1.
Een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in
artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt wordt door het UWV teruggevorderd.
3.
In afwijking van het eerste lid kan het UWV besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd:
a.
gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b.
gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c.
gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d.
een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
4.
De in het derde lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in
artikel 27, eerste lid.
5.
De in het derde lid, onderdelen a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:
b.
de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in
artikel 27, eerste lid.
6.
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
7.
Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
8.
In afwijking van het eerste lid kan het UWV, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag niet te boven gaat.