Wet van 24 december 1997, houdende het onder de werkingssfeer van de wettelijke werknemersverzekeringen brengen van het overheidspersoneel (Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat wenselijk is het overheidspersoneel onder de werkingssfeer van de wettelijke werknemersverzekeringen te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
Amar: het
Algemeen militair ambtenarenreglement , zoals dat luidde op de dag voorafgaande aan de datum waarop deze wet van toepassing wordt;
b.
militaire pensioenbepalingen: bij of krachtens de
Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen;
c.
ARAR: het
Algemeen Rijksambtenarenreglement , zoals dat luidde op de dag voorafgaande aan de datum waarop deze wet van toepassing wordt;
d.
beroepsmilitair: de beroepsmilitair in de zin van de Amp-wet;
e.
bezoldiging of uitkering in geval van ziekte: bezoldiging in geval van ziekte tijdens het dienstverband als bedoeld in artikel 39 van het ARAR of een overeenkomstige bepaling van een soortgelijke regeling, alsmede bezoldiging of uitkering wegens ziekte na beëindiging van het dienstverband als bedoeld in artikel 42 van het ARAR of een overeenkomstige bepaling van een soortgelijke regeling, anders dan een WAO-conforme uitkering;
f.
deeltijdfactor: de breuk waarvan de noemer wordt gevormd door het bedrag van het salaris dat in het toepasselijke systeem zou gelden bij volledige werktijd, zo nodig vastgesteld op grond van functiewaardering, en de teller door het bedrag van het feitelijk genoten salaris;
g.
dienstverband: het dienstverband van de overheidswerknemer die door een overheidswerkgever is aangesteld of in dienst is genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht;
h.
FAOP: het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel, bedoeld in
artikel 21 van de Wet FVP/ABP;
1°.
het orgaan van een publiekrechtelijk lichaam dan wel het privaatrechtelijk lichaam dat de overheidswerknemer rechtstreeks ten laste van dat lichaam bezoldigt of beloont; en
1°.
de overheidswerknemer in de zin van artikel 2 van de WPA, jonger dan 65 jaar; en
2°.
de beroepsmilitair; en
3°.
degene die door de Koning in dienst is genomen om bij de Koninklijke Hofhouding werkzaam te zijn en die uit dien hoofde onder de Pensioenregeling van de Stichting tot verzorging van de pensioenen van het personeel van de Koninklijke Hofhouding van het Huis van Oranje-Nassau valt, jonger dan 65 jaar;
m.
pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid: een pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid ingevolge de militaire pensioenbepalingen, in voorkomende gevallen verhoogd met een ingevolge die bepalingen toegekende invaliditeitsverhoging;
n.
pensioengrondslag: de op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet geldende pensioengrondslag waarnaar het pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid dan wel de invaliditeitsverhoging is berekend;
o.
TBA: de
Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen ;
p.
uitkering overeenkomstig de normen van de WAO: een uitkering overeenkomstig de normen van de WAO als bedoeld in artikel 121 van het Amar;
q.
uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid: een WAO-conforme uitkering, een pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid, een uitkering overeenkomstig de normen van de WAO of een uitkering op grond van de WAO;
r.
wachtgeld: een wachtgeld in de zin van het
Rijkswachtgeldbesluit 1959 , zoals dat luidde op de dag voorafgaande aan de datum waarop de WW ingevolge deze wet op de betreffende overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer van toepassing wordt, of een soortgelijke uitkering van een overheidswerknemer op grond van ontslag of werkloosheid alsmede een wachtgeld of daarmee gelijkgestelde uitkering in de zin van de bij of krachtens de
Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen, met uitzondering van een uitkering in verband met functioneel leeftijdsontslag of vrijwillig vervroegd uittreden;
s.
WAO: de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ;
t.
WAO-conforme uitkering: de met overeenkomstige toepassing van de WAO toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WPA;
u.
Wet FVP/ABP: de
Wet financiële voorzieningen privatisering ABP ;
v.
WPA: de
Wet privatisering ABP , zoals die wet luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet;
w.
WW: de
Werkloosheidswet ;
1.
De
ZW wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 2, bedoeld in
artikel 48, van toepassing op de gewezen overheidswerknemer die op de dag voorafgaande aan dat tijdstip geen wachtgeld geniet en evenmin bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte ontvangt, maar die op dat tijdstip uit hoofde van zijn voormalige dienstverband als overheidswerknemer recht zou krijgen op een uitkering op grond van de
WW , en die niet op de dag voorafgaande aan dat tijdstip maar wel op dat tijdstip ongeschikt tot werken is wegens ziekte.
2.
De
ZW wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 3, bedoeld in
artikel 49, van toepassing op de gewezen overheidswerknemer die op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 2, bedoeld in
artikel 48, recht heeft op:
a.
een wachtgeld waarvan de uitkeringsduur niet op het tijdstip van aanvang van fase 3, bedoeld in
artikel 49, verstrijkt en die op dat tijdstip ongeschikt is tot werken wegens ziekte;
b.
bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte, waarvan de uitkeringsduur niet op het tijdstip van aanvang van fase 3, bedoeld in
artikel 49, verstrijkt en die op dat tijdstip ongeschikt is tot werken wegens ziekte.
3.
De
ZW wordt met ingang van de datum van eindiging van het dienstverband van toepassing op de gewezen overheidswerknemer:
a.
die op het tijdstip van aanvang van fase 2, bedoeld in
artikel 48, bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte ontvangt,
b.
wiens dienstverband eindigt op of na dat tijdstip doch voor het tijdstip van aanvang van fase 3, bedoeld in
artikel 49, en
c.
die op het moment van die eindiging ongeschikt is tot werken wegens ziekte.
4.
De
ZW wordt met ingang van de datum van het intreden van de ongeschiktheid tot werken, doch niet eerder dan met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 2, bedoeld in
artikel 48, van toepassing op:
a.
de gewezen overheidswerknemer wiens dienstverband is geëindigd in de maand voorafgaande aan genoemd tijdstip en die op de dag voorafgaande aan genoemde datum geen recht heeft op wachtgeld of op bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte uit hoofde van dat dienstverband;
b.
de gewezen overheidswerknemer wiens recht op wachtgeld wegens het verstrijken van de terzake geldende uitkeringsduur is geëindigd in de maand voorafgaande aan genoemd tijdstip;
c.
de gewezen overheidswerknemer wiens recht op wachtgeld wegens het verstrijken van de terzake geldende uitkeringsduur is geëindigd op of na het tijdstip van aanvang van fase 2, bedoeld in
artikel 48, doch voor het tijdstip van aanvang van fase 3, bedoeld in
artikel 49;
indien de ongeschiktheid is ontstaan binnen een maand na de bedoelde eindiging.
1.
Voor de vaststelling van het recht op ziekengeld op grond van de
ZW , alsmede voor de toelating tot de vrijwillige verzekering op grond van de
ZW , worden de volgende personen, vanaf de dag van aanvang van hun dienstverband tot de datum waarop de
ZW op grond van deze wet of de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in
artikel 8b van de ZW, op hen van toepassing wordt, aangemerkt als verplicht verzekerd op grond van de ZW:
a.
de overheidswerknemers, voor zover niet bedoeld in onderdeel b of c;
b.
de overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers die op de dag voorafgaande aan de vorenbedoelde datum uit hoofde van hun dienstverband als overheidswerknemer onderscheidenlijk voormalige dienstverband als gewezen overheidswerknemer recht hebben op:
1°.
bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte, waarvan de uitkeringsduur niet verstrijkt op die datum;
2°.
een uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid, die zou hebben doorgelopen op of opnieuw zou zijn ingegaan met ingang van die datum indien deze wet niet in werking zou zijn getreden; of
3°.
een wachtgeld, waarvan de uitkeringsduur niet verstrijkt op die datum;
c.
de overheidswerknemers wier dienstverband eindigt met ingang van de vorenbedoelde datum en die op grond daarvan met ingang van die datum een recht verkrijgen op een wachtgeld dan wel een uitkering op grond van de WW.
2.
Voor de vaststelling van het recht op ziekengeld op grond van de
ZW , alsmede voor de toelating tot de vrijwillige verzekering, wordt de gewezen overheidswerknemer, bedoeld in
artikel 2, vierde lid, onderdeel a, vanaf de dag van aanvang van zijn dienstverband tot de datum waarop het dienstverband is geëindigd, aangemerkt als verplicht verzekerd op grond van de
ZW .
3.
Voor de vaststelling van het recht op ziekengeld op grond van de
ZW , alsmede voor de toelating tot de vrijwillige verzekering, wordt de gewezen overheidswerknemer, bedoeld in
artikel 2, vierde lid, onderdelen b en c, vanaf de dag van aanvang van zijn dienstverband tot de datum waarop het recht op wachtgeld is geëindigd, aangemerkt als verplicht verzekerd op grond van de
ZW .
4.
Aan het eerste tot en met derde lid kunnen geen rechten worden ontleend over tijdvakken, die gelegen zijn voor de datum waarop de
ZW ingevolge deze wet van toepassing wordt.
1.
Indien hij op die datum nog niet 52 weken ongeschikt is tot werken wegens ziekte, heeft recht op ziekengeld op grond van de
ZW :
b.
met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 3, bedoeld in
artikel 49, de overheidswerknemer, die op de dag voorafgaande aan dat tijdstip recht heeft op bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte:
1°.
in verband met of in aansluiting op zwangerschaps- of bevallingsverlof;
2°.
op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid in verband met orgaandonatie;
2.
Een op grond van het eerste lid toegekend recht op ziekengeld op grond van de ZW wordt toegekend voor de duur van 52 weken van ongeschiktheid tot werken, verminderd met de periode beginnende met de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte tot en met de dag voorafgaande aan de datum waarop de ZW ingevolge deze wet van toepassing wordt op de betrokken overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer. Voor zover er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29a, vijfde lid, van de ZW, geldt in afwijking van de eerste volzin de termijn van 16 weken, bedoeld in dat vijfde lid.
3.
Voor het bepalen van de in het eerste en het tweede lid bedoelde periode van 52 onderscheidenlijk 16 weken, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
4.
Voor het bepalen van de in het eerste en het tweede lid bedoelde periode van 52 onderscheidenlijk 16 weken, worden steeds perioden in aanmerking genomen, gedurende welke aanspraak bestaat op bezoldiging of uitkering in geval van ziekte.
1.
Voor de vaststelling van de hoogte van het ziekengeld op grond van de ZW, bedoeld in
artikel 4, eerste lid, geldt als dagloon in de zin van die wet de door het getal 261 gedeelde, naar een jaarbedrag herleide bezoldiging overeenkomstig het
Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 , al dan niet onder toepassing van
artikel 47, eerste lid, van het ARAR, of daarmee vergelijkbare regelingen, zoals dit besluit luidde respectievelijk deze regelingen luidden op de dag voorafgaande aan de datum waarop de ZW ingevolge deze wet van toepassing wordt op de betrokken overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer, waarnaar de bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte van de in
artikel 4, eerste lid, bedoelde overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer wordt berekend op die dag, vermeerderd met de vakantie-uitkering of eindejaarsuitkering voorzover betrokkene geen recht heeft op onverminderde opbouw of doorbetaling van die uitkering.
2.
Voor de vaststelling van de hoogte van het ziekengeld op grond van de ZW voor de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer die op grond van
artikel 31, eerste of tweede lid, recht heeft verkregen op een uitkering op grond van de WW, geldt als dagloon in de zin van de ZW het met toepassing van
artikel 33 vastgestelde dagloon.
3.
Indien het recht op bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte is toegekend uit een deeltijdbetrekking, geldt in afwijking van het eerste en tweede lid als dagloon het bedrag dat overeenkomstig deze leden wordt verkregen en vervolgens is vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien een bepaling, overeenkomend met
artikel 44, eerste lid, onderdeel a, van de ZW, reeds van toepassing was op de overheidswerknemer of de gewezen overheidswerknemer op de dag voorafgaande aan de datum waarop de
ZW op grond van deze wet of de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in
artikel 8b van de ZW, op hem van toepassing wordt.
3.
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan, tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Defensie, nadere regels stellen met betrekking tot het eerste en tweede lid.
Artikel 11
Deze afdeling is van toepassing op overheidswerknemers en de in deze afdeling bedoelde gewezen overheidswerknemers, uitgezonderd beroepsmilitairen en gewezen beroepsmilitairen.
1.
Voor de vaststelling van het recht op uitkering op grond van de WAO, alsmede voor de toelating tot de vrijwillige verzekering op grond van de WAO, worden, vanaf de dag van aanvang van hun dienstverband tot het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, aangemerkt als verplicht verzekerd op grond van de WAO:
a.
overheidswerknemers, voor zover niet bedoeld in onderdeel b, c of e;
b.
overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers die op de dag voorafgaande aan het vorenbedoelde tijdstip recht hebben op een WAO-conforme uitkering die zou hebben doorgelopen op of opnieuw zou zijn ingegaan met ingang van dat tijdstip indien deze wet niet in werking zou zijn getreden;
c.
overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers aan wie op de dag voorafgaande aan het vorenbedoelde tijdstip bij wijze van voorschot een WAO-conforme uitkering wordt betaald en die op of na dat tijdstip met terugwerkende kracht tot en met de dag voorafgaande aan dat tijdstip, recht verkrijgen op een WAO-conforme uitkering die zou hebben doorgelopen op of opnieuw zou zijn ingegaan met ingang van dat tijdstip indien deze wet niet in werking zou zijn getreden;
d.
overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers die uit hoofde van hun dienstverband als overheidswerknemer onderscheidenlijk voormalige dienstverband als gewezen overheidswerknemer recht hebben op een wachtgeld;
e.
overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers die in verband met omstandigheden als bedoeld in
artikel 20, eerste lid, onderdeel a, b, c of d, van de WW, op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet uit hoofde van hun dienstverband als overheidswerknemer onderscheidenlijk voormalige dienstverband als gewezen overheidswerknemer geen wachtgeld genieten;
f.
gewezen overheidswerknemers die niet op het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, maar wel op de dag voorafgaande aan dat tijdstip, een dienstverband hebben; en
g.
de gewezen overheidswerknemers, voor zover niet bedoeld in onderdeel b, c, d, e of f, die recht zouden hebben op ziekengeld op grond van de ZW door de inwerkingtreding van
artikel 4 van deze wet, indien dat artikel reeds van toepassing zou zijn vanaf het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
2.
Aan het eerste lid kunnen geen rechten worden ontleend over tijdvakken, die gelegen zijn voor het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
1.
De overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers, bedoeld in
artikel 12, eerste lid, onderdeel b, hebben vanaf het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet recht op een uitkering op grond van de WAO.
2.
De overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers, bedoeld in
artikel 12, eerste lid, onderdeel c, hebben vanaf het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet recht op een uitkering op grond van de WAO indien aan hen op of na dat tijdstip met terugwerkende kracht tot en met de dag voorafgaande aan dat tijdstip een recht op een WAO-conforme uitkering wordt toegekend. Totdat de laatstbedoelde toekenning heeft plaatsgevonden, wordt aan hen een voorlopige uitkering op grond van de WAO betaald. Indien bij de vaststelling van het recht op een WAO-uitkering blijkt dat deze voorlopige uitkering ten onrechte is uitbetaald, of op een te hoog bedrag was vastgesteld, wordt het teveel betaalde niet teruggevorderd.
3.
Voor de toepassing van de
artikelen 21a,
21b,
34 juncto
36 en
61 van de WAO en de
artikelen 29 en
29b van de ZW, wordt de datum waarop de in
artikel 12, eerste lid, onderdeel b, bedoelde WAO-conforme uitkering ingevolge
artikel 37, negende lid,
39, zevende lid,
40,
41,
42, zesde lid, of
43, zesde lid, van de WPAis ingegaan, aangemerkt als de datum waarop het in het eerste of het tweede lid bedoelde recht op een uitkering op grond van de WAO is ingegaan.
1.
Voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering op grond van de WAO, bedoeld in
artikel 13, eerste of tweede lid, geldt als dagloon in de zin van die wet het dagloon waarnaar de WAO-conforme uitkering van de in
artikel 12, eerste lid, onderdeel b of c, bedoelde overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer op grond van artikel 32 van de WPA is berekend op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
4.
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan, tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Defensie, nadere regels stellen met betrekking tot het eerste tot en met het derde lid.
1.
Voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering op grond van de WAO voor de in
artikel 4, eerste lid, bedoelde overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers, geldt als dagloon in de zin van die wet het met toepassing van
artikel 5, eerste en tweede lid, vastgestelde dagloon.
2.
Voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering op grond van de WAO voor de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer die op grond van
artikel 31, eerste of tweede lid, recht heeft verkregen op een uitkering op grond van de WW, geldt als dagloon in de zin van de WAO het met toepassing van
artikel 33 vastgestelde dagloon.
Artikel 16
Voor de eerste vaststelling van het recht op uitkering op grond van de WAO, bedoeld in
artikel 13, eerste of tweede lid, van de in
artikel 12, eerste lid, onderdeel b of c, bedoelde overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer is de door het FAOP met overeenkomstige toepassing van de WAO ten aanzien van betrokkene vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO-conforme uitkering, zoals die geldt op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, bepalend.
a.
als dagloon het dagloon waarnaar die WAO-conforme uitkering op grond van
artikel 32 van de WPA is berekend op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet;
b.
als vervolgdagloon het vervolgdagloon waarnaar die WAO-conforme uitkering op grond van
artikel 32 van de WPA is berekend op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
2.
Voor de vaststelling van de voorlopige uitkering op grond van de WAO, bedoeld in
artikel 13, tweede lid, tweede volzin, ten aanzien van de in
artikel 12, eerste lid, onderdeel c, bedoelde overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer is de door het FAOP met overeenkomstige toepassing van de WAO ten aanzien van betrokkene vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de bij wijze van voorschot betaalde WAO-conforme uitkering, zoals die geldt op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, bepalend.
2.
Het eerste lid is van toepassing op de betrokkene zolang hij recht zou hebben gehad op de in dat lid bedoelde verhoging als
artikel 46a van de WAO op grond van
artikel 32, eerste lid, van de WPA op hem nog van overeenkomstige toepassing zou zijn geweest op het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
b.
artikel XVI van de TBA is van toepassing op de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer op wie op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet artikel XX dan wel XXIV van de TBA van toepassing was, met dien verstande dat
artikel 18, zesde lid, van de WAO niet van toepassing is;
c.
de artikelen XVII tot en met XIX van de TBA zijn van toepassing op de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer op wie op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet de artikelen XXI tot en met XXIII dan wel XXV tot en met XXVII van de TBA van toepassing waren.
1.
Voorzieningen, vergoedingen of toelagen die zijn toegekend op grond van
artikel 32 van de WPA, met overeenkomstige toepassing van de
artikelen 57 ,
57a en
58 van de AAW , worden met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet voortgezet als voorzieningen, vergoedingen en toelagen op grond van
artikel 65,
65a of
65b van de WAO.
2.
Een loonsuppletie, een loonkostensubsidie, een reïntegratie-uitkering of een opleiding of scholing, die is toegekend op grond van
artikel 32 van de WPA met overeenkomstige toepassing van
artikel 60,
62,
63 of
64 van de WAO, wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet voortgezet als een loonsuppletie, een loonkostensubsidie, een reïntegratie-uitkering of een opleiding of scholing op grond van
artikel 60,
62,
63 of
64 van de WAO.
Artikel 21
Deze afdeling is van toepassing op beroepsmilitairen en de in deze afdeling bedoelde gewezen beroepsmilitairen.
1.
Voor de vaststelling van het recht op uitkering op grond van de WAO, alsmede voor de toelating tot de vrijwillige verzekering op grond van de WAO, worden, vanaf de dag van aanvang van hun dienstverband tot aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, aangemerkt als verplicht verzekerd op grond van de WAO:
a.
beroepsmilitairen, voor zover niet bedoeld in onderdeel b of e;
b.
beroepsmilitairen die op de dag voorafgaande aan het vorenbedoelde tijdstip uit hoofde van hun dienstverband als beroepsmilitair recht hebben op bezoldiging of uitkering in geval van ziekte, welk recht niet zou zijn geëindigd op dat tijdstip indien fase 1 van deze wet niet in werking zou zijn getreden;
c.
gewezen beroepsmilitairen die op de dag voorafgaande aan het vorenbedoelde tijdstip uit hoofde van hun voormalige dienstverband als gewezen beroepsmilitair recht hebben op een pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid, welk recht niet zou zijn geëindigd op dat tijdstip indien fase 1 van deze wet niet in werking zou zijn getreden;
d.
gewezen beroepsmilitairen die op de dag voorafgaande aan het vorenbedoelde tijdstip uit hoofde van hun voormalige dienstverband als gewezen beroepsmilitair recht hebben op een uitkering overeenkomstig de normen van de WAO, welk recht niet zou zijn geëindigd op dat tijdstip indien fase 1 van deze wet niet in werking zou zijn getreden; en
e.
beroepsmilitairen en gewezen beroepsmilitairen die op de dag voorafgaande aan het vorenbedoelde tijdstip uit hoofde van hun dienstverband als beroepsmilitair onderscheidenlijk voormalige dienstverband als gewezen beroepsmilitair recht hebben op een wachtgeld, welk recht niet zou zijn geëindigd op dat tijdstip indien fase 1 van deze wet niet in werking zou zijn getreden.
2.
Aan het eerste lid kunnen geen rechten worden ontleend over tijdvakken, die gelegen zijn voor het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
1.
De beroepsmilitair, bedoeld in
artikel 22, eerste lid, onderdeel b, die op het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet 52 weken of langer arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO, de gewezen beroepsmilitair, bedoeld in
artikel 22, eerste lid, onderdeel c, en de gewezen beroepsmilitair, bedoeld in
artikel 22, eerste lid, onderdeel d, hebben vanaf dat tijdstip recht op een uitkering op grond van de WAO.
a.
ten aanzien van de beroepsmilitair, bedoeld in
artikel 22, eerste lid, onderdeel b, de datum waarop de periode van 52 weken arbeidsongeschiktheid is of geacht wordt te zijn verstreken; of
c.
ten aanzien van de gewezen beroepsmilitair, bedoeld in
artikel 22, eerste lid, onderdeel d, de datum van ingang van het recht op een uitkering overeenkomstig de normen van de WAO;
aangemerkt als de datum van ingang van het in het eerste lid bedoelde recht op een uitkering op grond van de WAO.
1.
Voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering op grond van de WAO, bedoeld in
artikel 23, eerste lid, voor de in
artikel 22, eerste lid, onderdeel b, bedoelde beroepsmilitair die op het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet 52 weken of langer arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO, geldt als dagloon respectievelijk vervolgdagloon in de zin van die wet de door het getal 261 gedeelde, naar een jaarbedrag herleide pensioengrondslag, bedoeld in artikel F6 van de Amp-wet, respectievelijk vervolguitkeringsgrondslag, bedoeld in artikel F6a van de Amp-wet, die voor betrokkene zou zijn vastgesteld indien betrokkene op de dag voorafgaande aan de vorenbedoelde datum zou zijn ontslagen met recht op een pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid.
2.
Voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering ingevolge de WAO, bedoeld in
artikel 23, eerste lid, voor de in
artikel 22, eerste lid, onderdeel c, bedoelde gewezen beroepsmilitair, geldt als dagloon respectievelijk vervolgdagloon in de zin van die wet de voor betrokkene geldende, door het getal 261 gedeelde, naar een jaarbedrag herleide pensioengrondslag, in voorkomend geval verhoogd met het percentage van de toeslag, bedoeld in artikel F7a van de Amp-wet, respectievelijk de voor betrokkene geldende, door het getal 261 gedeelde, naar een jaarbedrag herleide vervolguitkeringsgrondslag, bedoeld in artikel F6a van de Amp-wet, en in voorkomend geval aangepast met het percentage waarmee het salaris, dat overeenkomt met de aangepaste pensioengrondslag, op grond van artikel 34 van de Wet FVP/ABP is aangepast.
3.
Voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering ingevolge de WAO, bedoeld in
artikel 23, eerste lid, voor de in
artikel 22, eerste lid, onderdeel d, bedoelde gewezen beroepsmilitair, geldt als dagloon respectievelijk vervolgdagloon in de zin van die wet de naar een jaarbedrag herleide en door 261 gedeelde berekeningsgrondslag van de uitkering overeenkomstig de normen van de WAO zoals die geldt op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, aangepast op de voet van het Amar, zoals dat luidde op die dag, respectievelijk de voor betrokkene geldende, door het getal 261 gedeelde, naar een jaarbedrag herleide vervolguitkeringsgrondslag, bedoeld in artikel F6a van de Amp-wet.
5.
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan, tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Defensie, nadere regels stellen met betrekking tot het eerste tot en met het vierde lid.
1.
Voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering op grond van de
WAO voor de beroepsmilitair of gewezen beroepsmilitair die op grond van
artikel 4, eerste lid, recht heeft gekregen op een uitkering op grond van de
ZW , geldt als dagloon in de zin van de
WAO het met toepassing van
artikel 5, eerste lid, vastgestelde dagloon.
2.
Voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering op grond van de
WAO voor de beroepsmilitair of gewezen beroepsmilitair die op grond van
artikel 31, eerste of tweede lid, recht heeft verkregen op een uitkering op grond van de WW, geldt als dagloon in de zin van de
WAO het met toepassing van
artikel 33 vastgestelde dagloon.
1.
Voor de eerste vaststelling van het recht op uitkering ingevolge de WAO, bedoeld in
artikel 23, eerste lid, voor de in
artikel 22, eerste lid, onderdeel b, bedoelde beroepsmilitair die op het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet 52 weken of langer arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO, is de door Onze Minister van Defensie vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel E6 van de Amp-wet, bepalend.
2.
Ten aanzien van de in
artikel 22, eerste lid, onderdeel b, bedoelde beroepsmilitair die op het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet 52 weken of langer arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO, ten aanzien van wie op de dag voorafgaande aan dat tijdstip de mate van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel E6 van de Amp-wet , nog niet is vastgesteld, wordt de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO voor de eerste vaststelling van het recht op uitkering ingevolge de WAO, bedoeld in
artikel 23, eerste lid, vastgesteld binnen een termijn van drie maanden na het vorenbedoelde tijdstip.
3.
Voor de eerste vaststelling van het recht op uitkering ingevolge de WAO, bedoeld in
artikel 23, eerste lid, voor de in
artikel 22, eerste lid, onderdeel c, bedoelde gewezen beroepsmilitair, is de door Onze Minister van Defensie vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel E6 van de Amp-wet , bepalend.
4.
Voor de eerste vaststelling van het recht op uitkering ingevolge de WAO, bedoeld in
artikel 23, eerste lid, voor de in
artikel 22, eerste lid, onderdeel d, bedoelde gewezen beroepsmilitair, is de mate van arbeidsongeschiktheid, waarnaar zijn uitkering overeenkomstig de normen van de WAO is berekend, bepalend.
b.
artikel XVI van de TBA is van overeenkomstige toepassing op de beroepsmilitair of gewezen beroepsmilitair op wie op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet artikel XXIV van de TBA van toepassing was, met dien verstande dat
artikel 18, zesde lid, van de WAO niet van toepassing is;
c.
de artikelen XVII tot en met XIX van de TBA zijn van overeenkomstige toepassing op de beroepsmilitair of gewezen beroepsmilitair op wie op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet de artikelen XXV tot en met XXVII van de TBA van toepassing waren.
1.
Voorzieningen, vergoedingen of toelagen die zijn toegekend op grond van artikel X5 van de Amp-wet, met overeenkomstige toepassing van de artikelen
57 ,
57a en
58 van de AAW , worden met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet voortgezet als voorzieningen, vergoedingen en toelagen op grond van
artikel 65,
65a of
65b van de WAO.
2.
Een loonsuppletie, een loonkostensubsidie, een reïntegratie-uitkering of een opleiding of scholing, die is toegekend op grond van artikel X 6 van de Amp-wet met overeenkomstige toepassing van
artikel 60,
62,
63 of
64 van de WAO, wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet voortgezet als een loonsuppletie, een loonkostensubsidie, een reïntegratie-uitkering of een opleiding of scholing op grond van
artikel 60,
62,
63 of
64 van de WAO.
1.
De
artikelen 18, tweede tot en met vierde lid, en
30, eerste lid, onderdeel a, van de WAO zijn niet van toepassing op de overheidswerknemers en de gewezen overheidswerknemers, bedoeld in
artikel 13, en de beroepsmilitairen en de gewezen beroepsmilitairen, bedoeld in
artikel 23, alsmede op de overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers, bedoeld in
artikel 12, eerste lid, en de beroepsmilitairen en gewezen beroepsmilitairen, bedoeld in
artikel 22, eerste lid, die op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet ongeschikt zijn tot werken wegens ziekte, behoudens ingeval een of meer van de genoemde bepalingen reeds van toepassing of van overeenkomstige toepassing was op de betrokkene op de dag voorafgaande aan de datum waarop de WAO ingevolge deze wet van toepassing wordt op de betrokkene.
2.
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan, tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Defensie, nadere regels stellen met betrekking tot het eerste lid.
1.
Met ingang van de datum waarop de
WW op grond van deze wet of de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in
artikel 7 van de WW, van toepassing wordt op de overheidswerknemer wordt, vanaf de dag van aanvang van het betreffende dienstverband, voor de vaststelling van het recht op uitkering op grond van de
WW , alsmede voor de toelating tot de vrijwillige verzekering op grond van de
WW , aangemerkt als een dienstbetrekking als bedoeld in
artikel 3 van de WW:
a.
het dienstverband van de overheidswerknemer;
b.
het voormalige dienstverband van de gewezen overheidswerknemer die op de dag voorafgaande aan bedoelde datum uit hoofde van zijn voormalige dienstverband als gewezen overheidswerknemer in het genot is van:
1°.
bezoldiging of uitkering in geval van ziekte;
2°.
een uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid; of
c.
het voormalige dienstverband van de gewezen overheidswerknemer die in verband met omstandigheden als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel a, b, c of d, van de WW, op de dag voorafgaande aan bedoelde datum geen wachtgeld uit hoofde van zijn voormalige dienstverband als gewezen overheidswerknemer geniet; en
d.
het voormalige dienstverband van de gewezen overheidswerknemer die niet op bedoelde datum, maar wel op de dag voorafgaande aan die datum, een dienstverband heeft.
2.
Aan het eerste lid kunnen geen rechten worden ontleend over tijdvakken, die gelegen zijn voor de datum waarop de WW ingevolge deze wet van toepassing wordt.
1.
De gewezen overheidswerknemer, bedoeld in
artikel 30, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, heeft vanaf het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet recht op een uitkering op grond van de WW, indien zijn dienstverband op het moment van ingang van zijn recht op wachtgeld aangemerkt zou zijn als dienstbetrekking in de zin van de WW, indien de WW van toepassing zou zijn geweest op de dag waarop het recht op wachtgeld ontstond, en dat recht op een uitkering op grond van de WW zou voortduren na vorenbedoeld tijdstip.
2.
De gewezen overheidswerknemer, bedoeld in
artikel 30, eerste lid, onderdeel c, heeft recht op een uitkering op grond van de
WW vanaf de eerste dag waarop dit recht na het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet zou zijn ontstaan of zou herleven, indien zijn dienstverband aangemerkt zou zijn als dienstbetrekking in de zin van de
WW , indien de
WW van toepassing zou zijn geweest op de dag waarop het recht op wachtgeld ontstond. De eerste zin is eveneens van toepassing op de gewezen overheidswerknemer, bedoeld in het eerste lid, voor wie op het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet geen recht op uitkering op grond van de
WW ontstaat in verband met omstandigheden als bedoeld in
artikel 20, eerste lid, onderdeel a, b, c of d, van die wet.
3.
De gewezen overheidswerknemer, bedoeld in
artikel 30, eerste lid, onderdeel d, heeft recht op een uitkering op grond van de WW vanaf de dag, waarop dit recht zou zijn ontstaan indien zijn dienstverband aangemerkt zou zijn als dienstbetrekking in de zin van de WW.
4.
De in het eerste onderscheidenlijk het tweede lid bedoelde gewezen overheidswerknemer heeft vanaf het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet onderscheidenlijk vanaf de in het tweede lid bedoelde dag, recht op een kortdurende uitkering op grond van de WW, indien zijn dienstverband op het moment van ingang van zijn recht op kortdurende uitkering ingevolge het
Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel , het
Werkloosheidsbesluit beroepsmilitairen bepaalde tijd , het
Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel of een met die besluiten vergelijkbare regeling, aangemerkt zou zijn als dienstbetrekking in de zin van de WW, en dat recht op een kortdurende uitkering op grond van de WW zou voortduren na het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet onderscheidenlijk vanaf de in het tweede lid bedoelde dag.
1.
Voor de vaststelling van de duur van de uitkering op grond van de WW, bedoeld in
artikel 31, eerste, tweede of vierde lid, wordt het recht op uitkering op grond van de WW geacht te zijn aangevangen op het moment, waarop het in
artikel 30, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, bedoelde wachtgeld, is aangevangen.
2.
Voor de vaststelling van de duur van de uitkering op grond van de WW, bedoeld in
artikel 31, eerste of tweede lid, wordt, voor de toepassing van de
artikelen 42,
43,
48,
49 en
50 van de WW, de overheidswerknemer geacht te hebben voldaan aan
artikel 17 van de WW, met dien verstande dat er ten aanzien van de toepassing van
artikel 17, onderdeel b, onder 1°, van de WW, van uitgegaan wordt dat hij in de bedoelde periode in vijf kalenderjaren loon heeft ontvangen over 52 of meer dagen per jaar.
3.
Voor de vaststelling van de duur van de kortdurende uitkering op grond van de WW, bedoeld in
artikel 31, vierde lid, geldt de duur van het recht op kortdurende uitkering, zoals die is vastgesteld ingevolge het
Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel , het
Werkloosheidsbesluit beroepsmilitairen bepaalde tijd , het
Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel of een met die besluiten vergelijkbare regeling.
4.
De resterende duur van de uitkering op grond van de WW, bedoeld in artikel 31, op het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet, wordt bepaald door op de krachtens het eerste tot en met derde lid vast te stellen duur van de uitkering in mindering te brengen de tot dat tijdstip verstreken duur van het wachtgeld.
5.
De resterende duur van de uitkering op grond van de WW, bedoeld in het vierde lid, bedraagt niet meer dan de duur van het wachtgeld waarop de betrokkene recht had op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet en zoals dat zou hebben doorgelopen na dat tijdstip of zou hebben herleefd vanaf de in
artikel 31, tweede lid, bedoelde dag, indien deze wet niet zou hebben gegolden.
1.
Onder de in
artikel 16, eerste lid, van de WW bedoelde arbeidsuren per kalenderweek wordt voor de gewezen overheidswerknemer, bedoeld in
artikel 31, eerste, tweede of derde lid, verstaan het aantal uren waarin die overheidswerknemer laatstelijk was aangesteld respectievelijk waarvoor hij laatstelijk in dienst was genomen in het dienstverband waarop het recht op uitkering op grond van de
WW , bedoeld in
artikel 31, eerste, tweede of derde lid, betrekking heeft.
2.
In afwijking van het eerste lid, wordt onder de in
artikel 16, eerste lid, van de WW bedoelde arbeidsuren per kalenderweek voor de gewezen overheidswerknemer, bedoeld in
artikel 31, eerste of vierde lid, die op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet recht heeft op een uitkering op grond van het
Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel , het
Werkloosheidsbesluit beroepsmilitairen bepaalde tijd , het
Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel of een met die besluiten vergelijkbare regeling, verstaan het in het kader van dat recht vastgestelde aantal arbeidsuren per kalenderweek.
3.
In afwijking van het eerste lid, wordt onder de in
artikel 16, eerste lid, van de WW bedoelde arbeidsuren per kalenderweek voor de gewezen overheidswerknemer, bedoeld in
artikel 31, tweede of vierde lid, wiens recht op uitkering op grond van het
Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel , het
Werkloosheidsbesluit beroepsmilitairen bepaalde tijd , het
Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel of een met die besluiten vergelijkbare regeling, in verband met een omstandigheid als bedoeld in
artikel 20, eerste lid, onderdeel a, b, c of d, van de WWvoorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet geëindigd is, verstaan het in het kader van dat recht vastgestelde aantal arbeidsuren per kalenderweek.
1.
Voor de berekening van de uitkering op grond van
artikel 31, eerste, tweede of vierde lid, geldt als dagloon de naar een jaarbedrag herleide berekeningsgrondslag waarnaar het wachtgeld is berekend op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet, gedeeld door het getal 261.
2.
Indien het recht op wachtgeld is toegekend uit een deeltijdbetrekking, geldt in afwijking van het eerste lid als dagloon het bedrag dat overeenkomstig dat lid wordt verkregen en vervolgens is vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
3.
In afwijking van het eerste en tweede lid, geldt voor de gewezen overheidswerknemer, bedoeld in
artikel 31, eerste of vierde lid, die op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet recht heeft op een uitkering op grond van het
Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel , het
Werkloosheidsbesluit beroepsmilitairen bepaalde tijd , het
Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel of een met die besluiten vergelijkbare regeling, als dagloon het in het kader van dat recht vastgestelde dagloon.
4.
In afwijking van het eerste en tweede lid, geldt voor de gewezen overheidswerknemer, bedoeld in
artikel 31, tweede of vierde lid, wiens recht op uitkering op grond van het
Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel , het
Werkloosheidsbesluit beroepsmilitairen bepaalde tijd , het
Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel of een met die besluiten vergelijkbare regeling, in verband met een omstandigheid als bedoeld in
artikel 20, eerste lid, onderdeel a, b, c of d, van de WW voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet geëindigd is, als dagloon het in het kader van dat recht vastgestelde dagloon.
5.
Het dagloon van de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer, die op het in
artikel 32, eerste lid, bedoelde moment, dan wel daarna, een uitkering op grond van de
WAO naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% ontvangt, dan wel, indien het bepaalde in
artikel 25,
28,
30 of
33 van de WAO op hem niet van toepassing was, zou ontvangen, of een naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkering ontvangt of zou ontvangen, is gelijk aan het dagloon, berekend volgens
artikel 14 of
artikel 24, dan wel, indien
artikel 14 of
artikel 24 op hem niet van toepassing is, berekend volgens de bij of krachtens de
WAO gestelde regels. Het met toepassing van de eerste volzin berekende dagloon wordt evenredig verlaagd door dat dagloon te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het verschil tussen 100 en het midden van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin betrokkene is ingedeeld, en de noemer door het getal 100.
6.
Indien de in het vijfde lid bedoelde overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer op een tijdstip na de dagloonberekening overeenkomstig dat lid, op grond van de
WAO wordt ingedeeld in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse dan die, welke bij de evenredige verlaging is gehanteerd, wordt het krachtens de eerste volzin van dat lid berekende dagloon, in afwijking van de tweede volzin van het desbetreffende lid, evenredig verlaagd door dat dagloon te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het verschil tussen 100 en het midden van de nieuwe arbeidsongeschiktheidsklasse, en de noemer door het getal 100.
7.
Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de werknemer, bedoeld in het vijfde lid, niet meer volledig wordt uitbetaald op grond van
artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt het krachtens de eerste zin van het vijfde lid berekende dagloon evenredig verlaagd door dat dagloon te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het verschil tussen 100 en het midden van de arbeidsongeschiktheidsklasse, die bij de toepassing van laatstgenoemd artikel in acht wordt genomen, en de noemer door het getal 100.
9.
Het vijfde tot en met achtste lid zijn niet van toepassing indien en zolang bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid rekening wordt gehouden met de arbeid die de werknemer, na het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid, heeft verricht in de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden.
10.
De hoogte van de uitkering op grond van de
WW , bedoeld in
artikel 31, eerste, tweede en vierde lid, bedraagt niet meer dan de hoogte van het wachtgeld, waarop de betrokkene recht had op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet en zoals dat zou hebben doorgelopen of zou hebben herleefd vanaf de in
artikel 31, tweede lid, bedoelde dag, indien deze wet niet zou hebben gegolden.
Artikel 34
De in deze paragraaf bedoelde overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer, die het einde van de voor hem geldende duur van de uitkering op grond van de WW heeft bereikt, wordt voor de toepassing van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers geacht te hebben voldaan aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, onderdeel b, onder 3°, en onderdeel c, onder 3°, van die wet.
1.
De overheidswerknemer of de gewezen overheidswerknemer, bedoeld in
artikel 3,
12,
20 of
30, dan wel de beroepsmilitair of de gewezen beroepsmilitair, bedoeld in
artikel 22 of
28, is verzekerd bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
2.
Bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen wordt, onder bijvoeging van alle relevante stukken die vereist zijn voor de uitvoering van deze wet, aangemeld:
3.
Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan voorschriften stellen met betrekking tot:
a.
de door de overheidswerkgevers en het FAOP te leveren gegevens ten behoeve van de toepassing van dit hoofdstuk;
b.
het tijdstip waarop de in onderdeel a bedoelde gegevens uiterlijk moeten zijn aangeleverd bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
4.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk mag het Landelijk instituut sociale verzekeringen uitgaan van de door de overheidswerkgevers en het FAOP geleverde gegevens.
5.
Met ingang van de datum van inwerkingtreding van de
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
2.
Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt op schriftelijke aanvraag van iedere overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer als bedoeld in
artikel 31, tweede of derde lid, het recht op uitkering als daar bedoeld vast met inachtneming van
de artikelen 3 tot en met
34 en
artikel 41.
3.
Bij de in het eerste en het tweede lid bedoelde vaststelling wordt geen rekening gehouden met feiten, omstandigheden en gedragingen, niet zijnde een activiteit of gedraging als bedoeld in het vijfde lid, die zich hebben voorgedaan op enig moment vóór het tijdstip waarop fase 1, 2 of 3 van deze wet op betrokkene van toepassing wordt, en die op bedoeld moment van invloed zouden zijn geweest op de uitkering op grond van de WW, de ZW, of de WAO, de voorziening, vergoeding of toelage op grond van de WAO of de loonsuppletie, de reïntegratie-uitkering of de opleiding of scholing op grond van de WAO, indien één of meer van die wetten op betrokkene van toepassing zouden zijn geweest, maar die niet van invloed waren of zouden zijn geweest op een op de dag voorafgaande aan vorenbedoeld tijdstip bestaand recht als bedoeld in
artikel 3, eerste lid, onderdeel b of c,
artikel 12, eerste lid, onderdeel b of c,
artikel 22, eerste lid, onderdeel b, c of d, of
artikel 30, eerste lid, onderdeel b.
4.
Zo nodig in afwijking van het derde lid, wordt bij de in het eerste en het tweede lid bedoelde vaststelling, een sanctie die op de dag voorafgaande aan het tijdstip waarop fase 1, 2 of 3 van deze wet op betrokkene van toepassing wordt, ten aanzien van een bestaand recht als bedoeld in
artikel 3, eerste lid, onderdeel b of c,
artikel 12, eerste lid, onderdeel b of c,
artikel 22, eerste lid, onderdeel b, c of d, of
artikel 30, eerste lid, onderdeel b, op betrokkene wordt toegepast en die na dat tijdstip nog zou worden toegepast indien deze wet niet zou hebben gegolden, onverkort toegepast op de uitkering op grond van de WW, de ZW, of de WAO, de voorziening, vergoeding of toelage op grond van de WAO of de loonsuppletie, de reïntegratie-uitkering of de opleiding of scholing op grond van de WAO.
5.
Op en na het tijdstip waarop fase 1,2 of 3 van deze wet op betrokkene van toepassing wordt, wordt een activiteit of gedraging van betrokkene waarin door het bevoegd gezag in het kader van een bestaand recht als bedoeld in
artikel 3, eerste lid, onderdeel b of c,
artikel 12, eerste lid, onderdeel b of c,
artikel 22, eerste lid, onderdeel b, c of d, of
artikel 30, eerste lid onderdeel b, is toegestemd, niet getoetst aan de regels die voor die activiteit of gedraging ingevolge de
WW , de
ZW of de
WAO gelden, of, indien die wetten op hem van toepassing zouden zijn geweest, zouden hebben gegolden. In afwijking van de eerste zin, wordt de gegeven toestemming vanaf het tijdstip waarop fase 1, 2 of 3 van deze wet op betrokkene van toepassing wordt, niet in aanmerking genomen, indien dit tot een zodanige afwijking van de systematiek van de
WW , de
ZW of de
WAO zou leiden, dat dit een normale uitvoering van die wetten in de weg zou staan.
6.
Onder een activiteit of gedraging als bedoeld in het vijfde lid, die de normale uitvoering van de
WW , de
ZW of de
WAO niet in de weg staat, wordt in ieder geval verstaan:
a.
deelnemen aan een scholing of opleiding;
b.
het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in
artikel 8, eerste lid, van de WW, met uitzondering van werkzaamheden als bedoeld in het tweede en derde lid van dat artikel;
c.
niet voldoen aan de verplichting te solliciteren;
d.
niet voldoen aan de verplichting als werkzoekende ingeschreven te zijn bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
7.
Met ingang van de datum van inwerkingtreding van de
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
1.
De overheidswerkgever aan wie vóór het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet ter zake van een overheidswerknemer of een gewezen overheidswerknemer dan wel een beroepsmilitair of een gewezen beroepsmilitair een loonkostensubsidie is toegekend overeenkomstig artikel 62 van de WAO, waarvan de duur niet eindigt vóór bedoeld tijdstip, wordt door het Landelijk instituut sociale verzekeringen, met inachtneming van
artikel 20, tweede lid, of
artikel 28, tweede lid, met ingang van dat tijdstip in aanmerking gebracht voor een loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 62 van de WAO.
2.
Met ingang van de datum van inwerkingtreding van de
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
1.
Een stimuleringsuitkering als bedoeld in artikel XIII , eerste lid, van de TBA van een overheidswerknemer of een gewezen overheidswerknemer als bedoeld in
artikel 12, eerste lid, onderdeel b of c, dan wel een beroepsmilitair als bedoeld in
artikel 22, eerste lid, onderdeel b, of een gewezen beroepsmilitair als bedoeld in
artikel 22, eerste lid, onderdeel c, d of e, die herleeft, wordt betaald door het Landelijk instituut sociale verzekeringen en komt ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in
artikel 72 van de WAO.
2.
Met ingang van de datum van inwerkingtreding van de
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
Artikel 39
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nadere regels stellen met betrekking tot
de artikelen 35 tot en met 38.
1.
Tot en met de dag waarop het dienstverband van de betrokkene eindigt, geschiedt de uitbetaling van de uitkering op grond van de WAO, bedoeld in
artikel 13, eerste of tweede lid, door tussenkomst van de overheidswerkgever die aan de betrokkene bezoldiging of uitkering in geval van ziekte is verschuldigd, indien de WAO-conforme uitkering, bedoeld in
artikel 12, eerste lid, onderdeel b of c, op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet met toepassing van
artikel 47, eerste lid, van de WPA door tussenkomst van de overheidswerkgever werd uitbetaald.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstverbanden recht heeft op een uitkering op grond van de WAO.
3.
In afwijking van het tweede lid, is het eerste lid van toepassing indien de betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen bij twee of meer overheidswerkgevers behorende tot de sector Onderwijs en Wetenschappen, bedoeld in
artikel 1, onderdeel q, onder 3°, van de WPA, recht heeft op een uitkering op grond van de
WAO .
4.
Ten aanzien van de in het derde lid bedoelde uitkering vindt de uitbetaling gesplitst plaats door tussenkomst van de betrokken overheidswerkgevers naar rato van het feitelijk verdiende loon uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekking.
5.
Indien de in het derde lid bedoelde overheidswerkgevers hun kosten declareren bij een ander orgaan, geschiedt de uitbetaling achtereenvolgens door tussenkomst van dat andere orgaan en de overheidswerkgever.
6.
De toepassing van het eerste lid eindigt in geval:
a.
het dienstverband wordt beëindigd, dan wel
b.
de betrokkene volledig voor de voor hem in het kader van de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid in de zin van de
WAO vastgestelde verdiencapaciteit wordt herplaatst in andere of aangepaste arbeid zonder dat sprake is van beëindiging van het dienstverband, dan wel
c.
de betrokkene het Landelijk instituut sociale verzekeringen verzoekt de uitkering op grond van de
WAO rechtstreeks aan hemzelf of een derde uit te betalen.
7.
Met ingang van de datum van inwerkingtreding van de
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
1.
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Defensie nadere regels ten aanzien van de betrokkene die als overheidswerknemer op het tijdstip waarop fase 1, 2 of 3 van deze wet op hem van toepassing wordt, tegelijkertijd recht heeft op twee of meer van de navolgende uitkeringen of voorzieningen danwel een combinatie daarvan:
a.
twee of meer van de navolgende rechten in verband met ongeschiktheid tot werken wegens ziekte:
1°.
bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte;
2°.
een ziekengeld op grond van de
ZW ;
b.
twee of meer van de navolgende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen:
1°.
een WAO-conforme uitkering;
2°.
een pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid;
3°.
een uitkering op grond van de
WAO ;
4°.
een of meer uitkeringen overeenkomstig de normen van de
WAO in de zin van het Amar;
5°.
een uitkering terzake van arbeidsongeschiktheid op grond van een wettelijke regeling van de Nederlandse Antillen, Aruba of een vreemde mogendheid;
c.
twee of meer van de navolgende werkloosheidsuitkeringen:
1°.
een of meer wachtgelden;
2°.
een of meer uitkeringen op grond van de
WW ;
2.
De in het eerste lid bedoelde regels hebben in ieder geval betrekking op de bepaling van:
a.
de datum waarop het in
artikel 4, eerste lid, bedoelde recht op een ziekengeld op grond van de
ZW , het in
artikel 13, eerste of tweede lid, of
artikel 23, eerste lid, bedoelde recht op een uitkering op grond van de
WAO , het in
artikel 20, tweede lid, of
artikel 28, tweede lid, bedoelde recht op een loonsuppletie of een reïntegratie-uitkering op grond van de
WAO , dan wel het in
artikel 31, eerste, tweede of derde lid, bedoelde recht op een uitkering op grond van de
WW van de betrokkene ingaat;
b.
de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de
WAO ;
c.
het dagloon in de zin van de
WAO , dan wel in de zin van de
WW ;
e.
de kostenverdeling, met inbegrip van de uitvoeringskosten, ter zake van de in
onderdeel a bedoelde rechten.
3.
De in het eerste lid bedoelde regels hebben tot doel te bereiken dat een hoogte en een duur van het ingevolge deze wet aan de betrokkene toe te kennen ziekengeld op grond van de
ZW , uitkering op grond van de
WAO , loonsuppletie of reïntegratie-uitkering op grond van de
WAO , danwel uitkering op grond van de
WW wordt vastgesteld die ten minste evenredig is aan de hoogte en duur van het met de betreffende werknemersverzekering overeenkomende deel van het wachtgeld, de uitkering of de voorziening waarop de betrokkene in zijn hoedanigheid als overheidswerknemer, danwel gewezen overheidswerknemer recht had op de dag voorafgaande aan de datum waarop de betreffende werknemersverzekering ingevolge deze wet op hem van toepassing werd.
1.
Vanaf het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen in de plaats van het FAOP wat betreft de overeenkomstige toepassing van de WAO, bedoeld in
artikel 32, eerste lid, juncto
artikel 46, tweede lid, van de WPA, alsmede wat betreft de toepassing van de AAW, bedoeld in
artikel 8 van de AAW .
2.
Onze Minister van Defensie verricht handelingen met betrekking tot de toepassing van de Amp-wet zoals die wet luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, voor zover het de toepassing van de Amp-wet tot dat tijdstip betreft.
3.
De overheidswerkgever verricht handelingen op grond van een regeling met betrekking tot bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte dan wel wachtgeld zoals bedoelde regeling luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet, voor zover het de toepassing van bedoelde regeling tot dat tijdstip betreft.
4.
Onze Minister van Defensie en de overheidswerkgever doen mededeling aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen van handelingen als bedoeld in het tweede onderscheidenlijk het derde lid. De artikelen 36 tot en met 39 zijn van overeenkomstige toepassing.
5.
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nadere regels stellen met betrekking tot het eerste tot en met het vierde lid.
6.
Met ingang van de datum van inwerkingtreding van de
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
1.
Indien de overheidswerknemer of de gewezen overheidswerknemer, bedoeld in
artikel 4, ingevolge de op hem van toepassing zijnde rechtspositieregeling recht heeft op bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte en tegelijkertijd ter zake van hetzelfde dienstverband recht heeft op ziekengeld op grond van de
ZW , wordt het eerstbedoelde recht verminderd met het ziekengeld.
2.
Zolang de overheidswerknemer of de gewezen overheidswerknemer, bedoeld in
artikel 31, ingevolge de op hem van toepassing zijnde rechtspositieregeling recht heeft op een wachtgeld en tegelijkertijd recht heeft op een uitkering op grond van de WW, wordt het eerstbedoelde recht verminderd met de uitkering op grond van de WW. De eerste volzin vindt geen toepassing in het geval de uitkering op grond van de WW wordt genoten ter zake van een dienstverband dat ter hand is genomen vóór de dag waarop het ontslag, ter zake waarvan hem het wachtgeld is toegekend, hem is aangezegd of door hem is aangevraagd, tenzij dat dienstverband ter hand is genomen gedurende non-activiteit, vakantie of verlof onmiddellijk voorafgaande aan bedoeld ontslag.
3.
Het eerste en tweede lid zijn uitsluitend van toepassing indien in de op betrokkene van toepassing zijnde rechtspositieregeling geen bepalingen zijn opgenomen ter zake van de in die leden bedoelde samenloop van rechten.
1.
Het Landelijk instituut sociale verzekeringen liquideert vóór het tijdstip gelegen twee jaar na het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet het vermogen van het FAOP.
2.
In verband met de uitvoering van het eerste lid gaan alle vermogensbestanddelen van het FAOP op het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet over op het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
3.
Het Landelijk instituut sociale verzekeringen beheert en administreert het vermogen dat op grond van het tweede lid is overgegaan in de vorm van een afzonderlijke rekening.
4.
Het Landelijk instituut sociale verzekeringen draagt vóór het tijdstip, gelegen een jaar na het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, een deel van het vermogen, bedoeld in het derde lid, over aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in
artikel 72 van de WAO.
5.
Het in het vierde lid bedoelde deel van het vermogen bestaat uit:
6.
De toepassing van het vierde lid geldt de aldaar genoemde aanwezige vermogens en lasten op de dag voorafgaand aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
8.
Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, worden regels gesteld met betrekking tot het vierde en het vijfde lid.
9.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, worden regels gesteld met betrekking tot de liquidatie van het FAOP.
10.
Met ingang van de datum van inwerkingtreding van de
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
1.
Onverminderd het bepaalde in deze wet zijn de ZW, de WAO, en de WW, alsmede de op die wetten berustende bepalingen, van toepassing op het in dit hoofdstuk bedoelde recht op uitkering op grond van die wetten, op het in aanmerking brengen voor voorzieningen, vergoedingen of toelagen op grond van
artikel 20, eerste lid, of
artikel 28, eerste lid, en op het in aanmerking brengen voor loonsuppleties, loonkostensubsidies, opleiding of scholing of reïntegratie-uitkeringen op grond van
artikel 20, tweede lid, of
artikel 28, tweede lid.
4.
Loonsuppleties, loonkostensubsidies, opleiding of scholing of reïntegratie-uitkeringen op grond van
artikel 20, tweede lid, of
artikel 28, tweede lid, worden beschouwd als loonsuppleties, loonkostensubsidies, opleiding of scholing of reïntegratie-uitkeringen op grond van de verplichte verzekering krachtens de WAO.
Artikel 45a
De Wet financiering loopbaanonderbreking en de
Werkloosheidswet , zoals deze luidden op de dag voor het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet, blijven van toepassing op de financiële tegemoetkoming op grond van de eerstgenoemde wet, die is aangevangen voor het bedoelde tijdstip van aanvang van fase 2.
1.
Voor de toepassing van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt onder het bereiken van de volledige uitkeringsduur, bedoeld in
hoofdstuk II van de Werkloosheidswet, mede verstaan het voor het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet bereiken van de volledige uitkeringsduur van een wachtgeld, waarop recht is ontstaan voor het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet. Onder wachtgeld wordt niet verstaan de kortdurende uitkering, bedoeld in het tweede lid.
3.
Voor de toepassing van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt onder het bereiken van de volledige uitkeringsduur bedoeld in
hoofdstuk II van de Werkloosheidswet, mede verstaan het bereiken van de volledige uitkeringsduur van een wachtgeld, waarop in verband met de verlaging van een uitkering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering recht is ontstaan tussen 30 september 2004 en 1 oktober 2005 voor de overheidswerknemer of de gewezen overheidswerknemer die op 31 december 2000 en op 30 september 2004 recht had op een uitkering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering , berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
Artikel 45c
Indien een overheidswerkgever in staat van faillissement is verklaard, dan wel aan hem surséance van betaling is verleend, of deze anderszins verkeert in de blijvende toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, wordt, op verzoek van de gewezen overheidswerknemer die uit hoofde van een dienstverband met deze overheidswerkgever recht op wachtgeld heeft, welk recht is ontstaan voor het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet, het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet vastgesteld op het tijdstip dat de overheidswerkgever kwam te verkeren in een toestand als hiervoor bedoeld, doch niet eerder dan het tijdstip van aanvang van fase 2. De eerste zin is slechts van toepassing als de overheidswerknemer zijn verzoek doet binnen 26 weken na de dag waarop de overheidswerkgever is komen te verkeren in een toestand als bedoeld in de eerste zin.
Artikel 46
Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister of Onze Ministers wie het mede aangaat, kunnen ter uitvoering van dit hoofdstuk nadere regels worden gesteld.
Artikel 50
[Wijzigt de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.]
Artikel 51
[Wijzigt de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.]
Artikel 55
[Wijzigt de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid.]
Artikel 56
Artikel 10 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid en de daarop berustende bepalingen, zoals deze luiden op de dag voor het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet, blijven tot het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet van toepassing op de overheidswerknemer, bedoeld in dat artikel, wiens eerste dag van werkloosheid gelegen is voor het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet.
Artikel 57
[Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.]
Artikel 58
[Wijzigt de Wet arbeid gehandicapte werknemers.]
Artikel 59
[Wijzigt de Wet voorzieningen gehandicapten.]
Artikel 60
[Wijzigt de Coördinatiewet Sociale Verzekering.]
Artikel 61
[Wijzigt de Coördinatiewet Sociale Verzekering.]
1.
[Wijzigt de Wet terugdringing ziekteverzuim.]
2.
[Wijzigt de Wet terugdringing ziekteverzuim.]
Artikel 63
[Wijzigt de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen.]
Artikel 64
Met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet, bedoeld in
artikel 53, wordt de
Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria voor de overheidswerknemers, bedoeld in
artikel 1, onderdeel l, en de gewezen overheidswerknemers, op wie de
Werkloosheidswet van toepassing wordt, als volgt gelezen:
A.
In
artikel 1, onderdeel a, wordt na «
Wet privatisering ABP » toegevoegd:, invaliditeitspensioen, bedoeld in de Spoorwegpensioenwet of de Algemene burgerlijke pensioenwet.
B.
Artikel 1, onderdeel b, wordt als volgt gelezen:
b. werkloze persoon: de persoon, bedoeld in
artikel 2;.
b.
wiens recht op pensioen door toepassing van artikel E 6 van de Algemene militaire pensioenwet dan wel de militaire pensioenbepalingen inzake het recht op pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid op een lagere mate van arbeidsongeschiktheid wordt gebaseerd.
D.
Artikel 2, derde lid, wordt als volgt gelezen:
3. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing op de persoon die op 1 augustus 1993 de leeftijd van 45 jaar had bereikt en die op 31 juli 1993 recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een herplaatsingstoelage of herplaatsingswachtgeld op grond van de Spoorwegpensioenwet, de Algemene militaire pensioenwet of de Algemene burgerlijke pensioenwet en die vanaf 1 augustus 1993 door de toepassing van
artikel 5 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet , artikel F 7 van de Spoorwegpensioenwet, artikel F 8a van de Algemene burgerlijke pensioenwet, artikel E 6 van de Algemene militaire pensioenwet of de toepassing of overeenkomstige toepassing van
artikel 18 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals deze artikelen voor deze persoon na de inwerkingtreding van de
Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen zijn blijven luiden, zijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering verliest of heeft verloren dan wel voor een lagere arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking komt of is gekomen.
G.
Onder vernummering van het negende en tiende lid van artikel 9 tot het elfde en twaalfde lid worden in dat artikel een nieuw negende en tiende lid ingevoegd, luidende:
9. Het dagloon dat ten grondslag ligt aan de uitkering van de werkloze persoon, aan wie op de dag voor de toepassing, bedoeld in
artikel 2, derde lid, een invaliditeitspensioen wordt uitbetaald op grond van de Algemene burgerlijke pensioenwet of de Spoorwegpensioenwet, is gelijk aan de door 261 gedeelde berekeningsgrondslag waarnaar dat pensioen was berekend. Indien op het in de eerste volzin bedoelde pensioen ingevolge artikel F 9a van de Algemene burgerlijke pensioenwet of artikel F 7a van de Spoorwegpensioenwet een toeslag was verleend, wordt voor de vaststelling van het dagloon het bedrag van de berekeningsgrondslag verhoogd met die toeslag.
Artikel 15 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is van toepassing op het dagloon, bedoeld in dit lid.
10. Indien het recht op invaliditeitspensioen is toegekend uit een deeltijdbetrekking, geldt in afwijking van het negende lid als dagloon het bedrag dat overeenkomstig dat lid wordt verkregen en vervolgens is vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
Artikel 65
[Wijzigt de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria.]
Artikel 66
[Wijzigt de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.]
Artikel 67
[Wijzigt de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen.]
Artikel 67a
[Wijzigt de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten.]
Artikel 68
[Wijzigt de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP.]
Artikel 69
[Wijzigt de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP.]
Artikel 70
[Wijzigt de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP.]
Artikel 73
[Wijzigt de Algemene militaire pensioenwet.]
Artikel 77
Met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet wordt de Wet Stichting USZO ingetrokken.
Artikel 78
[Wijzigt de Wet op de ondernemingsraden.]
1.
Op verzoek van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verstrekt een organisatie die een of meer uitkeringsregelingen ter zake van ziekte, ontslag of werkloosheid van overheidswerknemers of gewezen overheidswerknemers uitvoert, kosteloos alle statistische informatie die hij wenselijk acht in verband met zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het overheidspersoneelsbeleid.
2.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan regels stellen omtrent de verstrekking van de statistische informatie, bedoeld in het eerste lid.
1.
Het burgerservicenummer kan in een persoonsregistratie worden opgenomen en bij het verstrekken van gegevens daaruit worden gebruikt door een organisatie die een of meer uitkeringsregelingen ter zake van ziekte, ontslag of werkloosheid van overheidswerknemers of gewezen overheidswerknemers uitvoert.
2.
De organisatie die een of meer uitkeringsregelingen ter zake van ziekte, ontslag of werkloosheid van overheidswerknemers of gewezen overheidswerknemers uitvoert, gebruikt het burgerservicenummer slechts:
a.
in het verkeer met de persoon op wie het nummer betrekking heeft;
b.
in contacten met de personen en instanties, voor zover deze zelf gemachtigd zijn tot het opnemen van het burgerservicenummer in een persoonsregistratie.
3.
Ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek dan wel op grond van een dwingende en gewichtige reden, kan desgevraagd een burgerservicenummer, aan een derde worden verstrekt voor zover de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
Artikel 81
De Algemene Rekenkamer heeft met betrekking tot de uitkeringsregelingen ter zake van ziekte, ontslag en werkloosheid ten aanzien van een organisatie die een of meer uitkeringsregelingen ter zake van ziekte, ontslag of werkloosheid van overheidswerknemers of gewezen overheidswerknemers uitvoert, de in
artikel 91 van de Comptabiliteitswet 2001 vermelde bevoegdheden.
Artikel 82
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt op verzoek aan een organisatie die een of meer uitkeringsregelingen ter zake van ziekte, ontslag of werkloosheid van overheidswerknemers of gewezen overheidswerknemers uitvoert, kosteloos alle gegevens en inlichtingen die de betreffende organisatie nodig acht voor de uitvoering van de desbetreffende
uitkeringsregeling .
2.
Met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, worden bepaald dat tot een daarin te bepalen tijdstip:
a.
niet als dienstbetrekking in de zin van de
Werkloosheidswet of de
Ziektewet wordt beschouwd de arbeidsverhouding van de overheidswerknemer, bedoeld in
artikel 1, onderdeel l, van deze wet; of
b.
artikel 8a van de Ziektewet niet van toepassing is op degene die uitsluitend uit hoofde van een of meer arbeidsverhoudingen als overheidswerknemer, dan wel uitsluitend uit hoofde van een of meer voormalige arbeidsverhoudingen als gewezen overheidswerknemer een uitkering ontvangt op grond van de verplichte verzekering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering .
3.
Het in het tweede lid bedoelde tijdstip kan voor groepen van overheidswerknemers als bedoeld in onderdeel a van dat lid, alsmede voor groepen van overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers met recht op een uitkering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering als bedoeld in onderdeel b van dat lid, verschillend worden vastgesteld.
4.
Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het derde lid, kunnen nadere regels worden gesteld.
5.
Met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet berust het
Faseringsbesluit overheidswerknemers onder de Ziektewet en de Werkloosheidswet op het tweede tot en met vierde lid van dit artikel.
1.
Op verzoek van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verstrekt een organisatie die een of meer bovenwettelijke regelingen ter zake van ziekte, arbeidsongeschiktheid, ontslag of werkloosheid van overheidswerknemers of gewezen overheidswerknemers uitvoert, kosteloos alle statistische informatie die hij wenselijk acht in verband met zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het overheidspersoneelsbeleid.
2.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan regels stellen omtrent de verstrekking van de statistische informatie, bedoeld in het eerste lid.
1.
Onverminderd artikel 38, eerste lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, heeft het Landelijk instituut sociale verzekeringen, bedoeld in artikel 30, eerste lid, van die wet met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet tot taak uitvoering te geven aan
hoofdstuk 1 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen.
1.
Met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet tot en met de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet, bedoeld in
artikel 53, komt de premie op grond van de
Werkloosheidswet , bedoeld in de
artikelen 85 derde lid, en
86 van de Werkloosheidswet, over de uitkering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van een overheidswerknemer als bedoeld in
artikel 1, onderdeel l, of een gewezen overheidswerknemer, in afwijking van
artikel 92, onderdelen a en b, van de Werkloosheidswet, niet ten gunste van het wachtgeldfonds, bedoeld in
artikel 102 van die wet, of het Algemeen Werkloosheidsfonds, bedoeld in artikel 103 van die wet, maar van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in
artikel 72 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. De eerste volzin is slechts van toepassing, indien de werkzaamheden met betrekking tot de in die volzin bedoelde uitkering worden verricht door een rechtspersoon, die de in artikel 41, eerste lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 bedoelde werkzaamheden uitsluitend verricht voor een of meer sectoren of sectoronderdelen waarbij geen andere dan overheidswerkgevers als bedoeld in
artikel 1, onderdeel k, zijn aangesloten.
2.
Ingeval het Landelijk instituut sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, of een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 41, derde lid, van die wet, de aan een overheidswerknemer als bedoeld in
artikel 1, onderdeel l, toegekende uitkering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering , bedoeld in artikel 10, eerste of tweede lid, van die wet, aan een overheidswerkgever als bedoeld in
artikel 1, onderdeel k, betaalt met het oogmerk die uitkering door diens tussenkomst te doen uitbetalen:
3.
Het eerste en het tweede lid gelden uitsluitend voor uitkeringen op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering , die betrekking hebben op de periode tot aan het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet, bedoeld in
artikel 53.
1.
Het bedrag dat de overheidswerkgever, bedoeld in
artikel 1, onderdeel k, moet betalen aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in verband met de door hem verschuldigde premie, bedoeld in
artikel 76a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt verminderd met het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen overeenkomstig het tweede lid vastgestelde, ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in
artikel 72 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering komende bedrag, dat bedoeld is om de over uitkeringen op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van overheidswerknemers als bedoeld in
artikel 1, onderdeel l, en gewezen overheidswerknemers verschuldigde premies op grond van de
Werkloosheidswet ten gunste te laten komen van de overheidswerkgevers. De in de eerste volzin bedoelde vermindering vindt plaats zo spoedig mogelijk na het in het tweede lid bedoelde, betreffende kalenderjaar.
2.
Het in het eerste lid bedoelde, te verminderen bedrag wordt berekend door de uitkomst van een breuk, waarvan:
a.
de teller wordt gevormd door het totaal van de over een kalenderjaar ontvangen premies op grond van de
artikelen 85, derde lid, en
86 van de Werkloosheidswet over het totaal van de in het betreffende kalenderjaar uitbetaalde uitkeringen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van overheidswerknemers als bedoeld in
artikel 1, onderdeel l, en gewezen overheidswerknemers, vermeerderd met de over dat bedrag ontvangen rente en onder aftrek van:
1°.
een bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vastgesteld bedrag, dat volgens een bij die ministeriële regeling te bepalen verdeling wordt afgedragen aan de wachtgeldfondsen, bedoeld in
artikel 102 van de Werkloosheidswet, of het Algemeen werkloosheidsfonds, bedoeld in
artikel 103 van de Werkloosheidswet, en
b.
de noemer wordt gevormd door de som van de voor het totaal van de overheidswerkgevers vastgestelde premieloon voor de heffing van de in het eerste lid bedoelde premie in het betreffende kalenderjaar gedeeld door het premieloon voor de heffing van de in het eerste lid bedoelde premie van de betreffende overheidswerkgever in dat kalenderjaar.
3.
Het bedrag dat de overheidswerkgever, bedoeld in
artikel 1, onderdeel k, moet betalen aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in verband met de door hem verschuldigde premie, bedoeld in
artikel 76a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt verminderd met het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen overeenkomstig het vierde lid vastgestelde, ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in
artikel 72 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering komende bedrag, dat bedoeld is om het na de in
artikel 44, negende lid, bedoelde liquidatie van het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel resterende vermogen van dat fonds ten gunste te laten komen van de overheidswerkgevers.
4.
Het in het derde lid bedoelde, te verminderen bedrag wordt volgens bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in
artikel 44, negende lid, te stellen regels vastgesteld. De in het derde lid bedoelde vermindering vindt niet eerder plaats dan nadat de in
artikel 44, negende lid, bedoelde liquidatie van het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel is afgerond en vindt, zoveel mogelijk, plaats in de maand na de maand waarin de bedoelde liquidatie is afgerond.
6.
Het in het vijfde lid bedoelde, te vermeerderen bedrag is het door de overheidswerkgever verschuldigde door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde bedrag van de heffing, bedoeld in
artikel 46a van de Wet op de ondernemingsraden.
7.
De in het eerste en derde lid bedoelde vermindering en de in het vijfde lid bedoelde vermeerdering vervallen met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet, bedoeld in
artikel 53.
8.
Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan worden bepaald dat het totaal van de in een kalenderjaar verschuldigde premie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, dat na aftrek van de in het tweede lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, bedoelde bedragen resteert, in afwijking van het eerste lid geheel of gedeeltelijk kan worden gebruikt voor de bekostiging van uitgaven in verband met het onder de werkingssfeer van de
Werkloosheidswet en de
Ziektewet brengen van het overheidspersoneel. In deze algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de in de eerste volzin bedoelde bekostiging.
Artikel 90a
Betalingen die na het tijdstip van aanvang van fase 2, bedoeld in
artikel 53, worden gedaan als uitgave in verband met het onder de werkingssfeer van de
Werkloosheidswet en de
Ziektewet brengen van het overheidspersoneel, komen ten laste van het Uitvoeringsfonds voor de overheid, bedoeld in
artikel 104 van de Werkloosheidswet.
Artikel 93
Deze wet wordt aangehaald als: Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen.
1.
Deze wet treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2.
Bij koninklijk besluit wordt bepaald met ingang van welk tijdstip de fase 1 van deze wet, de fase 2 van deze wet en de fase 3 van deze wet aanvangen.
3.
Het in het eerste en tweede lid bedoelde tijdstip kan voor de verschillende artikelen, onderdelen of subonderdelen daarvan alsmede voor groepen van overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers verschillend worden vastgesteld.
4.
In afwijking van het eerste en tweede lid treden
de artikelen 35 tot en met 42 in werking met ingang van 1 oktober 1997. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 september 1997, treden de in de eerste volzin genoemde artikelen in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werken zij terug tot en met 1 oktober 1997.
Gegeven te Het Oude Loo, 24 december 1997
De Minister van Binnenlandse Zaken,
De Staatssecretaris van Defensie,
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Uitgegeven de dertigste december 1997
De Minister van Justitie,