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 185 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 343
Het hoger beroep wordt aangevangen door een dagvaarding in dezelfde vorm en met dezelfde vereisten als die in eerste aanleg, zonder dat zij de middelen waarop het hoger beroep gegrond is, behoeft uit te drukken. Artikel 111, tweede lid, onder i, en derde lid, is niet van toepassing. In aanvulling op artikel 111, tweede lid, vermeldt de dagvaarding ook de gevolgen van niet tijdige betaling van het griffierecht.
1.
Alle zaken die in hoger beroep bij de hogere rechter aanhangig worden gemaakt, worden ingeschreven ter rolle van een enkelvoudige kamer en door haar behandeld.
2.
De enkelvoudige kamer verwijst een zaak, ingevolge dit artikel bij haar aanhangig, naar een meervoudige kamer indien haar dit wenselijk toeschijnt, doch uiterlijk wanneer pleidooi wordt gevraagd of recht op de stukken wordt verzocht.
Artikel 344b
De voorschriften omtrent de behandeling in hoger beroep zijn zowel op de behandeling door de enkelvoudige als op die door de meervoudige kamer van toepassing, met dien verstande, dat degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer tevens de bevoegdheden bezit die aan de voorzitter van een meervoudige kamer toekomen.
1.
In hoger beroep worden een conclusie van eis en een conclusie van antwoord genomen.
2.
[Vervallen.]
3.
Niettemin zal ingeval van incidenteel beroep of indien door den verweerder eene exceptie tegen het principaal beroep wordt aangevoerd, den appellant, op zijn verlangen, een termijn verleend worden om het incidenteel beroep of de voorgestelde exceptie bij conclusie te beantwoorden.
Artikel 348
De oorspronkelijke verweerder kan nieuwe weren van regten, eene verdediging ten principale opleverende, inbrengen, tenzij dezelve in het geding ter eerster instantie zijn gedekt, waaronder niet begrepen is het geval, dat het regt om ten principale te antwoorden ingevolge artikel 128 vervallen is.
Artikel 349
Zoo wel in het principaal als in het incidenteel beroep, kunnen de nieuwe verweringen, waarvan in het voorgaande artikel is gesproken, gedaan worden bij met redenen omkleede conclusiën.
1.
Het hooger beroep schorst de ten uitvoerlegging van het vonnis, indien daarbij niet is bepaald, dat hetzelve bij voorraad zal worden ten uitvoer gelegd in de gevallen waarin dit is toegelaten.
2.
Het hoger beroep, ingesteld tegen een tussenvonnis waartegen ingevolge artikel 337, tweede lid, geen hoger beroep openstaat voordat het eindvonnis is gewezen of ingesteld met gebruikmaking van de nieuwe termijn ingevolge artikel 340, schorst de tenuitvoerlegging niet.
Artikel 351
Indien hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, kan de hogere rechter op vordering van een partij alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis schorsen.
1.
Voor zover uit deze titel dan wel uit een andere wettelijke regeling niet anders voortvloeit, is de tweede titel in hoger beroep van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat partijen slechts bij advocaat kunnen procederen, dat artikel 131 niet van toepassing is en dat geen eis in reconventie kan worden ingesteld.
2.
Niettemin is artikel 224 niet anders van toepassing dan behoudens de navolgende bepalingen:
De oorspronkelijke gedaagde, eischer wordende in hooger beroep, is niet gehouden tot de in dat artikel bedoelde zekerheidstelling.
De gedaagde in hooger beroep is daartoe evenmin gehouden, zelfs niet bij het instellen van incidenteel beroep.
De in eersten aanleg gestelde zekerheid blijft ook verbonden voor de kosten van hooger beroep.
De zekerheidstelling wordt gevorderd vóór alle weren van regten.
Artikel 355
In geval van beroep van een tussenvonnis verwijst de rechter in beroep, wanneer hij het vonnis bekrachtigt, de zaak naar de rechter in eerste aanleg om op de hoofdzaak te worden beslist.
Niettemin kan de rechter in beroep de hoofdzaak in het hoogste ressort zelf afdoen op eenstemmig verlangen van partijen of indien het geding in staat van wijzen is.
Artikel 356
Wanneer de rechter in hoger beroep een tussenvonnis vernietigt, kan hij de zaak aan zich houden om in hoger beroep op de hoofdzaak te beslissen.
1.
Tegen eindbeschikkingen in zaken als bedoeld in artikel 261 staat, behoudens berusting, hoger beroep open.
2.
Door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. De artikelen 340 en 350, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de nieuwe termijn van hoger beroep openstaat voor degene die beroep in cassatie heeft ingesteld. Bij het beroepschrift worden zoveel afschriften gevoegd als er anderen dan hij in eerste aanleg zijn opgeroepen.
3.
De termijn loopt in zaken die volgens afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek met een verzoekschrift moeten worden ingeleid, vanaf de dag van de uitspraak, behoudens voor zover het niet verschenen belanghebbenden betreft die, hoewel zij ten tijde van de indiening van het verzoekschrift bekend waren, niet bij name, en zo zij toen onbekend waren, in het geheel niet zijn opgeroepen. Voor de in de vorige zin bedoelde belanghebbenden loopt de termijn vanaf de betekening van de beschikking of het tijdstip waarop de beschikking hun op andere wijze bekend geworden is. Hetzelfde geldt in zaken betreffende executele en vereffening van een nalatenschap.
4.
Van tussenbeschikkingen kan hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
5.
Indien hoger beroep is ingesteld, kan ondanks het verstrijken van de in de eerste zin van het tweede lid genoemde termijn en ondanks berusting ieder van de aldaar genoemde personen alsnog bij verweerschrift incidenteel hoger beroep instellen.
Artikel 359
Hoger beroep wordt ingesteld door indiening van een beroepschrift ter griffie van het gerechtshof. Het beroepschrift vermeldt, naast hetgeen ingevolge artikel 278, eerste lid, in het verzoekschrift moet worden vermeld, naam en woonplaats van hen die in eerste aanleg in de procedure zijn verschenen of bij name zijn opgeroepen.
1.
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
2.
Deze uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan ook in hoger beroep geschieden. Niettegenstaande de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in eerste aanleg kan de hogere rechter schorsing van de werking bevelen.
3.
Het hoger beroep ingesteld tegen een tussenbeschikking waartegen ingevolge artikel 358, derde lid, geen hoger beroep openstaat, schorst de werking niet.
1.
De rechter bepaalt dag en uur waarop de behandeling aanvangt. Hij beveelt tevens oproeping van de appellant, van de verzoeker in eerste aanleg en van de in eerste aanleg in de procedure verschenen belanghebbenden. Bovendien kan hij te allen tijde belanghebbenden, bekende of onbekende, doen oproepen.
2.
Indien aangaande dezelfde beschikking meer beroepschriften zijn ingediend, kan voeging worden bevolen.
3.
Iedere belanghebbende kan een verweerschrift indienen. Door belanghebbenden die in hoger beroep zijn opgeroepen, moet het verweerschrift worden ingediend binnen vier weken na de toezending aan hen van een afschrift van het beroepschrift, tenzij de rechter anders bepaalt.
4.
Indien een belanghebbende incidenteel hoger beroep heeft ingesteld, kunnen de appellant en de in hoger beroep opgeroepen belanghebbenden daartegen binnen vier weken na de toezending aan hen van een afschrift van het verweerschrift waarbij dit incidentele hoger beroep is ingesteld, een verweerschrift indienen, tenzij de rechter anders bepaalt.
Artikel 362
Voor zover uit deze afdeling dan wel uit een andere wettelijke regeling niet anders voortvloeit, is de derde titel in hoger beroep van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat artikel 285 niet van toepassing is en dat geen zelfstandig verzoek kan worden gedaan.
Artikel 376
Derden zijn bevoegd zich te verzetten tegen een vonnis hetwelk hunne regten benadeelt, indien zij noch in persoon, noch wettiglijk vertegenwoordigd, of indien zij welke zij vertegenwoordigen, in het regtsgeding niet zijn geroepen, of door voeging of tusschenkomst geene partij zijn geweest.
Artikel 377
Dit verzet wordt beoordeeld door den regter, bij wien zoodanig vonnis is gewezen. Het wordt aangebragt door eene dagvaarding tegen alle de partijen tusschen welke hetzelve is gevallen, en de algemeene voorschriften wegens de wijze van procederen zijn op dit verzet toepasselijk.
Artikel 378
Indien zoodanig vonnis aan eenen derde is tegengeworpen in een regtsgeding, en het verzet daartegen is ingesteld op den voet van het vorige artikel, staat het vrij aan den regter voor wien dat regtsgeding aanhangig is, indien daartoe gronden bestaan, de schorsing van hetzelve toe te staan, tot dat het ingestelde verzet zal zijn uitgewezen.
Artikel 379
De regter die over een verzet van derden oordeelt, kan, indien daartoe gronden bestaan, de uitvoering van het aangevallen vonnis schorsen, tot dat het verzet zal zijn uitgewezen.
Artikel 380
Bij wettiging van het verzet wordt het vonnis, waartegen dit gerigt is geweest, alleen in zoo verre verbeterd als het de regten van derden heeft benadeeld, ten zij het onsplitsbare der gevallene uitspraak eene geheele vernietiging daarvan noodzakelijk mogt maken.
Artikel 382
Een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, kan op vordering van een partij worden herroepen indien:
a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,
b. het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of
c. de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
1.
Het rechtsmiddel moet worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden. De termijn vangt niet aan dan nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
2.
Indien de partij die gronden heeft de herroeping te vorderen binnen die termijn is overleden, is artikel 341 van overeenkomstige toepassing.
1.
De vordering tot herroeping wordt gebracht voor de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld.
2.
Indien de Hoge Raad na vernietiging ten principale recht heeft gedaan, wordt de vordering gebracht voor de rechter van wie het vonnis of het arrest door de Hoge Raad is vernietigd.
3.
Is in laatste feitelijke instantie beslist door de voorzieningenrechter in kort geding, dan wordt de vordering gebracht voor de rechtbank.
Artikel 385
Het geding wordt ingeleid met een dagvaarding die voldoet aan de eisen van artikel 111 en wordt verder gevoerd op de wijze als in de tweede titel is bepaald.
Artikel 386
De vordering tot herroeping schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis niet. De rechter die over de herroeping oordeelt, kan evenwel, desgevorderd, bij voorlopige voorziening de tenuitvoerlegging schorsen.
Artikel 387
De rechter die de voor herroeping aangevoerde grond of gronden juist bevindt, heropent het geding geheel of gedeeltelijk. Hij geeft partijen gelegenheid hun stellingen en verweren te wijzigen en aan te vullen.
1.
Het vonnis waarbij het geding is heropend, schorst de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis in zoverre.
2.
De beslissing inzake de heropening van het geding is niet vatbaar voor hoger beroep. Een vordering tot herroeping kan daartegen evenmin worden ingesteld.
Artikel 389
Indien de rechter met betrekking tot het geding voor zover het is heropend, tot een ander oordeel komt, doet hij daarin opnieuw uitspraak met herroeping in zoverre van het bestreden vonnis.
Artikel 390
Een beschikking kan op verzoek van de oorspronkelijke verzoeker of van een belanghebbende worden herroepen op de gronden genoemd in artikel 382, tenzij de aard van de beschikking zich daartegen verzet.
Artikel 391
De artikelen 382 tot en met 384 en 386 tot en met 389 zijn van overeenkomstige toepassing. Overigens wordt het verzoek tot herroeping behandeld op de wijze als in de derde titel is bepaald.
1.
De rechter kan in de procedure op verzoek van een partij of ambtshalve de Hoge Raad een rechtsvraag stellen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, indien een antwoord op deze vraag nodig is om op de eis of het verzoek te beslissen en rechtstreeks van belang is:
a. voor een veelheid aan vorderingsrechten die gegrond zijn op dezelfde of soortgelijke feiten en uit dezelfde of soortgelijke samenhangende oorzaken voortkomen, of
b. voor de beslechting of beëindiging van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, waarin dezelfde vraag zich voordoet.
De bevoegdheid, bedoeld in de vorige volzin, komt niet toe aan de rechter bij wie een verzoek, bedoeld in artikel 907, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, in behandeling is.
2.
Alvorens de vraag te stellen, stelt de rechter partijen in de gelegenheid zich uit te laten over het voornemen om een vraag te stellen, alsmede over de inhoud van de te stellen vraag.
3.
De beslissing waarbij de vraag wordt gesteld, vermeldt voorts het onderwerp van geschil, de door de rechter vastgestelde feiten en de door partijen ingenomen standpunten. Tevens bevat de beslissing een uiteenzetting dat met de beantwoording van de vraag wordt voldaan aan onderdeel a of b van het eerste lid. Tegen de beslissing om een vraag te stellen, alsmede tegen de beslissing ter zake van de inhoud van de vraag, staat geen voorziening open.
4.
De griffier zendt onverwijld een afschrift van de beslissing aan de Hoge Raad. De griffier zendt afschriften van de andere op de procedure betrekking hebbende stukken op diens verzoek aan de griffier van de Hoge Raad.
5.
De rechter houdt de beslissing op de eis of het verzoek aan totdat een afschrift van de beslissing van de Hoge Raad is ontvangen.
6.
Indien in een andere lopende procedure het antwoord op de vraag rechtstreeks van belang is om op de eis of het verzoek te beslissen, kan de rechter op verzoek van een partij of ambtshalve de beslissing aanhouden totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Alvorens te beslissen als bedoeld in de eerste zin, stelt de rechter partijen in de gelegenheid zich daarover uit te laten. De rechter houdt de beslissing niet aan indien partijen te kennen hebben gegeven voortzetting van de procedure te verlangen. Tegen de beslissing om al dan niet aan te houden, staat geen voorziening open.
1.
Tenzij de Hoge Raad, gehoord de procureur-generaal bij de Hoge Raad, aanstonds beslist overeenkomstig het achtste lid, stelt hij partijen in de gelegenheid om binnen een door de Hoge Raad te bepalen termijn schriftelijk opmerkingen te maken.
2.
De Hoge Raad kan bepalen dat ook anderen dan partijen binnen een daartoe te bepalen termijn in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijke opmerkingen te maken. De aankondiging hiervan geschiedt op een door de Hoge Raad te bepalen wijze.
3.
Schriftelijke opmerkingen worden door een advocaat bij de Hoge Raad getekend en ter griffie van de Hoge Raad ingediend. De schriftelijke opmerkingen gaan vergezeld van zoveel afschriften als er partijen zijn. De griffier zendt onverwijld een afschrift aan partijen.
4.
Indien het belang der zaak dit geraden doet voorkomen, kan de Hoge Raad, hetzij ambtshalve, hetzij op een daartoe strekkend verzoek, een dag bepalen voor mondelinge of schriftelijke toelichting door de advocaten van partijen. De Hoge Raad kan, indien hij een mondelinge toelichting heeft bevolen, degenen die ingevolge het tweede lid schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, uitnodigen ter zitting aanwezig te zijn teneinde over hun opmerkingen te worden gehoord.
5.
De in het vierde lid bedoelde toelichting kan worden gegeven door een andere dan de volgens het derde lid aangewezen advocaat. De daaruit voor een partij ontstaande vermeerdering van kosten is niet in de in artikel 394, tweede lid, bedoelde beslissing over de kosten begrepen. Een schriftelijke toelichting wordt door de advocaat getekend en ter griffie van de Hoge Raad ingediend. Zij gaat vergezeld van zoveel afschriften als er andere partijen zijn. De griffier zendt onverwijld een afschrift aan de door deze andere partijen gestelde advocaten bij de Hoge Raad.
6.
Na het verstrijken van de termijn voor het maken van schriftelijke opmerkingen, dan wel na de mondelinge of schriftelijke toelichting, neemt de procureur-generaal bij de Hoge Raad conclusie, hetzij onmiddellijk, hetzij op een daartoe te bepalen dag. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de conclusie aan de door partijen gestelde advocaten bij de Hoge Raad.
7.
Nadat de procureur-generaal bij de Hoge Raad overeenkomstig het zesde lid conclusie heeft genomen, bepaalt de Hoge Raad de dag waarop hij zal beslissen. De Hoge Raad kan de vraag herformuleren. Tenzij de herformulering van ondergeschikte betekenis is, stelt de Hoge Raad partijen in de gelegenheid om binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijke opmerkingen te maken.
8.
De Hoge Raad ziet af van beantwoording indien hij oordeelt dat de vraag zich niet voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing leent of de vraag van onvoldoende gewicht is om beantwoording te rechtvaardigen. De Hoge Raad kan zich bij de vermelding van de gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.
9.
Indien het antwoord op de vraag, nadat deze is gesteld, niet meer nodig is om in de procedure als bedoeld in artikel 392, eerste lid, op de eis of het verzoek te beslissen, kan de Hoge Raad, indien hem dat geraden voorkomt, de vraag desondanks beantwoorden.
10.
De Hoge Raad begroot in zijn beslissing de kosten die partijen ingevolge dit artikel hebben gemaakt.
11.
De griffier zendt onverwijld een afschrift van de beslissing aan de rechter die de vraag heeft gesteld en aan partijen. De griffier zendt eveneens onverwijld aan de rechter die de vraag heeft gesteld een afschrift van de conclusie van de procureur-generaal en afschriften van de in het derde en vierde lid genoemde schriftelijke opmerkingen en schriftelijke toelichtingen.
1.
Behoudens indien het antwoord op de vraag niet meer nodig is om op de eis of het verzoek te beslissen, beslist de rechter, nadat hij partijen de gelegenheid heeft gegeven zich schriftelijk over de uitspraak van de Hoge Raad uit te laten, met inachtneming van deze uitspraak.
2.
De rechter kan onder de proceskosten waarin een partij veroordeeld wordt, ook opnemen het door de Hoge Raad begrote bedrag voor de ingevolge artikel 393, derde en vierde lid, door de wederpartij gemaakte kosten.
Artikel 398
Partijen kunnen beroep in cassatie instellen:
1°. tegen uitspraken, die hetzij in eerste en hoogste ressort hetzij in hoger beroep zijn gewezen;
2°. tegen vonnissen die in eerste ressort op tegenspraak zijn gewezen, indien partijen nadien zijn overeengekomen het hoger beroep over te slaan.
Artikel 399
Het beroep staat niet open voor hem die zijn bezwaren kan doen herstellen door dezelfde rechter bij wie de zaak heeft gediend.
Artikel 400
Het beroep staat niet open voor hem, die in de uitspraak heeft berust.
1.
Van uitspraken, waarbij een voorlopige voorziening wordt toegestaan of geweigerd, kan beroep in cassatie worden ingesteld voordat de einduitspraak is gewezen.
2.
Van andere tussenvonnissen of tussenarresten kan beroep in cassatie slechts tegelijk met dat van het eindvonnis of eindarrest worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald of artikel 75, eerste lid, van toepassing is.
1.
Tegen een bij verstek gewezen uitspraak kan de niet-verschenen partij geen beroep in cassatie instellen.
2.
Zij kan echter, indien een der andere partijen beroep in cassatie instelt, bij de Hoge Raad verweer voeren en zelfs incidenteel beroep instellen.
1.
Indien het beroep tegen een bij verstek gewezen uitspraak wordt ingesteld, terwijl verzet nog open staat, kan de verweerder niet meer verzet doen, indien hij heeft gebruik gemaakt van de bevoegdheid, hem in artikel 401b, tweede lid, toegekend.
2.
Ingeval van verzet vervalt het geding bij de Hoge Raad, onverminderd het recht van partijen om, na de uitspraak op het verzet, in cassatie op te komen tegen die uitspraak, zomede van de oorspronkelijke eiser om alsdan binnen dezelfde termijn in cassatie op te komen tegen de uitspraak bij verstek voor wat betreft de beslissingen, die door het verzet niet zijn getroffen.
3.
Ingeval, voordat verzet is gedaan, het geding bij de Hoge Raad geëindigd is, belet dit niet het alsnog doen van verzet. Indien de Hoge Raad ten principale uitspraak deed, moet het verzet bij hem worden gedaan. In alle gevallen is de rechter gebonden aan hetgeen de Hoge Raad omtrent rechtspunten had beslist.
1.
Het beroep in cassatie moet - behoudens in de gevallen waarin de wet een kortere cassatietermijn voorschrijft - worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak.
2.
In de gevallen, waarin de wet voor het hoger beroep een kortere termijn heeft voorgeschreven, wordt ook de termijn voor het beroep in cassatie verkort en gesteld op het dubbele van de termijn in die gevallen voor het hoger beroep bepaald.
3.
Indien in de vorige instantie een vordering tot vrijwaring geheel of gedeeltelijk is afgewezen op grond van de afwijzing van de vordering in de hoofdzaak, staat het beroep in cassatie daartegen open tot het moment dat in de hoofdzaak in cassatie de conclusie van antwoord wordt genomen.
1.
Bij overlijden van de in het ongelijk gestelde partij gedurende de loop van de cassatietermijn vangt voor de erfgenamen of rechtverkrijgenden een nieuwe termijn aan op de dag na die van het overlijden.
2.
In ieder geval kan het beroep nog worden ingesteld binnen vier weken na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 185 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 404
Buiten de gevallen, waarin de rechter de voorlopige tenuitvoerlegging heeft toegestaan, heeft het beroep in cassatie schorsende kracht.
1.
Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een dagvaarding in dezelfde vorm en met dezelfde vereisten als in eerste aanleg, behoudens de volgende leden:
2.
De dagvaarding behelst, in plaats van hetgeen in artikel 111, tweede lid, onder d, is vermeld, de omschrijving van de middelen, waarop het beroep steunt. Artikel 111, tweede lid, onder i, en derde lid, is niet van toepassing. In aanvulling op artikel 111, tweede lid, vermeldt de dagvaarding ook de gevolgen van niet tijdige betaling van het griffierecht.
3.
De eiser is gehouden in het exploit van dagvaarding een advocaat bij de Hoge Raad aan te wijzen, die hem in het geding zal vertegenwoordigen, op straffe van nietigheid.
4.
Hij wordt geacht woonplaats te hebben gekozen bij die advocaat, tenzij het exploit een andere gekozen woonplaats in Nederland uitdrukt.
Artikel 408
De verweerder kan de termijn, waarop hij gedagvaard is, verkorten door bij een aan de gekozen woonplaats des eisers betekend exploit deze tegen een vroegere dan in het exploit van dagvaarding opgegeven rechtsdag op te roepen.
1.
Alle zaken worden ingeschreven ter rolle van de enkelvoudige kamer en door haar behandeld.
2.
De enkelvoudige kamer verwijst de zaak naar de meervoudige kamer:
a. wanneer pleidooi wordt gevraagd, tenzij volstaan zal worden met het overleggen van schriftelijke toelichtingen
b. wanneer recht op de stukken wordt verzocht
c. steeds wanneer zij verwijzing wenselijk acht.
3.
Is volstaan met het overleggen van schriftelijke toelichtingen, dan vindt verwijzing plaats wanneer arrest wordt gevraagd.
4.
[Vervallen.]
5.
Voor de toepassing van de artikelen 412, tweede lid, 417 en 418, eerste lid geldt de schriftelijke toelichting als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en in het derde lid als pleidooi.
1.
De advocaat bij de Hoge Raad, die voor de verweerder optreedt, verklaart dit bij de oproeping der zaak ter terechtzitting.
2.
Van deze verklaring geschiedt aantekening in het zittingblad.
3.
De verweerder wordt geacht woonplaats te hebben gekozen bij zijn advocaat. Hij kan echter ook een andere woonplaats in Nederland in het zittingblad opgeven.
1.
De Hoge Raad houdt de zaak aan zolang de eiser het griffierecht niet heeft voldaan en de termijn genoemd in artikel 3, derde lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken nog loopt.
2.
Indien de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, verklaart de Hoge Raad eiser niet ontvankelijk in zijn beroep in cassatie, met veroordeling van de eiser in de kosten. Voordat de Hoge Raad hiertoe overgaat, stelt de Hoge Raad eiser in de gelegenheid zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
3.
Artikel 127a, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
De verweerder, van zijn zijde in cassatie wensend te komen, doet dit, op straffe van verval van het recht daartoe, bij zijn conclusie van antwoord, welke alsdan een omschrijving behelst van de middelen, waarop het beroep steunt.
2.
De verweerder is in dit incidentele beroep ontvankelijk ook na verloop van de in artikel 402 gestelde termijnen en zelfs na berusting in de uitspraak.
3.
De afstand van instantie laat de mogelijkheid incidenteel beroep in te stellen onverlet. De verweerder kan op de roldatum waarop de afstand van instantie is gedaan, de rechter verzoeken voor het instellen van incidenteel beroep een termijn te bepalen. De verweerder kan het incidenteel beroep ook instellen op een roldatum die binnen twee weken na de afstand van instantie bij exploot aan eiser is aangezegd. Artikel 74, eerste lid, tweede tot en met vierde volzin, is van overeenkomstige toepassing.
1.
De verweerder neemt zijn conclusie van antwoord op de eerste of op zijn verlangen op een nader door de rechter te bepalen roldatum die ten hoogste vier weken nadien valt, doch niet dan nadat hij het verschuldigde griffierecht heeft voldaan. Indien de verweerder het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, vervalt zijn recht om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen.
2.
Hij is op straffe van verval van het recht exceptiën aan te voeren, gehouden deze met zijn antwoord ten principale te verenigen.
3.
Alleen de in artikel 128, vierde lid, bedoelde exceptie wordt op straffe van verval afzonderlijk voor alle weren van rechten voorgedragen.
1.
Ingeval van incidenteel beroep of indien door de verweerder een exceptie tegen het principale beroep wordt aangevoerd, wordt aan de eiser, op zijn verlangen, een termijn van ten hoogste vier weken verleend om het incidentele beroep of de voorgestelde exceptie bij conclusie te beantwoorden.
2.
Is het een noch het ander het geval en geeft de Hoge Raad geen toepassing aan artikel 80a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dan wordt onmiddellijk na het nemen der conclusie van antwoord de dag van pleidooi bepaald, tenzij partijen, onder overlegging der stukken, daarop recht vragen.
Artikel 413
Partijen zijn gehouden de bescheiden, waarop zij zich beroepen, elkander over en weer mede te delen in afschrift of door nederlegging van het oorspronkelijke ter griffie gedurende tenminste drie dagen.
1.
Artikel 224 is van toepassing in cassatie.
2.
Niettemin is de oorspronkelijke verweerder, eiser zijnde in cassatie, niet gehouden tot zekerheidstelling.
3.
De verweerder in cassatie is daartoe evenmin gehouden, zelfs niet bij het instellen van incidenteel beroep.
4.
De in vroegere instantiën gestelde zekerheid blijft ook verbonden voor de kosten van cassatie.
5.
De zekerheidstelling wordt gevorderd vóór alle weren van rechten.
1.
De vordering tot zekerheidstelling en alle andere incidentele vorderingen worden ingesteld bij conclusie ter rolle.
2.
De verweerder op het incident neemt in dezelfde of in een nadere door de Hoge Raad te bepalen terechtzitting zijn conclusie van antwoord op het incident, dat door de Hoge Raad, na partijen, zo zij dit verlangen, en de procureur-generaal bij de Hoge Raad te hebben gehoord, afzonderlijk wordt beslist.
Artikel 416
De aangewezen advocaat blijft de partij vertegenwoordigen totdat hetzij door haar een andere advocaat bij de Hoge Raad is aangewezen bij aan de wederpartij betekend exploit, hetzij de advocaat zelf aan deze laatste bij betekend exploit of ter terechtzitting heeft aangezegd, dat hij zich aan de verdere behandeling der zaak onttrekt.
Artikel 417
De pleidooien kunnen ook worden gehouden door andere dan de volgens de artikelen 407 en 409 aangewezen advocaten, zonder dat de daaruit ontstaande vermeerdering van kosten in de uitspraak over de kosten begrepen is.
Artikel 418
Na de pleidooien, of nadat partijen recht op de stukken hebben verzocht, neemt de procureur-generaal bij de Hoge Raad conclusie, hetzij onmiddellijk, hetzij op een daartoe te bepalen dag.
Tenzij de Hoge Raad dadelijk uitspraak doet, bepaalt hij de dag, waarop dit zal geschieden.
Artikel 418a
Voor zover uit deze titel niet anders voortvloeit, zijn van de tweede titel de artikelen 87 tot en met 92, de artikelen 111 tot en met 122, artikel 125, de zevende tot en met de negende afdeling, alsmede de elfde tot en met de dertiende afdeling van overeenkomstige toepassing.
1.
De Hoge Raad bepaalt zich bij zijn onderzoek tot de middelen waarop het beroep steunt.
2.
De feitelijke grondslag der middelen kan alleen worden gevonden in de bestreden uitspraak en in de stukken van het geding.
3.
De Hoge Raad is gebonden aan hetgeen in de bestreden uitspraak omtrent de feiten is vastgesteld.
4.
De Hoge Raad geeft omtrent de kosten van het geding zodanige uitspraak als hij vermeent te behoren.
Artikel 420
Bij vernietiging van de bestreden uitspraak doet de Hoge Raad het geding zelf af, voor zover er niet op de voet van de navolgende bepalingen gronden zijn voor verwijzing.
Artikel 421
Indien na de vernietiging dient te worden beslist over feiten, waaromtrent nog geen uitspraak is gedaan, verwijst de Hoge Raad het geding, tenzij het een punt van ondergeschikte aard betreft, waarover de Hoge Raad op grond van de stukken van het geding een beslissing kan geven.
Artikel 422
Indien na de vernietiging dient te worden beslist over rechtspunten, waaromtrent nog geen uitspraak is gedaan, zal de Hoge Raad naar bevind van omstandigheden daaromtrent een beslissing geven dan wel daartoe het geding verwijzen.
Artikel 422a
Het geding wordt verwezen naar de rechter, wiens uitspraak vernietigd is, tenzij er overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 76 en 355 reden is tot verwijzing naar de rechter van eerste aanleg.
Artikel 423
De Hoge Raad kan, in stede van het geding te verwijzen naar de rechter, wiens uitspraak vernietigd is, het verwijzen naar een andere rechter en wel:
1°. wanneer de vernietigde uitspraak was gewezen door een rechtbank, naar het gerechtshof van het ressort;
2°. wanneer de vernietigde uitspraak was gewezen door een gerechtshof, naar een ander gerechtshof.
Artikel 424
De rechter, naar wie het geding is verwezen, zet de behandeling daarvan voort en beslist met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad.
Artikel 425
Er wordt geen verzet toegelaten tegen arresten door de Hoge Raad bij verstek in cassatie gewezen, dan alleen wanneer er gronden waren tot nietigverklaring van de dagvaarding of het beroep was ingesteld na verloop van de wettelijke termijn en mits het verzet geschiedde binnen veertien dagen na de betekening van het arrest.
1.
Tegen beschikkingen op rekest kan beroep in cassatie worden ingesteld door degenen, die in een der vorige instantiën verschenen zijn, binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak.
2.
In de gevallen, waarin de wet voor het hoger beroep een kortere termijn heeft voorgeschreven, wordt ook de termijn voor het beroep in cassatie verkort en gesteld op het dubbele van de termijn in die gevallen voor het hoger beroep bepaald.
3.
In de gevallen, waarin de wet voor het hoger beroep een ander aanvangstijdstip heeft voorgeschreven dan de dag van de uitspraak, geldt dat andere aanvangstijdstip ook voor de termijn van het beroep in cassatie.
4.
De artikelen 399, 400, en 401a en de artikelen 79 en 80 van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Het beroep in cassatie wordt aangebracht bij een verzoekschrift, dat wordt getekend door een advocaat bij de Hoge Raad en ingediend bij deszelfs griffie.
2.
Het verzoekschrift behelst de omschrijving van de middelen waarop het beroep steunt.
1.
De verzoeker doet zijn verzoekschrift vergezeld gaan van zoveel afschriften als er anderen dan hij in de vorige instantie verschenen zijn.
2.
De griffier zendt onverwijld een afschrift aan ieder hunner toe.
3.
Binnen 3 weken na de toezending kunnen de verweerders een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verweerschrift ter griffie van de Hoge Raad indienen.
4.
De Hoge Raad kan in een bepaald geval een andere termijn vaststellen.
5.
De griffier vermeldt bij de toezending de termijn, binnen welke het verweerschrift moet worden ingediend. Artikel 276, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Bij het verweerschrift kan de verweerder, ondanks het verstrijken van de in artikel 426 gestelde termijnen en ondanks berusting, van zijn zijde in cassatie komen.
1.
Het verweerschrift gaat vergezeld van een afschrift, dat de griffier onverwijld aan de advocaat van de verzoeker tot cassatie toezendt.
2.
In geval van incidenteel beroep of indien door de verweerder een exceptie tegen het principaal beroep wordt aangevoerd, kan de verzoeker tot cassatie binnen 3 weken na de toezending daarop bij door zijn advocaat getekend verweerschrift antwoorden. Het verweerschrift gaat vergezeld van een afschrift, hetwelk de griffier onverwijld aan de advocaat van de verweerder toezendt.
3.
Het vierde en vijfde lid van artikel 426b zijn van toepassing.
Artikel 427b
Artikel 282a is van overeenkomstige toepassing.
1.
Tenzij de Hoge Raad toepassing geeft aan artikel 80a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, kan de Hoge Raad, indien het belang der zaak dit geraden doet voorkomen, hetzij ambtshalve, hetzij op daartoe strekkend verzoek, een toelichting door de advocaten bevelen.
2.
Geschiedt de toelichting mondeling, dan vindt deze voor de meervoudige kamer plaats. Wordt de toelichting schriftelijk gegeven, dan geschiedt dit voor de enkelvoudige kamer.
3.
De toelichting kan ook worden gegeven door andere advocaten, zonder dat de daaruit ontstaande vermeerdering van kosten in de uitspraak over de kosten begrepen is.
Artikel 428a
Voor zover uit deze afdeling niet anders voortvloeit, is artikel 284 van overeenkomstige toepassing.
1.
Nadat de procureur-generaal bij de Hoge Raad binnen een door de Hoge Raad te bepalen termijn schriftelijk conclusie heeft genomen, geeft de Hoge Raad zijn beschikking.
2.
De artikelen 419-424 zijn van overeenkomstige toepassing.
3.
De Hoge Raad geeft bij de beschikking zodanige uitspraak omtrent de kosten als hij vermeent te behoren. De griffier doet onverwijld mededeling van de gevallen beslissing aan de advocaten, die de schrifturen hebben ingediend.
1.
De grossen van in Nederland gewezen vonnissen, van beschikkingen van de Nederlandse rechter en van in Nederland verleden authentieke akten alsmede van andere bij de wet als executoriale titel aangewezen stukken kunnen in geheel Nederland worden ten uitvoer gelegd.
2.
Zij moeten aan het hoofd voeren de woorden: In naam van de Koning.
3.
Zij kunnen niet worden ten uitvoer gelegd dan na betekening aan de partij tegen wie de executie zich zal richten.
1.
Behoudens het bepaalde in de artikelen 985-994, kunnen noch beslissingen, door vreemde rechters gegeven, noch buiten Nederland verleden authentieke akten binnen Nederland ten uitvoer worden gelegd.
2.
De gedingen kunnen opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan.
Artikel 431a
Indien de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een executoriale titel op een ander overgaat, kan de executie eerst worden aangevangen of voortgezet na betekening van deze overgang aan de geëxecuteerde.
Artikel 432
Geen vonnis waarvan de voorlopige tenuitvoerlegging niet is toegestaan kan tegen een derde worden ten uitvoer gelegd, noch kan daaraan door die derde worden voldaan, dan acht dagen na betekening daarvan aan de partij die in het ongelijk is gesteld, en met overlegging van een verklaring van de griffier dat er op zijn registers geen verzet, hoger beroep of cassatie daartegen is aangetekend.
Artikel 433
De partij die verzet heeft gedaan, of hoger beroep of beroep in cassatie heeft ingesteld, heeft de bevoegdheid om daarvan ter griffie van het gerecht dat het bestreden vonnis heeft uitgesproken, in een daartoe bestemd register aantekening te doen houden, met vermelding van de namen van de partijen, de dagtekening van het vonnis en die van het verzet, het hoger beroep of het beroep in cassatie.
Artikel 434
De overhandiging van de executoriale titel, waarvan men de uitvoering verlangt, aan de deurwaarder, machtigt hem in die zaak tot het doen van de gehele executie, uit die titel voortvloeiende, met uitzondering alleen van die bij lijfsdwang, waartoe een bijzondere volmacht vereist wordt.
Artikel 434a
Kosten terzake van ambtshandelingen, verricht door gerechtsdeurwaarders, worden voor de bepaling van de kosten van tenuitvoerlegging in aanmerking genomen overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde tarieven.
1.
Het staat aan de executant vrij te gelijker tijd beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen, waartoe hij bevoegd is zijn vordering te verhalen.
2.
Hij is verplicht een beslag dat strekt tot verhaal op een goed dat aan een ander dan de schuldenaar toebehoort, en dat ten laste van die ander wordt gelegd, binnen acht dagen aan de schuldenaar te betekenen.
3.
Wordt een beslag van de in het vorige lid bedoelde strekking ten laste van de schuldenaar gelegd, dan is de beslaglegger verplicht het binnen acht dagen aan de ander te betekenen of, zo hij diens recht niet kent, onverwijld nadat hij van dat recht kennis heeft gekregen. Indien de ander, voordat acht dagen na deze betekening zijn verstreken, schriftelijk aan de deurwaarder mededeelt zich tegen het verhaal op zijn goed te verzetten, geldt het beslag jegens hem slechts als conservatoir en kan de executie jegens hem slechts plaatsvinden uit hoofde van een tegen hem verkregen executoriale titel om deze executie te dulden.
Artikel 436
Beslag mag niet worden gelegd op goederen, bestemd voor de openbare dienst.
Artikel 437
Hetgeen omtrent de executie van een goed is bepaald, is van overeenkomstige toepassing op de executie van een beperkt recht op of een aandeel in een zodanig goed.
1.
Geschillen die in verband met een executie rijzen, worden gebracht voor de rechtbank die naar de gewone regels bevoegd zou zijn, of in welker rechtsgebied de inbeslagneming plaatsvindt, zich een of meer van de betrokken zaken bevinden of de executie zal geschieden.
2.
Tot het verkrijgen van een voorziening bij voorraad kan het geschil ook worden gebracht in kort geding voor de voorzieningenrechter van de volgens het eerste lid bevoegde rechtbank. Onverminderd zijn overige bevoegdheden kan de voorzieningenrechter desgevorderd de executie schorsen voor een bepaalde tijd of totdat op het geschil zal zijn beslist, dan wel bepalen dat de executie slechts tegen zekerheidstelling mag plaatsvinden of worden voortgezet. Hij kan beslagen, al of niet tegen zekerheidstelling, opheffen. Hij kan gedurende de executie herstel bevelen van verzuimde formaliteiten met bepaling welke op het verzuim gevolgde formaliteiten opnieuw moeten worden verricht en te wiens laste de kosten daarvan zullen komen. Hij kan bepalen dat een in het geding geroepen derde de voortzetting van de executie moet gedogen dan wel zijn medewerking daaraan moet verlenen, al dan niet tegen zekerheidstelling door de executant.
3.
Voor zover de zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding, kan de voorzieningenrechter in plaats van de vordering af te wijzen de zaak op verlangen van de eiser verwijzen naar de rechtbank met bepaling van de dag waarop zij op de rol moet komen. Tegen een gedaagde die op voormeld tijdstip niet verschijnt en ook voor de voorzieningenrechter niet bij advocaat is verschenen, wordt slechts verstek verleend, zo hij tegen dit tijdstip bij exploit is opgeroepen met inachtneming van de voor dagvaarding voorgeschreven termijn, dan wel van de termijn die op verlangen van de eiser door de voorzieningenrechter bepaald is.
4.
De deurwaarder die met de executie is belast en daarbij op een bezwaar stuit dat een onverwijlde voorziening nodig maakt, kan zich met een daarvan door hem opgemaakt proces-verbaal bij de voorzieningenrechter vervoegen ten einde deze in kort geding tussen de betrokken partijen te doen beslissen. De voorzieningenrechter zal de behandeling aanhouden tot de partijen zijn opgeroepen, tenzij hij, gelet op de aard van het bezwaar, een onmiddellijke beslissing geboden acht. De deurwaarder die zijn voormelde bevoegdheid zonder instemming van de executant uitoefent, kan persoonlijk in de kosten worden veroordeeld, indien deze uitoefening nodeloos was.
5.
Verzet tegen de executie door een derde geschiedt door dagvaarding van zowel de executant als de geëxecuteerde.
1.
In zaken betreffende een executie die volgens de tweede en de derde titel van dit Boek of titel 9 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek worden ingeleid door een verzoekschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank, is bevoegd de voorzieningenrechter in wiens rechtsgebied de te executeren zaken zich geheel of grotendeels bevinden of de executie zal geschieden.
2.
De indiening van verzoekschriften krachtens de artikelen 459, derde lid, 461b, 462, tweede lid, 463, derde lid, 463a, 465, 481, eerste lid, 496, tweede lid, en 506, tweede lid, kan ook door een deurwaarder geschieden. Hetzelfde geldt voor een verzoekschrift krachtens artikel 234, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, indien de executie door een pandhouder geschiedt, of krachtens artikel 251 van dat Boek. Indien een deurwaarder het verzoekschrift indient, geldt zijn kantoor als gekozen woonplaats van de verzoeker.
Artikel 438b
Voor zover de executie andere handelingen vergt dan het doen van een exploot, is artikel 64 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de overeenkomstige toepassing van het derde lid van dat artikel de plaats waar de handeling moet worden verricht, bepalend is.
Artikel 438c
Wanneer voor de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing een financiële waarborg is vereist, wordt een gelijkwaardige bij een in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigde bank of verzekeraar gestelde waarborg erkend. Die banken moeten in een lidstaat van de Europese Unie erkend zijn overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 176), en die verzekeraars overeenkomstig richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PbEU 2009, L 335).
1.
Het beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn, moet worden voorafgegaan door een exploit van een deurwaarder, houdende bevel om binnen twee dagen aan de executoriale titel te voldoen. Eerst na verloop van die termijn kan het beslag worden gelegd. Indien daartoe gronden zijn, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank, ook op mondeling verzoek van de deurwaarder, die termijn inkorten.
2.
Indien bij het betekenen van de executoriale titel tevens het voorgeschreven bevel is gedaan, wordt geen afzonderlijk bevel vereist.
3.
Bij het bevel of de betekening moet de executant tot het uiteinde der executie woonplaats kiezen ten kantore van de deurwaarder, zulks op straffe van nietigheid van het exploit. Tevens kan woonplaats worden gekozen in Nederland ten kantore van een advocaat.
1.
Het beslag wordt gelegd bij een exploit van een deurwaarder dat, behalve de gewone formaliteiten, op straffe van nietigheid inhoudt:
a. de vermelding van de voornaam, naam en woonplaats van de executant en de naam en woonplaats van de geëxecuteerde;
b. de vermelding van de executoriale titel uit hoofde waarvan het beslag wordt gelegd;
c. indien het beslag niet wordt gelegd door een deurwaarder ten kantore van wie woonplaats is gekozen overeenkomstig artikel 439, derde lid, een keuze van woonplaats ten kantore van de deurwaarder die het beslag legt.
2.
De deurwaarder kan zich doen bijstaan door een of twee getuigen, wier naam en woonplaats hij in dat geval in het proces-verbaal zal vermelden en die dat stuk mede zullen tekenen.
1.
Het beslag kan slechts worden gedaan voor een vordering waarvan het geldelijk beloop bepaalbaar is.
2.
Indien de vordering niet is vereffend, worden na het beslag alle verdere vervolgingen gestaakt, totdat de vereffening is geschied.
1.
De deurwaarder zal dadelijk, of uiterlijk op de volgende dag overgaan tot de meer bijzondere aanduiding der zaken die hij in beslag neemt, en zal deze op het door hem daarvan onverwijld op te maken proces-verbaal nauwkeurig beschrijven met opgave van hun getal, gewicht en maat overeenkomstig hun aard. Het proces-verbaal wordt binnen drie dagen na de inbeslagneming betekend aan de geëxecuteerde en, als er een bewaarder is, ook aan deze.
2.
De executant mag bij de inbeslagneming niet tegenwoordig zijn dan in geval de deurwaarder zulks ter aanwijzing van de in beslag te nemen zaken noodzakelijk acht.
1.
De deurwaarder heeft ter inbeslagneming toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
2.
Indien de deuren gesloten zijn, of de opening daarvan geweigerd wordt, gelijk mede indien geweigerd wordt enige kamer of stuk huisraad te openen, alsmede wanneer bij niet-tegenwoordigheid van de geëxecuteerde er niemand gevonden wordt om hem te vertegenwoordigen, zal de deurwaarder zich vervoegen bij de burgemeester der gemeente in wiens tegenwoordigheid de opening van de deuren en van het huisraad zal worden gedaan voor zover dat redelijkerwijs nodig is. De burgemeester kan zich doen vertegenwoordigen door een ambtenaar van politie die tevens hulpofficier van justitie is. Van de tegenwoordigheid van deze ambtenaar en van hetgeen in zijn bijzijn, uit kracht van dit en de volgende drie artikelen, is verricht, zal melding gemaakt worden in het proces-verbaal van beslag.
3.
Bij het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner zijn de artikelen 10 en 11, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden op het proces-verbaal van beslag van overeenkomstige toepassing. Deze artikelen gelden eveneens in het geval dat na het binnentreden geen beslag wordt gelegd.
1.
Indien er redelijk vermoeden bestaat, dat in beslag te nemen zaken zich bevinden op een plaats, van een derde gehuurd of op andere wijze in gebruik verkregen, zodanig dat voor de toegang de medewerking van de derde nodig blijft, zal de deurwaarder, ingeval van weigering van de geëxecuteerde of de derde om de deuren, welke tot de plaats toegang geven, te openen, handelen, zoals in het vorige artikel is bepaald. Met weigering staat gelijk afwezigheid na behoorlijke sommatie om persoonlijk of bij gemachtigde te verschijnen om de deuren te openen. De deurwaarder kan inmiddels door een bewaarder beletten, dat van de plaats iets wordt weggenomen.
2.
De derde is gehouden de deurwaarder op vertoon van de titel, uit krachte waarvan het beslag wordt gelegd, aanwijzing te doen van de verhuurde of op andere wijze in gebruik gegeven ruimte.
3.
Zij die van het verhuren of op andere wijze in gebruik geven, als bedoeld in de vorige leden, een bedrijf maken, zijn verplicht desgewenst de deurwaarder inzage te geven van het register of de stukken, waarin de gebruikers zijn vermeld.
4.
Van het ogenblik, dat de deurwaarder zich tot de derde heeft gewend om tot de inbeslagneming ingevolge dit artikel te komen, mag de derde de geëxecuteerde toegang tot de ruimte niet meer verlenen dan in tegenwoordigheid van de deurwaarder.
1.
Indien de derde niet voldoet aan enige hem bij het tweede, derde en vierde lid van het vorige artikel opgelegde verplichting, kan hij worden veroordeeld tot voldoening van het bedrag der vordering, waarvoor het beslag wordt gelegd, met rente en kosten.
2.
De schade, welke de derde lijdt door het openbreken der deuren, wordt, indien dit niet aan hem te wijten is, hem vergoed door de executant, behoudens het verhaal van deze op de geëxecuteerde, indien daartoe gronden aanwezig zijn. De derde kan verlangen, dat, alvorens tot het openmaken der deuren wordt overgegaan, zekerheid wordt gesteld voor de voldoening der hem verschuldigde schadevergoeding.
3.
De deurwaarder en de ambtenaar, in artikel 444 genoemd, zijn tot geheimhouding verplicht nopens de inhoud van het register en de stukken, bedoeld in het derde lid van het vorige artikel; echter wat de geëxecuteerde betreft, voor zover niet anders is vereist voor een behoorlijke vervulling van hun taak te dezen.
Artikel 445
Indien er bij de inbeslagneming gereed geld wordt gevonden, zal het getal en de geldsoort vermeld worden; de deurwaarder zal het geld benevens alle aandeelbewijzen, effecten en verder geldswaarde hebbend papier aan een door hem aan te wijzen financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen of door een zodanige financiële onderneming gegarandeerd effectenbewaarbedrijf of aan de Nederlandsche Bank N.V. in gerechtelijke bewaring geven, tenzij de executant en geëxecuteerde omtrent een andere plaats van bewaring mochten zijn overeengekomen. De bewaring geschiedt ten name van de deurwaarder onder vermelding van het beslag, van de executant en van de geëxecuteerde.
1.
De deurwaarder kan ook andere zaken dan die bedoeld in het vorige artikel aan een door hem aan te wijzen geschikte bewaarder in gerechtelijke bewaring geven, indien dit voor het behoud van deze zaken redelijkerwijze noodzakelijk is. De tweede zin van het vorige artikel is van toepassing.
2.
De deurwaarder maakt van de inbewaringgeving een afzonderlijk proces-verbaal op, dat binnen drie dagen na de inbewaringgeving wordt betekend aan de geëxecuteerde en aan de bewaarder.
Artikel 447
Geen beslag op roerende zaken mag, uit welken hoofde ook, gedaan worden:
1°. op het nodige bed en beddegoed van de geëxecuteerde en de inwonende leden van zijn gezin en op de kleren, waarmee zij gekleed en gedekt zijn;
2°. op de gereedschappen van ambachtslieden en werklieden, tot hun persoonlijk bedrijf behorende;
3°. op de in het huis voorhanden zijnde voorraad van spijs en drank, dienende tot de behoefte van het huisgezin, gedurende een maand;
4°. op het ingevolge artikel 642c in de kas der gerechtelijke consignaties gestorte bedrag.
1.
Evenmin kan beslag worden gelegd op de boeken die de geëxecuteerde nodig heeft voor zijn beroep, en op de werktuigen en gereedschappen, dienend tot enig onderwijs of de beoefening van kunsten en wetenschappen, telkens tot een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag en te zijner keuze.
2.
De in het eerste lid bedoelde zaken kunnen wel in beslag worden genomen voor vorderingen:
1°. wegens levensbehoeften verstrekt aan de geëxecuteerde en de inwonende leden van zijn gezin;
2°. ter zake van de vervaardiging of het herstel van deze zaken of de verkoop daarvan aan de geëxecuteerde.
Artikel 449
Dag en uur van de verkoop van de in beslag genomen zaken worden aan de geëxecuteerde betekend hetzij tezamen met het proces-verbaal van inbeslagneming hetzij binnen drie dagen na de betekening daarvan.
1.
Indien beesten of werktuigen voor de landbouw, of vruchten te velde welke reeds van de grond zijn afgescheiden, zijn in beslag genomen, kan de kantonrechter, op verzoek van de executant, en na verhoor of behoorlijke oproeping van de geëxecuteerde, een geschikte persoon aanstellen, teneinde voor de nodige bedrijfsvoering, verzorging of inzameling zorg te dragen.
2.
Tegen een toewijzende beschikking krachtens het vorige lid is geen hogere voorziening toegelaten.
1.
Een vervreemding, bezwaring, onderbewindstelling of verhuring van de zaak, tot stand gekomen nadat deze in beslag genomen is, kan niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen.
2.
Rechten door een derde anders dan om niet verkregen, worden geëerbiedigd, mits de zaak in zijn handen is gekomen en hij toen te goeder trouw was.
1.
Nog niet verantwoorde en afgedragen baten, voortgebracht door de in beslag genomen zaken, vallen mede onder het beslag en moeten aan de deurwaarder worden verantwoord en op zijn verlangen aan hem worden afgedragen, een en ander behoudens de rechten van derden, die de executant moet eerbiedigen.
2.
Bestaat de bate in een vordering op een derde dan valt zij niet onder het beslag dan nadat het beslag aan de derde is betekend. De artikelen 475i, 476 en 478 zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Vorderingen tot vergoeding die na inbeslagneming in de plaats van de beslagen zaak zijn getreden, daaronder begrepen vorderingen ter zake van waardevermindering van de zaak, vallen, nadat het beslag aan de schuldenaar uit die vordering is betekend, eveneens onder het beslag, behoudens de rechten van derden, die de executant moet eerbiedigen. Zij moeten op verlangen van de deurwaarder aan hem worden voldaan.
2.
De artikelen 475i, 476 en 478 zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Treft het beslag een zaak die geheel of ten dele aan een ander toebehoort of ten aanzien waarvan een ander een recht geldend kan maken dat de executant moet eerbiedigen, dan kan deze ander zich tegen verkoop waarbij zijn recht niet in acht wordt genomen tot op het tijdstip van verkoop verzetten.
2.
De eiser die in het ongelijk wordt gesteld, zal op vordering van de executant, zo daartoe gronden zijn, tot schadevergoeding worden veroordeeld.
1.
Op de in beslag genomen zaken kan tot op het tijdstip van de verkoop opnieuw beslag worden gelegd. De beslaglegger is verplicht een zodanig beslag onverwijld te betekenen aan de deurwaarder die het eerdere beslag heeft gelegd en, zo deze er is, aan de gerechtelijke bewaarder, met vermelding van de aard van de vordering en van het beloop van het bedrag waarvoor het nieuwe beslag is gelegd of, indien de vordering nog niet is vereffend, van het geschatte bedrag.
2.
Is het eerdere beslag gelegd op de grondslag van het Wetboek van Strafvordering dan is de beslaglegger verplicht het door hem later gelegde beslag onverwijld te betekenen aan het parket van het openbaar ministerie bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de strafzaak, op grond waarvan het eerdere beslag is gelegd, wordt of het laatst werd vervolgd.
3.
Indien onder een beslag vorderingen tot vergoeding vallen, die voor in beslag genomen zaken in de plaats zijn getreden, worden deze ook door volgende beslagen op die zaken getroffen. Is een in beslag genomen zaak verloren gegaan, dan kan op die vorderingen tot op het tijdstip van de inning daarvan beslag worden gelegd met inachtneming van dezelfde formaliteiten als wanneer deze zaak zich nog onder de schuldenaar zou hebben bevonden.
1.
Indien op de zaak meer beslagen zijn gelegd, wordt zij verkocht door de beslaglegger die het oudste executoriale beslag heeft gelegd.
2.
Rust op een zaak een beperkt recht dat deze beslaglegger moet eerbiedigen, maar dat niet aan een latere beslaglegger kan worden tegengeworpen, dan wordt de zaak vrij van het beperkte recht verkocht, indien deze laatste beslaglegger aan de executant, de geëxecuteerde en de beperkt gerechtigde bij exploit mededeelt dit te verlangen.
1.
Indien de executant in gebreke blijft om binnen vier weken na afloop van de in artikel 462 bedoelde termijn de verkoop tot stand te brengen, kan iedere beslaglegger die een executoriale titel heeft, de executie van de door hem in beslag genomen zaken overnemen door zulks bij exploit aan de executant en de geëxecuteerde aan te zeggen.
2.
De overneming kan niet geschieden dan nadat aan de executant schriftelijk een redelijke termijn is gesteld om alsnog tot verkoop over te gaan.
3.
Indien er meer beslagleggers zijn die de overneming verlangen, is slechts degene die het oudste executoriale beslag heeft gelegd, daartoe bevoegd, tenzij de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek van de meest gerede partij anders beslist.
4.
Tegen beschikkingen krachtens het vorige lid is geen hogere voorziening toegelaten.
1.
Indien de in beslag genomen zaak is verpand en de pandhouder bevoegd is tot executie over te gaan, kan hij, zo nodig overeenkomstig artikel 496 afgifte van de zaak vorderende, de executie overnemen en zelf executeren met inachtneming van de bepalingen betreffende executie krachtens pandrecht.
2.
Rusten op een zaak meer pandrechten, dan komt deze bevoegdheid uitsluitend toe aan de hoogst gerangschikte pandhouder, die tot executie wenst over te gaan.
3.
De pandhouder, die van deze bevoegdheid gebruik wil maken, dient zulks uiterlijk op het tijdstip van de verkoop bij exploit aan de beslaglegger, aan te zeggen met opgave van de termijn binnen welke hij tot verkoop zal overgaan.
4.
Zolang geen aanzegging als voormeld plaatsvindt, blijft de beslaglegger bevoegd de executie voort te zetten.
1.
Indien de pandhouder de in het derde lid van het vorige artikel bedoelde termijn te lang stelt dan wel binnen die termijn niet tot verkoop overgaat, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek van de beslaglegger een termijn bepalen binnen welke de pandhouder uiterlijk tot de verkoop moet overgaan. Volgt binnen die termijn geen verkoop, dan is de executant met uitsluiting van de pandhouder bevoegd met de executie voort te gaan.
2.
Tegen een beschikking krachtens het vorige lid is geen hogere voorziening toegelaten.
Artikel 461c
De schuldeiser die vóór het beslag ten aanzien van in beslag genomen zaken het beding, bedoeld in artikel 254 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek heeft gemaakt en van de in het tweede lid van dat artikel bedoelde bevoegdheid tot gezamenlijke executie gebruik wil maken, kan de executie overeenkomstig artikel 461a overnemen. De artikelen 544-548 zijn op de executie van deze zaken van toepassing.
Artikel 461d
Bevindt de in beslag genomen zaak zich onder een derde en beroept deze zich erop dat hij het beslag wegens de vorm ervan of wegens een hem ten aanzien van de zaak toekomend recht niet behoeft te dulden, dan dienen bij het beslag, voor zover de executant de executie zonder eerbiediging van het ingeroepen recht of bevoegdheid wenst door te zetten, de regels betreffende het derden-beslag uit de tweede afdeling te worden gevolgd, met dien verstande dat het reeds gelegde beslag geldt als een uitsluitend op die zaken gelegd derden-beslag en vervalt indien niet binnen drie dagen nadat het is gelegd, aan de derde een formulier in tweevoud als bedoeld in artikel 475, is betekend.
1.
De verkoop der in beslag genomen zaken mag geen plaats hebben vóór vier weken, te rekenen van de dag van de betekening aan de geëxecuteerde van het proces-verbaal, bedoeld in artikel 443, zulks op straffe van schadevergoeding.
2.
Deze termijn kan verkort worden bij onderlinge toestemming van partijen of ook ten verzoeke van de meest gerede partij door de voorzieningenrechter van de rechtbank.
1.
De verkoop zal in het openbaar worden gehouden ten overstaan van de deurwaarder en op een door deze daartoe aan te wijzen binnen zijn ambtsgebied gelegen plaats.
2.
Is de in beslag genomen zaak op een markt of beurs verhandelbaar, dan kan de verkoop in afwijking van de artikelen 464-466 en 469 geschieden op die markt door tussenkomst van een tussenpersoon in het vak of ter beurze door die van een bevoegde tussenpersoon overeenkomstig de regels en gebruiken die aldaar voor een gewone verkoop gelden.
3.
De voorzieningenrechter van de rechtbank kan ten verzoeke van de beslaglegger of de geëxecuteerde een verkoop als in het vorige lid bedoeld ook bepalen ten aanzien van effecten aan toonder die niet ter beurze verhandelbaar zijn.
Artikel 463a
Geschillen over de veilingvoorwaarden, over de wijze van verkoop of over dag, uur of plaats daarvan worden op verzoek van de meest gerede partij of de deurwaarder beslist door de voorzieningenrechter van de rechtbank, onverminderd de bevoegdheid van hen wier rechten bij de executie niet worden geëerbiedigd, zich daartegen overeenkomstig artikel 438 te verzetten.
Artikel 463b
Tegen beschikkingen krachtens de artikelen 462, tweede lid, 463, derde lid, en 463a is geen hogere voorziening toegelaten.
1.
In de gemeente binnen welke de verkoop zal geschieden, zullen, ter plaatse daartoe bestemd, biljetten worden aangeslagen, houdende aanduiding van de plaats, de dag en het uur van de verkoop, alsmede van de aard van de zaken, doch zonder vermelding van nadere bijzonderheden.
2.
De biljetten worden in elk geval aangeslagen aan de plaats waar de zaken zich bevinden en aan die waar de verkoop zal plaatsvinden.
1.
Het aanslaan der biljetten moet geschieden na de in artikel 449 bedoelde betekening en tenminste vier dagen vóór de verkoop, tenzij die termijn door de voorzieningenrechter van de rechtbank ten verzoeke van de meest gerede partij is verkort.
2.
Tegen een beschikking krachtens het vorige lid is geen hogere voorziening toegelaten.
1.
De verkoop zal daarenboven worden bekend gemaakt in een dagblad van de plaats waar de verkoping zal geschieden, en bij gebreke van zodanig dagblad, in dat van een naburige plaats.
2.
Deze bekendmaking wordt echter niet vereist, indien het bedrag der in beslag genomen zaken klaarblijkelijk minder dan € 180 bedraagt.
Artikel 467
De deurwaarder zal aan de voet van zijn proces-verbaal van beslag aantekening moeten doen van het aanslaan der biljetten en van de bekendmaking van de verkoop.
1.
De verkoop wordt gehouden bij opbod of, ter keuze van de executant, bij opbod gevolgd door afmijning en de toewijzing zal geschieden aan de meestbiedende en tegen gerede betaling in handen van de deurwaarder.
2.
De deurwaarder is bevoegd te vorderen, dat hem door elke bieder de geboden koopsom wordt ter hand gesteld en mag deze onder zich houden, totdat de zaak is toegewezen.
3.
Stelt een bieder, na de in het vorige lid bedoelde vordering, de geboden koopsom niet aan de deurwaarder ter hand, dan wordt zijn bod niet aangenomen en wordt hij gedurende de gehele verkoping niet meer als bieder toegelaten.
4.
Bij de toewijzing wordt geen rekening gehouden met biedingen die ingevolge het vorige lid niet mogen worden aangenomen.
5.
Bij gebreke van betaling zal de zaak terstond weer verkocht worden ten laste van hem wien zij toegewezen is.
1.
Men zal met de verkoop der in beslag genomen zaken niet verder gaan dan nodig is om een opbrengst te verkrijgen, die voor betaling van de schulden en kosten voldoende is.
2.
Te dien einde kan de geëxecuteerde de orde regelen, volgens welke de zaken zullen worden verkocht.
Artikel 474
De deurwaarder is verantwoordelijk voor de verkregen opbrengst en voldoet daaruit onverwijld de kosten van de executie. Hij vermeldt in zijn proces-verbaal de namen en woonplaatsen der kopers.
1.
Het beslag op rechten aan toonder of order geschiedt door beslag op het papier. De eerste en tweede afdeling en de tweede afdeling B zijn, voor wat betreft het daar omtrent beslag op zaken bepaalde, van overeenkomstige toepassing, tenzij uit de betreffende bepaling in verband met de aard van het recht anders volgt. Indien het recht bestaat in een opeisbare vordering, kan de executant in plaats van tot verkoop overeenkomstig de eerste afdeling over te gaan, de executie ook voortzetten door beslag onder derden overeenkomstig de tweede afdeling.
2.
Is ter voltooiing van de executie endossement vereist, dan kan dit door de deurwaarder die met de verkoop is belast, in zijn hoedanigheid van deurwaarder worden gesteld onder vermelding van "ter executie".
3.
Ingeval van verkoop moeten de voormelde rechten op de biljetten als bedoeld in artikel 464 worden omschreven, met opgave van de naam van degene jegens wie het recht bestaat, van de aard van het recht, van het bedrag van de vordering waarin het recht bestaat en van de renten welke daarbij mochten zijn bepaald.
1.
De executie van andere aandelen op naam dan die bedoeld in de volgende afdelingen en van effecten op naam die geen aandelen zijn, geschiedt met overeenkomstige toepassing van die afdeling, tenzij uit de betreffende bepaling in verband met de aard van het aandeel of effect anders voortvloeit.
2.
Lidmaatschapsrechten in verenigingen worden als effecten op naam aangemerkt, indien zij voor vervreemding vatbaar zijn.
1.
Nog niet aan de geëxecuteerde verantwoorde en afgedragen baten, die voortvloeien uit een recht aan toonder of order, een aandeel op naam of een effect op naam dat geen aandeel is, en die bestaan in geld of andere waarden, vallen mede onder het beslag en moeten aan de deurwaarder worden verantwoord en op zijn verlangen aan hem worden afgedragen, een en ander behoudens de rechten van derden die de executant moet eerbiedigen.
2.
Aan de schuldenaar die de in het eerste lid bedoelde baten heeft uitgekeerd aan hem die zich door middel van het toonder- of orderpapier als gerechtigd tot die baten heeft gelegitimeerd, kan evenwel dit beslag niet worden tegengeworpen.
3.
De artikelen 475i, 476 en 478 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 474ba
Het stemrecht verbonden aan een in beslag genomen goed als bedoeld in het vorige artikel, en andere aan een zodanig goed verbonden bevoegdheden die niet onder het vorige artikel vallen, blijven gedurende het beslag bij de geëxecuteerde. Desgevraagd is de bewaarder of, als deze ontbreekt, de deurwaarder verplicht hem daartoe een bewijsstuk af te geven en verder het nodige te verrichten om hem in de gelegenheid te stellen tot het uitoefenen van deze rechten.
1.
Rechten waarvan de executie niet elders geregeld is, en niet opeisbare rechten waarop beslag onder derden mogelijk is, kunnen met overeenkomstige toepassing van de eerste afdeling worden geëxecuteerd, tenzij uit de wet of de aard van het recht anders volgt.
2.
De artikelen 474b en 474ba zijn onder hetzelfde voorbehoud van overeenkomstige toepassing.
3.
Gaat het om een recht dat jegens een derde moet worden uitgeoefend, dan is voor het beslag tevens betekening van het beslagexploit aan de derde vereist.
4.
Indien door een zodanige executie van een niet opeisbaar recht waarop beslag onder derden mogelijk is, de geëxecuteerde of een andere belanghebbende onredelijk wordt benadeeld, beveelt de voorzieningenrechter op diens vordering dat de executie wordt gestaakt.
1.
Onverminderd het bepaalde in het achtste lid van dit artikel geschiedt het beslag op aandelen op naam in een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid bij exploit van een deurwaarder dat, behalve de gewone formaliteiten, op straffe van nietigheid inhoudt:
a. een aanzegging aan de vennootschap van de inbeslagneming;
b. de vermelding van de voornaam, naam en woonplaats van de executant en de naam en woonplaats van de geëxecuteerde;
c. de vermelding van de executoriale titel uit hoofde waarvan het beslag wordt gelegd;
d. een keuze van woonplaats ten kantore van de deurwaarder.
2.
De deurwaarder vermeldt in zijn proces-verbaal zo mogelijk het getal en de nummers der in beslag genomen aandelen.
3.
Aan de vennootschap zal afschrift worden gelaten van het beslagexploit en van de executoriale titel uit hoofde waarvan het beslag wordt gelegd.
4.
In het register van aandeelhouders wordt terstond een namens de vennootschap ondertekende en door de deurwaarder mede-ondertekende aantekening geplaatst vermeldende de datum en het tijdstip van het gelegde beslag, de naam van de beslaglegger en het getal en zo mogelijk de nummers der in beslag genomen aandelen.
5.
De vennootschap en een ieder die toegang heeft tot de ruimte waar het register van aandeelhouders wordt bewaard, zijn verplicht hun medewerking aan de bepaling van het vorige lid te verlenen. Indien geen register bestaat, vermeldt de deurwaarder dit in zijn proces-verbaal.
6.
Indien voor de in beslag genomen aandelen aandeelbewijzen zijn uitgegeven, is de vennootschap verplicht, op verlangen van de deurwaarder, hem daarvan bij het uitbrengen van het exploit mededeling te doen.
7.
Bij gebreke van enige medewerking als bedoeld in de drie voorafgaande leden is artikel 444b van overeenkomstige toepassing.
8.
Indien het betreft aandelen op naam in vennootschappen als bedoeld in artikel 86c van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, welker statuten voorschrijven, dat voor levering daarvan al dan niet onder bepaalde omstandigheden afgifte van het aandeelbewijs bij de vennootschap vereist is, geschiedt het beslag bij exploit van een deurwaarder met aanzegging als in het eerste lid vermeld na voorafgaande inbeslagneming van de desbetreffende aandeelbewijzen op de wijze als omschreven in de eerste afdeling. Deze inbeslagneming en de bewaargeving, bedoeld in artikel 445, zullen onder verwijzing naar de akte of processen-verbaal, bedoeld in de artikelen 440 en 443, in het exploit worden vermeld.
1.
De deurwaarder zal van het gelegde beslag onverwijld, zo mogelijk op dezelfde dag, schriftelijk mededeling doen aan de geëxecuteerde.
2.
Daarenboven moet, op straffe van verval van het beslag, een afschrift van het exploit binnen acht dagen na het beslag, aan de geëxecuteerde worden betekend.
3.
Indien voor de in beslag genomen aandelen aandeelbewijzen zijn uitgegeven, is de geëxecuteerde verplicht aan de deurwaarder, zo mogelijk reeds bij de betekening van het exploit van beslag, de aandeelbewijzen met de eventueel daarbij behorende dividendbewijzen en talons ter hand te stellen of het nodige te verrichten opdat deze stukken hem ter hand gesteld worden. Indien voor die terhandstelling de medewerking van een derde vereist is, is die derde verplicht zijn medewerking tegen vergoeding der kosten te verlenen. Bij gebreke van medewerking van de derde is artikel 444b van overeenkomstige toepassing.
4.
De deurwaarder zal, in afwachting van de executoriale verkoop, met die stukken handelen als bepaald in artikel 445.
Artikel 474e
De in beslag genomen aandelen kunnen niet ten nadele van de beslaglegger worden vervreemd, bezwaard of onder bewind gesteld.
Artikel 474f
Binnen acht dagen na het beslag zal de vennootschap aan de deurwaarder schriftelijk mededeling doen van rechten die vóór het exploit reeds op de in beslag genomen aandelen mochten zijn gevestigd, onder opgave van de namen en woonplaatsen der gerechtigden.
1.
Binnen één maand na het exploit van beslag zal de beslaglegger, op straffe van verval van het gelegde beslag, aan de rechtbank van de plaats van vestiging van de vennootschap, zo mogelijk onder overlegging van de mededeling bedoeld in het voorgaande artikel en de statuten der vennootschap, verzoeken bij beschikking te bepalen, dat en binnen welke termijn tot verkoop en overdracht van de in beslag genomen aandelen kan worden overgegaan.
2.
De rechtbank gelast alvorens de gevraagde beschikking te geven de oproeping van de deurwaarder, de beslaglegger, de geëxecuteerde, de vennootschap, en, zo zij dit nodig acht, van verdere belanghebbenden, om op het verzoek te worden gehoord. Verzet tegen de verkoop door derden-rechthebbenden, kan uitsluitend geschieden door tijdige indiening van een daartoe strekkend verzoekschrift, waarvan afschrift wordt betekend aan de beslaglegger en aan de deurwaarder, die het beslag heeft gelegd.
3.
De rechtbank zal in haar beschikking bepalen op welke wijze en onder welke voorwaarden de verkoop en overdracht dienen te geschieden.
4.
De wettelijke en statutaire bepalingen ter zake van vervreemding van aandelen moeten worden in acht genomen, met dien verstande, dat alle ten aanzien van de vervreemding aan de aandeelhouder toekomende rechten en op hem drukkende verplichtingen worden uitgeoefend en nagekomen door de deurwaarder. Ook de beschikking der rechtbank zal ten aanzien van deze wettelijke en statutaire bepalingen geen afwijkingen mogen inhouden behoudens voor zover inachtneming van deze bepalingen de executoriale verkoop onmogelijk zou maken.
1.
Van de verkoop wordt door de deurwaarder proces-verbaal opgemaakt. Tenzij artikel 86c van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is, vermeldt het proces-verbaal de gegevens als bedoeld in lid 2 van onderscheidenlijk artikel 86 en artikel 196 van dat wetboek. De koopprijs wordt de deurwaarder ter hand gesteld.
2.
Tenzij artikel 86c van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op de vennootschap van toepassing is, is voor de levering van het aandeel vereist dat het proces-verbaal in Nederland ter registratie is aangeboden. De artikelen 86a en 196a Boek 2 van dat wetboek zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de aan het aandeel verbonden rechten eerst kunnen worden uitgeoefend nadat een afschrift van het proces-verbaal dat ter registratie is aangeboden en de grosse van de door de rechtbank gegeven beschikking aan de vennootschap zijn betekend. Indien het aandelen betreft in vennootschappen als bedoeld in artikel 86c van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek geschiedt de levering door betekening van de akte en grosse voormeld en inlevering van het aandeelbewijs bij de vennootschap.
3.
Indien ten aanzien van andere aandelen dan die bedoeld in de laatste zin van het tweede lid van dit artikel de verkrijger daarvan niet de beschikking heeft kunnen krijgen over de aandeelbewijzen met de eventueel daarbij behorende dividendbewijzen en talons op naam, zal de vennootschap hem daarvan desverlangd en op zijn kosten duplicaten afgeven. Door de uitgifte der duplicaten verliezen de oorspronkelijke stukken hun geldigheid. Indien de bedoelde verkrijger niet de beschikking heeft kunnen krijgen over de eventueel bij de aandeelbewijzen behorende dividendbewijzen en talons aan toonder, zal de vennootschap hem daarvan desverlangd en op zijn kosten slechts duplicaten afgeven na zekerheidstelling zijnerzijds voor de door de vennootschap tengevolge van de uitgifte der duplicaten op te lopen schade.
Artikel 474i
Bij executie van een executoriale titel tot levering van een aandeel zijn de leden 2-4 van het vorige artikel van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van het proces-verbaal en de beschikking, bedoeld in het tweede lid, de te executeren titel aan de vennootschap wordt betekend.
1.
Het beslag op vorderingen die de geëxecuteerde op derden mocht hebben of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen, en op hem toebehorende roerende zaken die onder derden mochten berusten en geen registergoederen zijn, geschiedt bij een exploit van een deurwaarder dat, behalve de gewone formaliteiten, op straffe van nietigheid inhoudt:
a. een bevel aan de derde om het verschuldigde of de zaken onder zich te houden op straffe van onwaarde van elke in weerwil van het beslag gedane betaling of afgifte;
b. een vermelding van de naam, voornaam en woonplaats van de executant en de naam en woonplaats van de geëxecuteerde;
c. een vermelding van de titel uit hoofde waarvan het beslag wordt gelegd, en een opgave van hetgeen de geëxecuteerde krachtens deze titel aan de executant verschuldigd is;
d. een keuze van woonplaats ten kantore van de deurwaarder;
e. een vermelding dat in weerwil van het beslag de koopsom aan de notaris kan worden betaald, in geval het beslag is gelegd op de vordering tot betaling van de koopsom van een onroerende zaak, nadat de koop van de zaak is ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, op de wijze die is voorgeschreven in artikel 3 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
De deurwaarder laat aan de derde-beslagene afschrift van het beslagexploit en van de executoriale titel uit hoofde waarvan het beslag wordt gelegd, alsmede een formulier in tweevoud volgens een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen model, waarop de verklaring bedoeld in artikel 476b kan worden gedaan.
3.
Het afschrift van het beslagexploot, het afschrift van de executoriale titel en het formulier, bedoeld in het tweede lid, kunnen ook elektronisch worden gelaten aan het elektronisch adres van de derde-beslagene, mits deze derde aan een door Onze Minister van Justitie aangewezen organisatie een elektronisch adres heeft opgegeven, waaraan kan worden betekend. Voor de derde-beslagene geldt het elektronische afschrift als het oorspronkelijke exploot.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven aangaande de registratie van de in het derde lid genoemde elektronische adressen. Deze regels kunnen betrekking hebben op de wijze van opgave, wijziging, afmelding en doorhaling van een elektronisch adres en de gevolgen ervan. Tevens worden bij algemene maatregel van bestuur regels gegevens aangaande de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van, de voorwaarden waaronder en de wijze waarop een beslagexploot elektronisch kan worden gelaten. Het besluit tot aanwijzing van een organisatie als bedoeld in het derde lid wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
5.
De voordracht voor de krachtens het vierde lid vast te stellen algemene maatregelen van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat de ontwerpen aan beide kamers der Staten-Generaal zijn overgelegd.
1.
Het beslag strekt zich niet uit tot vorderingen of zaken die volgens de wet niet voor beslag vatbaar zijn, noch tot vorderingen die recht geven op een volgens de wet of naar haar aard niet voor beslag vatbare prestatie.
2.
Het beslag is niet geldig op het gedeelte van een vordering dat daarop wordt ingehouden krachtens de wet, uit hoofde van een ziektekostenverzekering of van een pensioenspaarregeling dan wel uit hoofde van een ondernemingsspaarregeling voor een oudedagsverzorging.
3.
Vorderingen die recht geven op iets anders dan betaling van een geldsom of dan levering van roerende zaken die geen registergoederen zijn, of van rechten aan toonder of order, vallen slechts onder het beslag, voor zover zij in het beslagexploit uitdrukkelijk zijn omschreven.
1.
Beslag onder een derde op een of meer vorderingen van de schuldenaar tot periodieke betalingen waaraan een beslagvrije voet is verbonden, is slechts geldig voor zover een periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft.
2.
Ligt beslag onder verschillende derden op vorderingen van de schuldenaar tot periodieke betalingen waaraan een beslagvrije voet is verbonden, dan wordt de beslagvrije voet omgeslagen in verhouding tot de hoogte van deze periodieke betalingen.
3.
Beslag op nabetalingen is niet verder geldig dan indien de betaling gedurende het beslag tijdig was geschied.
Artikel 475c
Een beslagvrije voet is verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van:
a. loon,
b. inkomstenbelasting begrepen in een voorlopige teruggaaf als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
c. uitkeringen op grond van sociale zekerheidswetten, uitgezonderd kinderbijslag onder welke benaming ook,
d. pensioen en lijfrente, waaronder mede worden verstaan uitkeringen ten laste van een lijfrentespaarrekening of ten laste van de waarde van een lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a, vierde en zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001,
e. uitkeringen uit levens-, invaliditeits-, ongevallen- of ziekengeldverzekering,
f. uitkeringen tot levensonderhoud, verschuldigd krachtens boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud,
g. uitkeringen of buitengewone pensioenen op grond van een wettelijke regeling voor oorlogsgetroffenen of voor degenen die hun vervangende dienstplicht vervullen,
i. bezoldiging als bedoeld in artikel 115 van de Ambtenarenwet met uitzondering van die bedragen waarop de ambtenaar of gewezen ambtenaar niet periodiek aanspraak heeft.
1.
De beslagvrije voet bedraagt voor schuldenaren die kunnen worden aangemerkt als:
a. echtgenoten of geregistreerde partners als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet die beiden 21 jaar of ouder zijn: negentig procent van de norm genoemd in artikel 21, onderdeel b, respectievelijk artikel 22, onderdeel b en c, van die wet;
b. een alleenstaande en een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, onderdeel a en b, van de Participatiewet die 21 jaar of ouder zijn, maar nog niet de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, hebben bereikt: 90 procent van de norm genoemd in artikel 21, onderdeel a, van de Participatiewet;
c. een alleenstaande en een alleenstaande ouder vanaf het moment dat zij de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, hebben bereikt: negentig procent van de norm genoemd in artikel 22, onderdeel a, van de Participatiewet.
2.
De beslagvrije voet bedraagt voor schuldenaren die kunnen worden aangemerkt als:
a. echtgenoten of geregistreerde partners zonder ten laste komende kinderen die beiden jonger zijn dan 21 jaar: 90 procent van de norm genoemd in artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet;
b. echtgenoten of geregistreerde partners zonder ten laste komende kinderen waarvan een van hen jonger is dan 21 jaar: 90 procent van de norm genoemd in artikel 20, eerste lid, onderdeel c van de Participatiewet;
c. een alleenstaande of alleenstaande ouder jonger dan 21 jaar: 90 procent van de norm genoemd in artikel 20, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet;
d. echtgenoten of geregistreerde partners die beiden jonger zijn dan 21 jaar met een of meer ten laste komende kinderen: 90 procent van de norm genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet;
e. echtgenoten of geregistreerde partners waarvan een van hen jonger is dan 21 jaar met een of meer ten laste komende kinderen: 90 procent van de norm genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet.
3.
Indien de schuldenaar ter verzorging of verpleging in een daartoe bestemde inrichting is opgenomen bedraagt de beslagvrije voet de prijs die is verschuldigd voor verzorging dan wel verpleging. De beslagvrije voet wordt verhoogd met twee derden van de bijstandsnorm genoemd in artikel 23 van de Participatiewet.
4.
De beslagvrije voet wordt verhoogd met:
a. de premie van een door de schuldenaar gesloten ziektekostenverzekering, verminderd met de normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover reeds begrepen in de bijstandsnorm zoals die voor de schuldenaar geldt ingevolge het eerste, tweede en derde lid, en met de krachtens die wet ontvangen zorgtoeslag, telkens wanneer deze premie vervalt terwijl het beslag ligt;
b. de voor rekening van de schuldenaar komende woonkosten verminderd met ontvangen huurtoeslag of woonkostentoeslag, voor zover de woonkosten, na deze vermindering, meer bedragen dan het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, met dien verstande dat de verhoging van de beslagvrije voet niet meer bedraagt dan het huurtoeslagbedrag waarop de schuldenaar, uitgaande van de laagste inkomenscategorie, krachtens artikel 21 van de Wet op de huurtoeslag ten hoogste aanspraak heeft;
c. het bedrag waarop de schuldenaar op basis van artikel 2, tweede tot en met zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget maximaal aanspraak zou kunnen maken, verminderd met het krachtens die wet ontvangen bedrag.
5.
Voor zover het echtgenoten of geregistreerde partners betreft, wordt de beslagvrije voet voor ten hoogste de helft verminderd met het eigen, niet onder beslag liggende periodieke inkomen inclusief vakantie-aanspraak van degene aan wie de bijstand samen met de schuldenaar zou kunnen toekomen.
6.
De beslagvrije voet wordt verminderd met de voor beslag vatbare periodieke inkomsten van de schuldenaar waarop geen beslag ligt, alsmede met het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud en de toeslag voor een partner of eenoudergezin, begrepen in aan de schuldenaar toegekende studiefinanciering of tegemoetkoming in de studiekosten die niet vatbaar is voor beslag.
7.
Met wijziging van omstandigheden die de beslagvrije voet verhogen, moet de beslaglegger onverwijld rekening houden. Hij is verplicht aan degene die de periodieke betaling moet verrichten, met het tijdstip van ingang, kennis van de verhoging te geven onmiddellijk nadat de reden daarvoor is aangetoond aan hem, zijn advocaat, zijn gemachtigde of de deurwaarder.
8.
Tenzij alle betalingen wekelijks geschieden, worden zij, evenals inkomsten van degene aan wie samen met de schuldenaar gezinsbijstand zou kunnen toekomen, voor de toepassing van dit artikel berekend per maand.
Artikel 475e
Geen beslagvrije voet geldt voor vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft. Indien hij evenwel aantoont dat hij buiten deze vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft, kan de kantonrechter op zijn verzoek een beslagvrije voet vaststellen voor zijn vorderingen op schuldenaren die woonplaats hebben in Nederland.
Artikel 475f
Indien beslag is gelegd op een vordering tot weerkerende betalingen die niet in artikel 475c is omschreven en de schuldenaar onvoldoende andere middelen van bestaan heeft, kan hij de kantonrechter verzoeken de artikelen 475b en 475d mede op die vordering van toepassing te verklaren.
1.
Een schuldenaar is verplicht aan een deurwaarder die gerechtigd is tegen hem beslag te leggen, desgevraagd zijn bronnen van inkomsten op te geven. Een deurwaarder die beslag heeft gelegd, is verplicht hem op te geven hoeveel zijn beslagvrije voet bedraagt, berekend volgens artikel 475d.
2.
Zo lang als de schuldenaar desgevraagd niet aan de beslaglegger of diens vertegenwoordiger opgeeft of en hoeveel inkomen toekomt aan degene aan wie samen met hem gezinsbijstand zou kunnen toekomen, wordt de beslagvrije voet gehalveerd. Indien het periodieke inkomen van de alleenstaande of alleenstaande ouder niet bij de beslaglegger bekend is, bedraagt de beslagvrije voet 72% van de voor de beslagene geldende bijstandsnorm.
3.
Een deurwaarder die gerechtigd is tegen een schuldenaar beslag te leggen, is bevoegd aan degene van wie hij vermoedt dat deze aan de schuldenaar periodieke betalingen verricht of schuldig is, te vragen of dat zo is. Ieder is verplicht hierop desgevraagd schriftelijk te antwoorden. Daarbij moeten de termijn van de betalingen en hun omvang na aftrek van de in artikel 475a genoemde inhoudingen worden opgegeven alsmede eventuele gelegde beslagen. De Staat en degenen die periodieke betalingen doen aan personen wier naam zij niet rechtstreeks uit hun administratie kunnen lichten, behoeven de vraag slechts te beantwoorden ten aanzien van in de vraag omschreven betalingen of aangeduide collectieve verzekeringen.
4.
Een deurwaarder die gerechtigd is tegen een schuldenaar beslag te leggen, is bevoegd ten behoeve van het leggen van dit beslag aan een door Onze Minister van Justitie aangewezen bestuursorgaan, dat belast is met de verwerking van gegevens met betrekking tot periodieke betalingen, mededeling te vragen van de naam, het adres, de vestigingsplaats en de overige gegevens die door dit bestuursorgaan in de administratie worden verwerkt, voor zover die vereist zijn voor het vaststellen van de identiteit van degene die de periodieke betaling aan de schuldenaar verricht. Het bestuursorgaan is verplicht hierop desgevraagd schriftelijk te antwoorden.
5.
Met het oog op het inwinnen van de in het derde en vierde lid bedoelde gegevens is de deurwaarder bevoegd bij de basisregistratie personen het burgerservicenummer van de schuldenaar op te vragen. Met behulp van dit nummer kunnen gegevens worden opgevraagd bij personen of instanties, bedoeld in het derde en vierde lid, die zelf reeds gerechtigd zijn tot het gebruik van het nummer.
6.
De deurwaarder gebruikt het burgerservicenummer uitsluitend voor het opvragen van de in het derde en vierde lid bedoelde gegevens bij de in het derde en vierde lid bedoelde personen of instanties, die zelf reeds gerechtigd zijn tot het gebruik van het nummer.
1.
Een vervreemding, bezwaring, afstand of onderbewindstelling van een door het beslag getroffen vordering, tot stand gekomen nadat het beslag is gelegd, kan niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen. Hetzelfde geldt voor een in weerwil van het beslag gedane betaling of afgifte, tenzij de derde heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden gevergd om de betaling of afgifte te voorkomen.
2.
Op door het beslag getroffen zaken is artikel 453a van overeenkomstige toepassing.
3.
In afwijking van het eerste lid kan een in weerwil van het beslag gedane betaling aan de notaris ten behoeve van de overdracht van een onroerende zaak tegen de beslaglegger worden ingeroepen, indien dit beslag is gelegd nadat de koop van de zaak is ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, op de wijze die is voorgeschreven in artikel 3 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 475i
De executant is verplicht om binnen acht dagen na het leggen van het beslag het beslagexploit aan de geëxecuteerde te doen betekenen bij gebreke waarvan de voorzieningenrechter van de rechtbank het beslag op vordering van de geëxecuteerde kan opheffen.
1.
Een schorsing van de executie werkt tegen de derde-beslagene pas, nadat deze schorsing hem met de grond waarop zij berust schriftelijk is medegedeeld.
2.
De executie wordt mede geschorst door betekening aan de derde-beslagene van een dagvaarding, waarbij de geëxecuteerde in kort geding schorsing van de executie of opheffing van het beslag vordert, indien deze dagvaarding niet later is uitgebracht dan veertien dagen na de in artikel 475i bedoelde betekening van het beslag aan de geëxecuteerde en in het exploit van betekening aan de derde tevens mededeling van deze schorsende werking wordt gedaan.
1.
Zodra vier weken zijn verstreken na het leggen van het beslag, is de derde verplicht verklaring te doen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. Is de executie geschorst op grond van een tegen de executoriale titel gericht rechtsmiddel of een tegen de executie gericht verzet, dan loopt de termijn vanaf de betekening van de uitspraak, waarbij het rechtsmiddel is verworpen of het verzet is afgewezen, dan wel de schorsing is opgeheven of geweigerd.
2.
De verklaring wordt door de derde-beslagene gedagtekend en ondertekend en bevat:
a. de met redenen omklede opgave of hij al dan niet iets aan de geëxecuteerde verschuldigd is of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding zal worden, dan wel of hij al dan niet iets voor deze onder zich heeft;
b. de aard en het beloop van de door het beslag getroffen vorderingen en eventueel de tijdsbepalingen of voorwaarden die daaraan zijn verbonden;
c. een gespecificeerde opgave van de door het beslag getroffen zaken;
d. een opgave van eventuele andere, onder de derde-beslagene ten laste van de geëxecuteerde liggende beslagen met vermelding van de deurwaarders die ze hebben gelegd en de tijdstippen waarop ze zijn gelegd;
e. een opgave van de aan de derde-beslagene bekende pandrechten die op door het beslag getroffen goederen rusten, met vermelding van de pandhouders;
f. de verdere gegevens die voor het vaststellen van de rechten van partijen dienstig mochten zijn.
1.
De verklaring wordt op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen wijze gericht tot de deurwaarder die het beslag heeft gelegd of tot de advocaat die voor de beslaglegger optreedt, zo deze in het exploit is vermeld.
2.
De verklaring gaat zo veel mogelijk vergezeld van afschrift van tot staving dienende bescheiden.
3.
De deurwaarder of advocaat die een verklaring heeft ontvangen, zendt binnen drie dagen afschrift daarvan aan de geëxecuteerde.
1.
De derde-beslagene die overeenkomstig het vorige artikel verklaring heeft gedaan, is verplicht de volgens deze verklaring verschuldigde geldsommen aan de deurwaarder te voldoen en de verschuldigde goederen of af te geven zaken te zijner beschikking te stellen.
2.
Verschuldigde geldsommen worden uitbetaald tot het bedrag waarvoor het beslag is gelegd, verminderd met de kosten van de in artikel 476b, tweede lid, bedoelde afschriften en vermeerderd met de door de deurwaarder aan de derde-beslagene op te geven kosten van executie, die door de deurwaarder uit het betaalde worden voldaan. Verschuldigde goederen of af te geven zaken mogen onder de derde worden gelaten, totdat zij voor de verdere afwikkeling van de executie nodig blijken.
3.
Is een door het beslag getroffen vordering of een verplichting tot afgifte van een door het beslag getroffen zaak er een onder tijdsbepaling of voorwaarde, dan kan slechts betaling of afgifte na het verschijnen van het aangewezen tijdstip of de vervulling van de voorwaarde worden gevorderd.
4.
De beslaglegger is bevoegd tot opzegging, wanneer de vordering niet opeisbaar is, maar door opzegging opeisbaar gemaakt kan worden. Hij is jegens de geëxecuteerde gehouden niet onnodig van deze bevoegdheid gebruik te maken.
5.
Hetgeen in handen van de deurwaarder is gesteld, wordt verder geëxecuteerd overeenkomstig de gewone regels, die voor de executie daarvan gelden.
1.
Indien de derde-beslagene in gebreke blijft verklaring te doen, wordt hij op vordering van de executant veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd als ware hij daarvan zelf schuldenaar, onverminderd zijn verplichting tot vergoeding van de schade, zo daartoe gronden zijn. De derde-beslagene tegen wie deze vordering wordt ingesteld, wordt toegelaten alsnog een gerechtelijke verklaring te doen. De kosten die in dat geval nodeloos zijn veroorzaakt, worden voor zijn rekening gebracht.
2.
Indien de derde-beslagene wel een verklaring heeft afgelegd, is de executant bevoegd deze geheel of ten dele te betwisten dan wel aanvulling daarvan te eisen door de derde binnen twee maanden na zijn verklaring te dagvaarden tot het doen van gerechtelijke verklaring en tot betaling of afgifte van hetgeen volgens de vaststelling door de rechter aan de executant zal blijken toe te komen. Overschrijding van deze termijn doet deze bevoegdheid vervallen. De rechter kan op verlangen van de derde-beslagene, te uiten voor alle weren, bepalen dat de executant, op straffe van niet ontvankelijkheid, zekerheid moet stellen voor de proceskosten, waarin hij jegens de derde-beslagene kan worden veroordeeld.
3.
De advocaat van de executant, die een gerechtelijke verklaring ontvangt, zendt binnen drie dagen afschrift daarvan aan de geëxecuteerde.
4.
Indien de derde-beslagene, die overeenkomstig artikel 476b verklaring heeft gedaan, zijn in artikel 477 bedoelde verplichting tot betaling of afgifte niet nakomt, wordt hij op vordering van de executant veroordeeld tot nakoming van deze verplichting, alsmede tot de vervangende schadevergoeding, die hij in geval van niet-nakoming daarvan verschuldigd zal zijn.
5.
Tot kennisneming van de in dit artikel bedoelde vorderingen is de rechtbank bevoegd. Indien de executant bij zijn dagvaarding het beslag slechts vervolgt op vorderingen, waarvan de berechting ongeacht hun beloop of naar hun gezamenlijk beloop tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoort, is slechts de kantonrechter bevoegd.
1.
Betaling of afgifte door de derde-beslagene overeenkomstig zijn buitengerechtelijke verklaring of krachtens een veroordeling als bedoeld in artikel 477a geldt als betaling of afgifte aan de geëxecuteerde.
2.
Levering uit hoofde van de executoriale verkoop van een goed dat de derde aan de geëxecuteerde verschuldigd was en ter beschikking van de deurwaarder heeft gesteld, geldt tevens als levering van dit goed door de derde aan de geëxecuteerde. Indien het niet gaat om een roerende zaak die geen registergoed is, of een recht aan toonder of order, dient de terbeschikkingstelling schriftelijk te zijn geschied.
3.
De derde-beslagene en de geëxecuteerde worden overigens niet gebonden door hetgeen in een vonnis ingevolge artikel 477a omtrent hun onderlinge rechtsverhouding is beslist, tenzij de derde-beslagene de geëxecuteerde tijdig in het geding heeft geroepen.
1.
Indien onder de derde-beslagene ten laste van de geëxecuteerde ook andere beslagen zijn gelegd en niet bij voorbaat vaststaat dat alle beslagleggers uit de door de derde-beslagene verschuldigde geldsommen zullen kunnen worden voldaan, int de deurwaarder die het oudste executoriale beslag heeft gelegd, voor de gezamenlijke beslagleggers hetgeen de derde-beslagene heeft te betalen of af te geven. Wordt de executie door de legger van dit beslag niet voortgezet, dan neemt de deurwaarder die het daaropvolgende executoriale beslag heeft gelegd, de inning over.
2.
Een derde-beslagene die een betaling of afgifte heeft gedaan aan een deurwaarder die een der andere executoriale beslagen heeft gelegd, is niettemin bevrijd. De deurwaarder die de gelden of goederen heeft ontvangen, draagt deze onverwijld af aan de deurwaarder die ze had behoren te ontvangen.
3.
Ieder der deurwaarders die beslag hebben gelegd, is verplicht de anderen zodra mogelijk van het door hen gelegde beslag op de hoogte te brengen. De derde is verplicht ieder van hen desgevraagd in te lichten omtrent andere beslagen, de namen en gekozen woonplaatsen van de andere beslagleggers en het beloop van hun vorderingen. Deze verplichtingen gelden ook voor en jegens degene op wiens last beslag is gelegd op de grondslag van het Wetboek van Strafvordering .
4.
Ieder der beslagleggers kan tussen komen in een procedure als bedoeld in artikel 477a.
1.
Derdenbeslag onder de staat of een openbaar lichaam is, onverminderd het in artikel 436 bepaalde, toegelaten, echter slechts op bepaalde in het exploit of, in geval van het beslag als bedoeld in artikel 479g, in de kennisgeving omschreven vorderingen of zaken.
2.
Om redenen van openbaar belang kan de staat of het openbaar lichaam in kort geding voor de voorzieningenrechter van de rechtbank onmiddellijke opheffing van het derdenbeslag vorderen.
1.
Ingeval een schuldeiser voor een vordering verhaal zoekt op een schuldenaar, die om niet of tegen een onevenredig lage vergoeding geregeld werkzaamheden of diensten voor een derde verricht welker aard en omvang zodanig zijn, dat zij gewoonlijk slechts tegen betaling worden verricht, wordt ten behoeve van die schuldeiser aangenomen, dat daarvoor een redelijke vergoeding verschuldigd is.
2.
Bij de beoordeling der vraag, of het in het vorige lid bedoelde geval zich voordoet, en, zo ja, welke vergoeding als redelijk aangenomen moet worden, worden alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, in het bijzonder de aard van de verrichte werkzaamheden of diensten, de betrekkingen van verwantschap of van andere aard tussen de schuldenaar en de derde en de financiële draagkracht van deze laatste.
Artikel 479b
Het beslag tot verhaal van een uitkering tot levensonderhoud, krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of bij wijze van voorlopige voorziening in verband met een geding tot echtscheiding, tot scheiding van tafel en bed, onderscheidenlijk tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap verschuldigd, daaronder begrepen het verschuldigde voor verzorging en opvoeding van een minderjarige alsmede het beslag tot verhaal van een uitkering krachtens artikel 85, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek door de ene partner aan de andere partner verschuldigd, worden, indien de beslagen gelegd worden op loon of andere periodieke uitkeringen, welke de geëxecuteerde van een derde te vorderen mocht hebben, gelegd en vervolgd op de wijze en met de gevolgen in de vorige afdeling bepaald, voor zover daarvan in deze afdeling niet is afgeweken.
Artikel 479d
De geëxecuteerde kan te allen tijde overeenkomstig artikel 438 verzet instellen op grond dat de beslissing over de uitkering inmiddels is gewijzigd of ingetrokken of dat het recht op uitkering niet langer bestaat.
1.
Van de dag van het beslag af is de derde-beslagene verplicht om, zolang de executant dit verlangt, naar gelang hij loon of andere periodieke uitkeringen aan de geëxecuteerde verschuldigd is het door de executant aangegeven achterstallig bedrag en de termijnen van de uitkering, tot welker verhaal het beslag is gelegd, aan de executant te betalen, tenzij onder hem beslag gelegd mocht worden wegens vorderingen van hogere of gelijke rang.
2.
Verzet tegen het beslag door de geëxecuteerde schorst de verplichting tot betaling, behoudens de bevoegdheid van de voorzieningenrechter de voorlopige voortzetting van de betaling te bevelen.
3.
De derde die meer aan de executant heeft betaald dan waarop deze recht heeft, is jegens de geëxecuteerde bevrijd, voor zover dat voortvloeit uit artikel 34 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 479f
De executant vervolgt de derde-beslagene, die in gebreke blijft aan zijn verplichting ingevolge het voorgaand artikel te voldoen, voor de kantonrechter.
1.
Indien de raad voor de kinderbescherming executant is dan wel, indien ingevolge het bepaalde in artikel 408, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen is belast met de invordering van onderhoudsgelden, kan hij dit beslag leggen hetzij op de gewone wijze, hetzij door van de beschikking in afschrift mededeling te doen aan de derde-beslagene. In het laatste geval zendt deze die schriftelijke kennisgeving voor "gezien" getekend aan de raad voor de kinderbescherming of het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen terug. Eerst door deze terugzending is het beslag voltooid.
2.
De raad voor de kinderbescherming en het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen kunnen beslag leggen op de dag, volgende op die waarop de uitkering moet geschieden, zonder voorafgaande betekening of bevel tot betaling als bedoeld in artikel 432.
3.
Toezending door de executant van een afschrift der kennisgeving bij aangetekende brief aan de geëxecuteerde binnen zeven dagen na de dag, waarop die kennisgeving, voor "gezien" getekend, door de executant van de derde-beslagene is terugontvangen, geldt als de betekening, bij artikel 475i voorgeschreven.
Artikel 479h
Een schuldeiser kan ook beslag leggen op de vorderingen die zijn schuldenaar op hem heeft of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen, alsook op de aan zijn schuldenaar toebehorende roerende zaken die hij voor deze onder zich heeft en die geen registergoederen zijn.
1.
Het beslag wordt gelegd bij een exploit van een deurwaarder dat, behalve de gewone formaliteiten, op straffe van nietigheid inhoudt:
a. de voornaam, naam en woonplaats van de executant en de naam en woonplaats van de geëxecuteerde;
b. een gespecificeerde opgave en omschrijving van de vorderingen en zaken waarop het beslag wordt gelegd;
c. een vermelding van de titel waarvan de tenuitvoerlegging plaatsvindt, en een opgave van hetgeen de geëxecuteerde krachtens deze titel aan de executant verschuldigd is;
d. een keuze van woonplaats ten kantore van de deurwaarder.
2.
De artikelen 475a, eerste en tweede lid, en 475b-475hzijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Veertien dagen na het leggen van het beslag is de executant bevoegd de door hem aan de geëxecuteerde verschuldigde goederen of af te geven zaken over te geven aan de deurwaarder ter executie volgens de gewone regels voor zodanige goederen of zaken voorgeschreven.
2.
Door de executoriale verkoop wordt de executant bevrijd van zijn verplichting tot levering van de goederen of afgifte van de zaken aan de geëxecuteerde.
Artikel 479k
Indien andere schuldeisers ten laste van de schuldenaar beslag op de vordering of de zaak hebben gelegd, is artikel 478 van overeenkomstige toepassing.
1.
Ten laste van degene die als begunstigde derde tot het ontvangen van een uitkering uit een sommenverzekering is aangewezen kan beslag worden gelegd onder de verzekeraar, indien:
a. de aanwijzing is aanvaard of aanvaard kan worden;
b. de aanwijzing onherroepelijk is volgens artikel 968, onder b tot en met d, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en deze zijn aanwijzing niet heeft afgewezen.
2.
De begunstigde derde wordt in het geval, bedoeld in het eerste lid onder b, geacht zijn aanwijzing te hebben aanvaard voor zover de executie strekt. Heeft de aanwijzing betrekking op een uitkering uit een levensverzekering, dan blijft de eerste zin buiten toepassing zolang de begunstiging ingevolge de eerste zin van artikel 479r, eerste lid, nog kan worden gewijzigd.
1.
Onder de verzekeringnemer of een begunstigde kan geen beslag worden gelegd op enig uit de verzekering voortvloeiend recht, tenzij hun rechten aan toonder of order zijn gesteld.
2.
Zijn de rechten van de verzekeringnemer of de begunstigde aan toonder of order gesteld, dan kunnen deze rechten niet krachtens artikel 474a worden verkocht, doch dient de executie te worden voortgezet door beslag onder de verzekeraar overeenkomstig de tweede afdeling.
1.
Aan degene die ten laste van de verzekeringnemer beslag onder de verzekeraar heeft gelegd, kan een rechtshandeling, na de beslaglegging door of met medewerking van de verzekeringnemer met betrekking tot de verzekering verricht, niet worden tegengeworpen.
2.
Aan degene die ten laste van de onherroepelijk aangewezen begunstigde beslag onder de verzekeraar heeft gelegd, kan een rechtshandeling, na de beslaglegging door of met medewerking van de begunstigde met betrekking tot de verzekering verricht, niet worden tegengeworpen.
Artikel 479l
Het beslag op de rechten die voor de geëxecuteerde als verzekeringnemer voortvloeien uit een overeenkomst van levensverzekering, wordt uitsluitend gelegd en vervolgd op de wijze zoals in de tweede afdeling voor de in artikel 475 bedoelde goederen is bepaald, voor zover daarvan in deze afdeling niet wordt afgeweken.
1.
Nadat de verzekeraar verklaring heeft gedaan als bedoeld in artikel 476a, kan de executant de levensverzekering doen afkopen, tenzij de verzekeringnemer de bevoegdheid mist de verzekering te doen afkopen, en zulks niet het gevolg is van een beperking of uitsluiting als bedoeld in artikel 986, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Tevens kan de executant de begunstiging wijzigen ten behoeve van de geëxecuteerde, voor zover deze niet reeds onherroepelijk was toen het beslag gelegd werd.
2.
Ondanks het beslag kan de geëxecuteerde een uit de overeenkomst of de wet voortvloeiend recht tot belening van de levensverzekering uitoefenen ter voldoening, voor zover mogelijk, van hetgeen aan de executant verschuldigd is.
3.
Het door de verzekeraar ingevolge afkoop, belening of uitkering van de levensverzekering aan de geëxecuteerde of diens rechtverkrijgenden verschuldigde bedrag, valt onder het beslag.
1.
De executant is verplicht bij deurwaardersexploit aan de geëxecuteerde mededeling te doen welke van de in artikel 479m, eerste lid, bedoelde rechten hij wil uitoefenen. Het exploit houdt op straffe van nietigheid de vermelding in van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 479p tot het vorderen van een verbod van de afkoop van de verzekering of de wijziging van de begunstiging, alsmede van de daarvoor gestelde termijn. Hij doet een afschrift van het exploit toekomen aan de verzekeraar.
2.
Indien de executant de levensverzekering wil doen afkopen, houdt het exploit op straffe van nietigheid de vermelding in dat de geëxecuteerde binnen twee weken na de dag waarop het exploit is uitgebracht aan de executant en de verzekeraar bij aangetekende brief mededeling kan doen dat hij de levensverzekering overeenkomstig artikel 479m, tweede lid, wil belenen.
3.
De executant kan de bevoegdheden als bedoeld in artikel 479m, eerste lid, uitoefenen zodra twee weken zijn verstreken na de dag waarop het exploit bedoeld in het eerste lid is uitgebracht. Heeft de geëxecuteerde een mededeling gedaan als bedoeld in het tweede lid, dan kan de executant de levensverzekering evenwel eerst doen afkopen zodra vier weken na die mededeling zijn verstreken en de belening niet heeft plaatsgevonden.
1.
Indien de executant de levensverzekering heeft doen afkopen of de geëxecuteerde deze overeenkomstig artikel 479m, tweede lid, heeft beleend, vervalt het beslag met betrekking tot die verzekering zodra de verzekeraar het uit die afkoop of die belening verschuldigde bedrag aan de deurwaarder heeft voldaan.
2.
Indien de executant met betrekking tot een levensverzekering de begunstiging heeft gewijzigd, vervalt die wijziging door de beëindiging van het beslag op die verzekering.
1.
Indien de geëxecuteerde of een begunstigde door een afkoop van de levensverzekering of een wijziging van de begunstiging onredelijk zou worden benadeeld, verbiedt de voorzieningenrechter op diens vordering geheel of ten dele die afkoop of wijziging. De in de vorige volzin bedoelde vordering kan slechts worden ingesteld tot twee weken na de dag waarop het exploit bedoeld in artikel 479n, eerste lid, is uitgebracht. De in de eerste volzin bedoelde vordering kan in de gevallen, bedoeld in artikel 479r, tweede lid, eerste volzin, en derde lid, worden ingesteld tot twee weken na de dag waarop het exploit, bedoeld in artikel 479r, tweede lid, onderscheidenlijk derde lid, is uitgebracht.
2.
Zolang op een vordering als bedoeld in het eerste lid niet is beslist, kan de executant de levensverzekering niet doen afkopen of de begunstiging wijzigen.
3.
Bij de beslissing op een vordering tot het verbieden van de afkoop van de verzekering kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, de geëxecuteerde een nadere termijn van ten hoogste vier weken toestaan voor het belenen van de verzekering.
Artikel 479q
Indien met betrekking tot een levensverzekering door verschillende schuldeisers beslag is gelegd, geschiedt de voortzetting van de executie door degene die het oudste executoriaal beslag heeft gelegd. Wordt de executie door de legger van dit beslag niet voortgezet, dan neemt degene die het daaropvolgende beslag heeft gelegd, de executie over.
1.
Indien de begunstiging na de beslaglegging onherroepelijk wordt, kan deze onherroepelijkheid niet aan de executant worden tegengeworpen. De verzekeraar is verplicht een uitkering, waarop de begunstiging betrekking heeft, onder zich te houden. Voor zover vaststaat dat de begunstiging niet zal worden gewijzigd, blijven de eerste en de tweede volzin buiten toepassing.
2.
Eindigt het verzekerde risico door het overlijden van de verzekeringnemer binnen twee weken na de dag waarop het in artikel 479n, eerste lid, bedoelde exploit is uitgebracht, dan kan de executant niet tot wijziging van de begunstiging overgaan tot twee weken nadat hij de begunstigde bij deurwaardersexploit van zijn voornemen tot wijziging van de begunstiging op de hoogte heeft gesteld. Hij doet een afschrift van het exploit toekomen aan de verzekeraar. De verzekeraar is verplicht aan de executant de nodige gegevens te verschaffen om de begunstigde te kunnen bereiken. Artikel 479n, eerste lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing. De eerste volzin mist toepassing wanneer de begunstigde reeds een vordering als bedoeld in artikel 479p, eerste lid, heeft ingesteld.
3.
Heeft de executant nog niet overeenkomstig artikel 479n, eerste lid, of overeenkomstig het tweede lid aan de geëxecuteerde, onderscheidenlijk de begunstigde, mededeling gedaan van zijn voornemen tot wijziging van de begunstiging, dan vervalt de mogelijkheid om de begunstiging te wijzigen, indien de executant de begunstigde niet binnen een door hem aan de executant gestelde termijn van tenminste vier weken bij deurwaardersexploit van zijn voornemen tot wijziging op de hoogte heeft gesteld.
1.
Indien er geen andere schuldeiser is, die op de goederen of de opbrengst van de executie beslag heeft gelegd, en evenmin een beperkt gerechtigde bekend is wiens recht door de executie is vervallen, keert de deurwaarder de netto-opbrengst aan de executant tot het beloop van diens vordering uit. Een eventueel overschot wordt aan de geëxecuteerde afgedragen.
2.
In geval er wel schuldeisers of beperkt gerechtigden zijn, als in het eerste lid bedoeld, stort de deurwaarder de netto-opbrengst onverwijld bij een bewaarder als bedoeld in artikel 445. Indien de voormelde schuldeisers en beperkt gerechtigden alsmede de geëxecuteerde en de executant, tot overeenstemming omtrent de verdeling van de netto-opbrengst komen, keert de deurwaarder of in zijn opdracht de bewaarder aan ieder het hem toekomende uit.
3.
Voor zover de verplichtingen welke krachtens dit artikel op de deurwaarder rusten, niet worden nageleefd, is de Staat jegens belanghebbenden voor de daaruit voor hen voortvloeiende schade met de deurwaarder hoofdelijk aansprakelijk.
1.
Is na de inning van de opbrengst van de executie geen overeenstemming als bedoeld in het tweede lid van het vorige artikel tot stand gekomen, dan kan de meest gerede partij aan de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied de executie in hoofdzaak heeft plaats gehad, de benoeming van een rechter-commissaris verzoeken, te wiens overstaan de verdeling zal plaatsvinden.
2.
Bij het verzoekschrift is gevoegd een staat van alle in artikel 480 bedoelde belanghebbenden met vermelding van hun woonplaatsen, op te maken door de deurwaarder.
3.
Tegen een benoeming krachtens het eerste lid is geen hogere voorziening toegelaten.
4.
Artikel 282a is van toepassing.
1.
De griffier doet onverwijld aan de voormelde belanghebbenden bij gewone brief mededeling van de benoeming van de rechter-commissaris, met vermelding van de termijn waarbinnen de in het tweede lid bedoelde aanmelding van de vorderingen moet plaatsvinden.
2.
De tot voormelde belanghebbenden behorende schuldeisers, onder wie begrepen de voormelde beperkt gerechtigden, dienen binnen veertien dagen na de in het eerste lid bedoelde mededeling hun vorderingen schriftelijk, zo veel mogelijk met overlegging van bewijsstukken, bij de rechter-commissaris aan te melden teneinde overeenkomstig de door hen daarbij aan te geven rang te worden gerangschikt.
Artikel 483
Na verloop der veertien dagen bij het voorgaande artikel bepaald, zal de rechter-commissaris, naar aanleiding van de overgelegde stukken, een staat van verdeling opmaken.
Artikel 483a
Vorderingen onder een ontbindende voorwaarde worden in de rangschikking begrepen voor het hele bedrag, onverminderd de werking van de voorwaarde, wanneer zij vervuld wordt.
Artikel 483b
Vorderingen onder een opschortende voorwaarde worden in de rangschikking begrepen, hetzij voor hun waarde ten tijde van het opmaken van de staat van verdeling, hetzij op verlangen van een der schuldeisers of de geëxecuteerde, voorwaardelijk voor het hele bedrag.
1.
Niet opeisbare vorderingen en vorderingen die recht geven op periodieke uitkeringen, worden in de rangschikking begrepen voor hun waarde ten tijde van het opmaken van de staat van verdeling.
2.
Bij de berekening wordt uitsluitend gelet op het tijdstip en de wijze van aflossing, het kansgenot, waar dit bestaat, en, indien de vordering rentedragend is, op de bedongen rentevoet.
Artikel 483d
Vorderingen, waarvan de waarde onbepaald of onzeker is of niet in Nederlands geld uitgedrukt, worden in de rangschikking begrepen voor hun geschatte waarde in Nederlands geld ten tijde van het opmaken van de staat van verdeling.
Artikel 483e
Indien een pand- of hypotheekrecht strekt tot zekerheid van vorderingen die de pand- of hypotheekhouder uit hoofde van een bestaande rechtsverhouding zal verkrijgen, kunnen deze in de rangregeling worden begrepen, hetzij voor het gehele op het tijdstip van het opmaken van de staat reeds verschuldigde bedrag, hetzij, op verlangen van de pand- of hypotheekhouder, voorwaardelijk voor het hele bedrag waarvoor het pand- of hypotheekrecht tot zekerheid strekt.
Artikel 483f
Vorderingen die betwist worden, kunnen door de rechter-commissaris voorwaardelijk worden opgenomen tot een door hem te bepalen bedrag. Wanneer de voorrang betwist wordt, kan deze door de rechter-commissaris voorwaardelijk worden erkend.
1.
De staat wordt door de rechter-commissaris ter griffie nedergelegd en van deze nederlegging wordt onverwijld door de griffier aan alle bovengenoemde belanghebbenden bij gewone brief kennis gegeven met vermelding van dag en uur, waarop alle partijen zich bij de rechter-commissaris zullen kunnen vervoegen tot het voorstellen hunner tegenspraak.
2.
Indien de geëxecuteerde niet tevens de schuldenaar is, geschiedt de kennisgeving mede aan deze laatste.
1.
Ingeval er geen tegenspraak gedaan wordt, zal de rechter-commissaris zijn proces-verbaal sluiten, en bij bevelschrift de houder van de netto-opbrengst gelasten daaruit de nog niet eerder voldane kosten te voldoen en aan de schuldeisers en de geëxecuteerde uit te betalen hetgeen hun, volgens de staat, toekomt. Het bedrag waarvoor een vordering of een daaraan verbonden voorrang voorwaardelijk is opgenomen of erkend, wordt gereserveerd tot de vordering of de voorrang vaststaat.
2.
De bevelschriften worden in executoriale vorm uitgegeven.
1.
De tegenspraak wordt gericht tot de rechter-commissaris en op diens proces-verbaal aangetekend.
2.
Heeft een schuldeiser als bedoeld in artikel 482, tweede lid, de daar bedoelde termijn niet in acht genomen of niet op de in artikel 484 bedoelde dag tegenspraak gedaan, dan zal hij slechts in zijn tegenspraak kunnen worden ontvangen, indien hij daarbij een redelijk belang heeft en hij de daardoor veroorzaakte kosten en schade voor zijn rekening neemt en deze tot een door de rechter-commissaris voorlopig te begroten bedrag onverwijld stort bij de bewaarder van de opbrengst.
1.
In geval van tegenspraak verwijst de rechter-commissaris de partijen, zo hij ze niet kan verenigen, en voor zover het geschil niet reeds aanhangig is, naar een door hem te bepalen terechtzitting van de rechtbank, zonder dat daartoe een dagvaarding is vereist.
2.
De advocaten, die voor partijen optreden, verklaren dit bij het uitroepen ter terechtzitting.
3.
Verschijnt de schuldeiser, wiens vordering is tegengesproken, op de bepaalde terechtzitting niet of heeft hij het griffierecht niet tijdig voldaan, dan wordt hij geacht de aanmelding van zijn vordering te hebben ingetrokken; verschijnt hij die de tegenspraak doet niet of heeft hij het griffierecht niet tijdig voldaan, dan wordt hij geacht zijn tegenspraak te hebben laten varen. Indien het griffierecht niet tijdig is voldaan, stelt de rechter-commissaris de desbetreffende partij eerst in de gelegenheid zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht. Artikel 127a, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
4.
Belanghebbenden die geen tegenspraak hebben gedaan, kunnen in het geding niet tussenkomen of zich voegen.
Artikel 489
Nadat op het geschil bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist of het geschil krachtens artikel 486, derde lid, is geëindigd, legt de meest gerede partij de uitspraak of een uittreksel uit het audiëntieblad waaruit van het niet verschijnen blijkt, aan de rechter-commissaris over. Deze sluit zijn proces-verbaal en beveelt de uitgifte van bevelschriften tot betaling overeenkomstig artikel 485.
Artikel 490
Na het sluiten van het proces-verbaal van verdeling kan geen tegenspraak meer worden gedaan, hebben de belanghebbenden onderling geen recht meer op rente over hetgeen aan hen is toegedeeld, en kan geen beslag op de opbrengst van de executie meer worden gelegd.
Artikel 490a
Het bedrag, uitgetrokken voor een voorwaardelijk opgenomen vordering of een voorwaardelijk erkende voorrang, wordt, zodra blijkt dat de schuldeiser niets of minder te vorderen heeft dan wel geen of een lagere voorrang heeft, overeenkomstig de opgemaakte staat onder de schuldeisers verdeeld.
1.
Indien een pandhouder krachtens zijn pandrecht heeft geëxecuteerd en er beperkt gerechtigden of beslagleggers zijn als bedoeld in de derde volzin van artikel 253, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, wordt het daar bedoelde overschot dat van de netto-opbrengst na afhouding van het aan de pandhouder krachtens zijn rang toekomende is overgebleven, aan hen uitgekeerd overeenkomstig hetgeen zij en de pandgever omtrent de verdeling daarvan zijn overeengekomen.
2.
Is op het tijdstip dat de pandhouder tot uitkering kan overgaan, nog geen overeenstemming omtrent de verdeling bereikt, dan stort de pandhouder de opbrengst tot tenminste het bedrag van het overschot onverwijld bij een bewaarder met overeenkomstige toepassing van artikel 445 en kan de meest gerede partij, onder wie de pandhouder zelf, een rangregeling verzoeken overeenkomstig de voorgaande artikelen van deze afdeling. Indien de pandhouder zelf aan de eisen van artikel 445 voldoet, kan hij zichzelf als bewaarder aanwijzen.
3.
De rangregeling betreft het overeenkomstig het tweede lid in bewaring gegeven bedrag, mits de pandhouder binnen de in artikel 482 bedoelde termijn aan de rechter-commissaris de stukken ter hand stelt, waaruit van de verantwoording van het gestorte bedrag blijkt en binnen de in artikel 484 bedoelde termijn geen tegenspraak ter zake van het door de pandhouder afgehouden bedrag wordt gedaan.
4.
Blijkt na tegenspraak de pandhouder volgens de definitief geworden staat te veel van de netto-opbrengst te hebben afgehouden, dan gelast de rechter-commissaris desverlangd bij een in executoriale vorm afgegeven bevelschrift, dat door ieder bij genoemde staat batig gerangschikte kan worden geëxecuteerd, de pandhouder het tekort tegen kwijting aan de in het tweede lid bedoelde bewaarder uit te keren.
5.
Heeft de pandhouder overeenkomstig artikel 482 rangschikking van zijn vordering gevorderd of blijkt hij na tegenspraak overeenkomstig het vorige lid te veel te hebben afgehouden, dan draagt hij in de kosten van de rangregeling bij. In andere gevallen worden de kosten van de in de rangregeling betrokken pandhouder hem vergoed door degenen die zijn verantwoording betwist hebben. Desverlangd geeft de rechter-commissaris een desbetreffend bevelschrift in executoriale vorm uit.
6.
Indien belanghebbenden voor het tot stand komen van een rangregeling alsnog over de verdeling overeenstemming bereiken en daarvan uit een onderhandse of authentieke akte doen blijken, keert de bewaarder ieder het hem volgens deze akte toekomende uit.
1.
Een executant die betaling heeft ontvangen, is verplicht desverlangd aan hem wiens goed is verkocht en aan de schuldenaar binnen één maand na de betaling rekening en verantwoording te doen.
2.
Een schuldeiser die in de rangregeling is begrepen, kan binnen één maand na de sluiting daarvan een gelijke rekening en verantwoording vragen, indien hij daarbij een rechtstreeks belang heeft.
Artikel 490d
Beschikkingen van de rechter-commissaris krachtens de onderhavige afdeling zijn niet vatbaar voor hoger beroep.
1.
De executie tot afgifte van een roerende zaak die geen registergoed is, vangt aan met een bevel als bedoeld in artikel 439, dat van overeenkomstige toepassing is, behoudens dat de in het eerste lid van dat artikel bedoelde termijn niet behoeft te worden in acht genomen ter zake van de executie van vonnissen en beschikkingen, die uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard.
2.
De executie geschiedt doordat de deurwaarder de zaak onder zich neemt en afgeeft aan degene die haar krachtens de executoriale titel moet ontvangen. Hij maakt van een en ander onverwijld proces-verbaal op.
3.
De artikelen 440 en 443-444b zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 444b de waarde van de zaak in de plaats treedt van het bedrag van de vordering waarvoor beslag is gelegd.
1.
Ter inleiding van de toepassing van artikel 491 kan de deurwaarder op de zaak beslag tot verkrijging van afgifte leggen. De in artikel 439, eerste lid, bedoelde termijn behoeft daarbij niet in acht te worden genomen.
2.
Indien de deurwaarder bevindt dat de zaak reeds in beslag is genomen, mist artikel 491 toepassing, maar kan de deurwaarder daarop overeenkomstig het eerste lid eveneens beslag leggen. Hij is verplicht dit beslag onverwijld te betekenen aan de deurwaarder die het reeds liggende beslag heeft gelegd.
3.
De artikelen 440, 443-446, 451, 453a en 455 zijn van overeenkomstige toepassing met inachtneming van de volgende bepalingen van deze afdeling. Voor de toepassing van artikel 444b treedt de waarde van de in beslag te nemen zaak in de plaats van het bedrag van de vordering waarvoor het beslag is gelegd. De artikelen 445 en 446 worden niet toegepast, zolang de zaak zich reeds in gerechtelijke bewaring bevindt. Artikel 455 is alleen van toepassing voor zover het recht op afgifte mede de daar bedoelde baten betreft.
4.
Indien geen ander beslag daaraan in de weg staat, kan de deurwaarder alsnog artikel 491 toepassen. Het door hem gelegde beslag eindigt daardoor.
Artikel 493
Betreft het recht op afgifte een of meer naar de soort bepaalde zaken, dan zal de deurwaarder een aan dat recht beantwoordende hoeveelheid zaken van die soort onder zich of in beslag nemen, uit te kiezen door de deurwaarder tenzij de geëxecuteerde tijdig van een hem toekomende bevoegdheid tot kiezen gebruik maakt.
1.
Betreft het recht op afgifte te velde staande vruchten en beplantingen van een onroerende zaak, dan kan uit dien hoofde beslag worden gelegd op de zaak of het zakelijk recht van degene jegens wie dit recht bestaat, zulks overeenkomstig de bepalingen betreffende beslag op onroerende zaken, maar met vermelding in het proces-verbaal dat het beslag slechts ten aanzien van die vruchten of beplantingen zijn werking heeft.
2.
Het beslag komt op de vruchten of beplantingen te rusten, zodra deze zijn afgescheiden. Zodra alle vruchten of beplantingen waarop het beslag betrekking heeft zijn afgescheiden, vervalt het beslag op de zaak of het zakelijk recht.
3.
Artikel 451 is, mede ter zake van de inoogsting, van overeenkomstige toepassing.
1.
Betreft het recht op afgifte een orderpapier, dan is artikel 474a, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
2.
Betreft het recht op afgifte een toonder- of orderpapier en is aan het daaruit voortvloeiende recht stemrecht verbonden, dan is artikel 474ba van overeenkomstige toepassing, tenzij het stemrecht blijkens de executoriale titel aan de executant toekomt.
1.
Betreft het een executie tot afgifte op vordering van een pandhouder als bedoeld in artikel 237, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, dan geeft de deurwaarder de zaak af aan de pandhouder of derde in wiens macht de zaak moet worden gebracht.
2.
Is het pandrecht uit hoofde waarvan de afgifte geëist wordt, niet bij een authentieke akte gevestigd, dan kan de deurwaarder de zaak slechts onder zich nemen of in beslag nemen met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied de zaak zich bevindt. Het verlof wordt verzocht bij een verzoekschrift waarbij de pandakte wordt overgelegd. De voorzieningenrechter beslist na summier onderzoek. Het verlof en het verzoekschrift worden, met het in artikel 491, tweede lid, bedoelde proces-verbaal, aan de pandgever betekend. Tegen een krachtens dit lid gegeven verlof is geen hogere voorziening toegelaten.
3.
Is op de zaak reeds beslag gelegd, dan kan de deurwaarder haar met handhaving van het beslag niettemin onder zich nemen, mits de pandhouder tevens overeenkomstig artikel 461a de executie van de beslaglegger overneemt. Hij betekent de in de derde zin van het vorige lid bedoelde stukken onverwijld mede aan de deurwaarder die het beslag heeft gelegd.
1.
Bij samenloop van een beslag tot verkrijging van afgifte met een ander beslag, al of niet van dezelfde aard, kan de meest gerede partij zich overeenkomstig artikel 438 tot de rechter wenden.
2.
Wordt op een zaak zowel beslag tot verkrijging van afgifte gelegd als tot verhaal van een geldvordering, dan geldt het beslag tot verkrijging van afgifte zo nodig tevens als een als tweede gelegd executoriaal beslag tot verhaal van de vordering tot vervangende schadevergoeding wegens uitblijven van de afgifte.
3.
Een beslag tot verhaal van een vordering tot vervangende schadevergoeding wegens het uitblijven van afgifte van een zaak kan niet tegen de legger van een beslag tot verkrijging van afgifte van die zaak worden ingeroepen, indien deze andere goederen van de beslagene aanwijst die voor deze vordering voldoende verhaal bieden.
Artikel 498
Zolang de afgifte nog niet heeft plaats gevonden, kan ieder wiens recht op de zaak de executant moet eerbiedigen, zich tegen de afgifte verzetten.
Artikel 499
Bevindt de zaak zich onder een derde die tegen de afgifte geen bezwaar maakt of zich niet te goeder trouw tegen een vordering tot afgifte aan de geëxecuteerde zou kunnen verzetten, dan geschiedt de executie overeenkomstig de voorgaande artikelen van deze afdeling. De afgifte aan de executant geldt mede als afgifte van de derde aan de geëxecuteerde.
Artikel 500
Tot afgifte van een zaak die zich onder een derde bevindt, kan ook derdenbeslag gelegd worden. De artikelen 475-479 zijn van overeenkomstige toepassing. Het exploit van beslaglegging houdt in om de afgifte van welke zaak of zaken het gaat. De verklaring van de derde, als bedoeld in artikel 476a, betreft uitsluitend deze zaak of zaken.
1.
Het beslag op onroerende zaken moet worden voorafgegaan door een exploit van een deurwaarder, houdende bevel om binnen twee dagen aan de executoriale titel te voldoen. Eerst na verloop van die termijn kan het beslag worden gelegd. Indien daartoe gronden zijn, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank, ook op mondeling verzoek van de deurwaarder, die termijn inkorten.
2.
Het bevel zal melding maken van de titel uit kracht waarvan de vervolging plaats heeft en zal uitdrukken dat bij gebreke van betaling zal worden overgegaan tot executoriale maatregelen tegen de onroerende zaken van de geëxecuteerde, zulks op straffe van nietigheid van het exploit.
3.
Indien bij het betekenen van de executoriale titel tevens het voorgeschreven bevel is gedaan, wordt geen afzonderlijk bevel vereist.
4.
Bij het bevel of de betekening moet de executant tot het uiteinde der executie woonplaats kiezen ten kantore van de deurwaarder, zulks op straffe van nietigheid van het exploit. Tevens kan woonplaats worden gekozen in Nederland ten kantore van een advocaat.
Artikel 503
Indien de schuldeiser een jaar na het bevel heeft laten verlopen, zal hij gehouden zijn het bevel te vernieuwen.
1.
Het beslag geschiedt bij een proces-verbaal van een deurwaarder dat, behalve de gewone formaliteiten, op straffe van nietigheid inhoudt:
a. de vermelding van de voornaam, naam en woonplaats van de executant en de naam en woonplaats van de geëxecuteerde;
b. de vermelding van de titel uit hoofde waarvan het beslag wordt gelegd;
c. de aard van de in beslag genomen onroerende zaken, hun kadastrale aanduiding, en, indien zij buiten de bebouwde kom zijn gelegen, zo veel mogelijk de grootte;
d. indien het beslag niet wordt gelegd door een deurwaarder ten kantore van wie woonplaats is gekozen overeenkomstig artikel 439, derde lid, een keuze van woonplaats ten kantore van de deurwaarder die het beslag legt.
2.
In het proces-verbaal kan tevens een notaris worden aangewezen ten overstaan van wie de verkoop zal geschieden. In dat geval wordt in plaats van bij de deurwaarder, woonplaats bij de notaris gekozen.
1.
Het beslag kan slechts worden gelegd voor een vordering waarvan het geldelijk beloop bepaalbaar is.
2.
Zolang de vordering niet is vereffend, kan niet tot executoriale verkoop worden overgegaan.
1.
Het proces-verbaal van inbeslagneming zal in de in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde openbare registers worden ingeschreven. Een afschrift van het proces-verbaal zal op straffe van nietigheid van het beslag niet later dan drie dagen na de inschrijving aan de geëxecuteerde worden betekend.
2.
Een vervreemding, bezwaring, onderbewindstelling, verhuring of verpachting, tot stand gekomen na de inschrijving van het proces-verbaal, kan niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen. Dit geldt niet voor verhuur van woonruimte waarop de artikelen 271 tot en met 277 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn, tenzij de verhuring plaatsvond na de bekendmaking bedoeld in artikel 516 of huurder wist dat de beslaglegger door de verhuring in zijn verhaalsmogelijkheden zou worden benadeeld.
3.
Indien de akte betreffende de vervreemding of bezwaring vóór de inschrijving van het beslag reeds was verleden, kan de vervreemding of bezwaring nog tegen de beslaglegger worden ingeroepen, mits de inschrijving van deze akte uiterlijk geschiedt de eerste dag, waarop het kantoor van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers na de dag van de inschrijving van het beslag voor het publiek opengesteld is.
1.
De geëxecuteerde is verplicht de in beslag genomen zaken in goede staat te houden.
2.
De voorzieningenrechter van de rechtbank kan op verzoek van een beslaglegger een gerechtelijke bewaarder van de zaak aanstellen.
3.
Tegen een aanstelling krachtens het vorige lid is geen hogere voorziening toegelaten.
1.
Vruchten en beplantingen, die ten tijde van de inschrijving zich nog op of in de zaak bevinden of te velde staan en vóór de verkoop worden geoogst, vallen mede onder het beslag, tenzij daarop rechten op beslagen van derden rusten, daaronder begrepen het pandrecht bedoeld in artikel 237, vierde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
Artikel 451 is, mede ter zake van de inoogsting, van toepassing.
3.
Na de betekening van het ingeschreven beslag aan de huurder of pachter valt de aan de geëxecuteerde nog verschuldigde huur en pacht onder het beslag en moet zij worden betaald aan de notaris ten overstaan van wie de executie zal plaatsvinden, mits dit bij de betekening uitdrukkelijk aan de huurder of pachter met opgave van de plaats van betaling wordt medegedeeld en behoudens de rechten van derden, die de executant moet eerbiedigen. Hetgeen aan de notaris wordt betaald, wordt gerekend tot de in artikel 551 bedoelde opbrengst van de zaak. De artikelen 475i , 476 en 478 zijn van overeenkomstige toepassing.
4.
Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing op hetgeen aan de geëxecuteerde verschuldigd is als canon uit hoofde van een erfpacht of als retributie uit hoofde van een opstalrecht of erfdienstbaarheid of als tegenprestatie ter zake van een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 252, vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
1.
Eveneens vallen onder het beslag vorderingen tot vergoeding die na de inschrijving in de plaats van de zaak zijn getreden, daaronder begrepen vorderingen ter zake van waardevermindering van de zaak.
2.
Zij moeten met overeenkomstige toepassing van artikel 507, derde lid, aan de notaris worden voldaan, behoudens de rechten van derden, die de executant moet eerbiedigen.
1.
Een beslag gelegd op een onroerende zaak nadat de koop van de zaak is ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, op de wijze die is voorgeschreven in artikel 3 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, rust na de levering van de zaak op het deel van de koopprijs dat de notaris ten behoeve van de verkoper onder zich houdt, op voorwaarde dat de levering heeft plaatsgevonden binnen de termijn genoemd in lid 4 van artikel 3 van Boek 7.
2.
De artikelen 475i, 476–478 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 508
Rusten op de in beslag genomen zaak een of meer hypotheken, dan zal de beslaglegger het door hem gelegde beslag uiterlijk binnen vier dagen na de inschrijving in de betreffende openbare registers aan de hypotheekhouders doen betekenen; de betekening mag geschieden aan de door deze overeenkomstig artikel 260, eerste lid, derde zin, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek gekozen woonplaats.
1.
Indien een hypotheekhouder die uit hoofde van zijn recht bevoegd is tot executoriale verkoop, de executie wil overnemen en dit binnen veertien dagen nadat het beslag aan hem is betekend, aanzegt aan de executant met inachtneming van artikel 544, tweede lid, geschiedt de executie verder door de hypotheekhouder en zijn de desbetreffende bepalingen van toepassing.
2.
Zijn er meer hypotheekhouders, dan komt deze bevoegdheid toe aan de hoogst gerangschikte hypotheekhouder, die de in het eerste lid bedoelde aanzegging heeft gedaan.
3.
Wordt niet binnen veertien dagen een aanzegging als in het eerste lid bedoeld gedaan, dan is de beslaglegger bevoegd de executie voort te zetten.
1.
Indien meer schuldeisers op dezelfde zaak beslag hebben gelegd, zal de executie plaatsvinden op de vervolging van degene die het eerst overeenkomstig artikel 505, eerste lid, het proces-verbaal van beslag heeft doen inschrijven.
2.
De voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied de zaak geheel of grotendeels is gelegen, kan op verzoek van een schuldeiser wiens proces-verbaal later is ingeschreven, bepalen dat deze de executie zal overnemen:
a. in geval van arglist van de schuldeiser wiens proces-verbaal het eerst is ingeschreven, of samenspanning van deze met de geëxecuteerde;
b. indien deze schuldeiser de executie niet met redelijke spoed voortzet.
3.
Tegen een beschikking krachtens het tweede lid is geen hogere voorziening toegelaten.
4.
Bij toepassing van het tweede lid wordt de overneming bij exploit aan de geëxecuteerde aangezegd.
Artikel 513a
De inschrijving van het beslag kan worden doorgehaald met toepassing van de artikelen 28 en 29 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat de bewaarder mede tot doorhaling wordt gemachtigd door:
1°. een ingeschreven schriftelijke verklaring van de deurwaarder dat hij in opdracht van de executant het beslag opheft of dat het beslag is vervallen;
2°. een overeenkomstig artikel 17, eerste lid, onder e, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek ingeschreven rechterlijke uitspraak die tot opheffing van het beslag strekt.
1.
De executoriale verkoop geschiedt ten overstaan van een bevoegde notaris.
2.
Zo de notaris niet reeds in het proces-verbaal van inbeslagneming is aangewezen, geschiedt de aanwijzing bij exploit aan de geëxecuteerde. Hetzelfde geldt voor de vervanging van een reeds aangewezen notaris.
3.
Bij een exploit als bedoeld in het tweede lid kiest de executant op straffe van nietigheid woonplaats ten kantore van de aangewezen notaris.
1.
De notaris stelt binnen veertien dagen na zijn aanwijzing of, zo er hypothecaire inschrijvingen zijn, binnen veertien dagen na het ongebruikt verstrijken van de in artikel 509, eerste lid, bedoelde termijn, dag, uur en plaats van de verkoop vast.
2.
Hij deelt schriftelijk dag, uur en plaats van de verkoop mede aan de geëxecuteerde en aan alle in artikel 551 bedoelde beperkt gerechtigden en schuldeisers, een en ander aan de hand van een door de bewaarder van het kadaster en de openbare registers af te geven kadastraal uittreksel inzake hypotheken en beslagen als bedoeld in artikel 100, eerste lid, van de Kadasterwet, waarin de inschrijvingen en de boekingen in de registers van voorlopige aantekeningen worden vermeld, die daartoe van belang zijn.
1.
Geen verkoop zal kunnen plaatsvinden dan na verloop van dertig dagen, nadat zij door aankondiging op een of meer algemeen toegankelijke websites zal zijn bekend gemaakt.
2.
In de bekendmakingen wordt vermeld dat het een executoriale verkoop betreft.
1.
De notaris stelt de veilingvoorwaarden vast, zulks in overleg met de executant en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 519, 524a en 525 lid 4. Tenminste dertig dagen voor de verkoop doet hij de in artikel 515, tweede lid, bedoelde ingeschrevenen en latere beslagleggers hiervan mededeling met toezending van een exemplaar van deze voorwaarden en plaatst hij de veilingvoorwaarden tevens op de in artikel 516, eerste lid, bedoelde website of websites.
2.
Op verlangen van ieder der voormelde belanghebbenden kunnen de veilingvoorwaarden tevens inhouden dat de zaak wordt verkocht vrij van daarop rustende rechten of beperkingen, die niet tegen het recht van deze belanghebbende kunnen worden ingeroepen.
1.
Geschillen over de veilingvoorwaarden, over de wijze van verkoop of over dag, uur of plaats daarvan, dan wel, via welke website en gedurende welke periode er kan worden geboden, worden op verzoek van de meest gerede partij of van de notaris beslist door de voorzieningenrechter van de rechtbank in welker rechtsgebied de zaken geheel of grotendeels zijn gelegen, onverminderd de bevoegdheid van hen wier rechten bij de executie niet worden geëerbiedigd, zich daartegen overeenkomstig artikel 538 te verzetten.
2.
Tegen beschikkingen krachtens dit artikel is geen hogere voorziening toegelaten.
1.
De verkoop vindt in het openbaar plaats, eerst bij opbod en vervolgens bij afmijning.
2.
De openbare verkoop kan ook uitsluitend of gelijktijdig via internet plaatsvinden via een algemeen toegankelijke website.
3.
De notaris bepaalt bij de verkoop via internet, in plaats van de dag, het uur en de plaats van de verkoop, bedoeld in artikel 515, via welke website en gedurende welke periode er kan worden geboden.
4.
De algemeen toegankelijke website waarop de verkoop plaatsvindt is ingericht met passende technische maatregelen om de betrouwbaarheid en veiligheid te waarborgen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen hieromtrent nadere regels worden gesteld.
1.
De executant kan onroerende zaken die in verschillende arrondissementen zijn gelegen, slechts gezamenlijk voor één prijs verkopen, indien zij tezamen worden geëxploiteerd of door alle belanghebbenden bij de opbrengst gezamenlijke verkoop is overeengekomen.
2.
Is zulks niet overeengekomen, dan kan de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied de zaken grotendeels zijn gelegen op verzoek van de meest gerede partij of van de notaris bepalen dat de zaken gezamenlijk zullen worden verkocht.
3.
Tegen beschikkingen krachtens het vorige lid is geen hogere voorziening toegelaten.
Artikel 521
Heeft de executant voor de schuld waarvoor hij beslag heeft gelegd tevens hypotheek op andere onroerende zaken of op beperkte rechten daarop, dan mag hij de in beslag genomen zaken slechts verkopen in geval de aan hem verhypothekeerde goederen ontoereikend zijn.
Artikel 522
Indien meer onroerende zaken in dezelfde inbeslagneming zijn vervat en de opbrengst van het verkochte toereikend is om de executant, de beperkt gerechtigden wier recht vervalt, en de andere beslagleggers op deze zaken, met de kosten, te voldoen, zal de notaris met de verkoop der overige zaken niet verder gaan, tenzij de geëxecuteerde verklaart die verkoop te verlangen.
Artikel 523
De notaris is verplicht, voor zover hem dit mogelijk is, uiterlijk op de dag na de verkoop, van de verkoop schriftelijk kennis te geven aan de geëxecuteerde en aan alle in artikel 551 bedoelde beperkt gerechtigden en schuldeisers.
Artikel 524
De koper is gehouden de koopprijs te voldoen in handen van de notaris. Deze voldoet daaruit de kosten van de executie.
1.
Indien sprake is van een tot bewoning bestemde onroerende zaak worden, voor zover verschuldigd, aan de koper geen andere kosten of heffingen in rekening gebracht dan:
a. de overdrachtsbelasting en de omzetbelasting;
b. het honorarium van de notaris;
c. het kadastrale recht en de kosten van kadastrale recherche;
d. de kosten van ontruiming.
2.
Aan de koper wordt voorafgaand aan de veiling naar beste weten een indicatie gegeven van de maximale hoogte van de kosten en heffingen die aan hem in rekening worden gebracht.
1.
De koper verkrijgt het recht op de verkochte zaken door inschrijving van het proces-verbaal van toewijzing.
2.
De bewaarder van de openbare registers weigert inschrijving, indien niet tevens een verklaring van de notaris wordt overgelegd dat de koopprijs in zijn handen is gestort en, zo het om een verkoop bedoeld in artikel 477b, tweede lid, gaat, tevens een schriftelijke verklaring van de derde dat hij de zaak ter beschikking heeft gesteld van de deurwaarder die het beslag onder de derde heeft gelegd.
3.
De geëxecuteerde, alsmede degene die zich op het moment van de inschrijving van het proces-verbaal van toewijzing zonder recht of titel in de verkochte zaak bevindt en als zodanig niet bekend was aan de koper, zal op grond van het proces-verbaal tot ontruiming worden genoodzaakt.
4.
De tot bewoning bestemde onroerende zaak is voor risico van de koper vanaf het moment van de inschrijving van het proces-verbaal van toewijzing.
1.
Artikel 273 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing.
2.
Op de in dat artikel aangegeven wijze vervallen ook beperkte rechten die wel tegen de verkoper ingeroepen kunnen worden, indien de zaak vrij van deze rechten is verkocht overeenkomstig artikel 517, tweede lid.
Artikel 527
Schiet de koper tekort in de nakoming van de koopovereenkomst, dan mag de executant ten laste van de koper de verkochte zaak met inachtneming van de artikelen 514 en volgende wederom verkopen. De executant is tot deze verkoop gehouden, indien een van de bij de opbrengst direct belanghebbenden dit verlangt.
Artikel 528
De koper zal deze nieuwe verkoop kunnen voorkomen door vóór de verkoop alsnog aan de koopovereenkomst te voldoen en de met betrekking tot deze nieuwe verkoop reeds gemaakte kosten te betalen met aanbod van zekerheid voor zover deze nog niet bekend mochten zijn.
Artikel 529
De koper die in de nakoming van de koopovereenkomst tekortschiet, is aansprakelijk voor het verschil tussen de prijs waarvoor hij de zaak heeft gekocht en die van de nieuwe verkoop, zonder dat hij nochtans het meerdere dat deze laatste verkoop mocht hebben opgebracht, zal kunnen vorderen; dit meerdere zal aan de schuldeisers, of zo dezen niet meer te vorderen hebben, aan degenen tegen wie het beslag gedaan is, betaald worden.
1.
Treft het beslag een zaak die geheel of ten dele aan een ander toebehoort of waarop een recht van een ander rust dat de executant moet eerbiedigen, dan kan deze ander zich tegen verkoop waarbij zijn recht niet in acht wordt genomen, tot op het tijdstip van de verkoop verzetten.
2.
De eiser die in het ongelijk wordt gesteld, zal, op vordering van de executant, zo daartoe gronden zijn, tot schadevergoeding worden veroordeeld.
Artikel 539
De notaris aan wie een dagvaarding als bedoeld in het vorige artikel betekend wordt is bevoegd de verkoop van alle bij de executie betrokken zaken op te schorten, totdat de voorzieningenrechter van de rechtbank omtrent de schorsing van de executie zal hebben beslist op vordering van de meest gerede partij of op verlangen van de notaris, die zich daartoe bij de voorzieningenrechter kan vervoegen.
Artikel 540
Indien de verkoop door het verzet is vertraagd, kan deze niet plaatsvinden dan nadat de in artikel 516 bedoelde bekendmakingen opnieuw hebben plaatsgevonden en de daar bedoelde termijn opnieuw is in acht genomen.
1.
De hypotheekhouder is verplicht de executie te doen inleiden door een aanzegging daarvan of van de in artikel 509 bedoelde overneming aan de hypotheekgever, de schuldenaar en hen van wier recht of beslag uit de registers blijkt en wier recht door de executoriale verkoop zal tenietgaan of vervallen.
2.
De aanzegging van de executie of de overneming daarvan geschiedt bij exploit van een deurwaarder en houdt in:
a. zo nauwkeurig mogelijk het bedrag waarvoor de hypotheekhouder uit hoofde van zijn recht tot executie wil overgaan, en de ter zake tot het tijdstip van de aanzegging reeds gemaakte kosten;
b. de aanwijzing van de notaris ten overstaan van wie de verkoop zal plaatsvinden.
3.
Een hypotheekhouder kan de executie ook overnemen van een andere hypotheekhouder wiens recht in rang na het zijne komt, door binnen veertien dagen nadat hem de in het eerste lid bedoelde aanzegging is gedaan, van de overneming aanzegging te doen. Artikel 509 is van overeenkomstige toepassing. De vorige leden worden opnieuw in acht genomen.
1.
Indien de hypotheekhouder in gebreke mocht blijven de executie met redelijke spoed voort te zetten, kan elke beslaglegger of hypotheekhouder aan de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied de zaken geheel of grotendeels zijn gelegen, verzoeken een termijn vast te stellen, waarbinnen de hypotheekhouder tot de verkoop of tot indiening van een verzoek tot onderhandse verkoop moet overgaan.
2.
Bij overschrijding van de termijn wordt de executie voortgezet door de verzoeker met de hoogst gerangschikte hypotheek of, zo onder de verzoekers geen hypotheekhouder is, door de schuldeiser wiens beslag het eerst is ingeschreven.
3.
Tegen een beschikking krachtens het eerste lid is geen hogere voorziening toegelaten.
Artikel 546
De artikelen 514, tweede lid, tweede zin, en derde lid, 515-520, 522, 523, 524a, 525, 526, tweede lid, en 527-529 zijn ook bij executie door een hypotheekhouder van toepassing met inachtneming van de volgende artikelen van deze afdeling.
1.
De in artikel 515 bedoelde termijn loopt vanaf de dag van de in artikel 544 bedoelde aanzegging aan de hypotheekgever.
2.
In de in artikel 516 bedoelde aankondiging dient tevens te zijn opgenomen dat tot veertien dagen vóór de voor de verkoop bepaalde dag ondershands op de te executeren zaken kan worden geboden bij een aan de notaris gerichte schriftelijke verklaring.
3.
De notaris geeft van de binnengekomen biedingen onverwijld afschrift aan de executant en de geëxecuteerde.
1.
Tot één week vóór de voor de verkoop bepaalde dag kan bij de voorzieningenrechter van de rechtbank het in artikel 268, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde verzoek dat de verkoop ondershands zal geschieden, worden ingediend.
2.
Dit verzoek kan uitsluitend worden gedaan, indien tevens een volledige koopakte wordt overgelegd, zij het dat, indien het verzoek niet door de executant wordt gedaan, de akte niet door of namens hem ondertekend behoeft te zijn. Tevens dienen in afschrift te worden overgelegd de biedingen die bij de notaris zijn binnengekomen dan wel een verklaring van de notaris dat hij zulke biedingen niet heeft ontvangen.
3.
Bij verzoekschrift wordt voorts een lijst overgelegd van de in artikel 544 bedoelde belanghebbenden. De griffier deelt hun onverwijld mede dat het verzoek is gedaan en dat zij op hun verlangen door de voorzieningenrechter kunnen worden gehoord.
4.
Door tijdige indiening van het verzoek vervalt de voor de openbare verkoop bepaalde dag. Wordt het verzoek afgewezen, dan zal de rechter tevens de dag bepalen waarop de openbare verkoop zal plaatsvinden. Deze verkoop zal tenminste veertien dagen tevoren op de in artikel 516 bedoelde wijze worden bekendgemaakt. De voorzieningenrechter kan de verzoeker in de kosten van de bekendmaking veroordelen, onverminderd diens verplichting de door het verzoek ontstane schade te vergoeden, zo daartoe gronden zijn.
1.
Een verzoekschrift van de hypotheekhouder tot het verkrijgen van het verlof, bedoeld in artikel 264 lid 5 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek kan, behalve door een advocaat, ook door een notaris worden ingediend, in welk geval diens kantoor als gekozen woonplaats van de verzoeker geldt. Bij het verzoekschrift wordt overgelegd een niet langer dan één maand tevoren aan de huurder of, als de woonruimte in zijn plaats door een onderhuurder wordt bewoond, aan de onderhuurder door een deurwaarder uitgebracht exploit waarbij:
a. aan de huurder of onderhuurder wordt betekend de aanzegging of de overneming van de executie door de hypotheekhouder bedoeld in artikel 544;
b. aan de huurder of onderhuurder wordt aangezegd dat het beding jegens de huurder zal worden ingeroepen.
2.
De voorzieningenrechter beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de huurder en de eventuele onderhuurders.
3.
Indien het onderpand met overlating aan de koper van de bevoegdheid het beding in te roepen wordt verkocht, gaan ook de rechten uit de beschikking waarbij het verlof is verleend, op de koper over.
4.
Onder de huurder in de zin van dit artikel wordt begrepen degene die ingevolge artikel 266 lid 1 of artikel 267 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek medehuurder is.
1.
Indien er geen andere schuldeiser is, die op het geëxecuteerde of op de koopprijs beslag heeft gelegd, en evenmin door de executie een beperkt recht vervalt, draagt de notaris aan de executant uit de netto-opbrengst van de zaak af hetgeen aan deze blijkens een door hem te dien aanzien aan de notaris afgelegde verklaring krachtens zijn executoriale titel toekomt; het overschot keert de notaris uit aan de geëxecuteerde.
2.
Ingeval er wel schuldeisers of beperkt gerechtigden zijn, als in het eerste lid bedoeld, dan wel de in dat lid bedoelde verklaring wordt betwist of de notaris ernstige reden heeft te vermoeden dat zij onjuist is, stort de notaris de netto-opbrengst onverwijld bij een door hem aangewezen bewaarder die aan de in artikel 445 bedoelde eisen voldoet.
3.
Wanneer de schuldeisers die op de zaak of op de koopprijs beslag hebben gelegd, de beperkt gerechtigden wier recht door de executie vervalt, en de geëxecuteerde het vóór de betaaldag van de koopsom omtrent de verdeling van de te storten som eens zijn geworden, blijft de storting achterwege en keert de notaris aan ieder het hem toekomende uit.
4.
Voor zover de verplichtingen welke ingevolge dit artikel op de notaris rusten, niet worden nagekomen, is de Staat jegens belanghebbenden voor de daaruit voor hen voortvloeiende schade met de notaris hoofdelijk aansprakelijk.
5.
In geval van executie door een hypotheekhouder is niet dit artikel, maar artikel 270 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.
6.
Van het in dit artikel bepaalde kan in de koopvoorwaarden niet worden afgeweken.
1.
Na de betaling van de koopprijs is ieder der in het derde lid van het vorige artikel genoemde belanghebbenden bevoegd een gerechtelijke rangregeling te verzoeken.
2.
Indien deze belanghebbenden met betrekking tot de verdeling alsnog tot overeenstemming komen en daarvan door een authentieke akte doen blijken aan de in artikel 551, tweede lid, bedoelde bewaarder, keert deze aan ieder het hem volgens deze akte toekomende uit.
1.
Een gerechtelijke rangregeling, bedoeld in het vorige artikel en in artikel 271 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, wordt verzocht door aan de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied zich de geëxecuteerde zaken geheel of grotendeels bevinden, de benoeming van een rechter-commissaris te verzoeken, te wiens overstaan de verdeling zal plaatsvinden. Artikel 282a is van toepassing.
2.
Bij het verzoekschrift wordt gevoegd een door de bewaarder van het kadaster en de openbare registers af te geven kadastraal uittreksel inzake hypotheken en beslagen als bedoeld in artikel 100, eerste lid, van de Kadasterwet, waarin de inschrijvingen en de boekingen in het register van voorlopige aantekeningen worden vermeld, die voor de aanwijzing van de in artikel 551 bedoelde belanghebbenden van belang zijn, alsmede een door de notaris af te geven staat van de schuldeisers die beslag hebben gelegd op de opbrengst van de executie of hun vordering ontlenen aan artikel 264, lid 7 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
3.
Tegen een benoeming krachtens het eerste lid is geen hogere voorziening toegelaten.
4.
Op de rangregeling zijn de artikelen 482-490a, 490c en 490d van toepassing.
1.
Ingeval bij een executoriale verkoop meer onroerende zaken of daarop rustende rechten tezamen, dan wel een of meer onroerende zaken of daarop rustende rechten tezamen met daarbij behorende roerende zaken, zoals omschreven in artikel 254 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, voor één prijs zijn verkocht en er deelnemers aan de rangregeling zijn, wier recht of voorrang niet alle verkochte zaken of rechten betreft, deelt ieder van hen alleen mee of alleen met voorrang mee in het gedeelte van de netto-opbrengst dat naar schatting kan worden toegerekend aan de zaken of rechten waarop zijn recht of voorrang betrekking had.
2.
In de in artikel 483 bedoelde staat van verdeling zal de rechter-commissaris aan de hand van de overgelegde stukken en zo nodig na verhoor van deskundigen een verdeling overeenkomstig het vorige lid voorstellen.
Artikel 555
De gedwongen ontruiming van onroerende zaken moet worden voorafgegaan door een exploit van een deurwaarder, houdende bevel om binnen drie dagen aan de executoriale titel te voldoen. De artikelen 502 en 503 zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
De gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder.
2.
Deze kan zich doen bijstaan door een of twee getuigen, wier naam en woonplaats hij in dat geval in zijn proces-verbaal zal vermelden en die dit stuk mede zullen tekenen.
Artikel 557
Indien de deuren gesloten zijn, of de opening geweigerd wordt, gelijk mede indien geweigerd wordt enige kamer te openen, is artikel 444 van overeenkomstige toepassing.
1.
Tenzij zulks onverenigbaar zou zijn met het belang van degene op wiens vordering het bevel wordt gedaan, kan de rechter bepalen dat een vonnis, waarbij aan anderen dan aan gebruikers of gewezen gebruikers krachtens een persoonlijk of zakelijk recht de ontruiming wordt bevolen van een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan, binnen een door hem te bepalen termijn niet ten uitvoer kan worden gelegd, onverminderd het recht van de eerstgenoemde op vergoeding van alle geleden of te lijden schade.
2.
Tenzij zulks onverenigbaar zou zijn met het belang van degene op wiens vordering het bevel tot ontruiming wordt gedaan, bepaalt de rechter dat dit bevel niet ten uitvoer kan worden gelegd, totdat hij omtrent het al dan niet bepalen van een termijn als in het vorige lid bedoeld heeft beslist, na terzake inlichtingen te hebben ingewonnen bij burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de onroerende zaak zich bevindt. Hiertoe beveelt hij burgemeester en wethouders binnen een door hem te bepalen termijn hun schriftelijk bericht ter griffie in te leveren of op een door hem te bepalen terechtzitting mondeling verslag te doen of door een door hen aangewezen ambtenaar te laten doen.
3.
Desgevorderd kan de rechter bepalen dat een vonnis, waarbij aan anderen dan aan gebruikers of gewezen gebruikers krachtens een persoonlijk of zakelijk recht de ontruiming wordt bevolen van een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan, tot een jaar na de dag waarop het vonnis wordt uitgesproken dan wel bekrachtigd, of, indien de rechter een termijn bepaalt als bedoeld in het eerste lid, tot een jaar na de dag waarop die datum verstrijkt, ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet.
Artikel 558
Deze afdeling is mede van toepassing, indien een gehele of gedeeltelijke al of niet tijdelijke ontruiming nodig is, omdat:
a. de executant overeenkomstig artikel 299 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is gemachtigd ten aanzien van een onroerende zaak zelf datgene te verrichten waartoe nakoming van een jegens hem bestaande verplichting zou hebben geleid; of
b. de executant krachtens de door hem verkregen uitspraak gerechtigd is werkzaamheden op of aan een onroerende zaak te verrichten en degene tegen wie de tenuitvoerlegging zich richt, gehouden is dit te gedogen.
Artikel 562a
In deze titel wordt onder schepen mede verstaan schepen in aanbouw.
1.
Het beslag op schepen moet worden voorafgegaan door een aan de eigenaar of boekhouder te betekenen exploit van een deurwaarder, houdende een bevel om binnen vierentwintig uur aan de executoriale titel te voldoen. Eerst na verloop van die termijn kan het beslag worden gelegd.
2.
Indien er echter vrees bestaat dat het schip spoedig naar een andere plaats zal vertrekken kan de voorzieningenrechter van de rechtbank, ook op mondeling verzoek van de deurwaarder, bepalen dat deze ook zonder voorafgaand bevel tot de inbeslagneming kan overgaan.
3.
In dat geval zal, in afwijking van artikel 430, derde lid, de betekening van de titel tezamen met die van het proces-verbaal van inbeslagneming kunnen geschieden.
1.
Het beslag op schepen wordt aan boord daarvan gedaan.
2.
De deurwaarder kan zich doen bijstaan door één of twee getuigen, wier naam en woonplaats hij in dat geval in het in artikel 565 bedoelde proces-verbaal zal vermelden en die dat stuk mede zullen ondertekenen.
3.
De deurwaarder kan een bewaarder aan boord stellen en de nodige maatregelen nemen om het vertrek van het schip te beletten.
1.
Het beslag geschiedt bij een proces-verbaal van een deurwaarder dat, behalve de gewone formaliteiten, op straffe van nietigheid inhoudt:
a. de vermelding van de voornaam, naam en woonplaats van de executant;
b. de vermelding van de titel uit hoofde waarvan het beslag wordt gelegd;
c. een opgave van het bedrag dat krachtens deze titel aan de executant verschuldigd is;
d. de naam en de woonplaats van de eigenaar of de boekhouder, de naam van de kapitein of de schipper, telkens indien zij bekend zijn, en de naam en woonplaats van hem jegens wie de onder b bedoelde titel luidt, indien deze een ander is dan de eigenaar;
e. de naam, de soort en de ruimte van het schip en, zo het schip te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de gegevens omschreven in artikel 21, eerste lid onder c Kadasterwet;
f. de algemene omschrijving van het scheepstoebehoren.
2.
In het proces-verbaal moet de executant tot het einde van de executie woonplaats kiezen in Nederland:
a. in geval in het proces-verbaal een notaris wordt aangewezen ten overstaan van wie de verkoop met toepassing van artikel 570 zal plaatsvinden: bij die notaris of bij een advocaat;
b. in geval het voornemen bestaat de verkoop met toepassing van artikel 575 te doen plaats vinden voor de rechtbank: bij een advocaat;
c. in geval de verkoop dient plaats te vinden met toepassing van artikel 576: bij de deurwaarder of bij een advocaat.
3.
Het proces-verbaal wordt binnen acht dagen betekend aan de eigenaar van het schip of, als deze een rederij is en een boekhouder heeft, aan de boekhouder, alsmede aan degene jegens wie de in het eerste lid onder b bedoelde titel luidt, indien dit een andere is dan de eigenaar.
4.
Indien de eigenaar van het schip of de boekhouder niet bekend is, kan aan de eis van het vorige lid worden voldaan doordat het proces-verbaal wordt betekend aan boord aan de kapitein of de schipper of zijn plaatsvervanger; zo deze niet te bereiken zijn, vindt de betekening plaats door een afschrift van het betekende proces-verbaal aan boord van het schip aan te plakken.
5.
Artikel 435 lid 3 is niet van toepassing.
1.
Het proces-verbaal van inbeslagneming van schepen die te boek staan in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, zal worden ingeschreven in die registers.
2.
Een vervreemding, bezwaring, onderbewindstelling, verhuring of vervrachting, totstandgekomen na de inschrijving van het proces-verbaal, kan niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen.
3.
De in artikel 565, derde lid, bedoelde betekening dient tevens binnen acht dagen na de inschrijving te geschieden.
4.
Artikel 513a is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 567
Een inbeslagneming van schepen die niet te boek staan in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, heeft tot gevolg dat een vervreemding, bezwaring, onderbewindstelling, verhuring of vervrachting, totstandgekomen na de in artikel 565, derde lid, bedoelde betekening, niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen.
Artikel 568
Indien op een in beslag genomen schip dat te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, een of meer hypotheken rusten, zijn de artikelen 508 en 509 van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien meer schuldeisers op hetzelfde schip beslag hebben gelegd, zal de executie plaatsvinden op vervolging van degene die het oudste executoriale beslag heeft gelegd.
2.
De voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied de verkoop zal plaats vinden, kan op verzoek van een schuldeiser die later beslag heeft gelegd, bepalen dat deze de executie zal overnemen, indien de executant de executie niet met redelijke spoed voortzet.
3.
Tegen een beschikking als bedoeld in het tweede lid is geen hogere voorziening toegelaten.
4.
Bij toepassing van het tweede lid wordt de overneming bij exploit aangezegd aan de in artikel 565, derde en vierde lid, aangewezen personen.
1.
De executoriale verkoop geschiedt ten overstaan van een bevoegde notaris, tenzij de executant gebruik maakt van de hem in artikel 575 toegekende bevoegdheid of artikel 576 van toepassing is.
2.
In geval van verkoop ten overstaan van een notaris zijn de artikelen 514, tweede en derde lid, 515, 517, tweede lid, 518, 519, eerste lid, 523, 525 en 528-540 van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan in de volgende bepalingen van deze afdeling niet wordt afgeweken.
3.
Artikel 517, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de verwijzing naar de artikelen 524a en 525 lid 4. Voorts legt de notaris een exemplaar van de veilingvoorwaarden te zijnen kantore neer ter inzage voor het publiek in plaats van plaatsing van de veilingvoorwaarden op de in artikel 516, eerste lid, bedoelde website of websites.
4.
In afwijking van artikel 525 zal de geëxecuteerde op enkel vertoon van het proces-verbaal tot ontruiming worden genoodzaakt op de wijze bepaald bij de artikelen 556 en 557.
1.
Geen verkoop zal kunnen plaatsvinden dan na verloop van veertien dagen, nadat zij bekend zal zijn gemaakt door aanplakking volgens plaatselijk gebruik, die in elk geval mede op een in het oog vallende plaats van het schip geschiedt, en door aankondiging in een ter plaatse waar het schip zich bevindt verspreid dagblad.
2.
Geldt het de verkoop van een buitenlands zeeschip, dan wordt een kennisgeving bovendien, zo mogelijk, geplaatst in één of meer door de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied de verkoop zal plaatsvinden, aan te wijzen nieuwsbladen van het land waartoe het schip behoort. Geldt het de verkoop van een binnenschip dat teboekstaat in een Verdragsregister als bedoeld in artikel 781 onder d van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel in enig soortgelijk buitenlands register, dan wordt een kennisgeving bovendien, zo mogelijk, geplaatst in één of meer door de voorzieningenrechter van de rechtbank aan te wijzen nieuwsbladen van het land, waar het register wordt gehouden.
3.
Geldt het de verkoop van een buitenlands zeeschip of van een binnenschip dat teboekstaat in een register als genoemd in artikel 781 onder d van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel van een in enig soortgelijk buitenlands register teboekstaand binnenschip, dan wordt in plaats van een termijn van veertien dagen in acht genomen de door de voorzieningenrechter van de rechtbank te bepalen termijn.
4.
Het in het derde lid bepaalde geldt eveneens, indien het de verkoop betreft van een binnenschip, dat niet in een der in artikel 781 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek genoemde registers, noch in enig ander soortgelijk buitenlands register teboekstaat en dat een vrachtschip is van 20 of meer tonnen laadvermogen dan wel een ander binnenschip is met 10 of meer kubieke meters verplaatsing, zijnde de in kubieke meters uitgedrukte waterverplaatsing tussen het vlak van inzinking van het lege binnenschip in zoet water en het vlak van de grootste toegelaten diepgang.
5.
De in het tweede tot en met vierde lid bedoelde beslissingen van de voorzieningenrechter worden gegeven op verzoek van de executant of de notaris, ten overstaan van wie de verkoop zal geschieden. Tegen toewijzing van het verzoek is geen hogere voorziening toegelaten.
Artikel 572
De in artikel 571 bedoelde aanplakkingen en aankondigingen moeten inhouden:
a. naar gelang de verkoop zal plaatsvinden met toepassing van artikel 570, 575 of 576 de naam van de notaris ten overstaan van wie de verkoop zal geschieden, de rechtbank voor welke de verkoop zal plaatsvinden of de naam van de deurwaarder die met de verkoop is belast;
b. de voornaam, naam en woonplaats van de executant, alsmede de door deze met inachtneming van artikel 565, tweede lid gekozen woonplaats;
c. de titel uit hoofde waarvan de verkoop plaatsvindt, en het bedrag dat krachtens deze titel aan de executant verschuldigd is;
d. de naam en de woonplaats van de eigenaar of de boekhouder van het in beslag genomen schip, indien een en ander bekend is, alsmede van hem jegens wie de onder c bedoelde titel luidt, indien deze een ander is dan de eigenaar;
e. de naam van het schip;
f. de scheepsruimte;
g. de plaats waar het schip zich bevindt;
h. de plaats, de dag en het uur, waarop de verkoop zal plaatshebben.
Artikel 573
Vindt verkoop ten overstaan van een notaris plaats van een schip dat niet te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, dan vinden de in artikel 515, tweede lid, en 517, eerste lid, bedoelde mededelingen plaats aan de rechthebbenden en beslagleggers die aan de notaris bekend zijn.
Artikel 574
In het in artikel 573 bedoelde geval is artikel 525, eerste en tweede lid, niet van toepassing, en geschiedt de levering met toepassing van de regels die ter zake van levering van een schip van de betreffende soort in acht dienen te worden genomen.
1.
Geldt de verkoop een buitenlands zeeschip, dan kan zij ook plaats vinden voor de rechtbank ter openbare terechtzitting. De executant verzoekt daartoe aan de rechtbank voor welke hij voornemens is de executie te doen plaatsvinden, bepaling van dag en uur van de verkoop. De rechtbank stelt deze vast met inachtneming van de in het tweede lid bedoelde termijnen waarbinnen geen verkoop kan plaatsvinden.
2.
De verkoop kan, onverminderd de in artikel 571 voorgeschreven termijn, niet plaats vinden voordat dertig dagen zijn verstreken nadat de executant ter griffie heeft gedeponeerd:
a. de veilingvoorwaarden;
b. een verklaring van de deurwaarder of van een advocaat dat aan de in artikel 571, eerste lid, voorgeschreven aanplakkingen en aankondigingen is voldaan, waarbij exemplaren daarvan zijn gevoegd;
c. een door een advocaat opgestelde en ondertekende lijst van de bekende rechthebbenden en beslagleggers op het schip.
3.
De executant deelt onverwijld aan de in het tweede lid onder c bedoelde rechthebbenden en beslagleggers schriftelijk dag en uur van de verkoop mede en deponeert ter griffie een verklaring van een advocaat dat aan dit voorschrift is voldaan.
4.
Tenminste drie dagen voor de aanvang van de verkoop stelt de voorzieningenrechter van de rechtbank een staat van geschatte kosten van de executie op, die op de griffie en ter terechtzitting ter inzage wordt gegeven.
5.
De verkoop geschiedt eerst bij opbod en vervolgens bij afmijning. Met betrekking tot de veilingvoorwaarden zijn de artikelen 517, tweede lid, en 518 van overeenkomstige toepassing.
De executant geeft schriftelijk van de verkoop kennis aan de geëxecuteerde en de hem bekende rechthebbenden en beslagleggers.
6.
Tegen het vonnis van verkoop en toewijzing is geen hogere voorziening toegelaten.
7.
Artikel 538 is van overeenkomstige toepassing. De dagvaarding waarbij het verzet plaatsvindt, wordt mede aan de griffier betekend. Deze betekening schorst de executie.
8.
De rechtbank kan op verzoek van de executant nader dag en uur van de verkoop vaststellen. In dat geval vinden de in artikel 571, eerste lid, bedoelde aanplakkingen en aankondigingen opnieuw plaats.
1.
De verkoop zal geschieden als die van andere roerende zaken, indien het beslag gelegd is op:
a. zeeschepen, waarvan de bruto-inhoud minder dan 20 kubieke meters of de brutotonnage minder dan 6 bedraagt of, in geval van een schip in aanbouw zal bedragen, en die niet te boek staan in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, of op
b. binnenschepen als bedoeld in het tweede lid van artikel 785 van Boek 8 onder a van het Burgerlijk Wetboek, die niet te boek staan in een der registers genoemd in artikel 781, onder c en d, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, noch in enig ander soortgelijk buitenlands register.
2.
De bekendmaking zal geschieden door aankondiging in een dagblad, verspreid ter plaatse waar het schip zich bevindt, en door aanplakking naar plaatselijk gebruik en in elk geval op een in het oog vallende plaats van het schip.
1.
De koopprijs wordt gestort in handen van de notaris, de griffier of de deurwaarder, naar gelang de verkoop plaats heeft gevonden met toepassing van artikel 570, 575 of 576, dan wel bij een door de notaris, de griffier of deurwaarder aan te wijzen bewaarder die aan de eisen van artikel 445 voldoet, telkens onverminderd de bevoegdheid van de koper om in afwachting van de betaling voldoende zekerheid te stellen.
2.
Bij gebreke van een zodanige betaling, bewaring of zekerheidsstelling is de executant bevoegd het schip ten laste van de koper met inachtneming van artikel 570 en volgende wederom te verkopen. De executant is tot deze verkoop gehouden, indien een van de bij de opbrengst direct belanghebbenden dit verlangt.
1.
Door betaling van de koopprijs, onderscheidenlijk zekerheidsstelling of in bewaringgeving overeenkomstig artikel 577, eerste lid, wordt het schip bevrijd van de daarop bij voorrang verhaalbare vorderingen en vervallen de daarop gelegde beslagen, alsook de beperkte rechten die niet tegen de verkoper ingeroepen kunnen worden of ter zake waarvan artikel 517, tweede lid, is toegepast.
2.
Ter zake van schepen die teboekstaan in het in artikel 193 van Boek 8 of 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek genoemde register is artikel 273, tweede en derde lid, van Boek 3, van het Burgerlijk Wetboek, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bevoegd is de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen wier rechtsgebied de verkoop heeft plaatsgevonden.
Artikel 579
Bij de executie door een hypotheekhouder van een schip dat te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, zijn de artikelen 544 en 545 van overeenkomstige toepassing. De executie geschiedt voorts met toepassing van de artikelen 570, 571, eerste lid, en 572.
Artikel 580
Op de verdeling van de opbrengst zijn de artikelen 551-552 van overeenkomstige toepassing. Is een schip verkocht als bedoeld in artikel 576, dan zijn de artikelen 480-490a, 490c en 490d van toepassing.
1.
In geval bij een executoriale verkoop van een schip voor één prijs mede scheepstoebehoren is verkocht, dat ten tijde van de verkoop aan een ander dan de eigenaar van het schip toebehoorde en deze ander de eigendom van het scheepstoebehoren als gevolg van de verkoop verloren heeft, wordt aan hem uit de netto-opbrengst met voorrang boven allen jegens wie hij zijn recht ten tijde van de verkoop kon inroepen, een vergoeding uitgekeerd ten bedrage van de waarde die het scheepstoebehoren ten tijde van de executie naar schatting had.
2.
Ingeval er bij de verdeling van de netto-opbrengst deelnemers aan de rangregeling zijn, wier recht of voorrang niet gelijkelijk schip en scheepstoebehoren betreft, is artikel 553 van overeenkomstige toepassing.
1.
De executie tot afgifte van een schip vangt aan met een bevel als bedoeld in artikel 563, dat van overeenkomstige toepassing is.
2.
De executie geschiedt doordat de deurwaarder het schip, zonodig met overeenkomstige toepassing van de artikelen 556-558, onder zich neemt en afgeeft aan degene die het krachtens de executoriale titel moet ontvangen.
3.
De artikelen 444-444b, 492, eerste, tweede en vierde lid, 497, 499, 500 en 564 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 444b de waarde van het schip in de plaats treedt van de vordering waarvoor het beslag is gelegd.
1.
De in artikel 1300 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek opgenomen begripsomschrijvingen gelden ook voor de onderhavige afdeling.
2.
In deze afdeling wordt voorts verstaan onder:
a. het Verdrag van Chicago: het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Stb. 1947, H 165);
b. nationaliteitsregister: een register als bedoeld in artikel 17 van het Verdrag van Chicago.
1.
Het beslag op een luchtvaartuig dat in de openbare registers of in een verdragsregister te boek staat, moet worden voorafgegaan door een aan de geëxecuteerde te betekenen exploit van een deurwaarder, houdende een bevel om binnen vierentwintig uur aan de executoriale titel te voldoen. Eerst na verloop van die termijn kan het beslag worden gelegd.
2.
De voorzieningenrechter van de rechtbank kan, ook op mondeling verzoek van de deurwaarder, bepalen dat deze ook zonder voorafgaand bevel tot inbeslagneming kan overgaan.
3.
In dat geval zal, in afwijking van artikel 430, derde lid, de betekening van de titel tezamen met die van het proces-verbaal van inbeslagneming kunnen geschieden.
1.
De deurwaarder legt het beslag ter plaatse waar het luchtvaartuig zich bevindt bij een proces-verbaal dat behalve de gewone formaliteiten, op straffe van nietigheid inhoudt:
a. de vermelding van de voornaam, naam en woonplaats van de executant en de naam en woonplaats van de geëxecuteerde;
b. de vermelding van de titel uit hoofde waarvan het beslag wordt gelegd;
c. een opgave van de vordering waarvoor het beslag wordt gelegd;
d. de kentekenen van het luchtvaartuig en een korte aanduiding van de inhoud van het bewijs van inschrijving, bedoeld in artikel 29 van het Verdrag van Chicago, dan wel de vermelding dat dit hem, deurwaarder, bij navraag niet is vertoond;
e. het adres van de in artikel III, eerste lid, van het Verdrag van Genève bedoelde dienst;
f. een keuze van woonplaats ten kantore van de deurwaarder die het beslag legt en, desgewenst, in Nederland ten kantore van een advocaat.
2.
De deurwaarder kan zich doen bijstaan door een of twee getuigen, wier naam en woonplaats hij in dat geval in het procesverbaal zal vermelden en die dit stuk mede zullen ondertekenen.
3.
De deurwaarder neemt de nodige maatregelen om vertrek van het luchtvaartuig te beletten. Hij is gerechtigd het luchtvaartuig of enig onderdeel daarvan in gerechtelijke bewaring te geven, waartoe hij tot verplaatsing binnen Nederland mag overgaan. De artikelen 445, tweede zin, en 446, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Wanneer beslag is gelegd op een luchtvaartuig dat te boek staat in de openbare registers, zal het proces-verbaal van inbeslagneming daarin worden ingeschreven.
2.
Wanneer beslag is gelegd op een in een verdragsregister teboekstaand luchtvaartuig, zendt de deurwaarder een door hem gewaarmerkt afschrift van het proces-verbaal ten spoedigste rechtstreeks aangetekend en zo mogelijk per luchtpost naar de in artikel III, eerste lid, van het Verdrag van Genève bedoelde dienst, alsmede aan de bewaarder van het nationaliteitsregister, waar het luchtvaartuig is ingeschreven.
3.
In elk geval zal het proces-verbaal van beslag op straffe van nietigheid binnen drie dagen na het leggen daarvan aan de geëxecuteerde worden betekend.
Artikel 584e
Een vervreemding, bezwaring of onderbewindstelling tot stand gebracht na de inschrijving in de openbare registers, kan niet tegen de beslaglegger of de koper ter executie worden ingeroepen, wanneer deze totstandbrenging geschiedde door de geëxecuteerde, terwijl hij kennis droeg van het beslag.
1.
De beslaglegger legt op de griffie van de rechtbank in welker rechtsgebied het luchtvaartuig zich dan bevindt, neer een afschrift van het proces-verbaal van inbeslagneming, alsmede een uittreksel uit de registratie voor luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 102, eerste lid, van de Kadasterwet, dat ten minste de gegevens bevat, bedoeld in artikel 92, tweede lid, Kadasterwet, onder a, c, d, e, f, g en j, alsmede de gegevens omtrent niet doorgehaalde voorlopige aantekeningen, dan wel een soortgelijk uittreksel uit het verdragsregister.
2.
Hij verzoekt voorts aan deze rechtbank:
a. benoeming van een rechter-commissaris voor de verificatie van de rechten waaraan het luchtvaartuig is onderworpen, en van de vorderingen die daarop verhaalbaar zijn;
b. vaststelling van plaats, dag en uur, waarop de verkoop en de toewijzing zullen plaats hebben. Deze dag moet tenminste 7 weken liggen na de dagtekening van de beschikking der rechtbank;
c. vaststelling van de dag, voor welke zij, die beweren rechten en vorderingen als bedoeld onder a te bezitten, deze bij de rechter-commissaris moeten kenbaar maken. Deze dag mag niet meer dan 4 weken voor de dag van de verkoop liggen.
Artikel 282a is van toepassing.
3.
Ten minste 6 weken voor de voor de verkoop bestemde dag brengt hij deze te 's-Gravenhage ter openbare kennis op de wijze als voorgeschreven bij algemene maatregel van bestuur. Wanneer beslag is gelegd op een in een verdragsregister teboekstaand luchtvaartuig brengt hij de verkoop tevens ter openbare kennis ter plaatse, waar het nationaliteitsregister waarin het luchtvaartuig is ingeschreven, is gevestigd, op de wijze daar voorgeschreven.
4.
Hij verwittigt voorts 6 weken voor de voor de verkoop bestemde dag degenen die in de registratie voor luchtvaartuigen, bedoeld in artikel 92 Kadasterwet of in een verdragsregister, als beperkt gerechtigd of beslaglegger staan vermeld, van de voorgenomen verkoop bij aangetekende brief, alsmede zo mogelijk bij per luchtpost verzonden aangetekende brief, beide gericht naar hun woonplaatsen vermeld in de registratie voor luchtvaartuigen dan wel in het verdragsregister.
Artikel 584g
De kennisgevingen uit hoofde van artikel 584f derde lid, behelzen:
a. de voornaam, de naam, en woonplaats van de executant;
b. de korte vermelding van de titel, uit kracht waarvan hij beslag heeft gelegd;
c. de vordering, waarvoor het beslag is gelegd;
d. de door hem in het proces-verbaal gekozen woonplaats;
e. de veilingvoorwaarden;
f. de door de rechtbank op grond van artikel 584f tweede lid, gegeven beschikkingen.
Artikel 584h
Op verzoek van de executant kan de rechtbank ook na het verstrijken van de krachtens artikel 584f, tweede lid onder c, door haar gestelde termijn, nader plaats, dag en uur, waarop de verkoop en de toewijzing zullen plaats hebben, vaststellen alsmede een nadere dag, voor welke de in artikel 584f bedoelde vorderingen bij de rechter-commissaris moeten zijn kenbaar gemaakt. De rechtbank neemt bij deze nadere vaststelling, welke zij slechts éénmaal kan verrichten, de termijnen, vermeld in artikel 584f, in acht en stelt overigens die voorwaarden, welke haar dienstig voorkomen. De executant vervult de formaliteiten, vermeld in artikel 584f leden 3 en 4 en in artikel 584g.
1.
Na het verstrijken van de krachtens artikel 584f, tweede lid onder c of 584h door de rechtbank gestelde termijn maakt de rechter-commissaris uit de ingediende beweringen een staat op van de in artikel 584f tweede lid, bedoelde rechten en vorderingen.
2.
De artikelen 483a-490a 490c en 490d zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover uit de volgende artikelen van deze afdeling niet anders voortvloeit.
1.
De in artikel 484 bedoelde nederlegging en mededeling vinden plaats ten minste twee weken voor de voor de verkoop vastgestelde dag.
2.
De rechter-commissaris sluit de lijst van rechten en vorderingen niet voor het voor de verkoop vastgestelde tijdstip; tot dit tijdstip kunnen schuldeisers tegenspraak doen.
1.
Indien voor het tijdstip van de verkoop geen tegenspraak is gedaan dan tegen rechten en vorderingen die in rang na die van de executant komen, sluit de rechter-commissaris de lijst en wordt tot verkoop overgegaan.
2.
Indien voor het tijdstip van verkoop wel tegenspraak als bedoeld in het vorige lid is gedaan, verdaagt de rechtercommissaris de verkoop.
3.
Zodra op de tegenspraak is beslist bij een vonnis, dat in kracht van gewijsde is gegaan, sluit de rechter-commissaris op verzoek van de executant de lijst en bepaalt hij plaats, dag en uur, waarop de verkoop en de toewijzing zullen plaats hebben. Deze dag moet tenminste 7 weken liggen na de dagtekening van de beschikking van de rechter-commissaris.
4.
De executant vervult in dat geval opnieuw de formaliteiten vermeld in artikel 584f, derde lid. Hij verwittigt voorts hen, die een bewering hebben ingediend, alsmede de in artikel 584f, vierde lid, bedoelde beperkt gerechtigden en beslagleggers, van de voorgenomen verkoop bij aangetekende brief, alsmede, zo mogelijk, bij per luchtpost verzonden aangetekende brief.
1.
Iedere schuldeiser, wiens vordering op de door de rechter-commissaris vastgestelde lijst rang neemt boven die van de beslaglegger, kan bij de verkoop diens plaats innemen mits hij de beslaglegger ten minste 7 dagen voor de verkoop van zijn voornemen hiertoe bij aangetekende brief heeft kennis gegeven.
2.
Indien de beslaglegger de uitwinning niet of niet op de bepaalde dag vervolgt, heeft iedere schuldeiser, wiens vordering op de door de rechter-commissaris vastgestelde lijst rang neemt boven die van de beslaglegger, het recht dit te doen. Dit recht vervalt, wanneer hij, na aanmaning door een belanghebbende, er binnen een redelijke termijn geen gebruik van maakt. De schuldeiser, die van dit recht gebruik wenst te maken, vervult in dat geval opnieuw de formaliteiten vermeld in artikel 584k, vierde lid; artikel 584g vindt, voor zover mogelijk, overeenkomstige toepassing.
1.
De verkoop geschiedt bij opbod en vervolgens bij afmijning voor de rechter-commissaris met inachtneming van de veilingvoorwaarden zoals hiervan door de beslaglegger is kennisgegeven of zoals deze door de rechter-commissaris op verzoek van een belanghebbende nader zijn bepaald, en overigens op de door de rechter-commissaris na raadpleging van de executant te bepalen wijze.
2.
De rechter-commissaris beslist over de toewijzing. Toewijzing vindt niet plaats, wanneer niet alle vorderingen, welke op de door de rechter-commissaris vastgestelde lijst als bevoorrecht boven de vordering van hem, op wiens verzoek de verkoop geschiedt, voorkomen, uit de opbrengst worden voldaan of door de koper te zijnen laste worden genomen.
3.
In het in het vorige lid bedoelde geval blijven de kosten van uitwinning ten laste van hem, op wiens verzoek de verkoop geschiedt.
1.
De koopprijs wordt binnen twee dagen voldaan in handen van de griffier van de rechtbank binnen welker rechtsgebied de verkoop is geschied dan wel bij een door de griffier aan te wijzen bewaarder die aan de eisen van artikel 445 voldoet. De griffier voldoet daaruit op last van de rechter-commissaris de kosten van de executie die in het gezamenlijk belang van de schuldeisers zijn gemaakt en keert de netto-opbrengst uit overeenkomstig de door de rechter-commissaris opgestelde lijst, zodra deze gesloten is.
2.
Schiet de koper in de nakoming van de koopovereenkomst tekort, dan zijn de artikelen 527-529 van overeenkomstige toepassing.
1.
De koper verkrijgt de eigendom van een in het register teboekstaand luchtvaartuig door inschrijving van het proces-verbaal van toewijzing.
2.
De bewaarder van de registers weigert inschrijving, indien niet tevens een verklaring van de griffier wordt overgelegd dat de koopprijs in zijn handen is gestort.
3.
De koper verkrijgt de eigendom van een in het verdragsregister teboekstaand luchtvaartuig door de voldoening van de koopprijs.
1.
Tenzij in de veilingvoorwaarden anders is bepaald, vervallen door de levering aan de koper en de voldoening van de koopprijs alle op een in het register teboekstaand luchtvaartuig rustende rechten, voor zover deze niet rang nemen boven het recht van de executant, alsmede de rechten die niet op de lijst van de rechter-commissaris voorkomen. De ingeschreven overeenkomsten, bedoeld in de artikelen 1308 en 1309 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, worden ontbonden, voor zover de daaruit voortvloeiende rechten rang nemen na de vordering van de executant. Aldus waardeloos geworden inschrijvingen van hypotheken en beslagen worden ambtshalve doorgehaald.
2.
Tenzij in de veilingvoorwaarden anders is bepaald, vervallen door de eigendomsverkrijging overeenkomstig artikel 584o, derde lid, alle in het vorige lid bedoelde rechten die op een in het verdragsregister teboekstaand luchtvaartuig rusten.
Artikel 584q
Indien het beslag en de executie niet overeenkomstig deze afdeling hebben plaats gevonden, kan een ieder, die daardoor is benadeeld, binnen zes maanden na de toewijzing vorderen dat de rechtbank binnen welker rechtsgebied de verkoop is geschied de verkoop en daaropgevolgde eigendomsovergang vernietigt. Indien deze vorderingen een in het register teboekstaand luchtvaartuig betreft, moet zij op straffe van niet ontvankelijkheid binnen drie dagen na de instelling daarvan in de openbare registers worden ingeschreven.
1.
De executie tot afgifte van een in het register of een verdragsregister teboekstaand luchtvaartuig vangt aan met een bevel als bedoeld in artikel 584b, dat van overeenkomstige toepassing is.
2.
De executie geschiedt doordat de deurwaarder het luchtvaartuig onder zich neemt en afgeeft aan degene die het krachtens executoriale titel moet ontvangen.
3.
De artikelen 444-444b, 492, eerste, tweede en vierde lid, 497, 499, 500 en 584c zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 444b de waarde van het luchtvaartuig in de plaats treedt van de vordering waarvoor het beslag is gelegd.
Artikel 585
De rechter kan op verlangen van de schuldeiser de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang toestaan van:
a. vonnissen en beschikkingen, voor zover zij een veroordeling tot iets anders dan het betalen van geld inhouden;
b. vonnissen, beschikkingen en authentieke akten waarbij een uitkering tot levensonderhoud, krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek verschuldigd, daaronder begrepen het verschuldigde voor verzorging en opvoeding van een minderjarige en voor levensonderhoud en studie van een meerderjarige die de leeftijd van een en twintig jaren niet heeft bereikt, is bevolen of toegezegd, alsmede beschikkingen waarbij een uitkering krachtens artikel 85, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek door de ene echtgenoot of geregistreerde partner aan de andere verschuldigd, is bevolen, en beschikkingen tot verhaal op grond van de Participatiewet .
Artikel 586
Tenzij de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang reeds was toegestaan in het vonnis of de beschikking tot nakoming waarvan dit dwangmiddel strekt, wordt een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank. De vordering wordt ingesteld en behandeld als een kort geding.
Artikel 587
De rechter verklaart een vonnis, beschikking of akte als bedoeld in artikel 585 slechts uitvoerbaar bij lijfsdwang, indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt.
Artikel 588
Uitvoerbaarheid bij lijfsdwang wordt niet uitgesproken indien de schuldenaar buiten staat is aan de verplichting waarvoor tenuitvoerlegging bij lijfsdwang wordt verlangd, te voldoen.
1.
De tenuitvoerlegging van de lijfsdwang duurt ter zake van dezelfde verplichting ten hoogste een jaar.
2.
Strekt de verplichting van de schuldenaar tot nalaten, dan bepaalt de rechter de termijn gedurende welke de lijfsdwang kan worden ten uitvoer gelegd. Bij andere verplichtingen kan de rechter een termijn bepalen.
Artikel 590
De rechter kan zijn beslissing over de uitvoerbaarheid bij lijfsdwang voor een door hem te bepalen termijn aanhouden.
1.
Behoudens verlof tot dadelijke tenuitvoerlegging, kan lijfsdwang niet worden ten uitvoer gelegd dan een dag na betekening van het vonnis of de beschikking waarin de uitvoerbaarheid bij lijfsdwang is toegestaan.
2.
Het exploot houdt mede een bevel tot nakoming in.
1.
De deurwaarder heeft voor de ingijzelingstelling van de schuldenaar toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Artikel 444, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2.
De schuldenaar mag niet worden gegijzeld zolang een vrijgeleide duurt, waarvan de tijd moet worden bepaald door de rechter die het heeft gegeven teneinde de schuldenaar voor zich te laten verschijnen.
Artikel 593
De ingijzelingstelling kan op alle dagen en uren plaatsvinden.
Artikel 594
De deurwaarder kan zich door een of twee getuigen doen bijstaan.
Artikel 595
De deurwaarder kan de sterke arm verzoeken bij de aanhouding bijstand te verlenen.
Artikel 596
De gegijzelde schuldenaar wordt overgebracht naar een huis van bewaring.
1.
De schuldeiser schiet iedere dertig dagen een toereikende som tot onderhoud van de schuldenaar voor, volgens een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld tarief.
2.
Indien de schuldeiser niet aan het eerste lid voldoet, is de directeur van het huis van bewaring bevoegd de schuldenaar uit de gijzeling te ontslaan.
1.
Van de ingijzelingstelling en de insluiting in het huis van bewaring maakt de deurwaarder een akte op.
2.
De akte vermeldt:
a. het vonnis of de beschikking waarin de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang is toegestaan;
b. de datum van de betekening;
c. de naam, de voornamen en de woonplaats van de schuldeiser;
d. een door de schuldeiser gekozen woonplaats in de gemeente waarin de schuldenaar is ingesloten;
e. de voornamen, de naam en het kantooradres van de deurwaarder;
f. de naam en de woonplaats van de schuldenaar;
g. plaats en tijdstip van de ingijzelingstelling en, indien daarbij getuigen aanwezig waren, hun namen en woonplaatsen;
h. het voorschot van onderhoud voor ten minste dertig dagen;
i. de vermelding dat de schuldenaar een afschrift van de akte heeft ontvangen.
3.
Bij het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner zijn de artikelen 10 en 11, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden op de akte, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing. Is na het binnentreden de schuldenaar niet gegijzeld, dan maakt de deurwaarder, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 10 en 11, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden en van het tweede lid, onder a, b, c, e, f en g, eveneens een akte op.
1.
De directeur van het huis van bewaring schrijft de gegevens bedoeld in artikel 598, tweede lid, onder a tot en met h, in in zijn register.
2.
De deurwaarder verstrekt de directeur afschriften van het vonnis of de beschikking waarin de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang werd toegestaan en van de akte van insluiting. Deze afschriften worden bij het in het eerste lid bedoelde register gevoegd. Indien de deurwaarder de afschriften niet verstrekt, weigert de directeur de opname van de schuldenaar.
Artikel 600
De schuldenaar wordt uit de gijzeling ontslagen indien:
a. de schuldeiser daarin schriftelijk toestemt;
b. de schuldenaar alsnog zijn schuld met de verschenen rente betaalt dan wel zich, in het geval zijn verplichting een andere is dan de betaling van geld, onder het stellen van voldoende waarborg bereid verklaart daaraan te voldoen, een en ander onder betaling van vereffende kosten, de kosten van de gijzeling en de voorgeschoten onderhoudskosten;
c. de gijzeling een zodanig nadelige invloed op de gezondheid van de schuldenaar heeft dat zijn leven daardoor in gevaar komt;
d. de schuldenaar buiten staat is te voldoen aan de prestatie waartoe hij verplicht is;
e. het belang van de schuldeiser voortzetting van de gijzeling niet rechtvaardigt;
f. toepassing van een ander dwangmiddel alsnog redelijkerwijs voldoende uitkomst kan bieden.
1.
De rechter kan op vordering van een der partijen de wederpartij veroordelen tot betaling van een geldsom, dwangsom genaamd, voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan, onverminderd het recht op schadevergoeding indien daartoe gronden zijn. Een dwangsom kan echter niet worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom.
2.
De dwangsom kan ook voor het eerst in verzet of in hoger beroep worden gevorderd.
3.
De dwangsom kan niet worden verbeurd vóór de betekening van de uitspraak waarbij zij is vastgesteld.
4.
De rechter kan bepalen dat de veroordeelde pas na verloop van een zekere termijn de dwangsom zal kunnen verbeuren.
Artikel 611b
De rechter kan de dwangsom hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid of per overtreding vaststellen. In de laatste twee gevallen kan de rechter eveneens een bedrag bepalen waarboven geen dwangsom meer verbeurd wordt.
Artikel 611c
De dwangsom, eenmaal verbeurd, komt ten volle toe aan de partij die de veroordeling heeft verkregen. Deze partij kan de dwangsom ten uitvoer leggen krachtens de titel waarbij zij is vastgesteld.
1.
De rechter die een dwangsom heeft opgelegd, kan op vordering van de veroordeelde de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen.
2.
Voor zover de dwangsom verbeurd was voordat de onmogelijkheid intrad, kan de rechter haar niet opheffen of verminderen.
1.
De dwangsom kan gedurende het faillissement van de veroordeelde niet worden verbeurd.
2.
Dwangsommen die vóór de faillietverklaring verbeurd zijn, worden in het passief van het faillissement niet toegelaten.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing in de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, met dien verstande dat dwangsommen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling kunnen worden opgelegd en verbeurd ter zake van vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling niet werkt.
1.
Na overlijden van de veroordeelde wordt een dwangsom die op een bepaald bedrag per tijdseenheid is vastgesteld, niet verder verbeurd, maar de vóór het overlijden verbeurde dwangsommen blijven verschuldigd. De dwangsom wordt door erfgenamen van de veroordeelde pas opnieuw verbeurd nadat de rechter die haar heeft opgelegd, aldus heeft beslist. De rechter kan het bedrag en de voorwaarden ervan wijzigen.
2.
Andere dwangsommen kunnen, op vordering van de erfgenamen, door de rechter die ze heeft opgelegd, worden opgeheven of verminderd, hetzij blijvend hetzij tijdelijk, en, in voorkomend geval, met ingang van de dag waarop de veroordeelde overleden is.
1.
Een dwangsom verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop zij verbeurd is.
2.
De verjaring wordt geschorst door faillissement, toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen en ieder ander wettelijk beletsel voor tenuitvoerlegging van de dwangsom.
3.
De verjaring wordt ook geschorst zolang degene die de veroordeling verkreeg met het verbeuren van de dwangsom redelijkerwijze niet bekend kon zijn.
Artikel 611h
Voor de bepaling van de rechterlijke bevoegdheid en de vatbaarheid voor hoger beroep wordt geen rekening gehouden met de dwangsom.
Artikel 611i
Onder rechter in deze afdeling worden mede scheidsmannen begrepen.
Artikel 612
De rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, begroot, voor zover hem dit mogelijk is, de schade in het vonnis. Indien begroting in het vonnis hem niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat.
1.
De tenuitvoerlegging van een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat, vangt aan met de betekening aan de wederpartij van een staat waarin het beloop van de schade waarvan de vereffening wordt gevorderd, gespecificeerd wordt opgegeven.
2.
Het exploot vermeldt de roldatum en, indien dan een terechtzitting wordt gehouden, het uur daarvan. De bepalingen betreffende dagvaarding zijn van overeenkomstige toepassing. Bevoegd is de rechter die in eerste instantie over de hoofdzaak heeft geoordeeld.
Artikel 614
De schuldeiser kan in de schadestaat ook vereffening van de schade in andere vorm dan betaling van een geldsom vorderen.
Artikel 615
De schuldeiser kan, onverschillig of in de hoofdzaak reeds schadeposten waren gesteld, nieuwe posten in de schadestaat opnemen. Indien de wederpartij zich door de opneming in haar verdediging onredelijk bemoeilijkt acht, kan zij zich daartegen verzetten met overeenkomstige toepassing van artikel 130, eerste en tweede lid. Het verzet wordt in elk geval afgewezen, voor zover de schuldeiser ten tijde van de hoofdzaak niet met de schade bekend was.
Artikel 615a
Voor de toepassing van de artikelen 123, 127, 129, 130, 139 tot en met 147, 225 tot en met 228, 249 tot en met 253 worden hoofdzaak en schadestaatprocedure als afzonderlijke gedingen beschouwd.
Artikel 615b
De schuldenaar wordt veroordeeld de vastgestelde schade te voldoen. Op verlangen van de schuldeiser kan de rechter de schadeposten afzonderlijk toewijzen, zodra zij zijn komen vast te staan.
1.
Ingeval van geschil over een krachtens vonnis of beschikking te stellen zekerheid wordt daarover op vordering van de meest gerede partij in kort geding beslist door de voorzieningenrechter van de rechtbank, door wie of door wiens college de zaak in eerste aanleg is behandeld, of, in geval van een arbitraal vonnis, van de rechtbank ter griffie waarvan dat vonnis is nedergelegd.
2.
Gaat het om een vonnis of beschikking van de kantonrechter, dan wordt de vordering voor deze ingesteld. Gaat het om een uitspraak van een gerechtshof in eerste aanleg, dan wordt de vordering ingesteld voor de voorzieningenrechter van de rechtbank die naar de gewone regels in eerste aanleg bevoegd zou zijn.
3.
Zowel de rechter die het vonnis of de beschikking, bedoeld in de vorige leden, wijst als de rechter die over het geschil omtrent de te stellen zekerheid oordeelt, kan een termijn bepalen:
a. waarbinnen de zekerheid moet worden aangeboden of gesteld, op straffe van verval van de bevoegdheid met het oog op welker uitoefening de zekerheidstelling is bevolen;
b. waarbinnen een aangeboden zekerheid door de wederpartij moet worden aanvaard of geweigerd, op straffe van verval van haar bevoegdheid zekerheidstelling te eisen.
4.
De rechter die de termijn heeft bepaald, kan deze op verzoek van de meest gerede partij, in te dienen voordat de termijn is verstreken, verlengen. Tegen een beschikking krachtens dit lid is geen hogere voorziening toegelaten.
Artikel 621
Bevoegd tot het kennisnemen van een betwisting, als bedoeld in artikel 168 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, en van verzoeken tot verkoop als bedoeld in afdeling 1 van titel 3 van Boek 8 van dat Wetboek is de rechtbank van de woonplaats genoemd in artikel 194 zesde lid of artikel 784 zevende lid van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. Verkoop van het schip geschiedt slechts na verhoor of behoorlijke oproeping van de leden der rederij en de boekhouder, zo er een boekhouder is.
1.
Indien binnen één maand, nadat de boekhouder aan de leden der rederij kennis heeft gegeven van zijn verlangen als bedoeld in artikel 170 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, tussen hem en alle leden der rederij geen eenstemmigheid is verkregen omtrent de benoeming van de in dat artikel bedoelde deskundigen, zullen deze, in oneven getale, op verzoek van de boekhouder dan wel een lid der rederij, worden benoemd door de voorzieningenrechter van de rechtbank van de woonplaats genoemd in artikel 194 zesde lid of artikel 784, zevende lid van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
Indien binnen één maand, nadat een lid der rederij aan de andere leden daarvan kennis heeft gegeven van zijn verlangen als bedoeld in artikel 174 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, tussen hem en die andere leden geen eenstemmigheid is verkregen omtrent de benoeming van de in dat artikel bedoelde deskundigen, zullen deze, in oneven getale, op verzoek van het eerstgenoemde lid der rederij, worden benoemd door de voorzieningenrechter van de in het eerste lid genoemde rechtbank.
Artikel 623
Een vonnis verkregen tegen de rederij of tegen de boekhouder als zodanig kan op het gemeenschappelijke vermogen van de leden der rederij ten uitvoer worden gelegd en daarnaast voor ieders aandeel op het overige vermogen van die leden die ten dage dat de vordering, voor welke beslag wordt gelegd, is ontstaan, leden der rederij waren.
1.
Bevoegd tot kennisneming van verzoeken tot goedkeuring als bedoeld in artikel 1303, vierde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en tot machtiging tot doorhaling als bedoeld in de artikelen 195, 786 of 1304 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek zijn de rechtbank van de woonplaats, bedoeld in de artikelen 194, zesde lid, 784, zevende lid, of 1303, zesde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede de rechtbank binnen welker rechtsgebied het kantoor waar het schip te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, is gelegen.
2.
Machtiging wordt slechts verleend na verhoor of behoorlijke oproeping van degenen van wier recht of beslag uit een inschrijving blijkt of te wier gunste voorlopige aantekeningen bestaan. Deze machtiging wordt door de griffier der rechtbank op het verzoekschrift aangetekend.
3.
Bij de verzoeken, bedoeld in het eerste lid, is de tussenkomst van een advocaat niet vereist.
Artikel 625
Bevoegd tot kennisneming van verzoeken en vorderingen terzake van scheepshuurkoop is mede de rechtbank van de woonplaats als bedoeld in artikel 784 zevende lid van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.
1.
Een vervoerder kan terzake van het hem verschuldgide conservatoir beslag leggen op onder de vervoerovereenkomst aan boord van een schip vervoerde zaken gedurende één maand na de aanvang van de dag, waarop zij niet meer aan boord van het schip zijn, zolang niet een derde te goeder trouw en anders dan om niet daarop enig recht heeft verkregen.
2.
Het beslag wordt gelegd met toepassing van de regels betreffende conservatoir beslag op roerende zaken in handen van de schuldenaar. De artikelen 711, eerste lid, 461d en 708, tweede lid, zijn op dit beslag niet van toepassing.
Artikel 627
De aanwijzing van een derde, als bedoeld in artikel 481 tweede lid en artikel 946 tweede lid van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek of in enig desbetreffend partijbeding, geschiedt ten verzoeke van de meest gerede partij door de voorzieningenrechter van de rechtbank van de plaats, waar het daar bedoelde cognossement aan de vervoerder moet worden afgegeven.
Artikel 628
Op een verzoek van de vervoerder tot toestemming ten vervoer ontvangen zaken op te slaan, onder zichzelf te houden of daarvoor andere maatregelen te treffen wordt beslist door de voorzieningenrechter van de rechtbank, binnen welker rechtsgebied de zaken zich bevinden.
1.
Bevoegd tot het kennis nemen van geschillen tussen een vervoerder en een ontvanger, die niet de afzender was, inzake overeenkomsten tot vervoer geheel of gedeeltelijk per schip van een buiten Nederland gelegen plaats naar een in Nederland gelegen plaats van eindbestemming is de rechter binnen wiens rechtsgebied die plaats in Nederland ligt. Onder ontvanger wordt mede begrepen, hij, die een vordering instelt terzake van niet afgeleverde zaken.
2.
Nietig is ieder beding, waarbij van het eerste lid van dit artikel wordt afgeweken, tenzij zulk een beding
a. bevoegd verklaart een rechter van een met name genoemde plaats gelegen op het grondgebied van de staat waarin hetzij de vervoerder hetzij de ontvanger woonplaats heeft, dan wel
b. is neergelegd in een afzonderlijk, niet naar algemene voorwaarden verwijzend geschrift.
Artikel 630
Tot het kennisnemen van geschillen als bedoeld in artikel 31 van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg is mede bevoegd de rechtbank van de plaats van in ontvangstneming der zaken of van de plaats bestemd voor de aflevering der zaken.
Artikel 631
Geschillen naar aanleiding van het stellen, aanvullen of vervangen van zekerheid als bedoeld in de artikelen 30, 69, 489, 954 en 1131 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek worden ten verzoeke van de meest gerede partij beslist door de voorzieningenrechter van de rechtbank, binnen welker rechtsgebied de aflevering plaatsvindt of moet plaatsvinden.
1.
Op een verzoek tot machtiging ten vervoer ontvangen zaken te verkopen wordt beslist door de voorzieningenrechter van de rechtbank, binnen welker rechtsgebied de zaken zich bevinden. De verzoeker is verplicht bij zijn verzoek aan te geven op welke wijze of wijzen de zaken kunnen worden verkocht.
2.
De voorzieningenrechter van de rechtbank zal op verzoek van de meest gerede partij in zijn beschikking bepalen dat, en zo ja, op welke wijze de opbrengst van het verkochte of een gedeelte daarvan zal strekken tot zekerheid voor nog niet vaststaande vorderingen van de vervoerder.
1.
Op een verzoek tot gerechtelijk onderzoek als bedoeld in de artikelen 494, 495, 959, 960 en 1135 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek wordt beslist door de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied de zaken zich bevinden. Deze wijst daarbij hetzij één, hetzij drie deskundigen aan en bepaalt op welke wijze dezen de wederpartij van de verzoeker zullen oproepen bij het onderzoek aanwezig te zijn.
2.
Op een verzoek van de in het eerste lid bedoelde aanvrager tot het geheel of gedeeltelijk ten laste van zijn wederpartij brengen van de kosten van het onderzoek of de begroting als daar bedoeld, dan wel van de door dat onderzoek geleden schade, wordt beslist door de in dat lid genoemde rechter.
Artikel 635
In zaken van aanvaring of van een voorval als bedoeld in artikel 541 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, is mede bevoegd de rechter van de plaats waarin het kantoor waar het schip te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, is gelegen.
1.
Een hulpverlener kan terzake van het hem uit hoofde van hulpverlening verschuldigde conservatoir beslag leggen op zaken, waaraan hulp is verleend doch die niet meer aan boord van het schip zijn, zolang niet een derde te goeder trouw en anders dan om niet daarop enig recht heeft verkregen.
2.
De in dit artikel bedoelde beslagen kunnen niet worden gelegd op zaken die zich onder beheer van de strandvonder bevinden.
3.
Tenzij het een schip betreft dat niet onder artikel 573 valt, wordt het beslag gelegd met toepassing van de regels betreffende conservatoir beslag op roerende zaken in handen van de schuldenaar. De artikelen 711, eerste lid, 461d en 708, tweede lid, zijn op dit beslag niet van toepassing.
1.
In zaken van hulpverlening is artikel 635 van overeenkomstige toepassing en is voorts mede bevoegd de rechter binnen het rechtsgebied van wie de hulp is verleend.
2.
Betreft de zaak een verzoek als bedoeld in afdeling 2 van titel 6 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek of een geschil met betrekking tot de zekerheid als bedoeld in artikel 568 van dat Boek, dan is bevoegd de voorzieningenrechter van de bevoegde rechtbank.
1.
Indien zich naar zijn mening een geval van avarij-grosse voordeed, is de eigenaar van het schip en in geval van rompbevrachting de rompbevrachter, verplicht met inachtneming van het derde lid van dit artikel binnen redelijke termijn na het einde van de onderneming een persoon (dispacheur) aan te wijzen ter berekening van de avarij-grosse en ter vaststelling van hen die recht hebben op vergoedingen en van hen te wier laste de bijdragen in de avarij-grosse komen. Hij is verplicht van deze aanwijzing tijdig mededeling te doen aan hen die naar zijn mening in de avarij-grosse moeten bijdragen.
2.
Indien de in het eerste lid genoemde verplichting niet is nagekomen, is ieder die van mening is recht te hebben op een vergoeding in avarij-grosse danwel in een avarij-grosse te zullen moeten bijdragen, bevoegd de voorzieningenrechter van de rechtbank, binnen welker rechtsgebied de onderneming eindigde, te verzoeken de dispacheur te benoemen. Gelijke bevoegdheid komt toe aan ieder die zich niet kan verenigen met de ingevolge het eerste lid aangewezen dispacheur.
3.
Tenzij de in het tweede lid bedoelde belanghebbenden anders overeenkomen, moet de dispacheur kantoorhouden in, danwel zo dicht mogelijk bij, de plaats waar de onderneming eindigde. Ligt deze plaats in Nederland dan moet de dispacheur in Nederland kantoor houden.
1.
De belanghebbenden bij de avarij-grosse zijn verplicht de dispacheur iedere inlichting en alle documenten, die hij ter opstelling van de dispache vraagt, te doen toekomen.
2.
Indien een partij niet aan de in het eerste lid omschreven verplichting voldoet, is de dispacheur gerechtigd zich de noodzakelijke inlichtingen of documenten te verschaffen en deze worden alsdan vermoed juist te zijn.
Artikel 640
De dispacheur is bevoegd een door hem ondertekend exemplaar van de dispache ter griffie van de rechtbank Rotterdam te deponeren en is alsdan verplicht, voor zover hem dit redelijkerwijs mogelijk is, alle belanghebbenden, onder toezending van een exemplaar der dispache of een uittreksel daarvan, bericht te zenden.
Artikel 641
Hij, die de hem toegezonden dan wel ter griffie van de rechtbank Rotterdam gedeponeerde dispache wenst af te wikkelen, verzoekt deze rechtbank de dispache te homologeren. Zo dit nog niet is geschied, legt hij een exemplaar der dispache of een uittreksel daarvan ter griffie neer.
1.
Ieder der in artikel 638 bedoelde personen, die zich niet met de hem toegezonden, dan wel ter griffie van de rechtbank Rotterdam gedeponeerde dispache kan verenigen, verzoekt deze rechtbank de dispache te herzien. Zo dit nog niet is geschied legt hij een exemplaar der dispache of een uittreksel daarvan ter griffie neer.
2.
Wijst de rechter het in het vorige lid bedoelde verzoek af, dan homologeert hij de dispache.
1.
Gaat de rechter in het geval van artikel 641 of artikel 641a niet tot homologatie over dan is de dispacheur of een mogelijkerwijs door de rechter aangewezen andere dispacheur verplicht de dispache in overeenstemming met de rechterlijke beslissing te wijzigen, dan wel haar in te trekken. In geval van intrekking wordt, tenzij de rechter anders beslist, de dispache desalniettemin wat betreft honorarium en kosten van de dispacheur gehomologeerd.
2.
Gaat de rechter in het geval van artikel 641 of artikel 641a tot homologatie over, dan zijn zij die de dispache betwistten, hoofdelijk verplicht de belanghebbenden, die niet tot dergelijke betwisting overgingen, de tengevolge van de betwisting geleden schade te vergoeden.
Artikel 641c
Ieder die de dispache betwist, is op verzoek van ieder die dit niet deed, verplicht ten behoeve van deze laatste zekerheid te stellen voor de door deze laatste mogelijkerwijs geleden of te lijden schade. Geschillen naar aanleiding van het stellen, aanvullen of vervangen van deze zekerheid worden ten verzoeke van de meest gerede partij beslist door de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Artikel 641d
Na het in kracht van gewijsde gaan van een beschikking van homologatie levert de dispache een voor tenuitvoerlegging vatbare titel op.
Artikel 642
Tegen een beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank, gegeven in de gevallen van de artikelen 621 tot en met 641dstaat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang van de wet.
1.
Wie op grond van artikel 750, artikel 751, artikel 1060 of artikel 1061 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek een beroep wil doen op beperking van zijn aansprakelijkheid, verzoekt de rechtbank binnen welker rechtsgebied het kantoor waar het schip te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, is gelegen, dan wel wanneer het schip niet te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de rechtbank Rotterdam, het bedrag of de bedragen waartoe zijn aansprakelijkheid is beperkt (het bedrag van het fonds of van de fondsen), vast te stellen en te bevelen dat tot een procedure ter verdeling van een te stellen fonds zal worden overgegaan.
2.
Het verzoek vermeldt:
a. de naam van het schip;
b. wanneer het een zeeschip betreft de nationaliteit daarvan en wanneer het een zeevissersschip of een binnenschip betreft zo mogelijk de plaats waarin het kantoor waar het schip te boek staat, is gelegen;
c. de naam en de woonplaats van de verzoeker;
d. het bedrag dat naar het oordeel van de verzoeker het fonds of de fondsen belopen, en de gegevens noodzakelijk ter berekening hiervan;
e. de dag en de plaats van het voorval dat aanleiding gaf tot de vorderingen ten aanzien waarvan de verzoeker zijn aansprakelijkheid meent te kunnen beperken alsmede een omschrijving daarvan;
f. de naam en de woonplaats van de aan de verzoeker bekende personen tegenover wie hij meent zich op beperking van zijn aansprakelijkheid te kunnen beroepen met een schatting van het maximum-bedrag van ieders vordering.
De verzoeker doet in het verzoekschrift een voorstel omtrent de wijze waarop hij fonds denkt te stellen.
3.
Het indienen van een verzoek als in dit artikel bedoeld, vormt niet een erkenning van aansprakelijkheid.
4.
De behandeling geschiedt op de dag en de tijd die door de griffier aan de in het tweede lid onder f bedoelde personen worden medegedeeld. Bovendien doet de griffier van het verzoek aankondiging in één of meer door de rechtbank mogelijkerwijs aan te wijzen nieuwsbladen.
Artikel 642b
Wanneer naar aanleiding van hetzelfde voorval meer dan één op eenzelfde schip betrekking hebbend verzoek als bedoeld in artikel 642a is ingediend, beveelt de rechtbank alvorens op deze verzoeken te beslissen, tenzij een verzoeker zich daartegen verzet en dit verzet gegrond is bevonden, de voeging van de zaken op één fonds betrekking hebbend.
1.
Bij de behandeling van het in artikel 642a bedoelde verzoek kan geen beroep worden gedaan op artikel 754 of artikel 1064 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
Bij toewijzing van het verzoek bepaalt de rechtbank met inachtneming van de artikelen 755 en 756 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek dan wel de in artikel 1065 van dat boek bedoelde algemene maatregel van bestuur het in rekeneenheden uitgedrukte beloop van het fonds of de fondsen. Zij beveelt de verzoeker op een door haar te bepalen dag, die niet later kan liggen dan één maand na de dag der beschikking, fonds te stellen
a. hetzij door het bedrag van het fonds berekend met inachtneming van de artikelen 755, 756 en 759 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek of van de in artikel 1065 van dat boek bedoelde algemene maatregel van bestuur, vermeerderd met de wettelijke rente ingevolge artikel 757 of die algemene maatregel van bestuur alsmede vermeerderd met een bedrag ter bestrijding van de kosten der procedure in de consignatiekas te storten,
b. hetzij door op andere door haar bepaalde wijze zekerheid te stellen ten belope van het onder a genoemde bedrag, alsnog vermeerderd met de wettelijke rente daarover van de aanvang van de dag volgende op de dag van deze laatst bedoelde zekerheidsstelling tot de aanvang van de dag waarop de griffier de in artikel 642v bedoelde oproep doet uitgaan.
3.
De rechtbank wijst een rechter-commissaris aan ter vaststelling van de staat van verdeling van het fonds of de fondsen en benoemt tevens een vereffenaar hiervan. Wanneer zij daartoe termen aanwezig acht, kan zij voor ieder fonds meer dan één vereffenaar benoemen.
4.
Het fonds wordt gesteld ten name van de benoemde rechter-commissaris en vereffenaar, die daarover met uitsluiting van de verzoeker, doch slechts gezamenlijk, kunnen beschikken.
5.
De beschikking van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad. De werking van de beschikking kan door de hogere rechter niet worden geschorst.
6.
De verzoeker die aan het bevel der rechtbank heeft voldaan, richt zich onverwijld tot haar met het verzoek dit te verklaren. Indien de rechtbank deze verklaring weigert, kan zij de verzoeker een hernieuwd bevel tot het stellen van fonds geven op een door haar te bepalen dag die niet later kan liggen dan één maand na de dag der beschikking. De verzoeker die aan dit hernieuwde bevel der rechtbank heeft voldaan, richt zich wederom tot haar met het verzoek dit te verklaren. De tweede zin van dit lid is alsdan niet van toepassing.
7.
De verzoeker ten aanzien van wie de rechtbank geen verklaring als in het zesde lid bedoeld heeft gegeven, kan zijn aansprakelijkheid niet meer op grond van artikel 750, artikel 751, artikel 1060 of artikel 1061 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek beperken.
8.
Op de voldoening aan een bevel tot storting of andere zekerheidsstelling als bedoeld in dit artikel zijn de artikelen 45 tot en met 48 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 42 tot en met 49 van de Faillissementswet niet van toepassing.
Artikel 642d
Indien terzake van één en hetzelfde voorval een fonds is gesteld door één der personen of zijn verzekeraar genoemd in
a. artikel 758, eerste lid, onder a , of artikel 1066, eerste lid, onder a, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek,
b. artikel 758, eerste lid, onder b , of artikel 1066, eerste lid, onder b, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek,
c. artikel 758, eerste lid, onder c , of artikel 1066, eerste lid, onder c, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, of
d. artikel 758, tweede lid, of artikel 1066, tweede lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek,
wordt dit fonds aangemerkt als door alle onder dezelfde letter genoemde personen te zijn gesteld en zulks ten aanzien van de vorderingen waarvoor het fonds werd gesteld.
1.
Indien na toewijzing van een op artikel 750 of artikel 751 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek geen der schuldeisers binnen de in artikel 642g genoemde termijn betwist heeft, dat de schuldenaar zijn aansprakelijkheid kan beperken, dan wel omtrent een zodanige betwisting onherroepelijk afwijzend is beslist en een fonds is gesteld ten aanzien waarvan de rechtbank een verklaring als bedoeld in het zesde lid van artikel 642c heeft afgegeven en dat werkelijk ten bate van de schuldeiser beschikbaar is alsmede de schuldeiser zijn vordering op het fonds in rechte geldend kan maken, kan de rechter op verzoek van hem te wiens behoeve het fonds is gesteld de opheffing van beslagen die ter zake van de vorderingen waarvoor het fonds is gesteld, zijn gelegd, dan wel de teruggave van te dier zake gegeven zekerheid bevelen.
2.
Indien aan de in het eerste lid gestelde vereisten is voldaan, zal de rechter op een verzoek als in het eerste lid bedoeld een bevel als in dat lid bedoeld geven, wanneer het fonds is gesteld
a. in de haven waar het ongeval waaruit aansprakelijkheid is voortgevloeid, plaats vond, of wanneer dit ongeval niet in een haven plaats vond, in de eerste haven welke het schip daarna aanliep, of
b. in de haven van ontscheping van de betrokken persoon, indien de schade is voortgevloeid uit dood of letsel van personen, of
c. met betrekking tot beschadigde lading in de haven van lossing, of
d. in de Staat waarin het beslag is gelegd.
3.
Het eerste of tweede lid van dit artikel vindt slechts toepassing indien het fonds aan de schuldeiser, wat zijn vordering betreft, vrij kan worden overgemaakt.
4.
Indien ten aanzien van een op artikel 1060 of artikel 1061 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek aan de in het eerste lid gestelde vereisten is voldaan, geeft de rechtbank op een verzoek als in het eerste lid bedoeld een bevel als in dat lid bedoeld.
1.
Indien aan de in artikel 642e gestelde vereisten is voldaan, worden procedures terzake van vorderingen waarvoor het fonds is gesteld, geschorst overeenkomstig artikel 225, tweede lid, eerste zin, ook al waren deze reeds in staat van wijzen.
2.
Behoudens de gevallen bedoeld in het derde lid wordt na schorsing van een hangende procedure het geding op verzoek van de meest gerede partij van de rol afgevoerd, wanneer
a. het verzoek van de schuldeiser tot verificatie als bedoeld in artikel 642l is afgewezen of
b. de staat van verdeling bedoeld in artikel 642v op de in dat artikel genoemde wijze is vastgesteld of
c. de vordering van de schuldeiser ingevolge artikel 642w is tenietgegaan.
3.
Het geschorste geding wordt hervat, indien
a. alsnog onherroepelijk wordt beslist dat de schuldenaar zijn aansprakelijkheid niet kan beperken of
b. in een der in het tweede lid bedoelde gevallen de schuldenaar de veroordeling van de schuldeiser in de kosten van het geding vordert.
4.
Blijft een beroep op schorsing als bedoeld in het eerste lid van dit artikel achterwege, dan verliest een schuldenaar de bevoegdheid jegens de betrokken schuldeiser beroep te doen op zijn beperkte aansprakelijkheid.
5.
Op de schorsing en de hervatting van het geding zijn artikel 225, tweede lid, tweede zin, en derde lid, en artikel 227 van overeenkomstige toepassing..
1.
Nadat de in artikel 642c, zesde lid, bedoelde verklaring is afgegeven bepaalt de rechter-commissaris, de vereffenaar gehoord hebbend, zo spoedig mogelijk de dag waarop uiterlijk de vorderingen op de schuldenaar, alsmede de betwistingen van diens beroep op beperking van zijn aansprakelijkheid hetzij ten aanzien van alle, hetzij ten aanzien van één of meer der schuldeisers bij de vereffenaar moeten worden ingediend.
2.
De rechter-commissaris bepaalt, de vereffenaar gehoord hebbend, tevens de dag of de dagen met bepaling van tijd en plaats, waarop door hem zal worden overgegaan tot verificatie van de ingediende vorderingen en behandeling van betwistingen van het beroep op beperking van aansprakelijkheid. Deze dagen, tijden en plaatsen kunnen voor elk der fondsen alsmede voor één dezer fondsen verschillend zijn.
3.
Tussen de in het eerste lid genoemde dag voor de indiening der vorderingen en het verrichten van betwistingen als in dat lid bedoeld en de dag der verificatiezitting of de zitting waarop deze betwistingen zullen worden behandeld, moeten tenminste acht weken verlopen.
Artikel 642h
Indien een schuldenaar aantoont, dat hij op een later tijdstip niettegenstaande het eerste lid van artikel 642f gedwongen zou kunnen worden geheel of gedeeltelijk een bedrag te betalen waarvoor hij, als hij dit bedrag vóór de verdeling van het fonds had betaald, op grond van artikel 642j in de rechten van de schuldeiser zou zijn gesubrogeerd, kan de rechter-commissaris gelasten, dat voorlopig een bedrag zal worden terzijde gesteld, dat voldoende is om het de schuldenaar mogelijk te maken op dat latere tijdstip zijn rechten overeenkomstig artikel 642j geldend te maken.
Artikel 642i
De vereffenaar geeft van de beschikkingen genoemd in artikel 642g onverwijld bij aangetekende brief kennis aan de schuldenaar of de schuldenaren en de door dezen opgegeven schuldeisers. Bovendien doet hij, indien de rechter-commissaris zulks beveelt, van deze beschikkingen aankondiging in één of meer door de rechter-commissaris mogelijkerwijs aan te wijzen nieuwsbladen.
Artikel 642j
Een bedrag dat een schuldenaar of diens verzekeraar vóór de verdeling van een fonds heeft betaald, kan door hem niet geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd; hij wordt voor het betaalde bedrag van rechtswege gesubrogeerd in de rechten van de schuldeiser.
Artikel 642k
De schuldeiser die tegen het verzoek van een schuldenaar verweer voert, moet niettemin zijn vordering ter verificatie aanmelden. Hetzelfde geldt ten aanzien van een schuldeiser die twijfelt of de schuldenaar gezien de aard van de vordering met betrekking tot deze vordering jegens hem een beroep kan doen op de beperking van zijn aansprakelijkheid.
1.
De indiening der schuldvorderingen geschiedt bij de vereffenaar door de overlegging van een rekening of andere schriftelijke verklaring aangevende de aard en het bedrag der vordering vergezeld van de bewijsstukken of een afschrift daarvan. De in de tweede zin van artikel 642k bedoelde schuldeiser legt bovendien over een schriftelijke verklaring bevattende de gronden van zijn daar bedoelde twijfel.
2.
Indiening van een vordering ter verificatie wordt ten aanzien van verjaring en verval aangemerkt als het in rechte instellen van deze vordering.
3.
De schuldeisers zijn bevoegd van de vereffenaar een ontvangstbewijs te vorderen.
4.
De vereffenaar toetst de ingezonden rekeningen aan de administratie en opgaven van de schuldenaar, treedt, als hij tegen de toelating van een vordering bezwaar heeft, met de schuldeiser en de schuldenaar of schuldenaren in overleg en is bevoegd van dezen overlegging van ontbrekende stukken alsook raadpleging van hun administratie en van de oorspronkelijke bewijsstukken te vorderen.
5.
Voor ieder fonds brengt de vereffenaar de vorderingen die hij goedkeurt op een lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen en de vorderingen die hij betwist, op een afzonderlijke lijst vermeldende de gronden der betwisting.
6.
De door de vereffenaar opgestelde lijsten liggen gedurende ten minste 21 dagen vóór de dag, voor de verificatie bestemd, ter griffie ter kosteloze inzage voor ieder. De nederlegging geschiedt kosteloos.
7.
De vereffenaar vermeldt de verweerschriften ingediend tegen het verzoek door een schuldenaar gedaan vermeldende de gronden der betwisting.
Artikel 642m
Van de krachtens artikel 642l gedane nederlegging der lijsten geeft de vereffenaar aan alle bekende schuldeisers en de schuldenaar of schuldenaren schriftelijk bericht, waarbij hij een nadere oproeping tot de verificatievergadering voegt.
Artikel 642n
Op de ingevolge artikel 642g bepaalde dag of dagen houdt de rechter-commissaris in tegenwoordigheid van de vereffenaar één of meer zittingen.
1.
Vorderingen ingediend na afloop van de in het eerste lid van artikel 642g genoemde termijn kunnen op verzoek van de schuldeiser door de rechter-commissaris tot de verificatie worden toegelaten.
2.
Een dergelijk verzoek moet worden toegestaan, indien de schuldeiser buiten Nederland woont en daardoor verhinderd was zich eerder te melden.
3.
In geval van geschil over het al dan niet aanwezig zijn der verhindering in het tweede lid bedoeld beslist de rechter-commissaris na de vergadering te hebben geraadpleegd.
1.
Alle schuldeisers en schuldenaren kunnen een vordering betwisten.
2.
Vorderingen die niet worden betwist, worden door de rechter-commissaris vastgesteld op het beweerde bedrag.
3.
Van de vaststelling door de rechter-commissaris geschiedt aantekening in het proces-verbaal ter zitting en op de door de vereffenaar opgestelde lijst.
1.
In geval van betwisting ter zitting van een vordering of van het beroep op beperking van aansprakelijkheid verwijst de rechter-commissaris partijen en de schuldenaar, indien hij hen niet kan verenigen, naar een of meer door hem te bepalen terechtzittingen van de rechtbank ter beslissing van het punt van geschil. De rechter-commissaris verwijst ook de in de tweede zin van artikel 642kbedoelde schuldeiser wiens vordering overigens niet wordt betwist, naar de terechtzitting der rechtbank ter beslissing van de vraag of zijn vordering terecht ter verificatie werd ingediend.
2.
Indien een schuldeiser wiens vordering betwist wordt, of indien een schuldenaar niet ter zitting aanwezig is, geeft de vereffenaar hem onmiddellijk per aangetekende brief kennis van iedere verwijzing.
1.
Verschijnt de schuldeiser die de verificatie vraagt, niet ter terechtzitting van de rechtbank, dan wordt hij geacht zijn vordering voor zover zij betwist is, te hebben ingetrokken.
2.
Verschijnt hij die een betwisting van enige stelling van een schuldenaar of schuldeiser deed, niet, dan wordt hij geacht deze betwisting te hebben laten varen.
3.
De in het tweede lid van artikel 642q genoemde personen kunnen zich in het geding niet op het ontbreken van de daar bedoelde kennisgeving beroepen.
4.
Schuldeisers die bij de indiening van hun vordering, noch ter vergadering, betwisting hebben gedaan, kunnen in het geding zich voegen noch tussenkomen; tussenkomst kan in geval van faillissement van een schuldenaar worden gevorderd door de curator in dat faillissement of, ingeval van toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, door de bewindvoerder.
5.
Een onherroepelijke beslissing inhoudende dat een schuldenaar zijn aansprakelijkheid ten opzichte van één of meer vorderingen niet kan beperken, heeft bindende kracht zowel jegens een schuldenaar als in geval van diens faillissement of toepassing ten aanzien van hem van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen jegens zijn schuldeisers.
1.
Na afloop van de in artikel 642n bedoelde zittingen of, indien deze tot geschillen aanleiding hebben gegeven, nadat daarover onherroepelijk is beslist, wordt door de vereffenaar een staat van verdeling van het betrokken fonds opgemaakt en aan de goedkeuring van de rechter-commissaris onderworpen.
2.
Indien onherroepelijk is beslist, dat de schuldenaar zijn aansprakelijkheid niet kan beperken, vervalt de gestelde zekerheid en wordt een gestort bedrag uitgekeerd aan hem die de storting verrichtte doch niet eerder dan één maand nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en de vereffenaar op de in artikel 642i voorgeschreven wijze kennis heeft gegeven van de dag waarop deze uitkering zal plaatsvinden.
1.
Vorderingen waarvan de waarde niet in Nederlands geld is uitgedrukt, worden geverifieerd voor hun geschatte waarde in Nederlands geld.
2.
Indien de schuldenaar gebruik maakte van de hem hetzij in artikel 750 of artikel 751 hetzij in artikel 1060 of artikel 1061 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek gegeven bevoegdheid zijn de volgende regels van toepassing:
a. het personenfonds wordt aangewend ter voldoening van vorderingen betreffende personenschade;
b. het passagiersfonds wordt aangewend ter voldoening van vorderingen betreffende personenschade van reizigers;
c. het zakenfonds wordt aangewend ter voldoening van vorderingen betreffende zaakschade en van vorderingen betreffende personenschade voor zover deze nog onvoldaan mochten zijn na toepassing van de onder a genoemde regel;
d. het wrakkenfonds wordt aangewend ter voldoening van vorderingen als bedoeld in artikel 752, eerste lid, onder d of e, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;
e. het waterverontreinigingsfonds wordt aangewend ter voldoening van vorderingen terzake van kosten en schadevergoedingen verschuldigd voor waterverontreiniging als bedoeld in de algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van artikel 1065 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;
f. indien een volgens de onder a tot en met e genoemde regels te verdelen bedrag niet voldoende is ter voldoening van de vorderingen waartoe het volgens deze regels wordt aangewend, worden deze vorderingen in evenredigheid gekort.
3.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder personenschade verstaan alle schade voortspruitende uit dood of letsel van personen en onder zaakschade alle schade, die niet is personenschade.
4.
Onder voorbehoud van het in het tweede lid, onder c, bepaalde is ieder fonds uitsluitend bestemd voor de voldoening van de vorderingen met betrekking waartoe het is gesteld.
1.
Een door de rechter-commissaris goedgekeurde staat van verdeling van het beschikbare fonds ligt gedurende 14 dagen ter griffie van de rechtbank ter kosteloze inzage van de schuldeisers wier vorderingen zijn erkend, en van de schuldenaren. De nederlegging geschiedt kosteloos.
2.
Van de nederlegging wordt door de vereffenaar aankondiging gedaan op de wijze voorgeschreven in artikel 642i, terwijl daarvan bovendien bij aangetekende brief kennis wordt gegeven aan de schuldenaren en aan ieder der schuldeisers wier vorderingen zijn erkend met vermelding van het voor hen uitgetrokken bedrag; ieder van hen kan gedurende de genoemde termijn bij de rechtbank tegen de staat van verdeling in verzet komen door indiening van een met redenen omkleed bezwaarschrift ter griffie.
3.
Na afloop van de termijn geeft de rechtbank haar beschikking, nadat zij de schuldeisers en de schuldenaren heeft gehoord of behoorlijk doen oproepen. De oproeping geschiedt bij aangetekende brief door de vereffenaar.
1.
Nadat een staat van verdeling door de rechter-commissaris of, indien tijdig verzet is gedaan, door de rechtbank is vastgesteld, roept de griffier bij aangetekende brief de schuldeisers op het hun toekomende bedrag in ontvangst te nemen.
2.
De staat ligt na de vaststelling ter griffie ter kosteloze inzage van belanghebbenden.
3.
Een nog bestaand batig saldo en uitkeringen waarover niet binnen één jaar is beschikt, worden uitgekeerd aan hem die de storting verrichtte. Artikel 642s, tweede lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 642w
Behoudens het vierde lid van artikel 642fgaan de vorderingen van schuldeisers die, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen zijnde, deze niet ter verificatie hebben aangemeld, door het in kracht van gewijsde gaan van de staat van verdeling teniet.
1.
De rechter-commissaris is bevoegd te allen tijde een voorlopige staat van verdeling vast te stellen. In dat geval zijn de artikelen 642s tot en met 642vvan overeenkomstige toepassing.
2.
De rechter-commissaris kan bevelen, dat door schuldeisers aan wie op grond van een voorlopige staat van verdeling een uitkering wordt gedaan, een door hem aan te wijzen vorm van zekerheid wordt gegeven.
1.
De beschikkingen van de rechter-commissaris alsmede die van de rechtbank krachtens artikel 642u, derde lid, zijn niet vatbaar voor hoger beroep, noch voor beroep in cassatie.
2.
Tegen de andere uitspraken, waartoe de artikelen 642a tot en met 642zaanleiding geven, kan door de schuldenaar en door de verschenen schuldeisers binnen vier weken na de dag der uitspraak hoger beroep worden ingesteld, tenzij krachtens enige algemene regeling een kortere termijn van toepassing is. Dezelfde termijn geldt voor het beroep in cassatie.
3.
Indien een rechtsmiddel wordt ingesteld, moet daarvan bij exploit worden kennis gegeven aan de griffier der rechtbank.
4.
De uitspraak op het rechtsmiddel wordt door de griffier van het betrokken rechtscollege onverwijld medegedeeld aan de griffier der rechtbank, die daarvan bij aangetekende brief aan schuldeisers en schuldenaren kennis geeft.
Artikel 642z
Behoudens de toepassing van artikel 289 komen de kosten voortvloeiende uit de toepassing van de artikelen 642a tot en met 642y ten laste van de schuldenaar.
1.
Zaken die tot een nalatenschap of een gemeenschap waarop afdeling 2 van titel 7 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is behoren kunnen worden verzegeld met verlof van de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de verzegeling moet plaatsvinden. De verzegeling geschiedt door een bij dit verlof aan te wijzen notaris met diens zegel. Tegen het verlof is geen hogere voorziening toegelaten.
2.
De notaris kan een bewaarder van de gelegde zegels aanstellen.
Artikel 659
De artikelen 444, 444a en 444b, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Verlof tot verzegeling kan worden verzocht:
1°. door hem die de nalatenschap kan opeisen of als deelgenoot of beperkt gerechtigde op een aandeel van de gemeenschap verdeling daarvan kan vorderen;
2°. zo zich onder 1° bedoelde personen onbekwamen bevinden, die geen wettelijke vertegenwoordiger hebben, of, indien deze afwezig is, door een bloed- of aanverwant van de onbekwame;
3°. in geval van een nalatenschap:
a. mede door de overgebleven echtgenoot of de overgebleven partner bij een geregistreerd partnerschap of door een executeur van de nalatenschap;
b. zo noch de onder a bedoelde personen, noch een der erfgenamen aanwezig mocht zijn, door een dergenen die in dienst van de overledene waren of met hem samenwoonden;
c. zo de nalatenschap onder bewind staat: door de bewindvoerder;
4°. door een schuldeiser van de nalatenschap of gemeenschap, doch alleen indien hij zonder de verzegeling ernstig gevaar zou lopen zijn vordering niet te kunnen verhalen;
5°. door een door de rechter benoemde vereffenaar van de nalatenschap of gemeenschap.
2.
Het verlof wordt slechts gegeven, indien de verzoeker zijn recht of bevoegdheid en een voldoende ernstig belang bij de verzegeling summierlijk aannemelijk maakt.
Artikel 661
Indien in geval van een nalatenschap een der in artikel 660, eerste lid onder 1°, bedoelde personen afwezig of onbekwaam is, en geen wettelijke vertegenwoordiger heeft of deze afwezig is, kan het verlof tot verzegeling ook door een notaris worden verzocht of door de kantonrechter ambtshalve worden bevolen.
Artikel 662
Van de verzegeling moet door een proces-verbaal blijken, dat zal inhouden:
1°. dag en uur van de verzegeling;
2°. naam, voornaam en woonplaats van hem op wiens verzoek de verzegeling is gedaan en een keuze van woonplaats ten kantore van de notaris die de verzegeling verricht;
3°. de vermelding van het verlof tot verzegeling;
4°. de verschijning van de partijen en hun verzoeken en beweringen;
5°. de opgave van de plaatsen en de voorwerpen waarop het zegel is gezet en een korte beschrijving van de zaken die buiten verzegeling zijn gebleven;
6°. naam, woonplaats en beroep van de bewaarder als bedoeld in artikel 658, tweede lid;
7°. de eed bij de sluiting der verzegeling die in handen van de notaris moet worden afgelegd door degenen die de zaken onder zich hadden of het huis bewonen, waar de verzegeling is gedaan, dat zij niets verduisterd hebben, noch gezien hebben noch weten dat iets verduisterd is.
1.
Indien bij de verzegeling boeken of papieren worden gevonden, kunnen zij door de notaris worden geopend. Indien zij voor de nalatenschap of gemeenschap of de daartoe behorende goederen of schulden van belang kunnen zijn, worden zij overgebracht naar de griffie van de rechtbank, bedoeld in artikel 658, eerste lid, of naar een andere door de notaris aan te wijzen plaats, waar zij ter beschikking van de partijen blijven.
2.
Zodra blijkt dat de overgebrachte boeken of papieren niet van belang zijn of aan een derde toebehoren, zorgt de notaris voor afgifte aan de rechthebbende.
Artikel 664
De notaris kan op verlangen en op kosten van elk der partijen de voorwerpen, boeken en papieren, alsmede de plaats waar zij zijn aangetroffen, doen fotograferen of copiëren. Hij hecht de foto’s of copieën aan het proces-verbaal van verzegeling.
1.
Indien geen tot de nalatenschap of gemeenschap behorende roerende zaken van voldoende belang worden aangetroffen, zal dit in het proces-verbaal worden vermeld en verzegeling achterwege kunnen blijven.
2.
Zaken die niet voor beslag vatbaar zijn of niet zonder schade verzegeld kunnen worden, blijven buiten de verzegeling, maar worden overeenkomstig artikel 662 onder 5° in het proces-verbaal beschreven.
1.
De in artikel 660 onder 1° en 3° onder a bedoelde personen kunnen aan de kantonrechter die verlof tot de verzegeling gaf, verlof tot ontzegeling verzoeken. Tegen het verlof is geen hogere voorziening toegelaten.
2.
Ontzegeling heeft in elk geval plaats voor zover van de nalatenschap of gemeenschap van goederen een partijen bindende boedelbeschrijving wordt opgesteld of alle partijen hun toestemming tot de ontzegeling geven en het vrije beheer over hun goederen hebben.
1.
De in artikel 660 onder 1° en 3° onder a bedoelde personen en degene die de verzegeling heeft uitgelokt worden opgeroepen om op het verzoekschrift te worden gehoord, indien zij het verlangen daartoe tijdig aan de notaris die de verzegeling heeft verricht, hebben medegedeeld met opgave van de redenen van dit verlangen en van hun woonplaats.
2.
Bij het verzoekschrift wordt een verklaring van de notaris overgelegd waaruit blijkt of en, zo ja, welke mededelingen zijn gedaan.
Artikel 668
De ontzegeling geschiedt door de in het verlof tot ontzegeling aangewezen notaris.
Artikel 669
De in artikel 660 onder 1° en 3° onder a bedoelde personen en degene die de verzegeling heeft uitgelokt worden door de notaris ten minste vierentwintig uur tevoren van het tijdstip van ontzegeling op de hoogte gesteld. Hetzelfde geldt voor de schuldeiser van de nalatenschap of gemeenschap die zijn verlangen daartoe tijdig aan de notaris heeft medegedeeld met opgave van zijn vordering en van zijn woonplaats.
Artikel 670
Het proces-verbaal van de ontzegeling moet bevatten:
1°. dag en uur waarop zij gedaan wordt;
2°. naam, voornaam en woonplaats of gekozen woonplaats van hem die de ontzegeling verzocht heeft;
3°. vermelding van het verlof tot ontzegeling;
4°. vermelding van de in artikel 669 bedoelde mededelingen;
5°. de verschijning van partijen en hun opmerkingen;
6°. de herkenning van de zegels en de bevinding daarvan als gaaf en ongeschonden, of indien zij dit niet mochten zijn, de vermelding van de toestand waarin zij worden bevonden.
Artikel 671
Indien alle partijen zich daarmee verenigen en het vrije beheer over hun goederen hebben, kan een voorgeschreven boedelbeschrijving plaatsvinden bij een onderhandse akte. In alle andere gevallen geschiedt zij bij notariële akte.
1.
De kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de boedel zich geheel of voor een groot deel bevindt, kan op verzoek van een der in artikel 660 onder 1° en 3° onder a bedoelde personen of van iemand die daarbij op andere grond voldoende belang heeft, een boedelbeschrijving bevelen door een bij dat bevel aan te wijzen notaris. Tegen het bevel is geen hogere voorziening toegelaten.
2.
Het verzoek kan worden gedaan tezamen met een verzoek strekkende tot verzegeling of tot ontzegeling.
3.
Het bevel wordt slechts gegeven, indien de verzoeker zijn recht en belang summierlijk aannemelijk maakt.
Artikel 673
Indien de notaris nodig oordeelt de te beschrijven zaken zelf in ogenschouw te nemen, zijn de artikelen 444, 444a en 444b, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 674
De boedelbeschrijving zal bevatten:
1°. naam, voornaam en woonplaats van de verschenen of opgeroepen partijen en van de aangewezen schatters;
2°. een korte beschrijving van alle tot de boedel behorende goederen en schulden en, zo een der partijen zulks wenst, een schatting van de waarde van de roerende zaken door een of meer door partijen aan te wijzen schatters met hun beëdiging;
3°. een opgave van de plaats waar de beschreven zaken zich bevinden, of waarheen zij zijn overgebracht;
4°. een opgave van tot de boedel behorende geldsommen;
5°. een opgave van de aangetroffen boeken en registers betreffende de boedel, die op de eerste en laatste bladzijden worden gewaarmerkt, ingeval van een notariële beschrijving door de notaris en ingeval van een onderhandse beschrijving door de partijen;
6°. vermelding van de akten die op de goederen en de schulden van de boedel betrekking hebben;
7°. ingeval van een notariële beschrijving: vermelding van de eed, af te leggen in handen van de notaris, van hen die vóór de beschrijving de goederen in hun macht hadden of het huis waarin deze zich bevinden bewoond hebben, dat zij niets hebben verduisterd, noch gezien hebben, noch weten dat iets verduisterd is.
Artikel 675
Indien partijen het niet eens worden over de aanwijzing van de schatters, worden deze benoemd door de notaris of in geval van een onderhandse boedelbeschrijving, door de in artikel 672 bedoelde kantonrechter.
Artikel 676
Geschillen die in verband met een verzegeling, ontzegeling of boedelbeschrijving rijzen, worden in kort geding gebracht voor de voorzieningenrechter van de rechtbank in welker rechtsgebied de verzegeling is geschiedt of de te beschrijven boedel zich geheel of grotendeels bevindt.
Artikel 676a
Geen andere voorziening dan cassatie in het belang der wet staat open tegen beschikkingen ingevolge:
i. artikel 173, derde zin, van van Boek 4 het Burgerlijk Wetboek, waarbij een machtiging als in die bepaling bedoeld wordt verleend;
j. artikel 185 lid 2 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek waarbij maatregelen als in die bepaling bedoeld worden voorgeschreven;
l. artikel 191, tweede lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij maatregelen als in die bepaling bedoeld worden voorgeschreven;
x. artikel 226, derde lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij een machtiging als in die bepaling bedoeld wordt verleend.
Artikel 676b
Van de beschikkingen van de rechter-commissaris ingevolge afdeling 3 van titel 6 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek is gedurende vijf dagen hoger beroep op de rechtbank toegelaten, behoudens voor zover het beschikkingen betreft waartegen, indien zij door de kantonrechter waren gegeven, geen hogere voorziening is toegelaten.
1.
Het vonnis waarbij een vordering tot verdeling van een gemeenschap wordt toegewezen zonder dat de rechter de vaststelling van de verdeling aan zich houdt, zal inhouden een bevel tot verdeling ten overstaan van een notaris, alsmede, zo partijen het over de keuze niet eens zijn, de benoeming van deze notaris. De rechter die een notaris benoemt, kan de zaak voor wat betreft hetgeen overigens ter zake van de verdeling is gevorderd, aanhouden tot is gebleken of de notaris partijen kan verenigen. De griffier van het gerecht dat de benoeming deed, zendt de notaris onverwijld een expeditie van de uitspraak.
2.
Op verlangen van elk der partijen kan het vonnis tevens de benoeming inhouden van een onzijdig persoon als bedoeld in artikel 181 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
3.
De notaris bepaalt dag en uur waarop partijen voor hem moeten verschijnen en roept hen tegen het vastgestelde tijdstip op. Indien zij niet allen verschijnen, kan hij partijen een of meer malen tegen een nieuwe dag oproepen.
4.
De bepalingen van deze afdeling zijn van overeenkomstige toepassing op verzoeken en beschikkingen betreffende de verdeling van een gemeenschap van goederen die door of tijdens een huwelijk of een geregistreerd partnerschap is ontstaan.
1.
Indien de notaris partijen niet kan verenigen, constateert hij dit in een proces-verbaal, waarin hij desverlangd opgeeft op welke punten partijen reeds tot overeenstemming zijn gekomen.
2.
Zolang geen volledige overeenstemming is bereikt, kan de meest gerede partij vorderen dat de rechter de wijze van verdeling gelast of zelf de verdeling vaststelt, dan wel wat overigens ter zake van hetgeen partijen verdeeld houdt, nodig mocht zijn.
3.
Zolang hem geen afschrift van het in het eerste lid bedoelde proces-verbaal wordt overgelegd, kan de rechter op verlangen van elk der partijen de zaak aanhouden ten einde de notaris opnieuw gelegenheid te geven tot toepassing van het derde lid van het vorige artikel.
1.
Indien partijen het niet eens worden over de benoeming van een deskundige om de waarde van een of meer der te verdelen goederen te schatten, geschiedt de benoeming op verzoek van de meest gerede partij door de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de goederen zich bevinden. Bevinden zij zich in het buitenland, dan is de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam bevoegd.
2.
Is met betrekking tot de verdeling een procedure aanhangig, dan kan de benoeming ook, op verlangen van een der partijen of ambtshalve, worden gedaan door de rechter voor wie de zaak in eerste aanleg of in hoger beroep dient of door de rechter voor wie een getuigenverhoor of verschijning van partijen is gelast.
1.
Indien een vordering tot verdeling, tot gelasten van de wijze van verdeling of tot vaststelling van een verdeling niet de gehele voor verdeling vatbare gemeenschap betreft, kan ieder van de gedaagden overeenkomstig de hem in de artikelen 179 en 185 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek toegekende bevoegdheden eisen dat de verdeling van de gehele voor verdeling vatbare gemeenschap wordt bevolen of door de rechter zelf wordt vastgesteld.
2.
Indien de vordering strekt tot het verkrijgen van een bevel tot verdeling of tot de wijze van verdeling van de gehele voor verdeling vatbare gemeenschap, kan ieder van de gedaagden vaststelling van de verdeling door de rechter zelf vorderen.
3.
De in de vorige leden bedoelde eis moet worden gedaan voor alle weren die niet de bevoegdheid van de rechter of zekerheidstelling overeenkomstig artikel 224 betreffen.
4.
Zijn een of meer partijen niet verschenen, dan doet degene die de eis heeft gedaan haar aan hem betekenen met inachtneming van de voor dagvaarding voorgeschreven termijnen en met oproeping tegen de dag waarop hij de zaak wederom ter rolle wil doen dienen. Deze dag zal niet later mogen worden gesteld dan drie maanden na de dag waartegen de op te roepen partij voor wie de langste termijn van dagvaarding geldt, op zijn vroegst gedagvaard zou mogen worden. De rechter kan, uiterlijk op de dag waartegen is opgeroepen, oproeping tegen een latere dag toestaan.
5.
Zijn niet allen die aan de verdeling dienen mee te werken in het geding betrokken, dan kan ieder van de gedaagden hen met overeenkomstige toepassing van het vorige lid alsnog in het geding roepen, met betekening tevens van een afschrift van de aan hem zelf uitgebrachte dagvaarding.
1.
Voor het leggen van conservatoir beslag is verlof vereist van de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied zich een of meer van de betrokken zaken bevinden, dan wel, indien het beslag niet op zaken betrekking heeft, de schuldenaar of degene of een dergenen onder wie het beslag gelegd wordt, woonplaats heeft.
2.
Het verlof wordt verzocht bij een verzoekschrift waarin de aard van het te leggen beslag en van het door de verzoeker ingeroepen recht en, zo dit recht een geldvordering is, ook het bedrag of, zo dit nog niet vaststaat, het maximum bedrag daarvan, worden vermeld, onverminderd de bijzondere eisen door de wet gesteld voor een beslag van de soort waarom het gaat. De voorzieningenrechter beslist na summier onderzoek. In geval van een geldvordering stelt hij het bedrag vast waarvoor het verlof wordt verleend, met inbegrip van de kosten waarin de schuldenaar zal kunnen worden veroordeeld. Bij het verlof kan de voorzieningenrechter, onverminderd artikel 64, derde lid, tevens verlof verlenen het beslag te leggen op alle dagen en uren. Tegen een krachtens dit lid gegeven verlof is geen hogere voorziening toegelaten.
3.
Tenzij op het tijdstip van het verlof reeds een eis in de hoofdzaak is ingesteld, wordt het verlof verleend onder voorwaarde dat het instellen daarvan geschiedt binnen een door de voorzieningenrechter daartoe te bepalen termijn van ten minste acht dagen na het beslag. De voorzieningenrechter kan de termijn verlengen, indien de beslaglegger dit voor het verstrijken van de termijn verzoekt. Tegen de beschikking is geen hogere voorziening toegelaten. In het geval van een beslag als bedoeld in artikel 714 of artikel 718 moet de verlenging, om haar werking te hebben, binnen acht dagen na het tijdstip waarop de termijn zonder verlenging zou verstrijken, schriftelijk zijn medegedeeld aan de in artikel 715 bedoelde vennootschap, onderscheidenlijk de in artikel 718 bedoelde derde. Overschrijding van de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak doet het beslag vervallen.
4.
Verlof tot het leggen van beslag ten laste van een instelling als bedoeld in artikel 212a, onder a, van de Faillissementswet kan slechts worden verleend nadat de instelling in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, tenzij het beslag uitsluitend op zaken betrekking heeft.
1.
De voorzieningenrechter kan het verlof verlenen onder voorwaarde dat tot een door hem te bepalen bedrag zekerheid wordt gesteld voor schade die door het beslag kan worden veroorzaakt.
2.
De zekerheid moet voor of bij de betekening van het beslagexploit aan de beslagene worden aangeboden. Voor het overige is artikel 616 van toepassing.
1.
Tenzij de wet anders bepaalt, wordt een conservatoir beslag gelegd met overeenkomstige toepassing van de voorschriften, geldende voor het leggen van executoriaal beslag tot verhaal van een geldvordering op een goed van de soort als in beslag genomen wordt. In plaats van de executoriale titel wordt in het beslagexploit het in artikel 700 bedoelde verlof van de voorzieningenrechter vermeld.
2.
Dit verlof en het verzoekschrift waarop het is gegeven worden tezamen met het beslagexploit aan de beslagene betekend.
Artikel 703
Het beslag mag niet worden gelegd op goederen bestemd voor de openbare dienst.
1.
Zodra de beslaglegger in de hoofdzaak een executoriale titel heeft verkregen en deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, gaat het conservatoir beslag over in een executoriaal beslag, mits de verkregen titel aan de beslagene en, zo het beslag onder een derde is gelegd, ook aan deze is betekend.
2.
Wordt de eis in de hoofdzaak afgewezen, en is deze afwijzing in kracht van gewijsde gegaan, dan vervalt daardoor tevens van rechtswege het beslag. Hetzelfde geldt, indien voor de tenuitvoerlegging van de beslissing in de hoofdzaak een rechterlijk bevelschrift of verlof nodig is, en de beslissing waarbij dit door de rechter is geweigerd in kracht van gewijsde is gegaan.
1.
De voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven kan, rechtdoende in kort geding, het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen, onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter.
2.
De opheffing wordt onder meer uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.
Artikel 706
De kosten van het beslag kunnen, al of niet in de hoofdzaak, van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was.
Artikel 707
Hetgeen is bepaald omtrent conservatoir beslag op een goed, is van overeenkomstige toepassing op conservatoir beslag op een beperkt recht op of een aandeel in een zodanig goed.
1.
Hetgeen is bepaald omtrent conservatoir beslag op een goed van de schuldenaar is van overeenkomstige toepassing op conservatoir beslag op een goed waarop de schuldeiser zich kan verhalen en dat aan een ander dan de schuldenaar toebehoort. De beslaglegger is in dit geval verplicht het beslag binnen acht dagen aan de schuldenaar te betekenen.
2.
Wordt het beslag ten laste van de schuldenaar gelegd, dan is de beslaglegger verplicht het binnen acht dagen aan de ander te betekenen of, zo hij diens recht niet kent, onverwijld nadat hij van dat recht kennis heeft gekregen. Indien de ander, voordat acht dagen na deze betekening zijn verstreken, schriftelijk aan de deurwaarder mededeelt zich tegen het voorgenomen verhaal op zijn goed te verzetten, gaat het beslag jegens hem slechts over in een executoriaal beslag uit hoofde van een tegen hem verkregen executoriale titel om de executie te dulden.
1.
Op verzoek van degene die verlof vraagt tot het leggen van conservatoir beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn, of die op zodanige zaken reeds beslag heeft gelegd, kan de voorzieningenrechter die het verlof geeft of heeft gegeven of in het rechtsgebied van wiens rechtbank zich een of meer van de betrokken zaken bevinden, bevelen dat zij tevens ter gerechtelijke bewaring zullen worden afgegeven aan een door de voorzieningenrechter aan te wijzen bewaarder.
2.
Een overeenkomstig verzoek kan worden gedaan door een pandhouder als bedoeld in artikel 237 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, wanneer op de verpande zaak conservatoir of executoriaal beslag is gelegd.
3.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek niet toe dan na de beslagene en eventuele andere belanghebbenden gelegenheid te hebben gegeven te worden gehoord, tenzij bijzondere omstandigheden eisen dat het bevel terstond wordt gegeven. Tegen het bevel is geen hogere voorziening toegelaten.
4.
Artikel 701 is van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien over één of meer goederen geschil bestaat aan wie van twee of meer partijen zij toekomen, kunnen zij op vordering van elk der partijen in kort geding onder bewind worden gesteld door de voorzieningenrechter van de rechtbank in welker rechtsgebied zich een of meer van de betrokken zaken bevinden of waarvoor de hoofdzaak aanhangig is of die naar de gewone regels bevoegd zou zijn van de hoofdzaak kennis te nemen.
2.
Tenzij reeds een eis in de hoofdzaak is ingesteld, vindt onderbewindstelling slechts plaats onder voorwaarde dat deze eis binnen een door de voorzieningenrechter daartoe te bepalen termijn ingesteld wordt. De voorzieningenrechter kan de termijn verlengen, indien dit voor het verstrijken van de termijn door een der partijen of de bewindvoerder wordt verzocht. Tegen de beschikking is geen hogere voorziening toegelaten. Overschrijding van de termijn doet het bewind eindigen.
3.
Door partijen op een of meer van de goederen gelegde beslagen beperken de bewindvoerder niet in de hem als zodanig toekomende bevoegdheden.
4.
De bewindvoerder doet de onder het bewind staande goederen toekomen aan degene die daarop krachtens een in kracht van gewijsde gegane of uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak recht heeft, tenzij de voorzieningenrechter anders heeft bepaald.
5.
De voorzieningenrechter kan voor het bewind zodanige voorschriften geven als hij dienstig acht. Op het bewind zijn, voor zover deze voorschriften niet anders bepalen de artikelen 433 lid 1, 435, 436 leden 1-3, 437, 438 lid 1, 439, 441 lid 1, eerste zin, en 442-448 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Het kan door een gezamenlijk besluit van partijen of op verzoek van een hunner door de voorzieningenrechter worden opgeheven.
Artikel 710a
De indiening van verzoekschriften krachtens de artikelen 700, derde lid, tweede volzin, 709, tweede en derde lid, 715, tweede lid, derde volzin, en 721, tweede volzin, kan ook door een deurwaarder geschieden. Indien een deurwaarder het verzoekschrift indient, geldt zijn kantoor als gekozen woonplaats van de verzoeker.
1.
Verlof om conservatoir beslag tot verhaal van een geldvordering te leggen op roerende zaken die geen registergoederen zijn en op rechten aan toonder of order wordt slechts verleend, indien de schuldeiser aantoont dat er gegronde vrees bestaat voor verduistering hetzij door de schuldenaar van zijn goederen hetzij, zo de voor het beslag vatbare goederen aan een ander dan de schuldenaar toebehoren, door deze ander van die goederen.
2.
De eis van vrees voor verduistering geldt niet wanneer het verlof wordt verleend aan de houder van een wisselbrief, een orderbiljet of cheque, waarvan de non-betaling door protest of een voor de cheque daarmee gelijk te stellen verklaring is vastgesteld, telkens voor hetgeen deze houder te vorderen heeft van de trekker, de acceptant, de avalist en de endossanten. Ook artikel 701 mist in dit geval toepassing.
3.
De vorige leden zijn mede van toepassing op de goederen bedoeld in artikel 474bb. Het in beslag te nemen goed moet in het in artikel 700, tweede lid, bedoelde verzoekschrift worden omschreven.
Artikel 712
De artikelen 441, eerste lid, 443-445, 447, 448, 451, 453a, 455a, 457 en 461d zijn op de in het vorige artikel bedoelde beslag van overeenkomstige toepassing.
Artikel 713
Wordt het beslag gelegd op een recht aan toonder of order, dan worden de in artikel 474b bedoelde baten geïnd door de bewaarder van het papier en zijn voorts dat artikel en artikel 474ba van overeenkomstige toepassing.
Artikel 714
De bepalingen van de artikelen 474b, tweede lid, 474ba en 711, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het conservatoir beslag tot verhaal van een geldvordering op aandelen op naam en effecten op naam die geen aandelen zijn.
1.
Conservatoir beslag op aandelen op naam in een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid wordt gelegd op de wijze en met de gevolgen als bepaald in de artikelen 474c, 474d, 474e en 474f, met dien verstande dat het verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank treedt in de plaats van de executoriale titel.
2.
Het beslagexploit houdt in waar de hoofdzaak aanhangig is of binnen welke termijn zij blijkens het verlof ingesteld moet worden. Is nog geen eis in de hoofdzaak ingesteld, dan is de beslaglegger verplicht binnen acht dagen na dit instellen een afschrift van de dagvaarding of, zo de eis op andere wijze is ingesteld, van het stuk waarbij dit geschiedde, aan de vennootschap te betekenen. De voorzieningenrechter kan deze termijn op verzoek van de beslaglegger verlengen, in dier voege dat de verlenging om haar werking te hebben binnen acht dagen na het verstrijken van de termijn schriftelijk aan de vennootschap moet zijn medegedeeld. Tegen de beschikking is geen hogere voorziening toegelaten.
3.
De termijn, vermeld in artikel 474g, eerste lid, eindigt eerst één maand na de dag, waarop de in kracht van gewijsde gegane executoriale titel aan de vennootschap is betekend.
Artikel 716
Ten aanzien van de baten uit in beslag genomen aandelen op naam voortvloeiende geldt het beslag als een beslag onder de vennootschap. Van deze baten doet de vennootschap verklaring aan de rechtbank alvorens deze de beschikking bedoeld in artikel 474g geeft. Bij deze beschikking wordt tevens beslist omtrent de deugdelijkheid van deze verklaring, en wordt de afgifte van de baten aan de deurwaarder gelast, mits alle kosten aan de zijde van de vennootschap ter zake van de deugdelijk bevonden verklaring worden vergoed.
1.
De bepalingen van de artikelen 715 en 716 zijn voor zover mogelijk eveneens van toepassing op andere aandelen op naam dan in een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en op effecten op naam die geen aandelen zijn.
2.
Lidmaatschapsrechten in verenigingen worden als effecten op naam aangemerkt, indien zij voor vervreemding vatbaar zijn.
Artikel 718
Een schuldeiser kan onder derden conservatoir beslag leggen op de in artikel 475 bedoelde goederen.
1.
Onverminderd hetgeen voortvloeit uit artikel 702, moeten op straffe van nietigheid in het beslagexploit worden vermeld het bedrag waarvoor het in artikel 700 bedoelde verlof werd verleend, alsmede waar de hoofdzaak aanhangig is of binnen welke termijn zij blijkens het verlof ingesteld moet worden.
2.
Bij het beslagexploit wordt aan de derde tevens een afschrift betekend van het verlof van de voorzieningenrechter en van het verzoekschrift waarop het is gegeven.
Artikel 720
De artikelen 475, derde lid, 475a tot en met 475i, 476a en 476b, 479 en 479a zijn van overeenkomstige toepassing. In het geval van artikel 475a, derde lid, moet de vordering waarop het beslag wordt gelegd in het verzoekschrift waarbij verlof van de voorzieningenrechter wordt gevraagd, uitdrukkelijk worden omschreven. Verlof tot het leggen van beslag op een vordering tot een in artikel 475c vermelde periodieke betaling kan slechts worden verleend, nadat de schuldenaar is gehoord of hij de gelegenheid te worden gehoord, ongebruikt heeft laten voorbijgaan.
Artikel 721
De beslaglegger is op straffe van nietigheid van het beslag verplicht om, zo de eis in de hoofdzaak na het beslag wordt ingesteld, binnen acht dagen na dit instellen een afschrift van de dagvaarding of, zo de eis op andere wijze is ingesteld, van het stuk waarbij het is geschied, aan de derde te betekenen. De voorzieningenrechter kan deze termijn op verzoek van de beslaglegger verlengen, in dier voege dat de verlenging om haar werking te hebben binnen acht dagen na het verstrijken van de termijn schriftelijk aan de derde moet zijn medegedeeld. Tegen de beschikking is geen hogere voorziening toegelaten.
Artikel 722
De betekening aan de derde, in het eerste lid van artikel 704 voorgeschreven, dient te geschieden binnen één maand nadat ter zake van de hoofdvordering een executoriale titel is verkregen en deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden; blijft betekening binnen deze termijn uit, dan zullen de betalingen door de derde gedaan, van waarde zijn.
Artikel 723
De in artikel 477 bedoelde verplichting van de derde en de in 477a bedoelde bevoegdheden van de executant gaan niet in voordat vier weken sedert de in het vorige artikel bedoelde betekening zijn verstreken.
1.
Een schuldeiser kan onder zichzelf beslag leggen op de in artikel 479h bedoelde goederen. Deze goederen moeten in het in artikel 700, tweede lid, bedoelde verzoekschrift worden omschreven.
2.
De artikelen 475a, eerste en tweede lid, en 475b-475h zijn van overeenkomstige toepassing.
3.
De termijn van artikel 479j, eerste lid, begint te lopen vanaf de dag dat de schuldeiser een executoriale titel heeft verkregen en deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden en aan de schuldenaar is betekend.
1.
Een schuldeiser kan conservatoir beslag leggen op de rechten die voor de verzekeringnemer voortvloeien uit een sommenverzekering. Voorts kan in de gevallen, bedoeld in artikel 479ka, eerste lid, conservatoir beslag worden gelegd ten laste van degene die tot het ontvangen van een uitkering uit sommenverzekering is aangewezen. De artikelen 479kb, eerste lid, 479kc, 479m, tweede en derde lid, 479o, eerste lid, 479p, eerste lid, eerste volzin, en 479r, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
Het beslag wordt onder de verzekeraar gelegd op de wijze en met de gevolgen als in de vierde afdeling is bepaald, tenzij de rechten van de verzekeringnemer of de begunstigde aan toonder of order zijn gesteld. In het geval, bedoeld aan het slot van de eerste volzin, wordt het beslag gelegd op de wijze en met de gevolgen als in de tweede afdeling is bepaald.
Artikel 725
Indien is voldaan aan de eisen die in artikel 711, eerste en tweede lid, voor het verlof worden gesteld, kan ook verlof verleend worden om beslag te leggen op een of meer bepaald aan te wijzen onroerende zaken.
1.
De artikelen 504a, eerste lid, 505, 506, 507a507b en 513a zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
De termijn van artikel 508 begint te lopen vanaf de dag dat de schuldeiser een executoriale titel heeft verkregen en deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden en aan de schuldenaar is betekend.
Artikel 727
Indien de eis in de hoofdzaak niet binnen de overeenkomstig artikel 700, derde lid, bepaalde termijn is ingesteld, is de beslaglegger verplicht de inschrijving van het beslag in de openbare registers onverwijld te doen doorhalen op straffe van schadevergoeding.
1.
Tot het geven van verlof tot het leggen van conservatoir beslag op schepen is mede bevoegd de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied het schip wordt verwacht.
Artikel 711, eerste lid, is niet van toepassing. Artikel 712 is evenmin van toepassing, tenzij het beslag is gelegd op een schip als bedoeld in artikel 576.
2.
In het proces-verbaal van inbeslagneming kan woonplaats worden gekozen ten kantore van de deurwaarder in plaats van bij een notaris. Tevens kan woonplaats worden gekozen in Nederland ten kantore van een advocaat.
1.
Artikel 708, tweede lid, is niet van toepassing. De artikelen 566, 567 en 513a zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
De termijn van artikel 508, in verbinding met artikel 568, begint te lopen vanaf de dag dat de schuldeiser een executoriale titel heeft verkregen en deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden en is betekend aan de schuldenaar jegens wie deze titel luidt.
Artikel 728b
Indien het beslag is gelegd op een schip dat te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en de eis in hoofdzaak niet binnen de overeenkomstig artikel 700, derde lid, bepaalde termijn is ingesteld, is de beslaglegger verplicht de waardeloosheid van de inschrijving van het beslag onverwijld te doen inschrijven op straffe van schadevergoeding.
1.
Deze afdeling geldt uitsluitend voor in het in de openbare registers te boek staande luchtvaartuigen en voor luchtvaartuigen van de nationaliteit van een vreemde staat, ten aanzien van welke het op 29 mei 1933 te Rome gesloten verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige bepalingen inzake conservatoir beslag op luchtvaartuigen van kracht is.
2.
De in artikel 1300 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek opgenomen begripsomschrijvingen gelden ook voor de onderhavige afdeling.
1.
Voor beslag zijn niet vatbaar:
a. luchtvaartuigen, welke bij uitsluiting zijn bestemd voor den dienst van een vreemde Staat, postvervoer daaronder begrepen, doch met uitsluiting van handelsvervoer;
b. luchtvaartuigen, welke daadwerkelijk in dienst zijn gesteld op een geregelde luchtlijn van openbaar vervoer en de daarvoor onontbeerlijke reserveluchtvaartuigen;
c. elk ander luchtvaartuig, dat dient voor het vervoer van personen of zaken tegen betaling, wanneer het gereed staat voor zulk een vervoer te vertrekken; behalve in geval het beslag wordt gelegd voor een schuld, aangegaan ten behoeve van de reis, welke het luchtvaartuig op het punt staat te ondernemen of voor een vordering, welke tijdens de reis is ontstaan.
2.
Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing ten aanzien van beslag, hetwelk wordt gelegd ter zake van terugvordering van een ontvreemd luchtvaartuig.
1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 729a mag geen beslag op een luchtvaartuig worden gelegd, indien ter voorkoming daarvan voldoende zekerheid is gesteld. Onmiddellijke opheffing van gelegd beslag zal worden gelast, wanneer voldoende zekerheid wordt gesteld.
2.
De zekerheid is voldoende, indien zij het bedrag van de schuldvordering en de kosten dekt en uitsluitend is bestemd voor de betaling van den schuldeischer, of indien zij de waarde van het luchtvaartuig dekt, ingeval deze geringer is dan het bedrag van de schuld en de kosten.
3.
Wanneer bij het aanbieden van zekerheid ter voorkoming van beslag geschil ontstaat over het bedrag of den aard der te stellen zekerheid, beslist de voorzieningenrechter van de rechtbank, binnen welker gebied het luchtvaartuig zich bevindt, op verzoek van de meest gerede partij, na verhoor of behoorlijke oproeping.
1.
Wanneer in strijd met de overige artikelen van deze afdeling of zonder goede grond beslag op een luchtvaartuig is gelegd, is de beslaglegger gehouden de daardoor ontstane schade te vergoeden.
2.
Het eerste lid is mede van toepassing, wanneer de schuldenaar zekerheid heeft moeten stellen om een beslag te voorkomen dat, ware het gelegd, in strijd met de vorige artikelen of zonder goede grond zijn geweest.
1.
Tot het geven van verlof tot het leggen van conservatoir beslag op luchtvaartuigen is mede bevoegd de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied het luchtvaartuig wordt verwacht. De artikelen 711, eerste lid, en 712 zijn niet van toepassing.
2.
Artikel 708, tweede lid, tweede zin, is niet van toepassing. De artikelen 584c-584e en 513a zijn van overeenkomstige toepassing.
3.
Indien het beslag is gelegd op een in het register teboekstaand luchtvaartuig en de eis in de hoofdzaak niet binnen de overeenkomstig artikel 700, derde lid, bepaalde termijn is ingesteld, is de beslaglegger verplicht de inschrijving van het beslag in de openbare registers onverwijld te doen doorhalen op straffe van schadevergoeding.
Artikel 729e
Indien terzake van de hoofdvordering een executoriale titel is verkregen en deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, gaat de beslaglegger tot executie over overeenkomstig artikel 584f.
Artikel 730
Ieder die recht heeft op afgifte van een roerende zaak of levering van een goed of die zodanig recht door een rechterlijke uitspraak tot vernietiging of ontbinding kan verkrijgen, kan deze zaak of dit goed ter bewaring van dit recht in beslag nemen.
Artikel 731
Betreft het recht op afgifte een of meer naar de soort bepaalde zaken, dan zal de deurwaarder een aan dat recht beantwoordende hoeveelheid zaken van die soort in beslag nemen, uit te kiezen door de deurwaarder, tenzij de beslagene tijdig een redelijke andere keuze doet.
Artikel 732
Betreft het recht op afgifte te velde staande vruchten of beplantingen van een onroerende zaak, dan kan uit dien hoofde beslag worden gelegd overeenkomstig artikel 494. In dat geval worden de in artikel 451 aan de kantonrechter toegekende bevoegdheden uitgeoefend door de voorzieningenrechter van de rechtbank, indien dit bij het in artikel 700, tweede lid, bedoelde verzoekschrift wordt verzocht.
1.
Hij die verdeling van een gemeenschap kan vorderen, kan de daartoe behorende goederen in beslag nemen, voor zover zij in het bijzonder in aanmerking komen om aan hem of aan de deelgenoot voor wiens aandeel hij optreedt, te worden toegedeeld.
2.
Het beslag vervalt, naarmate de goederen aan een ander worden toegedeeld.
1.
Op een beslag als bedoeld in deze afdeling zijn de voorschriften betreffende conservatoir beslag tot verhaal van geldvorderingen van overeenkomstige toepassing, behoudens voor zover dit zou leiden tot toepasselijkheid van de artikelen 447, 448 en 505, derde lid, en 541.
2.
In geval van overeenkomstige toepassing van artikel 444b treedt de waarde van het in beslag te nemen goed in de plaats van het bedrag van de vordering waarvoor beslag is gelegd.
3.
Artikel 474b is slechts van overeenkomstige toepassing ingeval uit hoofde van het recht waarvoor het beslag is gelegd, tevens recht op de in dat artikel bedoelde baten bestaat.
4.
In het in artikel 700, tweede lid, bedoelde verzoekschrift wordt het in beslag te nemen goed omschreven. Vrees voor verduistering behoeft niet te worden gesteld.
1.
Een beslag als bedoeld in de voorgaande artikelen, gelegd ter verkrijging van levering van een goed, blijft van kracht totdat hetzij de levering heeft plaatsgevonden, hetzij zes maanden zijn verstreken, nadat in de hoofdzaak een beslissing is verkregen die een executoriale titel oplevert en die in kracht van gewijsde is gegaan.
2.
Een beslag als bedoeld in de voorgaande artikelen van deze afdeling op een roerende zaak die geen registergoed is, gaat krachtens artikel 704, eerste lid, over in een executoriaal beslag als bedoeld in artikel 492, indien de door de beslaglegger verkregen executoriale titel tot afgifte strekt.
1.
Bij samenloop van een beslag als bedoeld in de onderhavige afdeling met een ander beslag, al of niet van dezelfde aard, kan de meest gerede partij zich tot de rechter wenden, al naar de aard van het andere beslag overeenkomstig artikel 438 of overeenkomstig artikel 705.
2.
Wordt op een goed zowel beslag gelegd als bedoeld in de voorgaande artikelen van de onderhavige afdeling als tot verhaal van een geldvordering, dan geldt eerstgenoemd beslag zo nodig tevens als een conservatoir beslag, gelegd tot verhaal van de vordering tot vervangende schadevergoeding wegens uitblijven van afgifte of levering.
3.
Een beslag tot verhaal van een vordering tot vervangende schadevergoeding wegens het uitblijven van afgifte of levering kan niet tegen de legger van een beslag tot verkrijging van afgifte of levering van dezelfde zaak of hetzelfde goed worden ingeroepen, indien deze andere goederen van de beslagene aanwijst die voor de vordering voldoende verhaal bieden.
1.
Een beslag als bedoeld in deze afdeling kan mede worden gelegd door een schuldeiser die door een rechterlijke uitspraak tot vernietiging op grond van artikel 45 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid kan verkrijgen zich op het goed te verhalen.
2.
Is de vernietiging uitgesproken, dan gaat het beslag over in een conservatoir beslag op het goed tot verhaal van zijn vordering of, als te dier zake is voldaan aan de eisen van artikel 704, eerste lid, in een overeenkomstig executoriaal beslag.
Artikel 765
Indien de schuldenaar geen bekende woonplaats in Nederland heeft, kan in Nederland overeenkomstig de voorgaande afdelingen van deze titel beslag worden gelegd, zonder dat vrees voor verduistering behoeft te worden aangetoond.
Artikel 766
De beslaglegger is van rechtswege bewaarder van de in beslag genomen zaken, in geval deze zich onder hem bevinden; zo niet, dan kan daarover naar de regels betreffende executoriaal beslag een gerechtelijke bewaarder worden aangesteld.
Artikel 767
Bij gebreke van een andere weg om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen kan de eis in de hoofdzaak, de vordering ter zake van de beslagkosten daaronder begrepen, worden ingesteld voor de rechtbank waarvan de voorzieningenrechter het verlof tot het gelegde of het tegen zekerheidstelling voorkomen of opgeheven beslag heeft verleend. In geval van verlof tot beslag onder een derde geldt dit alleen indien het goed waarop beslag zal worden gelegd in het verzoekschrift uitdrukkelijk is omschreven.
1.
Indien echtgenoten of gewezen echtgenoten dan wel geregistreerde partners of vroegere geregistreerde partners gehuwd onderscheidenlijk als partners geregistreerd zijn of waren in een gemeenschap van goederen, kan ieder van hen de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken hem verlof te verlenen tot verzegeling, boedelbeschrijving en waardering van goederen der gemeenschap alsmede tot het leggen van conservatoir beslag op goederen der gemeenschap.
2.
Indien nog geen verzoek tot opheffing van de gemeenschap, tot echtscheiding, tot scheiding van tafel en bed of tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap is gedaan, is de in artikel 700 aangewezen voorzieningenrechter bevoegd. Is een zodanig verzoek reeds gedaan, dan is bevoegd de voorzieningenrechter van de rechtbank waarbij dat verzoek aanhangig is of laatstelijk was.
3.
Tot het leggen van conservatoir beslag verleent de voorzieningenrechter slechts verlof indien de verzoeker aantoont dat er gegronde vrees voor verduistering van de goederen der gemeenschap bestaat.
4.
Tegen een verlof als bedoeld in het eerste lid is geen hogere voorziening toegelaten.
1.
Op het beslag zijn de bepalingen betreffende conservatoir beslag tot verhaal van een geldvordering van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat geen vermelding van een bedrag wordt vereist en dat als hoofdzaak geldt het verzoek tot opheffing van de gemeenschap respectievelijk tot echtscheiding, tot scheiding van tafel en bed of tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap, alles behoudens voor zover daarvan in de volgende artikelen niet wordt afgeweken.
2.
Voor de overeenkomstige toepassing van artikel 444b treedt de waarde van het in beslag te nemen goed in de plaats van het bedrag van de vordering waarvoor het beslag wordt gelegd.
1.
Indien het beslag is gelegd onder een derde, is deze verplicht verklaring te doen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. De artikelen 475-477azijn van overeenkomstige toepassing.
2.
De derde voldoet op verlangen van de deurwaarder aan zijn verplichtingen tot voldoening, afgifte of terbeschikkingstelling van de uit te keren gelden, zaken of goederen, naar gelang dit voor de afwikkeling van de verdeling van de gemeenschap nodig is.
Artikel 770a
In geval van een beslag op een onroerende zaak is artikel 505, derde lid, niet van toepassing.
1.
Bij toewijzing van het verzoek tot opheffing van de gemeenschap respectievelijk tot echtscheiding, tot scheiding van tafel en bed of tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap, vervalt het beslag zodra de goederen aan de andere echtgenoot of geregistreerde partner worden toegedeeld of krachtens de verdeling aan de beslaglegger geleverd.
2.
Het beslag vervalt eveneens zodra een verzoek als bedoeld in lid 1 wordt ingetrokken.
3.
De artikelen 704, eerste lid, 715, derde lid, 722, 723 en 724, derde lid, zijn niet van toepassing.
Artikel 770c
Een eventueel overschot van een executie wordt door de deurwaarder, notaris of pandhouder onverwijld gestort bij een bewaarder als bedoeld in artikel 445 ten behoeve van de echtgenoot of geregistreerde partner aan wie dit overschot wordt toegedeeld.
1.
Indien rekening en verantwoording moet worden gedaan aan belanghebbenden die allen of voor een deel onbekend of afwezig zijn, dagvaardt de rekenplichtige hen allen tot het opnemen en goedkeuren van de rekening op de wijze als vermeld in artikel 54, tweede lid.
2.
De bekende belanghebbenden worden bovendien gedagvaard op de wijze als voor ieder van hen is bepaald in de zesde afdeling van de eerste titel van het Eerste Boek.
3.
De termijn van dagvaarding is ten minste drie maanden.
Artikel 772
De rekenplichtige deponeert de rekening met de daarbij behorende bescheiden ter griffie, waar deze ter inzage van de belanghebbenden ligt. De rekenplichtige vermeldt dit depot in het exploot van dagvaarding.
Artikel 773
Artikel 140, eerste en derde lid, is van toepassing, met dien verstande dat de rechter, indien tegen een of meer gedaagden verstek is verleend, ambtshalve de rechtmatigheid en de gegrondheid van de vordering onderzoekt.
1.
Wordt tegen alle belanghebbenden verstek verleend, dan onderzoekt de rechter ambtshalve de rechtmatigheid en de gegrondheid van de vordering. Indien dit onderzoek niet leidt tot afwijzing van de vordering, stelt de rechter het saldo aan de hand van de overgelegde bescheiden vast en sluit hij de rekening. Tegen dit vonnis staat geen verzet open.
2.
De rechter geeft zodanige beslissing over de kosten van het geding als hij geraden acht. Een gedaagde tegen wie verstek is verleend, wordt niet verwezen in de kosten.
Artikel 775
De rekenplichtige kan zich van het onder hem berustende saldo bevrijden door storting in de consignatiekas. Deze storting kan ook op vordering van belanghebbenden worden bevolen.
Artikel 776
Wordt tussen de belanghebbenden over de verdeling van een batig saldo geen overeenstemming bereikt, dan kan de meest gerede partij rangregeling overeenkomstig de voorschriften van de derde afdeling van de tweede titel van het Tweede Boek verzoeken.
1.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Degene die niet de ouder is en de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, wordt aangemerkt als belanghebbende.
2.
In zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap worden onder belanghebbenden bovendien verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft.
1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 278, eerste lid, bevat een verzoekschrift de namen en, voor zover bekend, de voornamen en de woonplaats van de belanghebbenden, alsmede van anderen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn.
2.
Bij de indiening van het verzoekschrift ter griffie worden, voor zover nodig, overgelegd de bescheiden die kunnen dienen tot bewijs van de gestelde feiten. Eveneens worden de nodige afschriften van het verzoekschrift en de bescheiden overgelegd.
1.
Onverminderd artikel 799 vermeldt het verzoekschrift, bedoeld in de artikelen 255, eerste lid, en 260, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige alsmede de daarop afgestemde duur waarvoor de ondertoezichtstelling zal gelden.
2.
Tevens vermeldt het verzoekschrift of, en zo ja, op welke wijze, de inhoud danwel de strekking van het verzoekschrift is besproken met de minderjarige en welke reactie de minderjarige hierop heeft gegeven.
3.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing indien het betreft een verzoek als bedoeld in de artikelen 256, 259, 261, 265b, eerste lid, 265c, tweede lid, 265e, eerste of vierde lid, 265h, 265i, 266, 277, 327 en 328 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
1.
Tenzij de rechter aanstonds een beschikking geeft waarbij hij zich onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, wordt aan de belanghebbenden, voorzover hun woonplaats bekend is, een afschrift van het verzoekschrift en van de daarbij behorende bescheiden toegezonden en worden de belanghebbenden opgeroepen voor de behandeling. Is de woonplaats niet bekend, dan wordt bij de oproeping het verzoek kort aangeduid.
2.
Voorts kan de rechter bevelen dat degenen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, worden opgeroepen om ter terechtzitting te verschijnen.
3.
De beschikkingen tot voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige en tot machtiging van de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet om een minderjarige uit huis te plaatsen, een beschikking met betrekking tot de voorlopige voogdij alsmede een beschikking als bedoeld in artikel 265i, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen alleen dan aanstonds worden gegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Deze beschikkingen verliezen haar kracht na verloop van twee weken, tenzij de belanghebbenden binnen deze termijn in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.
1.
In zaken van levensonderhoud wordt in de oproeping van de belanghebbenden een termijn vermeld waarbinnen dezen een verweerschrift kunnen indienen. Indien binnen die termijn geen verweerschrift wordt ingediend, kan, tenzij artikel 809 toepassing vindt, een behandeling ter terechtzitting achterwege blijven.
2.
De oproeping van de belanghebbende gaat in deze zaken vergezeld van de mededeling dat de rechter kan bepalen dat de behandeling achterwege kan blijven indien binnen de voor het indienen van een verweerschrift vastgestelde termijn geen verweerschrift wordt ingediend, alsmede van de mededeling dat de indiening slechts kan geschieden door een advocaat.
Artikel 802
Indien een verzoeker, een belanghebbende, of een ander wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn en die moet worden ondervraagd, in Nederland verblijft, doch buiten staat is zich naar het gerechtsgebouw te begeven, kan de ondervraging op diens verblijfplaats geschieden. Zou de rechter zich daartoe buiten zijn rechtsgebied moeten begeven, dan kan hij een rechter binnen wiens rechtsgebied de betrokkene verblijft, verzoeken de ondervraging te verrichten.
1.
In verband met de belangen van minderjarigen of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van belanghebbenden, geschiedt de behandeling met gesloten deuren.
2.
De rechter kan evenwel op verzoek van een belanghebbende bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk openbaar is, indien zwaarwegende belangen bij openbaarheid daartoe aanleiding geven en de belangen als bedoeld in het eerste lid zich daartegen niet verzetten.
Artikel 804
Na afloop van de behandeling deelt de rechter aan de ter behandeling verschenen personen mede op welke terechtzitting de beschikking zal worden uitgesproken.
1.
De griffier verstrekt of verzendt onverwijld een afschrift van de beschikking aan de verzoeker, de verschenen belanghebbenden en de niet verschenen belanghebbenden aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden. De griffier verstrekt of verzendt eveneens een afschrift van een beschikking die een minderjarige of de herroeping van een adoptie betreft, aan de raad voor de kinderbescherming, tenzij de beschikking het levensonderhoud van de minderjarige betreft.
2.
De griffier vermeldt daarbij de termijn waarbinnen en de wijze waarop hoger beroep kan worden ingesteld.
1.
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid van artikel 358 kan van een beschikking hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
2.
Op de procedure in hoger beroep zijn de artikelen 799 tot en met 805, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 807
Tegen beschikkingen ingevolge
e. artikel 452, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek staat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.
Artikel 808
Zaken betreffende minderjarigen die bij de rechtbank aanhangig worden gemaakt, uitgezonderd die welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen, worden behandeld door de kinderrechter. Indien deze de zaak naar de meervoudige kamer verwijst, neemt de kinderrechter aan de behandeling deel.
1.
In zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd die welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, beslist de rechter niet dan na de minderjarige van twaalf jaren of ouder in de gelegenheid te hebben gesteld hem zijn mening kenbaar te maken, tenzij het naar het oordeel van de rechter een zaak van kennelijk ondergeschikt belang betreft. De rechter kan minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaren nog niet hebben bereikt, in de gelegenheid stellen hem hun mening kenbaar te maken op een door hem te bepalen wijze. Hetzelfde geldt in zaken betreffende het levensonderhoud van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt.
2.
In zaken betreffende curatele, onderbewindstelling en mentorschap is de eerste volzin van het eerste lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de onder curatele te stellen of gestelde persoon, ten aanzien van degene wiens goederen het betreft alsmede ten aanzien van de persoon ten behoeve van wie mentorschap is verzocht of is ingesteld.
3.
Indien de gelegenheid waarop de minderjarige zijn mening kenbaar kan maken niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige, kan de rechter de beschikkingen tot voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige en tot machtiging van de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet om een minderjarige uit huis te plaatsen, een beschikking met betrekking tot de voorlopige voogdij alsmede een beschikking als bedoeld in artikel 265i, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek geven zonder toepassing van het eerste lid. Deze beschikkingen verliezen haar kracht na verloop van twee weken, tenzij de minderjarige binnen deze termijn in de gelegenheid is gesteld zijn mening kenbaar te maken.
4.
Indien de minderjarige van de in het eerste en derde lid bedoelde gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, kan de rechter een nadere dag bepalen, waarop hij voor hem gebracht zal worden. Verschijnt de minderjarige alsdan wederom niet, dan kan de zaak zonder hem worden behandeld.
1.
De rechter kan in zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd die welke zijn levensonderhoud betreffen, indien hij dit met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige noodzakelijk acht, het advies van de raad voor de kinderbescherming inwinnen. Hij kan de raad daartoe in elke stand van de zaak oproepen.
2.
De raad voor de kinderbescherming kan in deze zaken eigener beweging zijn mening schriftelijk aan de rechter kenbaar maken of ter terechtzitting verschijnen, indien de raad dit met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige noodzakelijk acht.
3.
De raad voor de kinderbescherming ontvangt daartoe onverwijld een afschrift van het verzoekschrift, en wordt tijdig van het tijdstip van de terechtzitting op de hoogte gesteld.
4.
Indien de zaak evenwel de ondertoezichtstelling van een minderjarige betreft, de toepassing of overeenkomstige toepassing van de artikelen 264 en 265 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek daaronder niet begrepen, dan wel de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, beslist de rechter niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping daartoe van de raad voor de kinderbescherming.
1.
In zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd zaken als bedoeld in het tweede lid alsmede die welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen, beslist de rechter pas nadat een ouder, indien deze daarom verzoekt, in de gelegenheid is gesteld een rapport van een niet door de rechter benoemde deskundige over te leggen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
2.
In zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, benoemt de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
3.
In de in het tweede lid genoemde zaken wordt het aan de in dat lid bedoelde deskundige toekomende bedrag overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels door de rechter vastgesteld en ten laste van ’s Rijks kas door de griffier aan de deskundige betaald. Van de ouder kan een bijdrage worden gevraagd overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
1.
In zaken betreffende minderjarigen worden als belanghebbenden bij het recht op inzage en afschrift, als bedoeld in artikel 290, van door de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie overgelegde bescheiden alsmede van door een deskundige op verzoek van de rechter overgelegde bescheiden aangemerkt:
a. de verzoekers,
b. de ouders en voogden,
c. degenen die de minderjarige als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden en die uit dien hoofde een nauwe persoonlijke betrekking met het kind hebben, en
d. de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij de rechter is gebleken dat hij niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
2.
Inzage of afschrift kan evenwel worden geweigerd door de rechter aan wie de bescheiden zijn overgelegd, op een van de onder e en g van het tweede lid van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur genoemde gronden.
3.
Tegen de beschikking staat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.
1.
Iedere beschikking betreffende de gezagsuitoefening over minderjarigen, de beschikkingen ingevolge de artikelen 253s, 261, 326 en 336a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek daaronder begrepen, geeft degene aan wie deze minderjarigen ingevolge de beschikking tijdelijk of blijvend worden toevertrouwd, van rechtswege het recht tot het aan hem doen afgeven van deze minderjarigen, zonodig met behulp van de sterke arm.
2.
Een beschikking als bedoeld in artikel 253a, eerste en tweede lid, of artikel 377a, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek kan slechts met de sterke arm ten uitvoer worden gelegd voorzover dit bij die beschikking is bepaald.
1.
Het openbaar ministerie verleent zo nodig zijn medewerking:
a. tot de voorgeleiding van een minderjarige voor de rechter ingevolge artikel 809 van dit Wetboek;
b. tot de overbrenging van een minderjarige in verband met een uithuisplaatsing ingevolge de artikelen 265b en 326 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
c. tot de afgifte van minderjarigen, als bedoeld in artikel 812;
d. tot de tenuitvoerlegging der beschikkingen, bedoeld in artikel 278, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
De ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die door het openbaar ministerie is aangewezen om de in lid 1 bedoelde medewerking te verlenen, heeft toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
1.
Onverminderd het in artikel 278, eerste lid, bepaalde vermeldt het verzoekschrift:
a. de naam, de voornamen en voorzover bekend de woonplaats en de werkelijke verblijfplaats van de echtgenoot die niet de verzoeker is;
b. voorzover bekend de naam van diens raadsman;
c. de naam en de voornamen en voorzover bekend de woonplaats en de werkelijke verblijfplaats van ieder minderjarig kind van de echtgenoten te zamen of van een van hen.
2.
Het verzoekschrift bevat een door beide echtgenoten ondertekend ouderschapsplan ten aanzien van:
a. hun gezamenlijke minderjarige kinderen over wie de echtgenoten al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen;
b. de minderjarige kinderen over wie de echtgenoten ingevolge artikel 253sa of 253t het gezag gezamenlijk uitoefenen.
3.
In het ouderschapsplan worden in ieder geval afspraken opgenomen over:
a. de wijze waarop de echtgenoten de zorg- en opvoedingstaken, bedoeld in artikel 247 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, verdelen of het recht en de verplichting tot omgang, bedoeld in artikel 377a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vormgeven;
b. de wijze waarop de echtgenoten elkaar informatie verschaffen en raadplegen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige kinderen;
c. de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.
4.
Het verzoekschrift vermeldt over welke van de gevraagde voorzieningen overeenstemming is bereikt en over welke van de gevraagde voorzieningen een verschil van mening bestaat met de gronden daarvoor. Tevens vermeldt het verzoekschrift op welke wijze de kinderen zijn betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan.
5.
Bij de indiening van het verzoekschrift moeten worden overgelegd:
a. een afschrift of uittreksel van de huwelijksakte;
b. bescheiden betreffende de gronden waarop de rechter ingevolge artikel 4 rechtsmacht heeft;
c. een afschrift of uittreksel van de akte van geboorte van ieder minderjarig kind van de echtgenoten te zamen of van een van hen;
d. de processtukken die betrekking hebben op de voorlopige voorzieningen, bedoeld in de artikelen 822 en 823, indien deze zijn gevraagd;
e. indien het een verzoek tot ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed betreft: een authentiek afschrift van de rechterlijke uitspraak waarbij de scheiding van tafel en bed is uitgesproken.
6.
Indien het ouderschapsplan, bedoeld in het tweede lid, of de stukken, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a tot en met c, redelijkerwijs niet kunnen worden overgelegd, kan worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter.
7.
Indien ten behoeve van minderjarige kinderen voorzieningen moeten worden getroffen, zendt de griffier onverwijld een afschrift van het verzoekschrift aan de raad voor de kinderbescherming.
1.
Betreft het een verzoek van één der echtgenoten, dan doet de verzoeker binnen veertien dagen na de indiening van het verzoekschrift een afschrift daarvan betekenen aan de andere echtgenoot. Uiterlijk op een in het exploit vermeld tijdstip kan de andere echtgenoot hetzij een verweerschrift indienen, hetzij om uitstel te dier zake verzoeken. Het exploit vermeldt dat een en ander slechts kan geschieden door een advocaat. Het originele exploit moet ter griffie worden ingediend.
2.
Het tijdstip dat ingevolge lid 1 in het exploit moet worden vermeld, wordt bepaald met inachtneming van een termijn van ten minste zes weken, te rekenen vanaf de dag van de betekening. Heeft de andere echtgenoot geen bekende woonplaats in Nederland, dan bedraagt deze termijn ten minste drie maanden.
3.
Indien het bepaalde in lid 1 of lid 2 niet in acht is genomen, of indien het exploit anderszins lijdt aan een gebrek, zijn de artikelen 120 en 121 van overeenkomstige toepassing.
4.
Indien de andere echtgenoot tijdig om uitstel heeft verzocht, alsmede indien een ingediend verweerschrift een zelfstandig verzoek bevat, bepaalt de rechter een termijn waarbinnen de andere echtgenoot respectievelijk de echtgenoot die het oorspronkelijke verzoekschrift heeft ingediend, een verweerschrift kan indienen.
5.
Op eensluidend verzoek van de echtgenoten verlengt de rechter de termijn bedoeld in lid 4, tenzij dit leidt tot onredelijke vertraging van het geding. Hij kan deze termijn ook verlengen op verzoek van een der echtgenoten of ambtshalve.
1.
Betreft het een verzoek van een der echtgenoten, terwijl de andere echtgenoot op grond van een geestesstoornis verblijft in een ziekenhuis, verpleeghuis, verpleeginrichting of een psychiatrische inrichting als bedoeld in het derde lid, dan vermeldt het verzoekschrift het feit van dit verblijf.
2.
In het geval bedoeld in het eerste lid beveelt de rechter het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan deze echtgenoot een advocaat toe te voegen indien hij nog geen advocaat heeft en bepaalt hij tevens een nieuwe termijn voor het indienen van een verweerschrift. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de vergoeding die de advocaat ontvangt voor de door hem verleende rechtsbijstand.
3.
Onder een psychiatrische inrichting wordt verstaan een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, onder h, van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Stb. 1992, 669).
1.
In afwijking van het bepaalde in artikel 279, eerste lid, kan een behandeling ter terechtzitting achterwege blijven indien er geen minderjarige kinderen zijn die ingevolge artikel 809 in de gelegenheid moeten worden gesteld hun mening kenbaar te maken en er, wanneer het een verzoek van een der echtgenoten betreft, niet tijdig verweer is gevoerd.
2.
De rechter kan de echtgenoten naar een mediator verwijzen met als doel om de echtgenoten in onderling overleg tot afspraken over één of meer gevolgen van de echtscheiding te laten komen indien het verzoekschrift of de behandeling ter terechtzitting daartoe aanleiding geeft.
3.
Op een eensluidend mondeling of schriftelijk verzoek van de echtgenoten wordt de behandeling niet aangevangen of voortgezet voor het verstrijken van een door hen aangeduide termijn, tenzij dit leidt tot onredelijke vertraging van het geding.
4.
Indien tijdig een verweerschrift is ingediend dat een zelfstandig verzoek bevat, vangt de behandeling niet aan voordat tegen dit verzoek een verweerschrift is ingediend dan wel de daarvoor geldende termijn ongebruikt is verstreken.
5.
De behandeling geschiedt, indien mogelijk, in één zitting.
6.
De artikelen 802 en 803 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 819
De rechter kan op verzoek van de echtgenoten of van een van hen de getroffen onderlinge regelingen, daaronder begrepen afspraken omtrent uitkeringen tot levensonderhoud en omtrent de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige, geheel of gedeeltelijk in de beschikking opnemen.
1.
In afwijking van het bepaalde van artikel 358, tweede lid, kan een echtgenoot die in eerste aanleg niet in de procedure is verschenen, tegen een beschikking waarbij een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is toegewezen, hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en overeenkomstig het tweede lid openlijk bekend is gemaakt.
2.
De openlijke bekendmaking geschiedt door plaatsing van een uittreksel van de beschikking in de Staatscourant. Het uittreksel bevat de dagtekening van de beschikking en de aanduiding van de rechter die haar heeft gewezen, alsmede de naam, voornamen en woonplaats van ieder der echtgenoten.
3.
Indien hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld tegen een beschikking als bedoeld in het eerste lid, moet de griffier van het gerecht waarbij dit beroep is ingesteld, terstond het gerecht dat de bestreden beschikking heeft gegeven, daarvan op de hoogte stellen.
4.
Indien een echtgenoot slechts hoger beroep of beroep in cassatie heeft ingesteld tegen een beslissing omtrent nevenvoorzieningen, kan de andere echtgenoot na het verstrijken van de voor het instellen van het desbetreffende rechtsmiddel geldende termijn of na berusting geen beroep meer instellen tegen de uitspraak voorzover daarbij een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is toegewezen.
5.
In hoger beroep en in cassatie zijn de artikelen 802, 803 en 817 van overeenkomstige toepassing.
1.
In zaken van echtscheiding of scheiding van tafel en bed kan ieder der echtgenoten bij verzoekschrift voorlopige voorzieningen als bedoeld in de artikelen 822 en 823 vragen. Een voorlopige voorziening kan worden gevraagd tot het tijdstip waarop een zodanige voorziening, indien gegeven, ingevolge artikel 826 haar kracht verliest.
2.
De behandeling ter terechtzitting vangt niet later aan dan in de derde week volgende op die waarin de voorziening is gevraagd.
3.
De rechter beslist zo spoedig mogelijk na de behandeling ter terechtzitting.
4.
De beschikking houdende voorlopige voorzieningen, gegeven voordat een verzoek tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed is gedaan, verliest haar kracht, indien niet binnen vier weken na haar dagtekening een verzoek tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed is gedaan.
5.
De artikelen 810 en 812 zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
De rechter kan bij beschikking voor de duur van het geding:
a. bepalen dat één der echtgenoten bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning met bevel dat de andere echtgenoot die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
b. bevelen dat ieder der echtgenoten aan de andere echtgenoot beschikbaar zal stellen de goederen tot diens dagelijks gebruik strekkend, alsmede de goederen strekkend tot het dagelijks gebruik van de kinderen;
c. bepalen aan wie der echtgenoten ieder minderjarig kind van de echtgenoten te zamen zal worden toevertrouwd, waarbij tevens, indien het kind niet reeds in de macht van die echtgenoot mocht zijn, de afgifte van dat kind aan hem zal worden bevolen, en bovendien het bedrag bepalen dat de andere echtgenoot voor de verzorging en opvoeding van ieder der kinderen moet betalen;
d. een regeling vaststellen inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of de omgang tussen het kind en de echtgenoot die niet het gezag uitoefent alsmede inzake het verschaffen van informatie dan wel het raadplegen van de echtgenoten over de minderjarige kinderen van de echtgenoten;
e. het bedrag bepalen dat de ene echtgenoot moet betalen voor het levensonderhoud van de andere echtgenoot.
2.
De voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, vangen aan op de dag van de dagtekening der beschikking, tenzij de rechter een eerdere of latere aanvangsdag heeft vastgesteld.
1.
De rechter is bevoegd op verzoek van een echtgenoot of van de raad voor de kinderbescherming een kind onder toezicht te stellen als bedoeld in artikel 254 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek.
2.
Artikel 826 is niet van toepassing.
1.
Tegen de op grond van artikel 822 gegeven beschikkingen en tegen de beschikkingen tot wijziging of intrekking daarvan staan geen hogere voorzieningen open, behoudens cassatie in het belang der wet.
2.
Op een verzoek van de echtgenoten of van één van hen kan een beschikking, als bedoeld in artikel 822, door de rechtbank die of het gerechtshof dat de beschikking heeft gegeven, worden gewijzigd of ingetrokken, indien de omstandigheden na de dagtekening der beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven. Artikel 821, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 825
Als belanghebbenden bij het recht op inzage en afschrift, bedoeld in artikel 290, van de bescheiden die betrekking hebben op de voorlopige voorzieningen, worden aangemerkt de echtgenoten met dien verstande dat in zaken betreffende minderjarigen artikel 811 van toepassing is.
1.
De voorlopige voorzieningen verliezen hun kracht zodra een beschikking waarbij de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed is uitgesproken, wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand onderscheidenlijk het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 116 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of zodra de mogelijkheid daartoe vervalt, met dien verstande dat:
a. de voorlopige voorziening bedoeld in artikel 822, eerste lid, onderdeel a, haar kracht behoudt totdat de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 266 lid 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, indien dit verzoek is gedaan, in kracht van gewijsde gaat;
b. indien een verzoek tot voorziening in het gezag is gedaan of door de rechter ambtshalve in het gezag wordt voorzien, de voorlopige voorzieningen die op de kinderen betrekking hebben, hun kracht behouden totdat het gezag overeenkomstig artikel 253p van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is begonnen;
c. de voorlopige voorziening bedoeld in artikel 822, eerste lid, onderdeel e, haar kracht behoudt totdat de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 157 van het Eerste Boek van het Burgerlijk Wetboek, indien dit verzoek is gedaan, bij toewijzing voor tenuitvoerlegging vatbaar wordt dan wel bij afwijzing in kracht van gewijsde gaat.
2.
De voorlopige voorzieningen verliezen eveneens hun kracht zodra een verzoek tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed wordt ingetrokken, alsmede zodra een beschikking waarbij een verzoek tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed wordt afgewezen, in kracht van gewijsde gaat.
1.
Ingeval de echtscheiding, de scheiding van tafel en bed of de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, kan de rechter als nevenvoorziening de navolgende voorzieningen treffen:
a. toekenning van een uitkering tot levensonderhoud aan een echtgenoot ten laste van de andere echtgenoot;
b. voorzieningen met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap of bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen verrekening van inkomsten of van vermogen;
c. voorzieningen betreffende het gezag over, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over, de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van of de omgang met, de informatie en raadpleging over en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen van de echtgenoten;
alsmede, ingeval de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken:
f. een andere voorziening dan bedoeld in de onderdelen a tot en met e,mits deze voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, en niet te verwachten is dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden.
2.
Ten aanzien van nevenvoorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijn de artikelen 808, 809, eerste lid, 810, 810a, 811 en 812 van toepassing, en komt, in afwijking van het bepaalde in artikel 358, het recht van hoger beroep slechts toe aan de ouders, voorzover dezen tot het gezag bevoegd zijn, alsmede aan de raad voor de kinderbescherming.
3.
Indien aan de rechter blijkt dat een verzoek tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud aan een echtgenoot ten laste van de andere echtgenoot als voorwaarde is verbonden aan verlening van bijstand, stelt de rechter de gemeente die de voorwaarde heeft gesteld, in de gelegenheid schriftelijk of ter terechtzitting haar mening omtrent de vordering kenbaar te maken.
Artikel 828
Op een ontbinding van een geregistreerd partnerschap zijn de bepalingen over de rechtspleging in scheidingszaken van overeenkomstige toepassing.
1.
De griffiers en andere bewaarders van openbare registers moeten daarvan, zonder regterlijk bevel, tegen betaling der hun toekomende regten, afschrift of uittreksel afleveren aan alle degenen die zulks vorderen, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen.
2.
Het eerste lid geldt niet, voor zover artikel 28 van toepassing is.
1.
Hij die daarbij rechtmatig belang heeft, kan op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Onder bescheiden worden mede verstaan: op een gegevensdrager aangebrachte gegevens.
2.
De rechter bepaalt zo nodig de wijze waarop inzage, afschrift of uittreksel zal worden verschaft.
3.
Hij die uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht is, is niet gehouden aan deze vordering te voldoen, indien de bescheiden uitsluitend uit dien hoofde te zijner beschikking staan of onder zijn berusting zijn.
4.
Degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is niet gehouden aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
1.
Hij die een bewijsmiddel heeft verloren, kan van degene die de beschikking heeft over bescheiden die tot bewijs kunnen dienen van enig feit waarop het verloren bewijsmiddel betrekking had, of die zodanige bescheiden onder zijn berusting heeft, vorderen daarvan te zijnen behoeve op zijn kosten, voor zover nodig, inzage, afschrift, of uittreksel te verschaffen. Onder bescheiden worden mede verstaan: op een gegevensdrager aangebrachte gegevens.
2.
De rechter bepaalt zonodig de wijze waarop inzage, afschrift of uittreksel zal worden verschaft.
3.
Hij die uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht is, is niet gehouden aan deze vordering te voldoen, indien de bescheiden uitsluitend uit dien hoofde te zijner beschikking staan of onder zijn berusting zijn.
Artikel 853
Behalve in de andere in de wet vermelde gevallen kan een zaak in gerechtelijke bewaring worden gesteld op een in kort geding gegeven bevel van de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Artikel 854
De rechter die de gerechtelijke bewaring van een bepaalde zaak beveelt, kan iedere daartoe geschikte persoon die bereid is deze benoeming te aanvaarden, als gerechtelijke bewaarder van die zaak aanwijzen. Hetzelfde geldt voor de deurwaarder die gebruik maakt van zijn bevoegdheid om een zaak in bewaring te stellen krachtens artikel 446 en die ter plaatse geen voor zodanige zaken aangewezen gerechtelijke bewaarder tegen een redelijk loon tot de bewaring bereid vindt.
1.
Degene die gerechtelijke bewaring verlangt van een roerende zaak die geen registergoed is, geeft bij de inbewaringgeving aan de bewaarder de wettelijke bepaling of het rechterlijk bevel op uit hoofde waarvan de bewaring zal geschieden. De bewaarder geeft hem een ontvangstbewijs waarop deze bepaling of dit bevel is vermeld.
2.
Degene die de zaak in bewaring heeft gegeven, is verplicht hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling te doen aan degenen tegen wie de bewaring zich richt en daarbij op te geven op welke grond de inbewaringstelling geschiedt.
1.
De gerechtelijke bewaring van een zaak geschiedt op de voorwaarden die door de bewaarder gewoonlijk voor zaken van dezelfde soort worden overeengekomen, of, bij gebreke daarvan, volgens de regels die krachtens het Burgerlijk Wetboek op de overeenkomst van toepassing zijn, telkens tenzij de rechter die de gerechtelijke bewaring beveelt, anders bepaalt.
2.
De inbewaringsteling kan aldus geschieden dat de bewaarder de zaak mag afgeven aan degene tegen wie de bewaring zich richt, mits deze tevoren aan zijn verplichtingen jegens de bewaargever heeft voldaan. Van een zodanig beding wordt melding gemaakt in de mededeling, bedoeld in artikel 855, tweede lid.
3.
De rechter die de gerechtelijke bewaring heeft bevolen, of anders de voorzieningenrechter van de rechtbank, kan op verzoek van de bewaarder of een belanghebbende de voorwaarden vaststellen of wijzigen of een gerechtelijke bewaarder aanwijzen die de gerechtelijke bewaring van de oorspronkelijke zal overnemen. De indiening van het verzoekschrift kan ook door een deurwaarder geschieden, voor zover de bewaring haar grond vindt in een beslag.
1.
De kosten van de bewaring worden aan de bewaarder voldaan door degene die de zaak in bewaring heeft doen geven of het bevel tot bewaring heeft uitgelokt, onverminderd de rechten van hemzelf tegen degenen die jegens hem voor de kosten aansprakelijk zijn.
2.
De bewaarder heeft voor al hetgeen hem ter zake van de bewaring toekomt een retentierecht op de in bewaring gestelde zaken, dat hij kan uitoefenen tegen ieder die recht op afgifte van die zaken mocht hebben.
1.
Wanneer de kosten van de bewaring niet op tijd aan de bewaarder worden voldaan, kan deze op een door de voorzieningenrechter van de rechtbank op zijn verzoek te bepalen wijze het in bewaring gestelde verkopen; de opbrengst treedt voor het in bewaring gestelde in de plaats en wordt, na aftrek van de kosten van bewaring en van de verkoop, ten behoeve van belanghebbenden in de consignatiekas gestort.
2.
Ingeval de bewaring haar grond vindt in een beslag, wijst de voorzieningenrechter het verzoek niet toe dan nadat de beslagene is opgeroepen om te worden gehoord.
3.
Tegen een toewijzende beschikking krachtens dit artikel is geen hogere voorziening toegelaten.
4.
Van dit artikel kan niet bij de overeenkomst van bewaargeving worden afgeweken, tenzij de rechter krachtens artikel 856 anders bepaalt.
Artikel 859
Indien degene die de zaak in bewaring heeft doen geven, in verband daarmee ten aanzien van de zaak een verzekering heeft gesloten, kan hij de door hem betaalde premies en kosten op dezelfde voet als de kosten van de bewaring terugvorderen van degenen die jegens hem voor die kosten aansprakelijk zijn, tenzij het niet redelijk was om de verzekering te sluiten.
1.
Een gerechtelijke bewaring kan op vordering van elke belanghebbende in kort geding, al of niet tegen zekerheidstelling, worden opgeheven door de voorzieningenrechter die de bewaring heeft bevolen of in het rechtsgebied van wiens rechtbank de zaken zich bevinden. De voorzieningenrechter bepaalt desverlangd aan wie de bewaarder de zaak dient af te geven.
2.
Opheffing van het beslag waarin de gerechtelijke bewaring haar grond vindt, heeft van rechtswege tevens opheffing van de bewaring tot gevolg. De bewaarder is verplicht tot afgifte van de zaak aan de beslagene.
3.
Opheffing van de bewaring doet niet af aan de rechten van de bewaarder tot het tijdstip van de afgifte.
1.
In geval van een gerechtelijke bewaring die haar grond vindt in een beslag tot verhaal van een geldvordering, geeft de bewaarder het in bewaring gestelde op verzoek van de deurwaarder die met de executoriale verkoop is belast, tijdig aan deze af.
2.
Is een zaak in bewaring gesteld in afwachting van de beslissing wie op afgifte daarvan recht heeft, dan geeft de bewaarder haar af aan degene aan wie zij krachtens een in kracht van gewijsde gegane of uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing toekomt.
Artikel 985
Wanneer een beslissing, gegeven door de rechter van een vreemde Staat, in Nederland uitvoerbaar is krachtens een verdrag of krachtens de wet, wordt zij niet ten uitvoer gelegd dan na daartoe verkregen rechterlijk verlof. De zaak zelf wordt niet aan een nieuw onderzoek onderworpen. Tot de kennisneming van het verzoek om verlening van het verlof zijn bevoegd de rechtbank van het arrondissement waar de wederpartij van de verzoeker woonplaats heeft en die van het arrondissement waar de tenuitvoerlegging wordt verlangd.
1.
Het verlof tot tenuitvoerlegging wordt gevraagd bij verzoekschrift. Het verzoekschrift wordt ingediend door een advocaat en houdt tevens in de keuze van een woonplaats binnen het arrondissement van de rechtbank.
2.
Bij het verzoekschrift wordt een authentiek afschrift van de beslissing overgelegd, benevens de stukken, waardoor kan worden vastgesteld dat zij uitvoerbaar is in het land, waar zij is gewezen.
3.
De rechtbank kan legalisatie van het afschrift van de beslissing en van de overige in het tweede lid bedoelde stukken verlangen. Zij kan tevens eisen, dat de beslissing en de overige overgelegde stukken worden vertaald in het Nederlands, en dat deze vertaling voor eensluidend wordt verklaard hetzij door een in Nederland toegelaten beëdigde vertaler, hetzij door een beëdigde vertaler, toegelaten in het land waar de beslissing is gegeven, hetzij door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiger van bedoeld land in Nederland.
4.
Bij ongenoegzaamheid der overgelegde stukken wordt de verzoeker de gelegenheid tot aanvulling gegeven.
1.
De rechtbank geeft haar beschikking met bekwame spoed, doch niet dan na verhoor, althans behoorlijke oproeping, van de partijen tegen wie de tenuitvoerlegging wordt verlangd.
2.
De rechtbank bepaalt dag en uur voor het verhoor, alsmede de termijn, bij de oproepingen in acht te nemen.
3.
De oproepingen geschieden vanwege de verzoeker bij deurwaardersexploot. De verzoeker legt de bewijzen van oproeping vóór of bij het verhoor aan de rechtbank over.
4.
De rechtbank kan, indien een opgeroepene niet verschijnt, zijn nadere oproeping bevelen. Hetzelfde geldt, indien een partij ten onrechte niet is opgeroepen.
5.
De verzoeker en de andere partijen verschijnen bij advocaat.
6.
Na afloop van het verhoor deelt de rechter mede, wanneer de uitspraak zal plaatsvinden.
1.
De beschikking der rechtbank is met redenen omkleed en wordt in het openbaar uitgesproken.
2.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad zonder zekerheidstelling, voorzover de rechtbank niet anders beslist.
3.
Ten aanzien van de proceskosten is het bepaalde in de artikelen 237, 239 en 245 van toepassing.
1.
De beschikking der rechtbank is niet vatbaar voor verzet.
2.
Partijen kunnen tegen de beschikking hoger beroep instellen binnen een maand na de dag van de uitspraak. Het wordt gebracht voor het gerechtshof.
3.
In geval van hoger beroep vinden de artikelen 986-988 en 989, eerste lid, overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat ook de oorspronkelijke verzoeker wordt verhoord, althans behoorlijk opgeroepen.
Artikel 990
Partijen kunnen tegen de beschikking van het gerechtshof beroep in cassatie instellen binnen een maand na de dag waarop zij is gegeven. De artikelen 988, eerste lid, en 989, eerste lid, vinden overeenkomstige toepassing.
Artikel 992
De bepalingen van deze titel zijn slechts van toepassing, voor zover een verdrag of een bijzondere wet geen afwijkende voorzieningen inhoudt.
1.
De bepalingen van de Eerste Afdeling van deze titel zijn van overeenkomstige toepassing, wanneer een in een vreemde Staat verleden authentieke akte in Nederland uitvoerbaar is krachtens verdrag of wet, met dien verstande dat de voorzieningenrechter der rechtbank treedt in de plaats van de rechtbank.
2.
Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur te bepalen, dat onder dit artikel tevens zullen vallen niet eerder in deze titel bedoelde, in vreemde Staten tot stand gekomen executoriale titels, welke krachtens verdrag of wet in Nederland uitvoerbaar zijn.
Artikel 994
De bepalingen van deze titel zijn niet van toepassing op uitspraken van internationale organen.
1.
In de zaken die ingevolge het bij of krachtens Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde met een verzoekschrift worden ingeleid, is, tenzij anders is bepaald, bevoegd de rechter van de woonplaats van de rechtspersoon. Nadat de rechtspersoon is opgehouden te bestaan blijft deze rechter bevoegd in zaken betreffende de vereffening, de benoeming van bewaarders van boeken en bescheiden en het verlenen van machtiging tot inzage in boeken en bescheiden.
2.
Het verzoekschrift vermeldt, onverminderd het in artikel 278 bepaalde, de naam en de woonplaats van de rechtspersoon.
3.
De rechter gelast in ieder geval de oproeping van de rechtspersoon.
Artikel 996
Hoger beroep moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van de eindbeschikking in zaken.
a. tot ontbinding van een rechtspersoon of tot verkrijging van een verklaring dat en op welk tijdstip een rechtspersoon ingevolge haar statuten is ontbonden;
b. tot verkrijging van een machtiging tot omzetting van een rechtspersoon;
c. tot doorhaling, aanvulling of wijziging van hetgeen is ingeschreven in het in artikel 29 lid 1 of in artikel 289 lid 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register;
d. tot wijziging van de statuten van een stichting;
e. tot nietigverklaring van een wijziging van de statuten van een stichting, en
f. tot wijziging van of voorziening in het bestuur van een stichting.
1.
Het verzet van een schuldeiser onderscheidenlijk een wederpartij overeenkomstig de artikelen 100 lid 3, 182 lid 3, 316 lid 2, 334l, of 404 lid 5 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt door de rechter met de meeste spoed behandeld. Indien verschillende verzoekschriften zijn ingediend, wordt op alle tezamen beschikt.
2.
Van de dag waarop de behandeling zal plaatsvinden, wordt door de griffier aankondiging gedaan in de Nederlandse Staatscourant en in een landelijk verspreid dagblad.
3.
Voorts geeft de griffier kennis aan het kantoor van het handelsregister, waar de vennootschap is ingeschreven.
4.
De rechtbank hoort de schuldeisers onderscheidenlijk de wederpartijen die zijn verschenen.
5.
Hoger beroep moet binnen drie weken na de dagtekening van de eindbeschikking worden ingesteld bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam. De voorgaande leden vinden in hoger beroep overeenkomstige toepassing.
1.
Een afschrift van het exploit van dagvaarding waarbij een vordering bij de rechtbank wordt ingesteld als bedoeld in de artikelen 336, 342 en 343 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt onverwijld door de eiser aan de vennootschap betekend.
2.
Binnen twee weken na de betekening stelt de vennootschap de niet gedagvaarde aandeelhouders schriftelijk in kennis van de inhoud van de dagvaarding.
3.
Van ieder vonnis wordt een afschrift door de griffier behalve aan partijen tevens aan de vennootschap toegezonden. Een afschrift van het vonnis als bedoeld in artikel 340 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt onverwijld door de eiser aan de gedaagden en de vennootschap betekend.
4.
Tegen het vonnis is geen verzet van derden mogelijk als bedoeld in artikel 376 van dit wetboek.
Artikel 1003
Bij vorderingen als bedoeld in de artikelen 240 en 242 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek kan als volgt worden afgeweken van het bepaalde in artikel 111, tweede lid:
1°. Een exploit dat bestemd is zowel voor een vereniging die ten doel heeft de behartiging van belangen van personen die een beroep of bedrijf uitoefenen, alsook voor de leden van deze vereniging, alsmede een exploit dat bestemd is voor de gewezen leden van een in eerste aanleg medegedagvaarde, doch inmiddels ontbonden vereniging als hiervoor bedoeld, behoeft de naam en de woonplaats van deze leden of gewezen leden niet afzonderlijk te vermelden.
2°. Een exploit dat wordt uitgebracht zowel ten verzoeke van een vereniging die ten doel heeft de behartiging van belangen van personen die een beroep of bedrijf uitoefenen, alsook ten verzoeke van de leden van deze vereniging, alsmede een exploit dat wordt uitgebracht ten verzoeke van de gewezen leden van een in eerste aanleg mede-gedagvaarde, doch inmiddels ontbonden vereniging als hiervoor bedoeld, behoeft de voornaam, de naam en de woonplaats van deze leden of gewezen leden niet afzonderlijk te vermelden.
Artikel 1004
Een verzoekschrift als bedoeld in artikel 242, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, dat wordt ingediend namens of mede namens de leden van een vereniging die ten doel heeft de behartiging van belangen van personen die een beroep of bedrijf uitoefenen, dan wel namens of mede namens de gewezen leden van een in eerste aanleg mede-gedagvaarde, doch inmiddels ontbonden vereniging als hiervoor bedoeld, behoeft, in afwijking van het bepaalde in artikel 278, de voornamen, de naam en de woonplaats of het werkelijk verblijf van deze verzoekers niet afzonderlijk te vermelden.
Artikel 1005
In geval van een vordering als bedoeld in artikel 240 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek waarbij de in artikel 1003 onder 1° bedoelde gegevens niet in het exploot werden vermeld, kan het beroep in cassatie slechts worden ingesteld door degenen die in eerste aanleg verschenen zijn.
Artikel 1006
Bovendien gelden in geval van een vordering of verzoek als bedoeld in de artikelen 240 en 242 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, indien de in de artikelen 1003 en 1004 bedoelde gegevens niet in het exploit of in het verzoekschrift werden vermeld, de navolgende bijzondere voorzieningen:
1°. De artikelen 237, 239 en 289, worden toegepast als vormden de hiervoor bedoelde vereniging en haar leden, onderscheidenlijk de gewezen leden van een ontbonden vereniging, tezamen één partij. Niet verschenen of gewezen leden worden niet in de kosten van het geding verwezen.
2°. Op vordering onderscheidenlijk verzoek van ieder der partijen kan de rechter, indien gerede twijfel bestaat of de wederpartij voor de proceskosten voldoende verhaal zal bieden, in elk stadium van de procedure bevelen dat terzake van de betaling der proceskosten zekerheid wordt gesteld.
Artikel 1008
Een lid-staat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte kan voor de naar de regels van dit Wetboek bevoegde rechtbank een rechtsvordering tot teruggave van een roerende zaak die een cultuurgoed is in de zin van artikel 2, onder 1, van Richtlijn 2014/60/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lid-staat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PbEU 2014, L 159), instellen tegen de bezitter of, bij ontstentenis van een bezitter, tegen de houder van die zaak, mits de zaak na 31 december 1992 op onrechtmatige wijze buiten zijn grondgebied is gebracht zonder dat deze onrechtmatigheid inmiddels is opgeheven, met dien verstande dat voor de Republiek Oostenrijk geldt dat de zaak na 30 juni 1994 buiten het grondgebied van deze staat dient te zijn gebracht, dat voor de Republiek Finland, de Republiek IJsland, het Koninkrijk Noorwegen en het Koninkrijk Zweden geldt dat de zaak na 31 december 1994 buiten het grondgebied van de desbetreffende staat dient te zijn gebracht en dat voor het Vorstendom Liechtenstein geldt dat de zaak na 30 april 1995 buiten het grondgebied van deze staat dient te zijn gebracht.
Artikel 1009
Op straffe van nietigheid dienen te zamen met de dagvaarding te worden betekend:
a. een document waarin de roerende zaak waarvan de teruggave wordt gevorderd, wordt beschreven, en waarin wordt verklaard dat deze zaak een beschermd cultuurgoed is in de zin van de richtlijn, bedoeld in artikel 1008, en
b. een verklaring van de staat die de vordering heeft ingesteld, dat de roerende zaak waarop de vordering tot teruggave betrekking heeft, op onrechtmatige wijze buiten zijn grondgebied is gebracht.
Artikel 1010
De centrale autoriteit, aangewezen krachtens artikel 4 van de richtlijn, bedoeld in artikel 1008, kan ten behoeve van de lid-staat van de Europese Unie of ten behoeve van de andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte die aanspraak op teruggave van een cultuurgoed maakt, de nodige maatregelen nemen, zoals het doen leggen van conservatoir beslag, het in bewaring of onder bewind doen stellen van de zaak, en het vorderen van voorlopige voorzieningen in kort geding, zulks onverminderd de bevoegdheid te dier zake van de desbetreffende staat zelf.
Artikel 1011
De kosten die voortvloeien uit de uitvoering van een beslissing van een rechtbank tot teruggave van een roerende zaak ingevolge artikel 1008, komen ten laste van de staat die rechtsvordering heeft ingesteld. Dit geldt ook voor de kosten inzake de maatregelen die door de centrale autoriteit, aangewezen krachtens artikel 4 van de richtlijn, zijn genomen voor het materiële behoud van het cultuurgoed, bedoeld in artikel 5, onder 4, van de richtlijn. Hieronder vallen tevens de kosten, bedoeld in artikel 1010.
1.
Een rechtsvordering tot teruggave van een roerende zaak, gegrond op artikel 6.7 van de Erfgoedwet, wordt ingesteld tegen de bezitter of, bij ontstentenis van een bezitter, tegen de houder van het cultuurgoed voor de naar de regels van dit wetboek bevoegde rechter.
2.
Op straffe van nietigheid dienen tezamen met de dagvaarding te worden betekend:
a. een document waarin de roerende zaak waarvan teruggave wordt gevorderd, wordt beschreven en waaruit blijkt dat deze zaak een cultuurgoed is in de zin van artikel 6.1, onder c, van de Erfgoedwet en derhalve van wezenlijk belang voor het cultureel erfgoed van de verdragsstaat waaruit het cultuurgoed afkomstig is;
b. een verklaring van de verdragsstaat waaruit het cultuurgoed afkomstig is, dat dit cultuurgoed buiten het grondgebied van die staat is geraakt met schending van de regels die door die staat in overeenstemming met de doelstellingen van het Unesco-verdrag 1970, bedoeld in artikel 6.1, onder a, van de Erfgoedwet zijn vastgesteld ter zake van de uitvoer en de eigendomsoverdracht van cultuurgoederen, dan wel dat dit cultuurgoed is ontvreemd in die verdragsstaat.
Artikel 1011b
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan ten behoeve van een verdragsstaat die aanspraak op teruggave van een cultuurgoed maakt, de nodige maatregelen als bedoeld in artikel 1010 nemen.
Artikel 1011c
De kosten die voortvloeien uit de uitvoering van een rechterlijke beslissing tot teruggave van een roerende zaak ingevolge artikel 1011a, komen ten laste van de staat die de rechtsvordering heeft ingesteld. Indien de vordering is ingesteld door de rechthebbende op het cultuurgoed komen die kosten ten laste van die rechthebbende. Hetzelfde geldt voor de kosten, gemaakt voor het materiële behoud van het cultuurgoed en voor de kosten van eventuele voorlopige maatregelen, als bedoeld in artikel 1010.
Artikel 1011d
Indien het cultuurgoed bij teruggave bloot komt te staan aan gevaar, kan de rechter de tenuitvoerlegging van een op grond van artikel 1011a verkregen uitspraak schorsen tot het moment waarop het cultuurgoed bij teruggave geen gevaar meer loopt.
Artikel 1012
De eigendom van een cultuurgoed waarvan ingevolge artikel 1008 door een lidstaat of ingevolge artikel 1011a door een verdragsstaat teruggave is gevorderd, wordt na de teruggave bepaald door het nationale recht van de staat die de rechtsvordering tot teruggave heeft ingesteld.
1.
Het verzoekschrift waarmee het verzoek, bedoeld in artikel 907, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingeleid, vermeldt:
a. de namen en de woonplaatsen van de verzoekers;
b. een omschrijving van de gebeurtenis of de gebeurtenissen waarop de overeenkomst betrekking heeft;
c. een korte omschrijving van de overeenkomst;
d. een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust.
2.
Aan het verzoekschrift wordt de overeenkomst als bijlage toegevoegd.
3.
Het gerechtshof Amsterdam is bij uitsluiting bevoegd tot kennisneming van een verzoek in eerste aanleg als in dit artikel bedoeld.
4.
In afwijking van artikel 282, tweede lid, behoeft geen afschrift van een verweerschrift en de overlegde bescheiden verzonden te worden aan de personen ten behoeve van wie de overeenkomst is gesloten. De rechter kan, in afwijking van artikel 290, eerste en tweede lid, bevelen, dat het verzoekschrift, de verweerschriften, de op de zaak betrekking hebbende bescheiden en de processen-verbaal en zonodig een vertaling hiervan in één of meer andere talen dan de Nederlandse taal op één of meer door hem aan te wijzen internetadressen worden geplaatst, zodanig dat deze door de personen ten behoeve van wie de overeenkomst is gesloten ten behoeve van latere kennisneming kunnen worden opgeslagen. Tevens kan de rechter bevelen dat de verzoekers desverlangd aan een persoon ten behoeve van wie de overeenkomst is gesloten afschriften verstrekken van de in de tweede zin genoemde stukken.
5.
De oproeping van de aan de verzoekers bekende personen ten behoeve van wie de overeenkomst is gesloten geschiedt bij gewone brief, tenzij de rechter anders bepaalt. Bovendien geschiedt de oproeping door aankondiging daarvan in één of meer door de rechter aan te wijzen nieuwsbladen, waarbij tevens rechtspersonen als bedoeld in artikel 1014 worden opgeroepen. Hierbij wordt naast de plaats, de dag en het uur van de terechtzitting telkens op een door de rechter aan te geven wijze melding gemaakt van een korte omschrijving van de overeenkomst en van de gevolgen van toewijzing van het verzoek. Tevens wordt vermeld op welke wijze inzage en afschrift kan worden verkregen van de in het vierde lid genoemde stukken en wordt gewezen op de bevoegdheid om een verweerschrift in te dienen. Tenzij de rechter anders bepaalt, dragen de verzoekers zorg voor de oproeping ingevolge dit lid. De rechter kan gelasten dat de in dit lid bedoelde informatie ook op andere wijze wordt bekend gemaakt. Indien de curator in faillissement de overeenkomst heeft gesloten, gelast de rechter de verzoekers oproeping op een door hem te bepalen wijze van bekende en onbekende schuldeisers. Indien er personen zijn ten behoeve van wie de overeenkomst is gesloten, die geen woonplaats of verblijf in Nederland hebben en een voor Nederland bindende internationale of Unie-regeling niet een wijze van oproeping voorschrijft, gelast de rechter oproeping op een door hem bepaalde wijze van deze personen, zonodig in één of meer andere talen dan de Nederlandse taal.
6.
De rechter kan bevelen dat verzoekers de namen en woonplaatsen van de aan hen bekende personen ten behoeve van wie de overeenkomst is gesloten, uiterlijk op een door de rechter te bepalen dag en op een door hem te bepalen wijze aan hem worden overgelegd. De verzoekers kunnen zich daarbij houden aan de laatste hun bekende woonplaatsen van de in de eerste zin bedoelde personen.
7.
De rechter kan, indien hij de dag en het uur van de behandeling bepaalt, tevens bepalen dat verweerschriften in afwijking van artikel 282, eerste lid, uiterlijk voor een door hem vast te stellen tijdstip voor de behandeling moeten worden ingediend. Artikel 282, vierde lid, mist toepassing.
8.
De rechter kan, op verzoek van partijen of van een van hen dan wel ambtshalve, in elke stand van de procedure een verschijning van partijen ter terechtzitting bevelen teneinde het verloop van de procedure te bespreken en daaromtrent aanwijzingen te verstrekken en bevelen te geven. Partijen verschijnen ter terechtzitting in persoon of bij advocaat. Van het verhandelde wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat door de rechter en de griffier wordt ondertekend. Tegen de beslissing om al dan niet een verschijning te bevelen, staat geen voorziening open.
Artikel 1014
Een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die ingevolge haar statuten de belangen van personen behartigt ten behoeve van wie de overeenkomst is gesloten, kan een verweerschrift indienen.
1.
Procedures betreffende geschillen in de beëindiging waarvan de overeenkomst voorziet, worden door de indiening van het verzoek, bedoeld in artikel 907, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, van rechtswege geschorst, ook indien reeds de dag is bepaald waarop het vonnis, het arrest of de beschikking zal worden uitgesproken.
2.
Het geschorste geding wordt overeenkomstig artikel 227, eerste lid, hervat:
a. voor zover in de procedure om een beslissing wordt verzocht ter zake van een geschil in de beëindiging waarvan de overeenkomst niet voorziet;
b. indien de in artikel 908, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde termijn is verstreken, nadat een gerechtigde onder de overeenkomst binnen die termijn de in dat lid bedoelde mededeling heeft gedaan;
c. indien onherroepelijk vaststaat dat het verzoek niet tot toewijzing zal leiden;
d. indien de overeenkomst overeenkomstig artikel 908, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt opgezegd;
e. indien de behandeling van het verzoek met het oog op de belangen van een gerechtigde onder de overeenkomst en alle omstandigheden in aanmerking genomen, onaanvaardbaar lang duurt en naar verwachting nog onaanvaardbaar lang zal duren;
f. indien de partijen in de geschorste procedure daarmee instemmen.
3.
Artikel 907, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op hetgeen in een ingevolge het tweede lid hervat geding wordt gevorderd.
4.
Behoudens de gevallen, bedoeld in het tweede lid, wordt na schorsing van een hangende procedure het geding op verzoek van de meest gerede partij van de rol afgevoerd indien de in artikel 908, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde termijn is verstreken.
1.
De rechter kan bevelen dat één of meer deskundigen zullen berichten over de voor het verzoek van belang zijnde punten.
2.
Behoudens de toepassing van artikel 289 kan de rechter bepalen dat de kosten voortvloeiende uit de toepassing van de bepalingen van deze titel ten laste komen van één of meer verzoekers.
1.
Een afschrift van de beschikking wordt door de griffier bij gewone brief zo spoedig mogelijk verstrekt aan de verzoekers.
2.
De beschikking en de overeenkomst die daarbij verbindend is verklaard liggen ter griffie ter inzage en afschrift van de gerechtigden onder de overeenkomst. De rechter kan, in plaats daarvan, bevelen dat de beschikking en de overeenkomst en zonodig een vertaling hiervan in één of meer andere talen dan de Nederlandse taal op één of meer door hem aan te wijzen internetadressen worden geplaatst, zodanig dat deze door de gerechtigden onder de overeenkomst ten behoeve van latere kennisneming kunnen worden opgeslagen. Tevens kan de rechter bevelen dat de verzoekers desverlangd aan een gerechtigde onder de overeenkomst afschriften verstrekken van de beschikking en de overeenkomst.
3.
Bij gewone brief wordt aan de bekende gerechtigden onder de overeenkomst en aan de in de procedure verschenen rechtspersonen als bedoeld in artikel 1014, zo spoedig mogelijk mededeling gedaan van de beschikking tot verbindendverklaring, tenzij de rechter anders bepaalt. Bovendien wordt van de verbindendverklaring zo spoedig mogelijk aankondiging gedaan in één of meer door de rechter aan te wijzen nieuwsbladen. Hierbij wordt telkens op een door de rechter aan te geven wijze melding gemaakt van een korte omschrijving van de overeenkomst, in het bijzonder de wijze waarop vergoeding kan worden verkregen of anderszins een beroep op de overeenkomst kan worden gedaan en, indien de overeenkomst dat bepaalt, de termijn waarbinnen daarop aanspraak dient te worden gemaakt, alsmede van de gevolgen van de verbindendverklaring, en worden de termijn waarbinnen en de wijze waarop de gerechtigden onder de overeenkomst zich van de gevolgen van de verbindendverklaring kunnen bevrijden, vermeld. Tevens wordt vermeld op welke wijze inzage en afschrift kan worden verkregen van de beschikking en de overeenkomst die daarbij verbindend is verklaard. De rechter kan bevelen dat ook van andere dan de in dit lid genoemde gegevens melding wordt gemaakt. Tenzij de rechter anders bepaalt, dragen de verzoekers zorg voor de in dit lid bedoelde melding en aankondiging. De rechter kan gelasten dat de in dit lid bedoelde gegevens ook op andere wijze bekend worden gemaakt. Indien er gerechtigden onder de overeenkomst zijn die geen woonplaats of verblijf in Nederland hebben en een voor Nederland bindende internationale of Unie-regeling niet een wijze van aankondiging voorschrijft, gelast de rechter aankondiging op een door hem te bepalen wijze ten behoeve van deze gerechtigden, zonodig in één of meer andere talen dan de Nederlandse taal.
4.
Zo spoedig mogelijk nadat het verzoek tot verbindendverklaring onherroepelijk is afgewezen, dragen de verzoekers er zorg voor dat de personen ten behoeve van wie de overeenkomst is gesloten, daar op een door de rechter te bepalen wijze van op de hoogte worden gebracht.
5.
De verzoekers kunnen het gerechtshof te Amsterdam verzoeken om ter uitvoering van de in het derde en vierde lid bedoelde meldingen en aankondigingen nadere aanwijzingen te verstrekken.
1.
Beroep in cassatie staat uitsluitend open indien het verzoek wordt afgewezen en kan uitsluitend door de verzoekers gezamenlijk worden ingesteld.
2.
Herroeping staat uitsluitend open voor de in artikel 907, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde stichtingen of verenigingen gezamenlijk, en voor de overige verzoekers gezamenlijk. Indien de in de eerste zin bedoelde stichtingen of verengingen zijn ontbonden, staat herroeping open voor een stichting of vereniging, bedoeld in artikel 1014. Herroeping van de beschikking op verzoek van stichtingen en verenigingen als bedoeld in de eerste of tweede zin, heeft geen gevolgen voor een gerechtigde onder de overeenkomst die zich tegen die gevolgen verzet.
1.
Indien een veelheid aan personen door een gebeurtenis of gelijksoortige gebeurtenissen is benadeeld, kan, voordat een zaak aanhangig is, de rechtbank, teneinde een overeenkomst, bedoeld in artikel 907, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, te beproeven, op verzoek van een stichting of vereniging, bedoeld in artikel 907, derde lid, onderdeel f, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en van de persoon of personen die voor deze gebeurtenis of gebeurtenissen verantwoordelijk worden gehouden, dan wel op verzoek van een van hen, een verschijning ter terechtzitting van deze partijen bevelen.
2.
Het verzoekschrift vermeldt:
a. de naam en woonplaats van de verzoeker of verzoekers;
b. de naam en woonplaats van de in het eerste lid bedoelde partijen waarvan verschijning wordt verzocht;
c. een omschrijving van de gebeurtenis of gebeurtenissen waarop het verzoek betrekking heeft;
d. een omschrijving van het geschil of de geschillen die partijen verdeeld houdt;
e. een omschrijving van het verzoek.
3.
Indien de rechter het verzoek toestaat, bepaalt hij de plaats, de dag en het uur waarop de verschijning zal plaatsvinden. Verzoekers en andere partijen, die daartoe zijn opgeroepen, zijn verplicht te verschijnen. Indien een verzoeker of partij als bedoeld in de tweede zin niet verschijnt, kan zij worden veroordeeld tot vergoeding van de vergeefs aangewende kosten van degenen die wel zijn verschenen.
4.
Bij een verschijning ter terechtzitting kan besproken worden hoe verzoekers en de opgeroepen partijen de totstandkoming van een in het eerste lid bedoelde overeenkomst zullen trachten te bereiken. Ook kan een andere wijze van beëindiging van geschillen ter zake van de in het eerste lid bedoelde gebeurtenis of gebeurtenissen worden besproken. Artikel 191, tweede lid, tweede en derde zin, is van toepassing.
Artikel 1019
Deze titel is van toepassing op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom ingevolge de Auteurswet , de Wet op de naburige rechten , de Databankenwet , de Rijksoctrooiwet 1995 , het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), de Wet houdende regelen inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderprodukten , de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 , op procedures krachtens de artikelen 5 en 5a Handelsnaamwet, op procedures inzake geografische benamingen krachtens artikel 14 Landbouwkwaliteitswet en op handhaving van rechten van intellectuele eigendom ingevolge verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (PbEG 1994, L11), verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PbEG L 227) en verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (PbEG 2002, L3).
1.
Een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op een recht van intellectuele eigendom geldt als een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a.
2.
In de procedure op de voet van artikel 843a kan ook overlegging gevorderd worden van ander bewijsmateriaal dat zich in de macht van de wederpartij bevindt.
3.
De rechter wijst de vordering af voor zover de bescherming van vertrouwelijke informatie niet is gewaarborgd. Artikel 843a, vierde lid, is niet van toepassing.
1.
De voorzieningenrechter kan verlof verlenen tot het treffen van voorlopige maatregelen ter bescherming van bewijs aan de verzoeker die voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er inbreuk op zijn recht van intellectuele eigendom is gemaakt of dreigt te worden gemaakt. Tot deze maatregelen ter bescherming van bewijs kunnen behoren, naast de reeds in de wet geregelde maatregelen, conservatoir bewijsbeslag, gedetailleerde beschrijving en monsterneming ter zake van vermeend inbreukmakende roerende zaken, bij de productie daarvan gebruikte materialen en werktuigen en op de inbreuk betrekking hebbende documenten.
2.
De rechter bepaalt zo nodig de wijze waarop beschrijving plaatsvindt of monsters worden genomen en wat met de monsters dient te gebeuren.
3.
Deze maatregelen worden genomen zo nodig zonder dat de wederpartij wordt gehoord, met name indien het aannemelijk is dat uitstel de verzoeker onherstelbare schade zal berokkenen, of indien er een aantoonbaar gevaar voor verduistering of verlies van bewijs bestaat.
4.
Verlof tot het treffen van de gevraagde maatregel wordt niet gegeven voor zover de bescherming van vertrouwelijke informatie niet is gewaarborgd.
1.
Conservatoir beslag tot bescherming van bewijs wordt gelegd met overeenkomstige toepassing van de voorschriften betreffende middelen tot bewaring van zijn recht, met uitzondering van artikel 709, derde lid.
2.
Zodra in de hoofdzaak is beslist en deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, vervalt het beslag van rechtswege. Zijn de beslagen zaken in gerechtelijke bewaring gegeven, dan is de bewaarder verplicht tot afgifte daarvan aan de beslagene, tenzij de rechter op vordering van eiser anders heeft bepaald. De rechter kan op verzoek van partijen of ambtshalve nadere aanwijzingen geven.
1.
Beschrijving geschiedt door een deurwaarder ter plaatse waar de zaken, bedoeld in artikel 1019b, eerste lid, zich bevinden. De deurwaarder zal de zaken op het door hem daarvan onverwijld op te maken proces-verbaal nauwkeurig beschrijven met opgave van hun beweerdelijk inbreukmakende kenmerken, getal, gewicht en maat overeenkomstig hun aard. Tot deze beschrijving kan ook behoren het op enigerlei wijze vastleggen van de zaken op beeld- of geluidsmateriaal dat wordt gevoegd bij het proces-verbaal en daarvan deel uitmaakt. Het proces-verbaal vermeldt het rechterlijk verlof. De artikelen 440, tweede lid, 443, 444, 444a en 444b zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
Monsterneming geschiedt door een deurwaarder ter plaatse waar de zaken, bedoeld in artikel 1019b, eerste lid, zich bevinden. De voorschriften betreffende middelen tot bewaring van zijn recht zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 709, derde lid. Hij zal van elk soort der zaken ten hoogste drie exemplaren aan een door de voorzieningenrechter aan te wijzen bewaarder in gerechtelijke bewaring geven, tenzij de rechter anders bepaalt.
3.
Zodra in de hoofdzaak is beslist en deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, is de bewaarder verplicht tot afgifte van de monsters aan de beslagene, tenzij de rechter op vordering van eiser anders heeft bepaald. De rechter kan op verzoek van partijen of ambtshalve nadere aanwijzingen geven.
1.
In spoedeisende zaken, met name indien uitstel onherstelbare schade voor de houder van het recht van intellectuele eigendom zou veroorzaken, is de voorzieningenrechter bevoegd een onmiddellijke voorziening bij voorraad te geven op een bij verzoekschrift gedaan verzoek om tegen de vermeende inbreukmaker een bevel uit te vaardigen teneinde een dreigende inbreuk op het recht van intellectuele eigendom van de houder te voorkomen, zonder de vermeende inbreukmaker op te roepen.
2.
De voorzieningenrechter kan het verzoek toewijzen onder voorwaarde dat tot een door hem te bepalen bedrag zekerheid wordt gesteld.
3.
De vermeende inbreukmaker kan vorderen dat de voorzieningenrechter die de beschikking inhoudende het bevel genoemd in het eerste lid heeft gegeven, de beschikking herziet, rechtdoende in kort geding.
1.
Indien de eiser informatie wenst te verkrijgen van een derde die op commerciële schaal inbreukmakende goederen in zijn bezit heeft of gebruikt, die op commerciële schaal diensten verleent die bij de inbreuk worden gebruikt, of die door een van deze derden is aangewezen als zijnde betrokken bij de productie, fabricage of distributie van deze goederen of bij het verlenen van deze diensten, kan de rechter op gerechtvaardigde en redelijke vordering van de eiser een getuigenverhoor bevelen over al hetgeen de derde bekend is over de herkomst en de distributiekanalen van de inbreukmakende goederen of diensten. Dit verhoor heeft enkel betrekking op het verkrijgen van de in dit lid bedoelde informatie.
2.
Naast of in plaats van verhoor van een getuige ter terechtzitting, kan ook overlegging gevraagd worden van de in het tweede lid bedoelde informatie in schriftelijke vorm door de getuige.
Artikel 1019g
De rechter kan op vordering van degene die is getroffen door
a. een beslag dat is gelegd ingevolge artikel 28, derde lid, Auteurswet 1912, artikel 17, tweede lid, Wet op de naburige rechten, de artikelen 2.22, tweede lid, en 3.18, tweede lid, Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), artikel 70, negende lid, Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 en artikel 14, negende lid, Landbouwkwaliteitswet,
b. een maatregel als bedoeld in artikel 1019b, eerste lid,
c. een bevel als bedoeld in artikel 1019e, eerste lid, of
d. enige andere voorlopige maatregel die is opgelegd krachtens een in artikel 1019 bedoeld recht van intellectuele eigendom, tot voorkoming van een dreigende inbreuk of houdende een verbod op inbreukmakende handelingen of een verbod jegens een tussenpersoon,
gelasten dat degene die om deze maatregel heeft gevraagd de door deze maatregel toegebrachte schade op passende wijze vergoedt, indien het beslag ten onrechte is gelegd of het beslag is opgeheven dan wel voor zover de maatregel niet had behoren te worden getroffen of het bevel niet had behoren te worden gegeven of indien wordt vastgesteld dat er geen inbreuk was gemaakt of dreigde.
Artikel 1019h
Voor zover nodig in afwijking van de tweede paragraaf van de twaalfde afdeling van de tweede titel van het eerste Boek en in afwijking van artikel 843a, eerste lid, wordt de in het ongelijk gestelde partij desgevorderd veroordeeld in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.
1.
In zaken betreffende vorderingen tot het gelasten van voorlopige maatregelen als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, als bijlage 1C gevoegd bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (Trb. 1995, 130), bepaalt de voorzieningenrechter bij het treffen van een voorlopige voorziening een redelijke termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak. De voorlopige voorziening verliest haar kracht wanneer een eis in de hoofdzaak niet binnen die termijn is ingesteld en de gedaagde een daartoe strekkende verklaring bij de griffie indient. Is de verklaring ingediend na het verstrijken van de gestelde termijn, dan verliest de voorlopige voorziening haar kracht met de indiening van de verklaring.
2.
Heeft de voorzieningenrechter geen termijn als bedoeld in het eerste lid gesteld, dan verliest de voorlopige voorziening haar werking door een verklaring als bedoeld in het eerste lid, wanneer na ten minste 31 dagen, waarvan ten minste 20 werkdagen, geen eis in de hoofdzaak is ingesteld.
3.
Bij een verklaring als bedoeld in het eerste lid wordt een afschrift overgelegd van het vonnis. Is daartegen een rechtsmiddel ingesteld, dan wordt dit in de verklaring vermeld. De gedaagde zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van zijn verklaring aan de eiser.
Artikel 1019j
Door de pachtkamer van de rechtbank bedoeld in artikel 48 van de Wet op de rechterlijke organisatie, worden behandeld en beslist alle zaken betreffende
a. een pachtovereenkomst als bedoeld in de vijfde titel van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
b. een overeenkomst tot wijziging of beëindiging van een pachtovereenkomst;
c. een overeenkomst tot het aangaan van een pachtovereenkomst;
d. een overeenkomst waarbij persoonlijke zekerheid wordt gesteld voor de nakoming van een pachtovereenkomst;
e. een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 399c of 399e van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
f. een overeenkomst tussen de afgaande en opkomende pachter, verband houdende met de overgang van het bedrijf;
g. vorderingen tot ontruiming van het gepachte door de pachter of de gewezen pachter en tot opeising van het verpachte van de pachter of gewezen pachter;
h. vorderingen tot schadevergoeding of betaling van het bedrag, bedoeld in de artikelen 373, eerste en derde lid, en 377, derde en vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
i. vorderingen tot terugbetaling van te veel betaalde pacht;
j. vorderingen tot vergoeding van schade wegens onrechtmatig gebruik van het gepachte, nadat de pachtovereenkomst is geëindigd.
1.
Indien een zaak niet behoort tot de bevoegdheid van de pachtkamer, verklaart deze zich zonodig ambtshalve onbevoegd. Behoort de zaak tot de bevoegdheid van de gewone rechter, dan verwijst de pachtkamer de zaak naar de gewone rechter die ingevolge de voor de betreffende zaak geldende bepalingen bevoegd is.
2.
Indien een zaak behoort tot de bevoegdheid van de pachtkamer, maar bij een andere gewone rechter is ingediend, verklaart deze zich ambtshalve onbevoegd en verwijst hij de zaak naar de bevoegde pachtkamer.
1.
Indien een zaak meer vorderingen betreft en ten minste één daarvan een zaak als bedoeld in artikel 1019j onder a tot en met j, worden al deze vorderingen door de pachtkamer behandeld en beslist, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet.
2.
In het geval van een vordering in conventie en in reconventie, waarvan ten minste één een vordering betreft als bedoeld in artikel 1019j, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
3.
In geval van een hoofdzaak en een zaak in vrijwaring waarvan er ten minste één een vordering betreft als bedoeld in artikel 1019j, worden deze vorderingen alle door de pachtkamer behandeld en beslist.
Artikel 1019m
Voor de toepassing van de artikelen 1019j tot en met 1019l wordt mede gelet op een wijziging van eis.
Artikel 1019n
Indien binnen de in de wet gestelde termijn een verzoek is ingediend bij de grondkamer en deze beslist, dat zij niet bevoegd is daarvan kennis te nemen, kan het verzoek, indien de pachtkamer van de rechtbank bevoegd is daarvan kennis te nemen en een wettelijke termijn, binnen welke het verzoek bij de pachtkamer moet worden ingediend of de vordering moet worden ingesteld, niet meer kan worden in acht genomen, niettemin nog binnen een maand na de beslissing van de grondkamer bij de pachtkamer worden ingediend of kan de vordering binnen dezelfde termijn worden ingesteld. Hetzelfde geldt, indien een dergelijke beslissing door de Centrale Grondkamer wordt bevestigd dan wel door haar de grondkamer alsnog niet bevoegd wordt verklaard van het verzoek kennis te nemen.
1.
Het hoger beroep van de vonnissen en beschikkingen van de pachtkamer van de rechtbanken wordt ingesteld bij de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, bedoeld in artikel 69 van de Wet op de rechterlijke organisatie
2.
De termijn van hoger beroep bedraagt één maand na de dag van de uitspraak.
Artikel 1019p
De pachtkamer van het gerechtshof neemt kennis van alle jurisdictie geschillen tussen de pachtkamers van de rechtbanken.
1.
Op zaken, bedoeld in artikel 1019j, zijn de gewone regels van procesrecht van toepassing, voor zover daarvan niet in deze titel wordt afgeweken.
2.
De pachtkamer van de rechtbank treedt in de plaats van de kantonrechter behoudens in de gevallen voorzien bij de artikelen 117, 177, eerste lid, 180, vijfde lid, en 230, derde lid. De artikelen 96–97 zijn niet van toepassing.
1.
Onverminderd het in artikel 201 bepaalde is de pachtkamer bevoegd, zo vaak zulks haar nodig voorkomt, in elke stand van de procedure, de staat van de onroerende zaak door een of meer van haar leden te doen opnemen, mits de griffier hiervan ten minste twee dagen voor de opneming aan partijen heeft kennis gegeven. Van de opneming wordt proces-verbaal opgemaakt.
2.
De pachtkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden kan de kosten van een plaatsopneming geheel of ten dele ten laste van de Staat brengen.
1.
De pachtkamer van een rechtbank kan bepalen dat de behandeling van de zaak geheel of gedeeltelijk zal geschieden door een uit haar midden aangewezen rechter-commissaris. De rechter-commissaris oefent daarbij de bevoegdheden uit, aan de pachtkamer toegekend.
2.
De pachtkamer van het gerechtshof kan bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk zal geschieden door een uit haar midden aangewezen raadsheer-commissaris. De raadsheer-commissaris oefent daarbij de bevoegdheid uit, aan de pachtkamer van het gerechtshof toegekend.
1.
Met betrekking tot de schriftelijke vastlegging van pachtovereenkomsten of van overeenkomsten tot wijziging of beëindiging van pachtovereenkomsten gelden de volgende bepalingen.
2.
De griffier van de pachtkamer van de rechtbank zendt binnen veertien dagen na de uitspraak van het vonnis, waarbij de overeenkomst schriftelijk wordt vastgelegd, drie gewaarmerkte afschriften van het vonnis aan de bevoegde grondkamer.
3.
De griffier van de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geeft onverwijld aan de grondkamer kennis van een ingesteld beroep. De grondkamer houdt alsdan de behandeling aan, totdat omtrent de uitslag van het beroep bericht is ontvangen.
4.
Indien de pachtkamer van het gerechtshof in afwijking van de beslissing van de pachtkamer van de rechtbank de overeenkomst niet vastlegt, dan wel niet tot een andere beslissing dan de eerste rechter komt, geeft de griffier daarvan onverwijld kennis aan de bevoegde grondkamer.
5.
Indien de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, in afwijking van de beslissing van de pachtkamer van de rechtbank, de overeenkomst vastlegt, dan wel de overeenkomst anders vastlegt, zendt de griffier van de pachtkamer van het gerechtshof binnen veertien dagen na de uitspraak van het vonnis drie gewaarmerkte afschriften van het vonnis aan de bevoegde grondkamer.
6.
De griffier van de Hoge Raad geeft onverwijld aan de grondkamer kennis van een ingesteld beroep in cassatie. De grondkamer houdt alsdan de behandeling aan, totdat omtrent de uitslag van beroep bericht is ontvangen. De griffier van de Hoge Raad geeft onverwijld aan de grondkamer kennis van die uitslag.
Artikel 1019u
In zaken als bedoeld in artikel 1019j die met een verzoekschrift moeten worden ingediend, is de pachtkamer bevoegd van de rechtbank binnen welker rechtsgebied het gepachte of het grootste deel daarvan is gelegen. Indien het een hoeve betreft, is de pachtkamer bevoegd van de rechtbank binnen welker rechtsgebied het hoofdgebouw, tot de hoeve behorend, gelegen is.
Artikel 1019v
De bepalingen betreffende wraking en verschoning van rechters zijn van overeenkomstige toepassing op de deskundige leden van de pachtkamers van de rechtbanken en de pachtkamer van het gerechtshof, bedoeld in de artikelen 48, derde lid, en 69, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie en hun plaatsvervangers.
1.
Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, kan ieder van hen of kunnen zij gezamenlijk, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering als bedoeld in artikel 1019x, derde lid, onder a.
2.
Onder een persoon die schade door dood of letsel lijdt, wordt mede begrepen de persoon die een vordering ter zake van deze schade onder algemene titel heeft verkregen, alsmede de persoon die een vordering op grond van artikel 107 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek heeft.
3.
Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan ook worden gedaan in het geval dat een benadeelde ingevolge artikel 954 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel uit hoofde van een aan hem door de wet toegekend eigen recht op schadevergoeding, betaling van een verzekeraar verlangt.
1.
Het verzoek wordt gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak, indien deze ten principale aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen. Indien de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist, wordt het verzoek gedaan aan de kantonrechter. De rechter beoordeelt summierlijk of hij absoluut bevoegd is en of de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist.
2.
Indien een der partijen reeds eerder een verzoek als bedoeld in artikel 1019w, eerste lid, heeft gedaan, wordt het verzoek gedaan aan de rechter die het eerdere verzoek behandelt of laatstelijk behandeld heeft. Onverminderd artikel 71 is deze rechter tevens bevoegd kennis te nemen van de zaak ten principale indien deze wordt aangebracht. Indien de zaak ten principale reeds aanhangig is, wordt het verzoek gedaan aan de rechter voor wie de zaak ten principale aanhangig is.
3.
Het verzoekschrift vermeldt naast de in artikel 278, eerste lid, bedoelde gegevens:
a. de aard en het vermoedelijke beloop van de vordering;
b. een omschrijving van het deelgeschil;
c. een zakelijk overzicht van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen over de vordering;
d. de naam en de woonplaats van de wederpartij.
4.
Indien over de vordering reeds eerder een verzoek als bedoeld in artikel 1019w, eerste lid, is gedaan, wordt daarvan melding gemaakt en worden de processtukken en, indien gegeven, de beschikking bij het verzoekschrift gevoegd.
1.
De rechter kan, op verzoek van partijen of van een van hen dan wel ambtshalve, een verschijning van partijen bevelen teneinde een schikking te beproeven of tot het geven van inlichtingen aan de rechter. Artikel 87, tweede en derde lid, en artikel 88, tweede lid, derde lid, eerste, tweede en derde zin, en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
Bij een verschijning van partijen ter terechtzitting kan ook de vraag hoe partijen verder zullen trachten een vaststellingsovereenkomst te bereiken, of de verdere wijze van behandeling van geschillen over de vordering, worden besproken. Artikel 191, tweede lid, tweede en derde zin, is van toepassing.
Artikel 1019z
De rechter wijst het verzoek af voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
1.
De rechter begroot de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt in de beschikking en neemt daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking.
2.
De in het eerste lid bedoelde kosten gelden als kosten als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat in afwijking van het derde lid van die bepaling de regels betreffende de proceskosten niet van toepassing zijn in het geval de vordering ten principale aanhangig is gemaakt.
3.
Artikel 289 is niet van toepassing.
Artikel 1019bb
Tegen de beschikking op het verzoek staat geen voorziening open, onverminderd artikel 1019cc, derde lid.
1.
Voor zover in de beschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op een of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding, is de rechter daaraan in de procedure ten principale op dezelfde wijze gebonden als wanneer de beslissing zou zijn opgenomen in een tussenvonnis in die procedure.
2.
Indien de beschikking tevens een veroordeling van een der partijen inhoudt, komt aan die veroordeling in de procedure ten principale geen verdergaande betekenis toe dan wanneer zij zou zijn opgenomen in een tussen partijen gewezen vonnis in kort geding.
3.
In de procedure ten principale kan van de beschikking, voor zover zij beslissingen als bedoeld in het eerste lid bevat, bij het gerechtshof hoger beroep worden ingesteld als van een tussenvonnis:
a. binnen drie maanden, te rekenen van de eerste roldatum, dan wel, indien de beschikking nadien is gegeven, binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van de beschikking, met dien verstande dat de appellant, binnen de grenzen van artikel 332, in het hoger beroep slechts ontvankelijk zal zijn, indien de rechter in eerste aanleg deze mogelijkheid heeft geopend op een daartoe binnen dezelfde termijn door een der partijen gedaan verzoek, waarover de wederpartij is gehoord;
b. tegelijk met het hoger beroep van het eindvonnis.
1.
De kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland is mede bevoegd kennis te nemen van zaken betreffende een arbeidsovereenkomst, op grond waarvan de werknemer arbeid verricht op het continentaal plat.
2.
De grossen als bedoeld in artikel 430, eerste lid, betreffende zaken als bedoeld in het eerste lid van dit artikel kunnen mede op het continentaal plat worden ten uitvoer gelegd.
3.
Geschillen die in verband met de executie betreffende zaken als bedoeld in het eerste lid van dit artikel rijzen, kunnen mede worden gebracht voor de rechtbank Noord-Holland.
4.
Het verlof vereist voor het leggen van conservatoir beslag op zaken die zich op het continentaal plat bevinden kan mede worden verzocht aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland.
5.
Onder continentaal plat als bedoeld in deze titel wordt verstaan: de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland.
1.
Partijen kunnen bij overeenkomst geschillen die tussen hen uit een bepaalde, al dan niet uit een overeenkomst voortvloeiende, rechtsbetrekking zijn ontstaan dan wel zouden kunnen ontstaan, aan arbitrage onderwerpen.
2.
De overeenkomst tot arbitrage, bedoeld in het eerste lid, betreft zowel het compromis waarbij de partijen zich verbinden om een tussen hen bestaand geschil aan arbitrage te onderwerpen als het arbitraal beding waarbij de partijen zich verbinden om geschillen die tussen hen zouden kunnen ontstaan, aan arbitrage te onderwerpen.
3.
De overeenkomst tot arbitrage mag niet leiden tot de vaststelling van rechtsgevolgen welke niet ter vrije bepaling van de partijen staan.
4.
Bij overeenkomst kunnen tevens aan arbitrage worden onderworpen:
a. de enkele vaststelling van de hoedanigheid of van de toestand van zaken;
b. de enkele bepaling van de hoogte van een schadevergoeding of van een verschuldigde geldsom;
c. de aanvulling of wijziging van de rechtsbetrekking als bedoeld in het eerste lid.
5.
Onder de overeenkomst tot arbitrage wordt mede begrepen een arbitraal beding dat is opgenomen in de partijen bindende statuten of reglementen.
6.
Een arbitragereglement, waarnaar in een overeenkomst tot arbitrage wordt verwezen, wordt geacht deel van die overeenkomst uit te maken.
Artikel 1021
De overeenkomst tot arbitrage wordt bewezen door een geschrift. Daarvoor is voldoende een geschrift dat in arbitrage voorziet of dat verwijst naar algemene voorwaarden welke in arbitrage voorzien en dat door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard. De overeenkomst tot arbitrage kan tevens worden bewezen door elektronische gegevens. Artikel 227a, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1022
De rechter, bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten, verklaart zich onbevoegd, indien een partij zich voor alle weren op het bestaan van deze overeenkomst beroept, tenzij de overeenkomst ongeldig is.
Artikel 1022a
Een overeenkomst tot arbitrage belet niet dat een partij de gewone rechter verzoekt om een maatregel tot bewaring van recht dan wel zich wendt tot de voorzieningenrechter van de rechtbank of de kantonrechter in kort geding overeenkomstig artikel 254.
Artikel 1022b
Een overeenkomst tot arbitrage belet niet dat een partij de gewone rechter verzoekt een voorlopig getuigenverhoor, een voorlopig deskundigenbericht, een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging, of inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden te bevelen.
Artikel 1022c
Indien in de gevallen, genoemd in de artikelen 1022a en 1022b, een partij zich voor alle weren beroept op het bestaan van een overeenkomst tot arbitrage, verklaart de rechter zich uitsluitend bevoegd, indien de gevraagde beslissing niet of niet tijdig in arbitrage kan worden gekregen.
Artikel 1023
Iedere handelingsbekwame, natuurlijke persoon kan tot arbiter worden benoemd. Geen persoon is om reden van zijn nationaliteit van benoeming uitgesloten, tenzij de partijen met het oog op de onpartijdigheid en de onafhankelijkheid van het scheidsgerecht anders zijn overeengekomen.
1.
Het compromis bevat een aanduiding van hetgeen de partijen aan arbitrage wensen te onderwerpen.
2.
Door het sluiten van een compromis is de zaak aanhangig, tenzij de partijen een andere wijze van aanhangig maken zijn overeengekomen.
1.
Ingeval van een arbitraal beding is een zaak aanhangig op de dag van de ontvangst van een schriftelijke mededeling, waarbij een partij aan haar wederpartij bericht, tot arbitrage over te gaan. Die mededeling bevat een aanduiding van hetgeen de partij, die de zaak aanhangig maakt, aan arbitrage wenst te onderwerpen.
2.
De partijen kunnen overeenkomen dat de zaak op een andere wijze aanhangig wordt gemaakt dan voorzien in dit artikel.
1.
Een scheidsgerecht heeft een oneven aantal arbiters. Het kan ook uit een arbiter bestaan.
2.
Ingeval de partijen het aantal arbiters niet zijn overeengekomen, of indien een overeengekomen wijze van bepaling van het aantal niet wordt uitgevoerd en de partijen niet alsnog tot overeenstemming komen over het aantal, wordt dat aantal op verzoek van de meest gerede partij bepaald door de voorzieningenrechter van de rechtbank.
3.
Indien de partijen een even aantal arbiters zijn overeengekomen, benoemen deze arbiters een aanvullend arbiter als voorzitter van het scheidsgerecht.
4.
Bij gebreke van overeenstemming tussen de arbiters wordt deze aanvullend arbiter, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, op verzoek van de meest gerede partij benoemd door de voorzieningenrechter van de rechtbank.
5.
Artikel 1027, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op het bepaalde in het tweede en het vierde lid.
1.
De arbiter of arbiters worden benoemd op de wijze zoals de partijen zijn overeengekomen. De partijen kunnen de benoeming van de arbiter of arbiters, of van een of meer hunner, aan een derde opdragen. Indien geen wijze van benoeming is overeengekomen, worden de arbiter of arbiters door de partijen gezamenlijk benoemd.
2.
De benoeming dient te geschieden binnen drie maanden nadat de zaak aanhangig is, tenzij de arbiter of arbiters reeds voordien zijn benoemd. Indien evenwel een der gevallen bedoeld in artikel 1026, tweede lid, zich voordoet, vangt de termijn van drie maanden aan op de dag dat het aantal der arbiters is bepaald. De termijnen kunnen door de partijen bij overeenkomst worden bekort of verlengd.
3.
Vindt de benoeming van de arbiter of arbiters niet binnen de in het vorige lid bedoelde termijn plaats, dan worden de ontbrekende arbiter of arbiters, op verzoek van de meest gerede partij, benoemd door de voorzieningenrechter van de rechtbank. De wederpartij wordt in de gelegenheid gesteld, te worden gehoord.
4.
De voorzieningenrechter of de derde benoemt de arbiter of arbiters ongeacht de vraag of de overeenkomst tot arbitrage geldig is. Door mede te werken aan de benoeming van de arbiter of arbiters verliezen de partijen niet het recht om een beroep te doen op de onbevoegdheid van het scheidsgerecht wegens het ontbreken van een geldige overeenkomst tot arbitrage.
1.
Indien bij overeenkomst of anderszins aan een der partijen een bevoorrechte positie bij de benoeming van de arbiter of arbiters is toegekend, kan ieder der partijen, in afwijking van de overeengekomen benoemingsregeling, de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken de arbiter of arbiters te benoemen.
2.
Een partij zal het verzoek als bedoeld in het eerste lid moeten indienen binnen drie maanden nadat de zaak aanhangig is, op straffe van verval van recht om zich later te beroepen op de bevoorrechte positie bij de benoeming van de arbiter of arbiters in het arbitraal geding of bij de gewone rechter. De partijen kunnen de termijn bij overeenkomst verlengen.
3.
De wederpartij van de verzoeker wordt in de gelegenheid gesteld, te worden gehoord. Artikel 1027, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Een arbiter aanvaardt zijn opdracht schriftelijk. Een arbiter kan slechts van zijn opdracht worden ontheven in de gevallen, bedoeld in het tweede tot en met het vijfde lid van dit artikel, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
2.
Een arbiter die zijn opdracht heeft aanvaard, kan op eigen verzoek daarvan worden ontheven hetzij met instemming van de partijen, hetzij door een door de partijen aangewezen derde of, bij gebreke daarvan, door de voorzieningenrechter van de rechtbank.
3.
Een arbiter die zijn opdracht heeft aanvaard, kan door de partijen gezamenlijk van zijn opdracht worden ontheven.
4.
Een arbiter die zijn opdracht heeft aanvaard, kan, indien hij rechtens of feitelijk niet meer in staat is zijn opdracht te vervullen, op verzoek van een der partijen van zijn opdracht worden ontheven door een door de partijen aangewezen derde of, bij gebreke daarvan, door de voorzieningenrechter van de rechtbank.
5.
Een scheidsgerecht dat zijn opdracht heeft aanvaard kan, indien het, ondanks herhaalde aanmaning, zijn opdracht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, op onaanvaardbare trage wijze uitvoert, op verzoek van een der partijen van zijn opdracht worden ontheven door de door partijen aangewezen derde of, bij gebreke daarvan, door de voorzieningenrechter van de rechtbank.
1.
Een arbiter die ingevolge artikel 1029, tweede, derde of vierde lid, dan wel een scheidsgerecht dat ingevolge artikel 1029, vijfde lid, van zijn opdracht is ontheven, wordt vervangen volgens de regelen die van toepassing waren op de oorspronkelijke benoeming, tenzij de partijen een andere wijze van vervanging zijn overeengekomen. Hetzelfde geldt ingeval van overlijden van een arbiter.
2.
Indien de partijen in de overeenkomst tot arbitrage de arbiter of arbiters met name hebben aangewezen, vindt vervanging in de in het eerste lid bedoelde gevallen eveneens plaats, tenzij de partijen zijn overeengekomen dat de overeenkomst tot arbitrage alsdan eindigt.
3.
Ingeval van vervanging is het geding van rechtswege geschorst, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Na de schorsing wordt het geding voortgezet in de stand waarin het zich bevindt, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
Artikel 1031
De partijen kunnen gezamenlijk de opdracht van het scheidsgerecht beëindigen.
1.
Een arbiter kan worden gewraakt indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid.
2.
Een door een partij benoemde arbiter kan door die partij slechts worden gewraakt om redenen welke haar na de benoeming bekend zijn geworden.
3.
Een partij kan een door een derde of door de voorzieningenrechter van de rechtbank benoemde arbiter niet wraken, indien zij in diens benoeming heeft berust, tenzij de reden tot wraking haar eerst later bekend is geworden.
1.
Een als arbiter aangezochte persoon die het vermoeden heeft dat hij zou kunnen worden gewraakt, doet daarvan schriftelijk mededeling aan degene die hem heeft aangezocht, onder vermelding van de vermoedelijke redenen tot wraking.
2.
Een tot arbiter benoemde persoon doet de in het eerste lid bedoelde mededeling aan de partijen zodra zijn benoeming heeft plaatsgevonden, tenzij zij deze mededeling reeds hebben ontvangen.
3.
Een arbiter die hangende het arbitraal geding het vermoeden krijgt dat hij zou kunnen worden gewraakt, doet daarvan onder vermelding van de vermoedelijke redenen tot wraking schriftelijk mededeling aan de partijen en, indien het scheidsgerecht uit meer arbiters bestaat, aan de mede-arbiters.
1.
De wrakende partij brengt de wraking onder opgave van redenen schriftelijk ter kennis van de betrokken arbiter, de wederpartij en, indien het scheidsgerecht uit meerdere arbiters bestaat, de mede-arbiters. De kennisgeving wordt gedaan binnen vier weken na de dag van ontvangst van de mededeling als bedoeld in artikel 1034 of, bij gebreke daarvan, binnen vier weken nadat de reden tot wraking aan de wrakende partij bekend is geworden.
2.
Trekt een gewraakte arbiter zich niet binnen twee weken na de dag van de ontvangst van een tijdig uitgebrachte kennisgeving als bedoeld in het eerste lid terug, dan wordt over de gegrondheid van de wraking op verzoek van de meest gerede partij door de voorzieningenrechter van de rechtbank beslist. Het verzoek wordt gedaan binnen twee weken na de dag van ontvangst van de schriftelijke mededeling van de gewraakte arbiter dat hij zich niet terugtrekt, of bij gebreke daarvan, binnen zes weken na de dag van ontvangst van de kennisgeving.
3.
Trekt de gewraakte arbiter zich terug of wordt diens wraking door de voorzieningenrechter van de rechtbank gegrond bevonden, dan wordt hij vervangen volgens de regelen welke van toepassing waren op zijn oorspronkelijke benoeming, tenzij de partijen een andere wijze van vervanging zijn overeengekomen. Artikel 1030, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4.
Trekt een gewraakte arbiter zich terug, dan impliceert dit niet een aanvaarding van de gegrondheid van de redenen tot wraking.
5.
Het scheidsgerecht kan het arbitraal geding schorsen vanaf de dag van ontvangst van de tijdig uitgebrachte kennisgeving, als bedoeld in het eerste lid, of nadien, hangende de wrakingsprocedure, vanaf het moment dat het scheidsgerecht daarvoor in aanmerking acht te komen. Indien de wraking niet ontvankelijk dan wel niet gegrond wordt bevonden, wordt het geding, indien het geschorst was, hervat in de stand waarin het zich bevindt.
6.
Bij overeenkomst kunnen de partijen de termijnen als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel verkorten of verlengen.
7.
Bij overeenkomst kunnen partijen voorzien in de behandeling van een verzoek tot wraking door een onafhankelijke derde anders dan de voorzieningenrechter van de rechtbank.
8.
Een partij die redenen heeft een arbiter te wraken, legt deze redenen aan een verzoek tot wraking overeenkomstig de bepalingen van dit artikel ten grondslag op straffe van verval van recht zich daarop later in het arbitraal geding of bij de rechter te beroepen.
Artikel 1035a
Indien het scheidsgerecht zich laat bijstaan door een secretaris, zijn de artikelen 1033 tot en met 1035 van overeenkomstige toepassing.
1.
Onverminderd de bepalingen van dwingend recht in deze titel, wordt het arbitraal geding gevoerd op de wijze als door de partijen is overeengekomen. Voorzover de partijen niet in de regeling van het arbitraal geding hebben voorzien, wordt dit, onverminderd het bepaalde in deze titel, gevoerd op de wijze als door het scheidsgerecht bepaald.
2.
Het scheidsgerecht behandelt de partijen op voet van gelijkheid. Het scheidsgerecht stelt de partijen over en weer in de gelegenheid hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in het geding ter kennis van het scheidsgerecht zijn gebracht. Bij zijn beslissing baseert het scheidsgerecht zijn oordeel ten nadele van een der partijen niet op bescheiden en andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten.
3.
Het scheidsgerecht waakt tegen onredelijke vertraging van het geding en treft zo nodig, op verzoek van een partij of uit eigen beweging, maatregelen. Partijen zijn tegenover elkaar verplicht onredelijke vertraging van het geding te voorkomen.
1.
De plaats van arbitrage wordt door de partijen bij overeenkomst bepaald en bij gebreke daarvan door het scheidsgerecht. Door de bepaling van de plaats van arbitrage is tevens de plaats van de uitspraak vastgesteld.
2.
Indien de plaats van arbitrage noch door de partijen noch door het scheidsgerecht is bepaald, geldt de plaats van de uitspraak, door het scheidsgerecht in het vonnis vermeld, als plaats van arbitrage.
3.
Het scheidsgerecht kan zitting houden, beraadslagen, getuigen en deskundigen horen op elke andere plaats, in of buiten Nederland, die het daartoe geschikt acht, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Het scheidsgerecht is bevoegd om een van zijn leden aan te wijzen om de zitting als bedoeld in de vorige zin te houden, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
1.
De partijen kunnen in het geding in persoon verschijnen of zich doen vertegenwoordigen door een advocaat dan wel door een bijzonderlijk daartoe schriftelijk gevolmachtigde.
2.
De partijen kunnen zich in het geding door personen van hun keuze doen bijstaan.
1.
Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, worden de eiser en de verweerder door het scheidsgerecht in de gelegenheid gesteld een memorie van eis respectievelijk een memorie van antwoord in te dienen.
2.
Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, is het scheidsgerecht vrij te bepalen of nadere memoriën kunnen worden ingediend.
Artikel 1038b
Het scheidsgerecht stelt, op verzoek van een der partijen of uit eigen beweging, de partijen in de gelegenheid hun zaak op een zitting mondeling toe te lichten, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
1.
Een tegenvordering is toelaatbaar indien daarop dezelfde arbitrageovereenkomst als waarop de vordering is gebaseerd van toepassing is dan wel diezelfde arbitrageovereenkomst door de partijen uitdrukkelijk of stilzwijgend van toepassing is verklaard.
2.
Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, wordt een tegenvordering als bedoeld in het eerste lid dadelijk bij memorie van antwoord ingediend.
Artikel 1038d
Een partij kan zijn vordering respectievelijk tegenvordering of de gronden daarvan veranderen of vermeerderen gedurende de arbitrale procedure, op voorwaarde dat de wederpartij daardoor in zijn verdediging niet onredelijk wordt bemoeilijkt of het geding daardoor niet onredelijk wordt vertraagd.
1.
De bewijsvoering, de toelaatbaarheid van de bewijsmiddelen, de bewijslastverdeling en de waardering van het bewijs staan ter vrije bepaling van het scheidsgerecht, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
2.
Het scheidsgerecht is bevoegd om een van zijn leden aan te wijzen om getuigen of deskundigen te horen dan wel om een plaatsopneming of bezichtiging te houden, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
1.
Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, gaan de memoriën als bedoeld in artikel 1038a zoveel mogelijk vergezeld van de bescheiden waarop de partijen zich beroepen.
2.
Het scheidsgerecht kan, op verzoek van een der partijen of uit eigen beweging, inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde, op het geschil betrekking hebbende bescheiden bevelen van de partij die deze bescheiden tot zijn beschikking heeft, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Het scheidsgerecht bepaalt de voorwaarden waaronder en de wijze waarop inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden wordt verschaft.
1.
Het scheidsgerecht kan, op verzoek van een der partijen of uit eigen beweging, partijen bevelen om bewijs te leveren door het horen van getuigen en deskundigen, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
2.
Het scheidsgerecht kan de vorm bepalen waarin de verklaringen van de getuigen en de deskundigen worden gegeven, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
3.
Indien een mondeling verhoor van getuigen of deskundigen plaatsvindt, bepaalt het scheidsgerecht tijdstip en plaats van het verhoor en de wijze waarop het verhoor zal geschieden.
4.
Indien het scheidsgerecht het nodig oordeelt, hoort het de getuigen nadat dezen op de bij de wet bepaalde wijze de eed hebben gezworen de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.
1.
Indien een getuige niet vrijwillig verschijnt dan wel, verschenen zijnde, weigert een verklaring af te leggen, kan het scheidsgerecht aan de partij die dit verzoekt, toestaan om zich, binnen een door het scheidsgerecht te bepalen termijn, te wenden tot de voorzieningenrechter van de rechtbank met het verzoek een rechter-commissaris te benoemen voor wie het getuigenverhoor zal plaatsvinden.
2.
Het verhoor vindt plaats op dezelfde wijze als in gewone zaken, met dien verstande dat de arbiter of arbiters door de griffier van de rechtbank in de gelegenheid worden gesteld bij het getuigenverhoor aanwezig te zijn en aan de getuige vragen te stellen.
3.
De griffier van de rechtbank zendt ten spoedigste het proces-verbaal van het verhoor aan het scheidsgerecht en aan de partijen.
4.
Het scheidsgerecht kan het geding schorsen tot de dag dat het scheidsgerecht het verslag van het verhoor heeft ontvangen.
1.
Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, kan het scheidsgerecht een of meer deskundigen benoemen tot het uitbrengen van een advies. Het scheidsgerecht kan de partijen raadplegen over de aan de deskundigen te verstrekken opdracht. Het scheidsgerecht zendt ten spoedigste een afschrift van de benoeming en van de aan deskundigen gegeven opdracht aan de partijen.
2.
Het scheidsgerecht kan van een partij verlangen, de deskundige de vereiste inlichtingen te verschaffen en de benodigde medewerking te verlenen.
3.
Op verzoek van een der partijen worden de deskundigen in een zitting van het scheidsgerecht gehoord. Indien een partij zulk een verzoek wenst te doen, deelt zij dit ten spoedigste mede aan het scheidsgerecht en aan de wederpartij.
4.
Onverminderd het in het derde lid bepaalde stelt het scheidsgerecht de partijen in de gelegenheid zich uit te laten over het advies van de door het scheidsgerecht benoemde deskundigen, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
Artikel 1042a
Het scheidsgerecht kan, op verzoek van een der partijen of uit eigen beweging, in of buiten Nederland, een plaatselijke gesteldheid opnemen of zaken bezichtigen, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Het scheidsgerecht stelt de partijen in de gelegenheid bij de plaatsopneming of bezichtiging aanwezig te zijn.
Artikel 1043
Het scheidsgerecht kan in elke stand van het geding de persoonlijke verschijning van de partijen bevelen voor het geven van inlichtingen dan wel teneinde een vergelijk te beproeven.
1.
Blijft de eiser, ofschoon daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, in gebreke zijn eisen in te dienen of naar behoren toe te lichten, zonder daartoe gegronde redenen aan te voeren, dan kan het scheidsgerecht bij vonnis, of op een andere wijze die het scheidsgerecht daartoe geschikt acht, een einde maken aan het arbitraal geding.
2.
Blijft de verweerder, ofschoon daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, in gebreke verweer te voeren, zonder daartoe gegronde redenen aan te voeren, dan kan het scheidsgerecht aanstonds vonnis wijzen.
3.
Bij het vonnis, bedoeld in het tweede lid, wordt de eis toegewezen, tenzij deze aan het scheidsgerecht onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Het scheidsgerecht kan, alvorens vonnis te wijzen, van de eiser het bewijs van een of meer van zijn stellingen verlangen.
1.
Tijdens een aanhangig arbitraal geding ten gronde kan het scheidsgerecht, op verzoek van een der partijen, een voorlopige voorziening, met uitzondering van bewarende maatregelen als bedoeld in de vierde titel van het Derde Boek, treffen. De voorlopige voorziening moet samenhangen met de vordering of tegenvordering in het aanhangige arbitraal geding.
2.
Bij overeenkomst kunnen de partijen een afzonderlijk daartoe te benoemen scheidsgerecht, binnen de grenzen gesteld bij artikel 254, eerste lid, de bevoegdheid verlenen, ongeacht of het arbitraal geding ten gronde aanhangig is, op verzoek van een der partijen, een voorlopige voorziening te treffen, met uitzondering van bewarende maatregelen als bedoeld in de vierde titel van het Derde Boek.
3.
Het scheidsgerecht, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan in samenhang met de voorlopige voorziening van iedere partij het stellen van afdoende zekerheid verlangen.
4.
Tenzij het scheidsgerecht anders bepaalt, geldt een uitspraak van het scheidsgerecht over het verzoek een voorlopige voorziening te treffen als een arbitraal vonnis; daarop zijn de bepalingen van de derde tot en met de vijfde afdeling van deze titel van toepassing.
5.
Het scheidsgerecht kan, op eenparig verzoek van de partijen, onder vermelding van het verzoek, in plaats van een uitspraak over een voorlopige voorziening dadelijk een uitspraak ten gronde doen. Een zodanige uitspraak ten gronde geldt als een arbitraal vonnis; daarop zijn de bepalingen van de derde tot en met de vijfde afdeling van deze titel van toepassing.
6.
Het scheidsgerecht kan, op eenparig verzoek van de partijen, onder vermelding van het verzoek, een arbitraal vonnis als bedoeld in het vierde lid omzetten in een arbitraal vonnis als bedoeld in het vijfde lid.
1.
Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, kan het scheidsgerecht door tussenkomst van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag een verzoek om inlichtingen doen als bedoeld in artikel 3 van de op 7 juni 1968 te Londen gesloten Europese Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht (Trb. 1968, 142). De voorzieningenrechter zendt het verzoek, tenzij het hem nutteloos voorkomt, ten spoedigste aan het orgaan als bedoeld in artikel 2 van de Overeenkomst en deelt dit aan het scheidsgerecht mede.
2.
Het scheidsgerecht kan het geding schorsen tot de dag dat het scheidsgerecht het antwoord op het verzoek om inlichtingen heeft ontvangen.
1.
Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, kan op schriftelijk verzoek van een derde die enig belang heeft bij een arbitraal geding, het scheidsgerecht hem toestaan om zich daarin te voegen of tussen te komen, mits tussen de partijen en de derde dezelfde overeenkomst tot arbitrage geldt of van kracht wordt als tussen de oorspronkelijke partijen.
2.
Het scheidsgerecht zendt ten spoedigste een afschrift van het verzoek aan de partijen.
3.
Het scheidsgerecht stelt de partijen in de gelegenheid hun mening kenbaar te maken. Het scheidsgerecht kan de derde in de gelegenheid stellen zijn mening kenbaar te maken.
4.
Door de toelating van de voeging of tussenkomst wordt de derde in het arbitraal geding partij.
5.
Na de toelating van een voeging of tussenkomst regelt het scheidsgerecht de verdere gang van het geding, tenzij de partijen daarin bij overeenkomst hebben voorzien.
1.
Op schriftelijk verzoek van een partij kan het scheidsgerecht deze toestaan een derde schriftelijk in vrijwaring op te roepen, mits tussen de belanghebbende partij en de derde dezelfde arbitrageovereenkomst geldt of van kracht wordt als tussen de oorspronkelijke partijen.
2.
De oproep wordt ten spoedigste in afschrift gezonden aan het scheidsgerecht en aan de wederpartij.
3.
Het scheidsgerecht stelt de partijen en de derde in de gelegenheid hun mening kenbaar te maken.
4.
Het scheidsgerecht laat de vrijwaring niet toe indien het scheidsgerecht het op voorhand onaannemelijk acht dat de derde verplicht zal zijn de nadelige gevolgen van een eventuele veroordeling van de belanghebbende partij te dragen dan wel van oordeel is dat door een vrijwaringsprocedure onredelijke of onnodige vertraging van het geding te verwachten valt.
5.
Na de toelating van een vrijwaring regelt het scheidsgerecht de verdere gang van het geding, tenzij de partijen daarin bij overeenkomst hebben voorzien.
1.
Ten aanzien van een in Nederland aanhangig arbitraal geding kan een partij een door de partijen daartoe aangewezen derde verzoeken de samenvoeging met een ander in of buiten Nederland aanhangig arbitraal geding te gelasten, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Bij gebreke van een door partijen daartoe aangewezen derde kan de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam worden verzocht de samenvoeging van een in Nederland aanhangig arbitraal geding te gelasten met een ander in Nederland aanhangig arbitraal geding, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
2.
Samenvoeging kan worden gelast voorzover zij geen onredelijke vertraging van de aanhangige gedingen oplevert, mede gezien de stand waarin zij zich bevinden en er tussen de arbitrale gedingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
3.
De derde of de voorzieningenrechter kan, nadat hij alle partijen en, indien benoemd, de arbiters in de gelegenheid heeft gesteld hun mening kenbaar te maken, het verzoek toewijzen dan wel afwijzen. Zijn beslissing wordt aan alle partijen en de betrokken scheidsgerechten schriftelijk medegedeeld.
4.
Indien de derde of de voorzieningenrechter samenvoeging beveelt, benoemen de partijen in onderling overleg de arbiter of arbiters, in oneven getale, en bepalen zij, welke regelen op het samengevoegde geding van toepassing zullen zijn. Indien de partijen daarover binnen een door een derde of de voorzieningenrechter te stellen termijn geen overeenstemming kunnen bereiken, benoemt de derde of de voorzieningenrechter, op verzoek van de meest gerede partij, de arbiter of arbiters en bepaalt hij, zo nodig, welke regelen op het samengevoegde geding van toepassing zullen zijn. De derde of de voorzieningenrechter bepaalt zo nodig voor de arbiter of arbiters die als gevolg van de samenvoeging van hun opdracht worden ontheven, de beloning voor de reeds door hen verrichte werkzaamheden. Artikel 1027, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1047
Ingeval van arbitrage omtrent zaken als bedoeld in artikel 1020, vierde lid, onder a, blijft, behoudens de artikelen 1037 en 1048, het in deze afdeling bepaalde buiten toepassing. Het geding wordt alsdan gevoerd op de wijze als door de partijen is overeengekomen of, voor zover de partijen daarin niet hebben voorzien, als door het scheidsgerecht bepaald.
Artikel 1048
De bepaling van het tijdstip waarop het vonnis zal worden gewezen, is het scheidsgerecht voorbehouden.
Artikel 1048a
Een partij die in het geding is verschenen maakt zonder onredelijke vertraging bezwaar bij het scheidsgerecht met een afschrift aan de wederpartij zodra zij weet of redelijkerwijs behoort te weten dat is gehandeld in strijd met of is nagelaten te handelen overeenkomstig enige bepalingen van de tweede afdeling van deze titel, de overeenkomst tot arbitrage dan wel een opdracht, beslissing of maatregel van het scheidsgerecht. Laat een partij dit na, dan vervalt het recht daarop nadien, in het arbitraal geding of bij de gewone rechter, alsnog een beroep te doen.
1.
Het scheidsgerecht kan een geheel of gedeeltelijk eindvonnis dan wel een tussenvonnis wijzen. Van een geheel of gedeeltelijk eindvonnis is sprake wanneer het gevorderde in een vonnis geheel of gedeeltelijk bij dictum wordt afgedaan.
2.
Indien een scheidsgerecht een vonnis wijst dat blijkens het dictum deels een tussenvonnis en deels een eindvonnis vormt, is een dergelijk vonnis een gedeeltelijk eindvonnis.
1.
Het scheidsgerecht is gerechtigd, over zijn bevoegdheid te oordelen.
2.
Een partij die in het arbitraal geding is verschenen, dient een beroep op de onbevoegdheid van het scheidsgerecht op de grond dat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt, voor alle weren te doen, op straffe van verval van haar recht op dat ontbreken later, in het arbitraal geding of bij de gewone rechter, alsnog een beroep te doen, tenzij dit beroep wordt gedaan op de grond dat het geschil volgens artikel 1020, derde lid, niet vatbaar is voor arbitrage.
3.
Een partij die aan de samenstelling van het scheidsgerecht heeft medegewerkt, kan in het arbitraal geding of bij de gewone rechter geen beroep doen op de onbevoegdheid van het scheidsgerecht op de grond dat het scheidsgerecht in strijd met de daarvoor geldende regelen is samengesteld. Een partij die in het arbitraal geding is verschenen en die niet aan de samenstelling van het scheidsgerecht heeft medegewerkt, dient het beroep op de onbevoegdheid van het scheidsgerecht op de grond dat het scheidsgerecht in strijd met de daarvoor geldende regelen is samengesteld, voor alle weren te doen, op straffe van verval van haar recht daarop later, in het arbitraal geding of bij de gewone rechter, alsnog een beroep te doen.
4.
De beslissing, waarbij het scheidsgerecht zich bevoegd verklaart, kan slechts tegelijk met een daaropvolgend geheel of gedeeltelijk eindvonnis met de rechtsmiddelen, genoemd in artikel 1064, worden bestreden.
5.
Indien en voorzover het scheidsgerecht zich onbevoegd heeft verklaard op grond van het ontbreken van een geldige overeenkomst tot arbitrage als bedoeld in het tweede lid, is de gewone rechter bevoegd van de zaak kennis te nemen. Indien en voorzover het scheidsgerecht zich onbevoegd heeft verklaard op een andere grond, blijft de overeenkomst tot arbitrage van kracht, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
6.
De onbevoegdverklaring als bedoeld in het vorige lid, geldt als een arbitraal vonnis waarop de eerste afdeling B tot en met de vijfde afdeling van deze titel van toepassing is.
Artikel 1053
De overeenkomst tot arbitrage dient als een afzonderlijke overeenkomst te worden beschouwd en beoordeeld. Het scheidsgerecht is bevoegd te oordelen over het bestaan en de rechtsgeldigheid van de hoofdovereenkomst waarvan de overeenkomst tot arbitrage deel uitmaakt of waarop zij betrekking heeft.
1.
Het scheidsgerecht beslist naar de regelen des rechts.
2.
Ingeval de partijen een rechtskeuze hebben gedaan, beslist het scheidsgerecht naar de door de partijen aangewezen regelen des rechts. Indien een dergelijke rechtskeuze niet heeft plaatsgevonden, beslist het scheidsgerecht volgens de regelen des rechts die het in aanmerking acht te komen.
3.
Het scheidsgerecht beslist als goede personen naar billijkheid, indien de partijen het daartoe bij overeenkomst opdracht hebben gegeven.
4.
In alle gevallen houdt het scheidsgerecht rekening met de toepasselijke handelsgebruiken.
Artikel 1056
In de gevallen waarin de gewone rechter een dwangsom kan opleggen, is een scheidsgerecht daartoe eveneens bevoegd. Onverminderd de toepasselijkheid van de artikelen 611a tot en met 611h dient in de gevallen, bedoeld in artikel 611d, om de opheffing, de opschorting of de vermindering van de dwangsom bij het scheidsgerecht te worden verzocht, en indien de opdracht van het scheidsgerecht niet voorduurt, bij verzoekschrift te worden verzocht aan de voorzieningenrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de plaats van de arbitrage is gelegen.
1.
Het scheidsgerecht beslist, indien het uit meer arbiters bestaat, bij meerderheid van stemmen, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Indien het scheidsgerecht uit meer arbiters bestaat, kunnen procedurele zaken van ondergeschikt belang door de voorzitter worden beslist indien daartoe door de mede-arbiters bevoegdheid is verleend, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
2.
Het vonnis wordt op schrift gesteld en door de arbiter of arbiters ondertekend.
3.
Weigert een minderheid van de arbiters te ondertekenen, dan wordt daarvan door de andere arbiters in het door hen ondertekende vonnis melding gemaakt. Een overeenkomstige melding vindt plaats, indien een minderheid niet in staat is te ondertekenen en niet verwacht kan worden dat het beletsel daartoe binnen korte tijd zal zijn opgeheven.
4.
Het vonnis bevat, naast de beslissing, in elk geval:
a. de namen en woonplaatsen van de arbiter of arbiters;
b. de namen en woonplaatsen van de partijen;
c. de dagtekening van de uitspraak;
d. de plaats van de uitspraak;
e. de gronden voor de in het vonnis gegeven beslissing.
5.
In afwijking van het vierde lid, onder e, bevat het vonnis geen gronden voor de gegeven beslissing indien:
a. het vonnis uitsluitend betreft de enkele vaststelling van de hoedanigheid of van de toestand van zaken als bedoeld in artikel 1020, vierde lid, onder a;
b. de vastlegging van een vergelijk als bedoeld in artikel 1069; of
c. in alle andere gevallen, nadat de arbitrage aanhangig is gemaakt, de partijen schriftelijk overeenkomen dat geen gronden voor de beslissing worden gegeven.
1.
Het scheidsgerecht draagt er zorg voor dat ten spoedigste:
a. het origineel van het vonnis, of een afschrift hiervan gewaarmerkt door een arbiter of de door partijen aangewezen derde, aan de partijen wordt verzonden;
b. het origineel van een geheel of gedeeltelijk eindvonnis wordt nedergelegd ter griffie van de rechtbank binnen welker arrondissement de plaats van de arbitrage is gelegen, voor zover de partijen dit zijn overeengekomen.
2.
Het vonnis wordt geacht te zijn verzonden indien vier weken na de dagtekening van het vonnis zijn verstreken.
3.
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1060, 1061 en 1065a eindigt de opdracht van het scheidsgerecht door verzending van het laatste eindvonnis aan partijen of in het geval bedoeld in het eerste lid onder b, door nederlegging ter griffie van de rechtbank van het laatste eindvonnis.
4.
Van een nedergelegd vonnis wordt geen afschrift of uittreksel aan derden verstrekt.
5.
Tenzij de partijen andere termijnen als bedoeld in de artikelen 1060, 1061, 1061c zijn overeengekomen, geldt een termijn van drie maanden na de dag van nederlegging van het vonnis ter griffie van de rechtbank, indien partijen nederlegging zijn overeengekomen.
1.
Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan arbitraal vonnis hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen gezag van gewijsde met ingang van de dag waarop zij zijn gegeven. Artikel 236, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2.
Het eerste lid geldt niet voor beslissingen als bedoeld in artikel 1043b betreffende een voorlopige voorziening.
3.
Een in kracht van gewijsde gegaan arbitraal vonnis als bedoeld in het eerste lid heeft bindende kracht tussen dezelfde partijen in een ander geding met ingang van de dag waarop het is gewezen.
1.
Een partij kan binnen een termijn als overeengekomen tussen de partijen of tot drie maanden na de dag van verzending van het vonnis, het scheidsgerecht schriftelijk verzoeken een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent in het vonnis te verbeteren.
2.
Indien de gegevens, genoemd in artikel 1057, vierde lid, onder a tot en met d, onjuist zijn vermeld of geheel of gedeeltelijk in het vonnis ontbreken, kan een partij binnen een termijn als overeengekomen tussen de partijen of tot drie maanden na de dag van verzending van het vonnis, het scheidsgerecht schriftelijk de verbetering van die gegevens verzoeken.
3.
Een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt door het scheidsgerecht in afschrift aan de wederpartij gezonden.
4.
Het scheidsgerecht kan, binnen een termijn als overeengekomen tussen de partijen of tot drie maanden na de dag van verzending van het vonnis, ook uit eigen beweging tot de verbetering, bedoeld in het eerste of het tweede lid, overgaan.
5.
Voordat het scheidsgerecht op het verzoek, bedoeld in het eerste of tweede lid, beslist, of uit eigen beweging tot de verbetering als bedoeld in het vierde lid beslist, over te gaan, stelt het de partijen in de gelegenheid zich daarover uit te laten.
6.
Gaat het scheidsgerecht tot de verbetering over, dan wordt deze door het scheidsgerecht op het origineel en op de afschriften van het vonnis aangebracht en ondertekend, dan wel in een apart door het scheidsgerecht ondertekend stuk vermeld, welk stuk geacht wordt deel uit te maken van het vonnis. De artikelen 1057, eerste tot en met het derde lid, en artikel 1058, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
7.
Wijst het scheidsgerecht het verzoek tot de verbetering af, dan deelt het dit schriftelijk aan de partijen mede.
8.
Het verzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, schort de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging niet op, tenzij de voorzieningenrechter gewichtige redenen aanwezig acht om die mogelijkheid wel op te schorten totdat over het verzoek is beslist. Het bepaalde in artikel 1070 is op de beschikking van de voorzieningenrechter van toepassing. Hetzelfde geldt als het scheidsgerecht overeenkomstig het vierde lid uit eigen beweging tot verbetering overgaat.
1.
Heeft het scheidsgerecht nagelaten, te beslissen omtrent een of meer vorderingen of tegenvorderingen welke aan zijn oordeel waren onderworpen, dan kan de meest gerede partij, binnen een tussen partijen overeengekomen termijn of tot drie maanden na de dag van verzending van het vonnis, het scheidsgerecht verzoeken, een aanvullend vonnis te wijzen.
2.
Het verzoek wordt door het scheidsgerecht in afschrift aan de wederpartij gezonden.
3.
Voordat het scheidsgerecht op het verzoek beslist, stelt het de partijen in de gelegenheid zich daarover uit te laten.
4.
Een aanvullend vonnis geldt als een arbitraal vonnis; daarop zijn de bepalingen van de derde tot en met de vijfde afdeling van deze Titel van toepassing.
5.
Wijst het scheidsgerecht het verzoek tot een aanvullend vonnis af, dan deelt het zulks schriftelijk aan de partijen mede. Een afschrift van deze mededeling, getekend door een arbiter of de secretaris van het scheidsgerecht, kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1058, eerste lid, onderdeel b ter griffie van de rechtbank nedergelegd.
Artikel 1061a
Indien de partijen arbitraal hoger beroep zijn overeengekomen, is het bepaalde in deze titel van toepassing voorzover in deze afdeling niet anders is bepaald of de aard van het arbitraal hoger beroep zich daartegen verzet.
Artikel 1061b
Arbitraal hoger beroep tegen een arbitraal vonnis is slechts mogelijk indien de partijen daarin bij overeenkomst hebben voorzien. Deze overeenkomst dient te voldoen aan de vereisten van de artikelen 1020 en 1021 alsmede aan de vereisten van de artikelen 166 en 167 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 1061c
Binnen een termijn als overeengekomen tussen de partijen of tot drie maanden na de dag van verzending van het vonnis, kunnen partijen arbitraal hoger beroep instellen.
1.
Arbitraal hoger beroep kan worden ingesteld tegen een geheel eindvonnis en een laatste gedeeltelijk eindvonnis.
2.
Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, kan eveneens arbitraal hoger beroep worden ingesteld tegen andere gedeeltelijke eindvonnissen.
3.
Tegen een tussenvonnis, met uitzondering van een vonnis op grond van artikel 1043b, eerste lid, kan arbitraal hoger beroep slechts tegelijk met dat van het geheel of gedeeltelijk eindvonnis worden ingesteld, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
Artikel 1061e
Tegen een op de voet van artikel 1046, vierde lid, gewezen arbitraal vonnis staat arbitraal hoger beroep open, indien en voorzover alle bij het samengevoegde geding betrokken partijen bij overeenkomst in zodanig hoger beroep hebben voorzien. Deze overeenkomst dient te voldoen aan de vereisten van de artikelen 1020 en 1021 alsmede aan de vereisten van de artikelen 166 en 167 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek.
1.
Ingeval van onbevoegdverklaring door het scheidsgerecht als bedoeld in artikel 1052, vijfde lid, tweede zin, is arbitraal hoger beroep toegelaten.
2.
Ingeval van bevoegdverklaring en onbevoegdverklaring door het scheidsgerecht zijn de bepalingen van artikel 1052, vierde en vijfde lid, van toepassing nadat in hoger beroep uitspraak is gedaan, of de voor dit beroep geldende termijn ongebruikt is verstreken dan wel eerder, indien door ieder der partijen schriftelijk van hoger beroep afstand is gedaan, of later, op het moment van voortijdige beëindiging van het hoger beroep.
1.
De dwangsom als bedoeld in artikel 1056 kan ook voor het eerst in arbitraal hoger beroep worden gevorderd.
2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1056, dient in de gevallen bedoeld in artikel 611d de opheffing, de opschorting of de vermindering van de dwangsom te worden verzocht aan het scheidsgerecht in hoger beroep, indien en voor zolang de opdracht van dat scheidsgerecht voortduurt.
Artikel 1061h
Het in eerste aanleg gewezen arbitraal vonnis kan slechts in arbitraal hoger beroep worden aangevuld overeenkomstig artikel 1061. Het verzoek daartoe moet binnen de voor het hoger beroep geldende termijn worden gedaan. De partijen kunnen bij overeenkomst van het in dit artikel bepaalde afwijken.
1.
Tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit, kan het scheidsgerecht in eerste aanleg, indien dit wordt gevorderd, verklaren dat zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn niettegenstaande arbitraal hoger beroep. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan het gehele vonnis betreffen of een gedeelte daarvan. Het scheidsgerecht kan aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde verbinden dat tot een door het scheidsgerecht te bepalen bedrag zekerheid wordt gesteld.
2.
Indien het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard door het scheidsgerecht in eerste aanleg en tegen dat vonnis arbitraal hoger beroep is ingesteld, kan een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad worden ingesteld bij het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep. Op deze vordering zal, de wederpartij gehoord, dadelijk worden beslist. De tweede en derde zin van het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing.
3.
Indien het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard door het scheidsgerecht in eerste aanleg, evenwel zonder dat daaraan de voorwaarde is verbonden dat zekerheid wordt gesteld, en indien tegen dat vonnis arbitraal hoger beroep is ingesteld, kan een daartoe strekkende vordering worden ingesteld bij het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep. Op deze vordering zal, de wederpartij gehoord, dadelijk worden beslist.
Artikel 1061j
In afwijking van het bepaalde in artikel 1059, derde lid, heeft een in eerste aanleg gewezen arbitraal vonnis bindende kracht tussen dezelfde partijen in een ander geding met ingang van de dag waarop de voor het arbitraal hoger beroep geldende termijn ongebruikt is verstreken, of eerder, met ingang van de dag waarop schriftelijk van hoger beroep afstand is gedaan, of later, op het moment van voortijdige beëindiging van het hoger beroep, dan wel met ingang van de dag waarop in hoger beroep uitspraak is gedaan, indien en voorzover het vonnis in eerste aanleg in dat hoger beroep is bevestigd.
1.
Een in eerste aanleg gewezen arbitraal vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, en een arbitraal vonnis dat is gewezen in arbitraal hoger beroep, kan worden tenuitvoergelegd overeenkomstig de bepalingen van de vierde afdeling van deze titel. In aanvulling op artikel 1063, eerste lid, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis ook weigeren, indien in strijd met artikel 1061i tenuitvoerlegging bij voorraad is bevolen.
2.
Een in eerste aanleg gewezen arbitraal vonnis dat niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard kan slechts worden tenuitvoergelegd overeenkomstig de bepalingen van de vierde afdeling van deze titel nadat de voor het arbitraal hoger beroep geldende termijn ongebruikt is verstreken, of indien en voorzover het in hoger beroep is bevestigd, dan wel eerder, indien schriftelijk van hoger beroep afstand is gedaan, dan wel later, op het moment van voortijdige beëindiging van het hoger beroep.
1.
Tegen een geheel of gedeeltelijk eindvonnis gewezen in arbitraal hoger beroep staan slechts de rechtsmiddelen van vernietiging en van herroeping op de voet van de vijfde afdeling van deze titel open.
2.
Vernietiging of herroeping van een arbitraal vonnis gewezen in arbitraal hoger beroep brengt van rechtswege de vernietiging of herroeping van het in eerste aanleg gewezen arbitraal vonnis met zich mede, tenzij de rechter bepaalt dat het in eerste aanleg gewezen arbitraal vonnis in stand blijft.
3.
Tegen een in eerste aanleg gewezen geheel of gedeeltelijk arbitraal eindvonnis staan slechts de rechtsmiddelen van vernietiging en van herroeping op de voet van de vijfde afdeling van deze titel open indien de voor het arbitraal hoger beroep geldende termijn ongebruikt is verstreken dan wel eerder indien door ieder der partijen schriftelijk van hoger beroep afstand is gedaan. In afwijking van artikel 1064a, tweede lid, vervalt de bevoegdheid tot het instellen van een vordering tot vernietiging van een zodanig vonnis drie maanden na de dag waarop de voor het arbitraal hoger beroep geldende termijn is verstreken.
4.
Ten aanzien van een arbitraal tussenvonnis gewezen in eerste aanleg of in hoger beroep is, met inachtneming van het in dit artikel bepaalde, artikel 1064a, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
1.
De tenuitvoerlegging in Nederland van een arbitraal vonnis kan eerst plaatsvinden nadat de voorzieningenrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de plaats van arbitrage is gelegen daartoe op verzoek van een der partijen verlof heeft verleend.
2.
Het verlof wordt aangetekend op het origineel van het vonnis of, zo geen nederlegging heeft plaatsgevonden, opgenomen in een beschikking. De griffier zendt ten spoedigste aan de partijen een gewaarmerkt afschrift van het vonnis, met het daarop aangetekend verlof tot tenuitvoerlegging of een gewaarmerkt afschrift van de beschikking waarbij het verlof tot tenuitvoerlegging is verleend.
3.
Verleent de voorzieningenrechter van de rechtbank het verlof tot tenuitvoerlegging, dan staan de wederpartij van de verzoeker slechts de rechtsmiddelen genoemd in artikel 1064, open.
4.
Vernietiging of herroeping van het arbitraal vonnis brengt van rechtswege die van het verlof tot tenuitvoerlegging met zich mede.
1.
De voorzieningenrechter van de rechtbank kan de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis slechts weigeren, indien hem na een summierlijk onderzoek is gebleken dat het aannemelijk is dat het vonnis zal worden vernietigd op een van de gronden genoemd in artikel 1065, eerste lid, of herroepen op een van de gronden genoemd in artikel 1068, eerste lid, dan wel indien in strijd met artikel 1056 een dwangsom is opgelegd. In dit laatste geval betreft de weigering alleen de tenuitvoerlegging van de dwangsom.
2.
Als de termijn voor het instellen van een vordering tot vernietiging als bedoeld in artikel 1064a ongebruikt is verstreken, dan kan de voorzieningenrechter van de rechtbank het verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis slechts weigeren, indien hem na een summierlijk onderzoek is gebleken dat het aannemelijk is dat het vonnis in strijd is met artikel 1065, eerste lid, onder e.
3.
De griffier zendt ten spoedigste aan de partijen een gewaarmerkt afschrift van de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank waarbij het verlof tot tenuitvoerlegging wordt geweigerd.
4.
Tegen de beschikking waarbij het verlof tot tenuitvoerlegging wordt geweigerd, kan hoger beroep bij het gerechtshof worden ingesteld.
5.
Indien het verlof tot tenuitvoerlegging ook in hoger beroep niet wordt verleend, kan beroep in cassatie worden ingesteld.
6.
Indien in hoger beroep of na beroep in cassatie het verlof tot tenuitvoerlegging alsnog wordt verleend, is het bepaalde in artikel 1062, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1064
Tegen een geheel of gedeeltelijk arbitraal eindvonnis staan slechts de rechtsmiddelen van vernietiging en van herroeping op de voet van het bepaalde in deze afdeling open.
1.
De vordering tot vernietiging wordt ingesteld bij het gerechtshof van het ressort waarin de plaats van arbitrage is gelegen.
2.
De bevoegdheid tot het instellen van de vordering tot vernietiging vervalt drie maanden na de dag van verzending van het vonnis. Indien de partijen zijn overeengekomen gebruik te maken van het in artikel 1058, eerste lid, onderdeel b, bepaalde, vervalt deze bevoegdheid drie maanden na de dag van nederlegging van het vonnis. Wordt echter het vonnis, voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging, aan de wederpartij betekend, dan kan die partij, ongeacht het verstreken zijn van de termijn van drie maanden genoemd in de vorige zin, alsnog binnen drie maanden na deze betekening de vordering tot vernietiging instellen.
3.
Tegen een arbitraal tussenvonnis kan de vordering tot vernietiging slechts worden ingesteld tezamen met de vordering tot vernietiging van het geheel of gedeeltelijk eindvonnis.
4.
Alle gronden tot vernietiging moeten, op straffe van verval van het recht daartoe, in de dagvaarding worden voorgedragen.
5.
Tegen een uitspraak op grond van het eerste lid kan beroep in cassatie worden ingesteld. Partijen kunnen overeenkomen dat geen beroep in cassatie kan worden ingesteld tegen een uitspraak op grond van het eerste lid, tenzij een van hen een natuurlijk persoon is niet handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
1.
Vernietiging kan slechts plaatsvinden op een of meer van de navolgende gronden:
a. een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt;
b. het scheidsgerecht is in strijd met de daarvoor geldende regelen samengesteld;
c. het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden;
d. het vonnis is niet overeenkomstig het in artikel 1057 bepaalde ondertekend of niet met redenen omkleed;
e. het vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, is in strijd met de openbare orde.
2.
De grond, bedoeld onder a van het eerste lid, kan niet tot vernietiging leiden in het geval genoemd in artikel 1052, tweede lid.
3.
De grond, bedoeld onder b van het eerste lid, kan niet tot vernietiging leiden in de gevallen genoemd in de artikelen 1028, tweede lid, en 1052, derde lid.
4.
De grond, bedoeld onder c van het eerste lid, kan niet tot vernietiging leiden indien het niet houden aan de opdracht niet van ernstige aard is. Evenmin kan de grond, bedoeld onder c van het eerste lid, tot vernietiging leiden indien de partij die deze aanvoert heeft nagelaten ter zake bezwaar te maken overeenkomstig artikel 1048a.
5.
Betreft een grond voor vernietiging slechts een deel van het arbitraal vonnis, dan wordt het niet vernietigd voor het resterende deel, voorzover dit, gelet op de inhoud en strekking van het vonnis, niet in onverbrekelijk verband met het te vernietigen deel staat.
6.
Indien en voorzover het scheidsgerecht heeft nagelaten, uitspraak te doen omtrent een of meer van de vorderingen of tegenvorderingen welke aan zijn oordeel waren onderworpen, kan de vordering tot vernietiging op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts worden ingesteld indien een aanvullend vonnis, bedoeld in artikel 1061, eerste lid, is gewezen dan wel een verzoek tot aanvulling, bedoeld in artikel 1061, eerste lid, geheel of ten dele is afgewezen.
7.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1064a, tweede lid, vervalt de termijn voor het instellen van de in het vorige lid bedoelde vordering tot vernietiging drie maanden na de dag van verzending van het aanvullend vonnis dan wel van de mededeling der afwijzing, bedoeld in artikel 1061, vijfde lid. Indien de partijen zijn overeengekomen gebruik te maken van het in artikel 1058, eerste lid, onderdeel b, bepaalde, vervalt de termijn voor het instellen van de in het vorige lid bedoelde vordering tot vernietiging drie maanden na de dag van nederlegging van het aanvullend vonnis dan wel van de mededeling der afwijzing, bedoeld in artikel 1061, vijfde lid. Het in de eerste en tweede zin bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de verbetering van het vonnis, bedoeld in artikel 1060.
1.
Het gerechtshof kan, op verzoek van een partij of uit eigen beweging, de vernietigingsprocedure schorsen voor een door het gerechtshof te bepalen termijn om het scheidsgerecht in staat te stellen de grond tot vernietiging ongedaan te maken door het heropenen van het arbitraal geding dan wel door het nemen van een andere maatregel als het scheidsgerecht geraden acht. Tegen een beslissing van het gerechtshof staat geen hogere voorziening open.
2.
Voordat het scheidsgerecht beslist, stelt het de partijen in de gelegenheid te worden gehoord.
3.
Indien het scheidsgerecht van oordeel is dat de grond tot vernietiging ongedaan kan worden gemaakt, wijst het een dienovereenkomstig arbitraal vonnis dat in plaats komt van het vonnis waarvan vernietiging is gevorderd.
4.
Na de schorsing van de vernietigingsprocedure, beslist het gerechtshof overeenkomstig hetgeen het, de omstandigheden in aanmerking genomen, passend acht.
1.
De vordering tot vernietiging schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis niet.
2.
De rechter die omtrent de vernietiging oordeelt, kan echter, indien daartoe gronden zijn, op verzoek van de meest gerede partij, de tenuitvoerlegging schorsen totdat over de vordering tot vernietiging onherroepelijk is beslist.
3.
Het verzoek tot schorsing wordt door de griffier van het gerechtshof ten spoedigste aan de wederpartij in afschrift toegezonden.
4.
De rechter beslist niet op het verzoek dan nadat de wederpartij in de gelegenheid is gesteld, zich daarover uit te laten.
5.
Bij toewijzing van het verzoek kan de rechter bepalen dat door de verzoeker zekerheid wordt gesteld. Bij afwijzing van het verzoek kan de rechter bepalen dat de wederpartij zekerheid stelt.
6.
Ingeval van schorsing van de tenuitvoerlegging kan de meest gerede partij de rechter verzoeken, de schorsing op te heffen. Het derde tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1067
Zodra het arrest waarbij een arbitraal vonnis is vernietigd onherroepelijk is geworden, herleeft de bevoegdheid van de gewone rechter, indien en voorzover het arbitraal vonnis is vernietigd op grond van het ontbreken van een geldige overeenkomst tot arbitrage. Indien en voorzover het arbitraal vonnis wordt vernietigd op een andere grond, blijft de overeenkomst tot arbitrage van kracht, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
1.
Herroeping kan slechts plaats vinden op een of meer van de navolgende gronden:
a. het vonnis berust geheel of ten dele op na de uitspraak ontdekt bedrog, door of met medeweten van de wederpartij in de arbitrale procedure gepleegd;
b. het vonnis berust geheel of ten dele op bescheiden die na de uitspraak blijken vals te zijn;
c. een partij heeft na de uitspraak bescheiden die op de beslissing van het scheidsgerecht van invloed zouden zijn geweest en door toedoen van de wederpartij zijn achtergehouden, in handen gekregen.
2.
De vordering tot herroeping wordt binnen drie maanden nadat het bedrog of de valsheid in geschrifte bekend is geworden of een partij de nieuwe bescheiden in handen heeft gekregen, aangebracht voor het gerechtshof van het ressort waarin de plaats van arbitrage is gelegen. Artikel 1066 is van overeenkomstige toepassing.
3.
Indien de rechter de voor herroeping aangevoerde grond of gronden juist bevindt, vernietigt hij het vonnis geheel of gedeeltelijk. De artikelen 1065a en 1067 zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien de partijen gedurende een arbitraal geding tot een vergelijk komen, kan op gezamenlijk verzoek het scheidsgerecht de inhoud daarvan in een arbitraal vonnis vastleggen. Het scheidsgerecht kan het verzoek zonder opgave van redenen weigeren.
2.
Het arbitraal vonnis, houdende een vergelijk tussen de partijen, geldt als een arbitraal vonnis waarop de bepalingen van de derde tot en met de vijfde afdeling van deze Titel van toepassing zijn, met dien verstande dat:
a. het vonnis slechts kan worden vernietigd op de grond dat het in strijd is met de openbare orde; en
b. het vonnis, in afwijking van het bepaalde in artikel 1057, niet de gronden waarop het berust, behoeft te bevatten.
Artikel 1070
Tegen beschikkingen van de voorzieningenrechter van de rechtbank, als bedoeld in de eerste tot en met de derde afdeling van deze Titel, staat geen voorziening open.
Artikel 1071
In de gevallen bedoeld in de artikelen 1026, tweede en vierde lid, 1027, derde lid, 1028, eerste lid, 1029, tweede, vierde en vijfde lid, 1041a, eerste lid, 1044, eerste lid en 1062, eerste lid, behoeven het verzoekschrift en, voorzover van toepassing, het verweerschrift niet door een advocaat te worden ingediend.
Artikel 1072
De partijen kunnen bij overeenkomst de voorzieningenrechter van een bepaalde rechtbank als bevoegde voorzieningenrechter aanwijzen voor zaken als bedoeld in de artikelen 1026, tweede en vierde lid, 1027, derde lid, 1028, eerste lid, 1029, tweede, vierde en vijfde lid, 1035, tweede lid, en 1041a, eerste lid.
Artikel 1072a
Voorzover in deze titel niet anders is bepaald, zijn de artikelen 261 tot en met 291 van toepassing op zaken welke ingevolge het bij deze titel bepaalde met een verzoekschrift worden ingeleid.
1.
Indien de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij daarvoor langs deze weg bereikbaar is en het scheidsgerecht daarmee instemt, kan, voorzover in enige bepaling van deze titel voor een overeenkomst, processtuk, mededeling, verzoek of handeling de schriftelijke vorm wordt vereist, dit ook op elektronische wijze geschieden, behalve voorzover het een handeling betreft die geschiedt in een gerechtelijke procedure, tenzij dit wordt toegestaan in laatstgenoemde procedure. De bereikbaarheid langs deze weg geldt voor de duur van het arbitraal geding, tenzij de geadresseerde meedeelt dat hij haar wijzigt of, voor zover partijen deze mogelijkheid zijn overeengekomen, intrekt.
2.
Onder bescheiden als bedoeld in deze titel worden mede verstaan op een gegevensdrager aangebrachte gegevens, alsmede langs elektronische weg ingediende gegevens.
3.
Het vonnis als bedoeld in artikel 1057, tweede lid, kan ook in elektronische vorm worden opgemaakt door het te voorzien van een elektronische handtekening die voldoet aan het bepaalde in artikel 15a, eerste en tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
4.
In plaats van een persoonlijke verschijning van een getuige, een deskundige of een partij, kan het scheidsgerecht bepalen dat de desbetreffende persoon door middel van elektronische middelen rechtstreeks in contact staat met het scheidsgerecht en, voorzover van toepassing, met anderen. Het scheidsgerecht bepaalt, in overleg met de betrokkenen, welke elektronische middelen daartoe worden gebruikt en op welke wijze dit geschiedt.
5.
Een mededeling of handeling die langs elektronische weg geschiedt of een processtuk dat langs elektronische weg wordt ingediend, wordt geacht te zijn verzonden op het tijdstip waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt waarvoor de verzender geen verantwoordelijkheid draagt.
1.
Het overlijden van een partij doet de overeenkomst tot arbitrage noch de opdracht van het scheidsgerecht eindigen, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
2.
Het scheidsgerecht schorst het geding voor een door hem te bepalen termijn. Het scheidsgerecht kan, op verzoek van de rechtsopvolgers van een overleden partij, deze termijn verlengen. Het scheidsgerecht stelt de wederpartij in de gelegenheid, op het verzoek te worden gehoord.
3.
Na de schorsing wordt het geding voortgezet in de stand waarin het zich bevindt, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
4.
Indien de partij die gronden heeft de vernietiging of herroeping van een arbitraal vonnis te vorderen binnen de termijnen genoemd in artikel 1064a, tweede lid, en artikel 1065, zevende lid, respectievelijk artikel 1068, tweede lid, overlijdt, is artikel 341 van overeenkomstige toepassing.
1.
Het in deze Titel bepaalde is van toepassing indien de plaats van arbitrage in Nederland is gelegen.
2.
Ingeval de partijen de plaats van arbitrage niet hebben bepaald, kan de benoeming of de wraking van de arbiter of arbiters of de aan het scheidsgerecht toegevoegde secretaris met toepassing van de voorzieningen in de eerste afdeling B van deze Titel reeds plaatsvinden, indien ten minste een der partijen in Nederland woont dan wel feitelijk verblijf houdt.
Artikel 1074
De rechter in Nederland bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten en waaruit voortvloeit dat arbitrage buiten Nederland moet plaatsvinden, verklaart zich onbevoegd, indien een partij zich voor alle weren op het bestaan van deze overeenkomst beroept, tenzij de overeenkomst ongeldig is onder het op die overeenkomst toepasselijke recht.
Artikel 1074a
De overeenkomst waaruit voortvloeit dat arbitrage buiten Nederland moet plaatsvinden, belet niet dat een partij de Nederlandse rechter verzoekt om een maatregel tot bewaring van recht of zich wendt tot de voorzieningenrechter van de rechtbank of de kantonrechter in kort geding overeenkomstig artikel 254.
Artikel 1074b
Een overeenkomst tot arbitrage waaruit voortvloeit dat arbitrage buiten Nederland moet plaatsvinden, belet niet dat een partij de Nederlandse rechter verzoekt een voorlopig getuigenverhoor, een voorlopig deskundigenbericht of een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging in Nederland te bevelen.
Artikel 1074c
Een overeenkomst tot arbitrage waaruit voortvloeit dat arbitrage buiten Nederland moet plaatsvinden, belet niet dat een partij de gewone rechter verzoekt een rechter-commissaris te benoemen indien een getuige die in Nederland woont of feitelijk verblijf houdt, niet vrijwillig verschijnt. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 1041a, eerste tot en met derde lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1074d
Indien in de gevallen, genoemd in de artikelen 1074a tot en met 1074c, een partij zich voor alle weren beroept op het bestaan van een overeenkomst tot arbitrage, verklaart de rechter zich uitsluitend bevoegd, indien de gevraagde beslissing niet of niet tijdig in arbitrage kan worden gekregen.
1.
Een in een vreemde Staat gewezen arbitraal vonnis waarop een erkennings- en tenuitvoerleggingsverdrag van toepassing is, kan, op verzoek van een der partijen, in Nederland worden erkend en ten uitvoer gelegd.
2.
De artikelen 985 tot en met 991 zijn van overeenkomstige toepassing voor zover het verdrag geen afwijkende voorzieningen inhoudt en met dien verstande dat het gerechtshof in de plaats treedt van de rechtbank en de termijn voor beroep in cassatie drie maanden bedraagt.
3.
De artikelen 261 tot en met 291 zijn van toepassing op het verzoek voorzover niet anders is bepaald in het tweede lid van dit artikel.
1.
Is geen erkennings- en tenuitvoerleggingsverdrag van toepassing of laat een toepasselijk verdrag toe, zich te beroepen op de wet van het land waar de erkenning of tenuitvoerlegging wordt verzocht, dan kan een in een vreemde Staat gewezen arbitraal vonnis in Nederland worden erkend en kan daarvan in Nederland de tenuitvoerlegging door een van de partijen worden verzocht, tegen overlegging van het origineel of een gewaarmerkt afschrift, van de overeenkomst tot arbitrage en van het arbitraal vonnis, tenzij:
A. de partij tegen wie de erkenning of tenuitvoerlegging wordt verzocht, stelt en bewijst dat:
a. een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt onder het op die overeenkomst toepasselijke recht;
b. het scheidsgerecht in strijd met de daarvoor geldende regelen is samengesteld;
c. het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden;
d. tegen het arbitraal vonnis hoger beroep bij arbiters of de rechter openstaat in het land waar het arbitraal vonnis is gewezen;
e. het arbitraal vonnis is vernietigd door een bevoegde autoriteit van het land waar dat vonnis is gewezen;
B. de rechter oordeelt dat de erkenning of tenuitvoerlegging strijdig is met de openbare orde.
2.
De grond onder Aa van het eerste lid leidt niet tot weigering van erkenning of tenuitvoerlegging, indien de partij die zich daarop beroept, in het arbitraal geding is verschenen en heeft nagelaten voor alle weren een beroep te doen op de onbevoegdheid van het scheidsgerecht op grond dat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt.
3.
De grond onder Ab van het eerste lid leidt niet tot weigering van erkenning of tenuitvoerlegging, indien de partij die zich daarop beroept, aan de samenstelling van het scheidsgerecht heeft medegewerkt of indien de partij die niet aan de samenstelling van het scheidsgerecht heeft medegewerkt, in het arbitraal geding is verschenen en heeft nagelaten voor alle weren een beroep te doen op de onbevoegdheid van het scheidsgerecht op de grond dat het scheidsgerecht in strijd met de daarvoor geldende regelen is samengesteld.
4.
De grond onder A sub c van het eerste lid leidt niet tot weigering van de erkenning of tenuitvoerlegging, indien het niet houden aan de opdracht niet van ernstige aard is. Evenmin kan de grond onder A sub c van het eerste lid leiden tot weigering van de erkenning of tenuitvoerlegging, indien de partij die deze aanvoert aan het geding heeft deelgenomen zonder daarop tijdig een beroep te doen, hoewel haar bekend was dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht hield.
5.
Is meer of anders toegewezen dan gevorderd, dan is het arbitraal vonnis voor gedeeltelijke erkenning of tenuitvoerlegging vatbaar voorzover het anders of meer toegewezene kan worden gescheiden van het overige gedeelte van het vonnis.
6.
De artikelen 985 tot en met 991 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het gerechtshof in de plaats treedt van de rechtbank, de termijn voor beroep in cassatie drie maanden bedraagt en geen bescheiden behoeven te worden overgelegd waaruit blijkt dat het arbitraal vonnis uitvoerbaar is in het land waar het is gewezen.
7.
De artikelen 261 tot en met 291 zijn van toepassing op het verzoek voorzover niet anders is bepaald in het zesde lid van dit artikel.
8.
Indien de vernietiging van een in een vreemde Staat gewezen arbitraal vonnis is verzocht aan de bevoegde autoriteit van het land waar dat vonnis is gewezen, is, indien in Nederland de erkenning of tenuitvoerlegging wordt verzocht, artikel 1066, tweede tot en met het zesde lid, van overeenkomstige toepassing.
1.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de termijn gesteld in de artikelen 443, eerste lid, eerste zin, en 479g, tweede lid.
2.
Voor de toepassing van de Algemene termijnenwet worden de termijnen, gesteld in de artikelen 114 tot en met 116, als termijnen in de zin van artikel 1, tweede lid, van die wet aangemerkt.
3.
Onder algemeen erkende feestdagen worden in dit wetboek verstaan de in artikel 3 van de Algemene termijnenwet als zodanig genoemde en de bij of krachtens dat artikel daarmede gelijkgestelde dagen.