Artikel 11
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
groepsrisico: cumulatieve kansen per jaar per kilometer basisnet dat tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op het basisnet waarbij één of meer gevaarlijke stoffen zijn betrokken;
plaatsgebonden risico: risico op een plaats op of langs het basisnet, uitgedrukt in een waarde voor de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op het basisnet waarbij één of meer gevaarlijke stoffen zijn betrokken;
wegen: voor het openbaar verkeer openstaande wegen in de zin van de
Wegenverkeerswet 1994 .
Artikel 12
De toepassing van de bevoegdheden genoemd in dit hoofdstuk is gericht op het tot stand brengen en in stand houden van een duurzaam evenwicht tussen de belangen van:
a.
het vervoer van gevaarlijke stoffen over het basisnet;
b.
het gebruik van de ruimte langs dat basisnet; en
c.
een maatschappelijk aanvaardbaar veiligheidsniveau in de nabijheid van dat basisnet.
1.
Bij regeling van Onze Minister worden de wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren aangewezen die van belang worden geacht voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
2.
Dit hoofdstuk is van toepassing op het binnenwatervervoer van gevaarlijke stoffen in tankschepen, op het weg- en spoorvervoer van gevaarlijke stoffen in transporttanks, reservoirwagens, tankwagens, afneembare tanks, tankcontainers en druk- of vacuümtanks en op daarmee vergelijkbare manieren van vervoer, voor zover dat vervoer plaatsvindt op het basisnet.
3.
In afwijking van het tweede lid, is dit hoofdstuk niet van toepassing op het vervoer in ongereinigde lege tanks.
1.
Bij regeling van Onze Minister worden voor het gehele basisnet de plaatsen aangewezen waar het plaatsgebonden risico niet hoger is dan 10
-6 .
2.
Bij ministeriële regeling kan Onze Minister, indien dit in aanvulling op de krachtens het eerste lid vastgestelde risicoplafonds naar zijn oordeel noodzakelijk is ter beheersing van het aandeel van het vervoer van gevaarlijke stoffen in het groepsrisico:
a.
op of langs wegen en hoofdspoorwegen de plaats of plaatsen aanwijzen, waar het plaatsgebonden risico niet hoger is dan 10
-7 ; of,
b.
op of langs een hoofdspoorweg de plaats of plaatsen aanwijzen waar het plaatsgebonden risico niet hoger is dan 10
-8 .
3.
Bij ministeriële regeling kan Onze Minister één of meer krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde risicoplafonds verlagen, indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is om structurele aanvullende maatregelen die ter reductie van het risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen worden genomen ten goede te laten komen aan de belangen, bedoeld in
artikel 12, onder b en c. Een deel van de veiligheidswinst voortvloeiend uit de maatregelen genoemd in de vorige volzin dient daarbij ook ten goede te komen aan het belang, bedoeld in artikel 12, onder a. Tot een verlaging van een risicoplafond als bedoeld in de eerste volzin, wordt niet overgegaan indien blijkens het onderzoek, bedoeld in
artikel 15, eerste of tweede lid, het betrokken risicoplafond wordt of dreigt te worden overschreden.
4.
Bij de vaststelling van de plaatsen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden de bij ministeriële regeling vast te stellen referentiepunten als uitgangspunt gehanteerd. Deze referentiepunten zijn op de middenberm van de weg, het hart van de spoorbundel of het midden van het binnenwater gelegen, tenzij een andere locatie op het basisnet ten behoeve van de risicobeheersing meer aangewezen is.
5.
De krachtens het eerste en tweede lid voor hoofdspoorwegen vastgestelde risicoplafonds hebben geen betrekking op het risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dat op een spoorwegemplacement plaatsvindt, voor zover
artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op dat risico van toepassing is.
6.
De vaststelling van een ministeriële regeling krachtens het eerste lid, vindt niet eerder plaats dan nadat het ontwerp in de Staatscourant bekend is gemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen.
1.
Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit artikel heeft Onze Minister onderzocht in hoeverre vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen één of meer risicoplafonds worden overschreden of binnen tien jaar na het jaar dat het onderzoek plaatsvindt, dreigen te worden overschreden.
2.
Na afronding van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, draagt Onze Minister er zorg voor dat zo vaak als nodig is, doch ten minste elke vijf jaar, onderzocht is in hoeverre vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen één of meer risicoplafonds worden overschreden of binnen tien jaar na het jaar dat het onderzoek plaatsvindt, dreigen te worden overschreden.
3.
In geval van een geconstateerde of dreigende overschrijding als bedoeld in het eerste en tweede lid, onderzoekt Onze Minister de maatregelen om die overschrijding teniet te doen of te voorkomen.
4.
Op verzoek van Onze Minister verstrekt de beheerder van een krachtens
artikel 13, eerste lid, aangewezen weg, binnenwater of hoofdspoorweg de hem beschikbare gegevens over het vervoer van gevaarlijke stoffen of verleent medewerking aan het verkrijgen van die gegevens, voor zover deze gegevens naar het oordeel van Onze Minister nodig zijn voor de onderzoeken.
1.
Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de onderzoeken, bedoeld in
artikel 15, worden verricht.
2.
De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in elk geval betrekking op de gegevens die naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk zijn voor die onderzoeken en op het rekenmodel waarmee wordt berekend in hoeverre de risicoplafonds worden of dreigen te worden overschreden.
1.
Onze Minister brengt telkens na de onderzoeken, bedoeld in
artikel 15verslag uit aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de resultaten daarvan.
2.
In geval van een overschrijding of dreigende overschrijding van één of meer krachtens
artikel 14, eerste lid, vastgestelde risicoplafonds vermeldt Onze Minister in het verslag de maatregel of de maatregelen die hij reeds heeft getroffen of naar zijn oordeel getroffen dienen te worden om een overschrijding teniet te doen of te voorkomen.
3.
In geval van een overschrijding of dreigende overschrijding van één of meer krachtens
artikel 14, tweede lid, vastgestelde risicoplafonds vermeldt Onze Minister in het verslag:
a.
de maatregelen die hij reeds heeft getroffen of naar zijn oordeel getroffen dienen te worden om de overschrijding van die risicoplafonds teniet te doen of te voorkomen;
b.
in hoeverre en voor welke periode hij de overschrijding accepteert na afweging van de belangen, bedoeld in
artikel 12, of,
c.
in hoeverre hij, na afweging van de belangen, bedoeld in
artikel 12, dat risicoplafond of die risicoplafonds heeft aangepast of voornemens is aan te passen.
4.
Onze Minister vermeldt tevens in het verslag in hoeverre hij gebruik heeft gemaakt of gaat maken van zijn bevoegdheid, bedoeld in
artikel 20, eerste lid.
1.
Een verschuiving van een plaats als bedoeld in
artikel 14, eerste lid, vindt niet eerder plaats dan vier weken nadat het voornemen daartoe is gemeld aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing in geval de verschuiving van de plaats niet leidt tot een verhoging of verlaging van het risicoplafond, bedoeld in
artikel 14, eerste lid.