1.
Het toezicht op het onderwijs is opgedragen aan de inspectie.
2.
Het toezicht omvat de volgende taken:
a.
het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van het onderwijs, daaronder begrepen de kwaliteit van het onderwijspersoneel, aan instellingen als bedoeld in de onderwijswetten met uitzondering van de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek , het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van de uitoefening van de taken van de samenwerkingsverbanden en de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, en het beoordelen van de kwaliteitsvoorwaarden van de voorschoolse educatie op peuterspeelzalen en kindercentra, bedoeld in de
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen ,
b.
het beoordelen en bevorderen van de naleving van de bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften,
d.
het beoordelen en bevorderen van de financiële rechtmatigheid door in ieder geval het verrichten van onderzoek naar de rechtmatige verkrijging van de bekostiging, naar de controlerapporten van de door het bestuur aangewezen accountant, naar de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de rechtmatigheid van het financieel beheer van de bekostigde instellingen, de samenwerkingsverbanden en de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven,
e.
het rapporteren over de ontwikkeling van het onderwijs en over de uitoefening van de taken door de instellingen, de samenwerkingsverbanden en de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, in het bijzonder over de kwaliteit daarvan, en
f.
het verrichten van andere bij of krachtens de wet aan de inspectie opgedragen taken.
3.
Onze Minister kan de inspectie mandaat verlenen om:
c.
bij of krachtens de
Wet op het primair onderwijs , de
Wet primair onderwijs BES , de
Wet op de expertisecentra , de
Wet op het voortgezet onderwijs , de
Wet voortgezet onderwijs BES , de
Wet educatie en beroepsonderwijs , de
Wet educatie en beroepsonderwijs BES of de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek correcties aan te brengen of bedragen in mindering te brengen op de bekostiging;
d.
voor zover het niet de enige opleiding in zijn soort betreft, een waarschuwing als bedoeld in de
artikelen 6.1.5,
6.1.5b,
6.2.3,
6.2.3b en
6.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de
artikelen 6.2.3,
6.2.4 en
6.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES te geven, of een besluit als bedoeld in de
artikelen 6.1.4,
6.1.5b,
6.2.2,
6.2.3b en
6.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de
artikelen 6.2.1,
6.2.4 en
6.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES te nemen;
f.
te beslissen op een tegen een besluit als bedoeld in de onderdelen a tot en met e ingediend bezwaarschrift.