Wet van 29 december 2008 tot regeling van een tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten (Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat chronisch zieken en gehandicapten die worden geconfronteerd met hoge uitgaven in verband met gezondheidsproblemen hiervoor een tegemoetkoming ontvangen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
rechthebbende: persoon die recht heeft op een tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten als bedoeld in
paragraaf 2.1 van deze wet;
c.
Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
1.
Recht op een van de draagkracht afhankelijke tegemoetkoming van het CAK heeft degene die in het berekeningsjaar behoort tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen groep van personen:
a.
die gebruik maken van hulpmiddelenzorg, farmaceutische zorg, fysiotherapie, oefentherapie of geneeskundige zorg die behoort tot de verzekerde prestaties op grond van de
Zorgverzekeringswet ,
c.
die gebruik maken van een individuele voorziening, die beoogt hen in staat te stellen een huishouden te voeren als bedoeld in
artikel 4, eerste lid, onderdeel a, dan wel zich te verplaatsen in en om de woning als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt de hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld, waarbij de hoogte van de tegemoetkoming voor verschillende groepen op een verschillend bedrag kan worden vastgesteld.
3.
De criteria, genoemd in het eerste lid, onder a tot en met c, kunnen indien dit met het oog op een betere werking van deze wet op korte termijn noodzakelijk wordt geacht, bij algemene maatregel van bestuur worden aangevuld.
4.
Na de plaatsing in het Staatsblad van een krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.
5.
In afwijking in zoverre van de tweede en derde volzin van het vierde lid wordt, in geval de wijzigingen in de krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur meer omvatten dan een aanvulling van de criteria, genoemd in het eerste lid, onder a tot en met c, de algemene maatregel van bestuur niet ingetrokken, maar zodanig gewijzigd dat onverwijld dan wel met terugwerkende kracht tot en met de datum van inwerkingtreding van de wet uitsluitend de criteria waarmee de criteria, genoemd in het eerste lid, onder a tot en met c, zijn aangevuld, vervallen.
6.
Een kalenderjaar dat na 31 december 2013 aanvangt, geldt niet als berekeningsjaar.
1.
In afwijking van
artikel 2, eerste lid, heeft een belanghebbende, die op de laatste dag van het berekeningsjaar meerderjarig is, geen recht op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, indien:
a.
hij op de laatste dag van het berekeningsjaar geen partner heeft en zijn toetsingsinkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar, hoger is dan € 24.570, of
b.
hij op de laatste dag van het berekeningsjaar een partner heeft en het gezamenlijke toetsingsinkomen van hem en zijn partner over het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar, hoger is dan € 35.100.
2.
In afwijking van
artikel 2, eerste lid, heeft de belanghebbende, die op de laatste dag van het berekeningsjaar minderjarig is, geen recht op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, indien:
a.
een van zijn tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud verplichte ouders zonder partner op de laatste dag van het berekeningsjaar op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven en het toetsingsinkomen van die ouder over het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar, hoger is dan € 24.570;
b.
zijn tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud verplichte ouders op de laatste dag van het berekeningsjaar op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staan ingeschreven en het gezamenlijke toetsingsinkomen van die ouders over het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar hoger is dan € 35.100, of
c.
een van zijn tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud verplichte ouders en de niet een ouder van die belanghebbende zijnde partner van die ouder, op de laatste dag van het berekeningsjaar op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staan ingeschreven en het gezamenlijke toetsingsinkomen van die ouder en die partner over het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar, hoger is dan € 35.100.
3.
Als partner wordt aangemerkt:
b.
de geregistreerde partner;
c.
de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige, een gezamenlijke huishouding voert met uitzondering van bloedverwanten in de eerste graad.
4.
Voor de toepassing van het derde lid wordt een persoon die duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenoot of zijn geregistreerde partner als ongehuwd aangemerkt.
6.
Het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van een belanghebbende als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, indien een tot zijn huishouden behorend persoon op de laatste dag van het berekeningsjaar op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven en krachtens artikel 2, eerste en tweede lid, recht zou hebben op een hogere tegemoetkoming of op een even hoge tegemoetkoming en ouder is dan de belanghebbende.
7.
Het tweede lid vindt geen toepassing ten aanzien van een belanghebbende als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, indien een tot zijn huishouden behorend persoon op de laatste dag van het berekeningsjaar op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven en krachtens artikel 2, eerste en tweede lid:
a.
recht zou hebben op een hogere tegemoetkoming dan de belanghebbende, of
b.
op een even hoge tegemoetkoming als de belanghebbende en ouder is dan de belanghebbende.
9.
Het CAK verleent bij het ontbreken van een op grond van het eerste of tweede lid ten aanzien van een belanghebbende als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, in aanmerking te nemen toetsingsinkomen respectievelijk gezamenlijk toetsingsinkomen, de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aan die belanghebbende.
10.
In afwijking van
artikel 2, eerste lid, heeft degene die niet verzekerd is krachtens een zorgverzekering als bedoeld in
artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet, geen recht op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, tenzij hij militaire ambtenaar in werkelijke dienst is als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel a juncto onderdeel b, van de Militaire ambtenarenwet 1931, dan wel een militair is aan wie buitengewoon verlof met behoud van militaire inkomsten is verleend.
Artikel 2b
Geen recht op een tegemoetkoming als bedoeld in
artikel 2, wordt verleend voor degene die gedurende het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, is overleden.
1.
Het CAK stelt het recht op en de hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in
artikel 2, eerste lid, in het kalenderjaar volgend op het berekeningsjaar, ambtshalve vast dan wel indien pas na dat kalenderjaar blijkt dat een persoon rechthebbende is, uiterlijk voor het einde van het tweede kalenderjaar volgend op het berekeningsjaar.
2.
Het CAK verstrekt de tegemoetkoming, bedoeld in
artikel 2, eerste lid, voor het einde van het kalenderjaar waarin het CAK het recht op en de hoogte van die tegemoetkoming ambtshalve heeft vastgesteld.
1.
Indien iemand die meent rechthebbende te zijn of zijn erfgenaam het CAK verzoekt om informatie over de gronden waarop een tegemoetkoming is verleend of geweigerd, verstrekt het CAK binnen 30 dagen na het verzoek kosteloos en in begrijpelijke taal schriftelijk de gevraagde informatie. Het verzoek kan worden gedaan vanaf 1 november van het kalenderjaar volgend op het berekeningsjaar. Het CAK gaat bij dit verzoek, na toestemming van verzoeker, bij zorgverzekeraars als bedoeld in
artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, indicatieorganen als bedoeld in
artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, colleges van burgemeester en wethouders of andere bij algemene maatregel van bestuur bepaalde instanties als bedoeld in
artikel 5, tweede lid, na onder welke criteria als bedoeld bij of krachtens
artikel 2, eerste lid, degene die meent rechthebbende te zijn, valt en deelt de uitkomst hiervan aan verzoeker mede. De verzoeker legitimeert zich desgevraagd op deugdelijke wijze.
2.
Indien iemand die meent rechthebbende te zijn of diens erfgenaam na afloop van de termijn, genoemd in het eerste lid, geen antwoord heeft gekregen van het CAK dan wel het antwoord onvoldoende acht, delen de in het eerste lid genoemde en bedoelde instanties op verzoek van hem of zijn erfgenaam binnen 30 dagen na het verzoek kosteloos en in begrijpelijke taal schriftelijk mede onder welke criteria, met inbegrip van de onderliggende zorggegevens, als bedoeld bij of krachtens
artikel 2, eerste lid, degene die meent rechthebbende te zijn, valt.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de vorm waarin de informatie wordt verstrekt.
1.
Zorgverzekeraars als bedoeld in
artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, indicatieorganen als bedoeld in
artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, colleges van burgemeester en wethouders en andere bij algemene maatregel van bestuur aangewezen instanties verstrekken aan het CAK persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de
Wet bescherming persoonsgegevens , van de personen, bedoeld in
artikel 2, eerste lid, onder a, b en c, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering door het CAK van de in
artikel 3, eerste en tweede lid, bedoelde taak.
b.
de ouders en in voorkomend geval de partner van een ouder van zodanige personen die op de laatste dag van het berekeningsjaar minderjarig zijn.
4.
Het CAK verstrekt voor de uitvoering van zijn in
artikel 3, eerste en tweede lid, bedoelde taak aan de inspecteur het burgerservicenummer van de personen, bedoeld in het derde lid.
6.
De inspecteur verstrekt aan het CAK de twee of meer burgerservicenummers van degenen die volgens de registratie van de rijksbelastingdienst, op de laatste dag van het berekeningsjaar woonden op het door het CAK verstrekte woonadres.
7.
Het CAK stelt voor de personen waarvan de inspecteur de burgerservicenummers heeft verstrekt, vast of ze op de laatste dag van het berekeningsjaar, in de basisregistratie personen, op hetzelfde woonadres als een belanghebbende staan ingeschreven.
8.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald tot welke gegevens de verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zich uitstrekken en in welke gevallen de gegevens, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de in
artikel 3, eerste en tweede lid, bedoelde taak.
9.
Bij ministeriële regeling wordt bepaald:
a.
volgens welke technische standaarden gegevensverwerking door het CAK plaatsvindt;
b.
aan welke beveiligingseisen gegevensverwerking door het CAK voldoet;
c.
de hoogte van de vergoeding voor zorgverzekeraars voor het aanleveren van gegevens noodzakelijk voor het uitvoeren van de in
artikel 3, eerste en tweede lid, bedoelde taak;
d.
op welke datum gegevens als bedoeld in het eerste en tweede lid uiterlijk worden verstrekt.
2.
Het CAK kan uitsluitend binnen de termijn, bedoeld in
artikel 3, eerste lid, tot toepassing van dit artikel overgaan.
2.
Indien een zorgverzekeraar als bedoeld in het eerste lid niet binnen vier weken aan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, voldoet, is Onze Minister bevoegd een last onder dwangsom op te leggen.
3.
De tegemoetkoming is niet vatbaar voor beslag.
4.
De tegemoetkoming blijft buiten beschouwing bij de verlening van op het inkomen of vermogen afgestemde publiekrechtelijke uitkeringen en verstrekkingen.
5.
De tegemoetkoming en de daarmee gepaard gaande beheerskosten komen ten laste van ’s Rijks kas.
Artikel 11a
De
artikelen 10 en
11 zoals die luidden op 31 december 2013, blijven van toepassing met betrekking tot de tegemoetkomingen, bedoeld in artikel 10, die betrekking hebben op aan het kalenderjaar 2014 voorafgaande kalenderjaren.
Artikel 12
[Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.]
Artikel 13
[Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.]
Artikel 14
[Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.]
Artikel 15
[Wijzigt de Wet op de loonbelasting 1964.]
Artikel 16
[Wijzigt de Wet op de loonbelasting 1964.]
Artikel 20
[Wijzigt de Wet marktordening gezondheidszorg.]
Artikel 22
[Wijzigt de Wet werk en inkomen kunstenaars.]
2.
Na 30 november 2009 in rekening gebrachte bijdragen als bedoeld in het eerste lid hoeven niet te worden voldaan.
1.
Tot en met 31 december 2009 behoren mede tot de uitgaven voor specifieke zorgkosten, bedoeld in
afdeling 6.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, de volgende door de belastingplichtige over de kalenderjaren tot en met 2008 verschuldigde bijdragen, voor zover deze na 30 november 2008 aan hem in rekening zijn gebracht en door hem in 2009 zijn betaald of verrekend:
1.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarbij voor een of meer artikelen of onderdelen daarvan terugwerkende kracht mogelijk is tot en met 1 januari 2009.
Artikel 28
Deze wet wordt aangehaald als: Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten.
’s-Gravenhage, 29 december 2008
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ,
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ,
De Staatssecretaris van Financiën ,
Uitgegeven de dertigste december 2008
De Minister van Justitie ,