Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
- 1. Algemeen deel
+ 2. Deel Markttoegang Financiële Ondernemingen
+ 3. Deel Prudentieel Toezicht Financiële Ondernemingen
+ 3a. Deel Bijzondere maatregelen en voorzieningen betreffende financiële ondernemingen
+ 4. Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen
+ 5. Deel Gedragstoezicht financiële markten
+ 6. Deel bijzondere maatregelen betreffende de stabiliteit van het financiële stelsel
+ 7. Deel Slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht

Wet op het financieel toezicht

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Ook bekend als:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
1.
Met het toezicht op de naleving van de bij en krachtens deze wet gestelde regels zijn belast de bij besluit van de toezichthouder aangewezen personen.
2.
Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
1.
De personen, bedoeld in artikel 1:72, eerste lid, beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.
Voorzover de door de Autoriteit Financiële Markten op grond van artikel 1:72 aangewezen personen voor het uitoefenen van het gedragstoezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Nederlandsche Bank een vergunning heeft verleend, gegevens nodig hebben over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:17, tweede lid, onderdeel a of b, maken deze personen geen gebruik van hun bevoegdheden op grond van de artikelen 5:15, 5:16 of 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht, dan nadat de Nederlandsche Bank is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Nederlandsche Bank niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
3.
Voorzover de door de Nederlandsche Bank op grond van artikel 1:72 aangewezen personen voor het uitoefenen van het prudentieel toezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Autoriteit Financiële Markten een vergunning heeft verleend, gegevens nodig hebben over aspecten van de bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 4:14, tweede lid, onderdeel a of b, maken de door de Nederlandsche Bank op grond van artikel 1:72 aangewezen personen geen gebruik van hun bevoegdheden op grond van de artikelen 5:15, 5:16 of 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht, dan nadat de Autoriteit Financiële Markten is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Autoriteit Financiële Markten niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
4.
Van het tweede en derde lid kan, na overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is van een redelijk vermoeden van een overtreding van het bij of krachtens deze wet gestelde en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.
De toezichthouder kan ten behoeve van de uitoefening van een taak ingevolge deze wet van een ieder inlichtingen vorderen.
2.
De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
3.
Voorzover de Autoriteit Financiële Markten voor het uitoefenen van het gedragstoezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Nederlandsche Bank een vergunning heeft verleend, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:17, tweede lid, onderdeel a en b, vordert de Autoriteit Financiële Markten geen inlichtingen, dan nadat de Nederlandsche Bank is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Nederlandsche Bank niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
4.
Voorzover de Nederlandsche Bank voor het uitoefenen van het prudentieel toezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Autoriteit Financiële Markten een vergunning heeft verleend, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 4:14, tweede lid, onderdeel a of b,vordert de Nederlandsche Bank geen inlichtingen, dan nadat de Autoriteit Financiële Markten is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Autoriteit Financiële Markten niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
5.
Van het derde en vierde lid kan, na overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is van een redelijk vermoeden van een overtreding van de regels bij of krachtens deze wet gesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.
De toezichthouder of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, kan een persoon die niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om binnen een door de toezichthouder, onderscheidenlijk de Europese Centrale Bank, gestelde redelijke termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.
a. [vervallen;]
b. [vervallen;]
c. [vervallen;]
d. [vervallen;]
e. [vervallen;]
f. [vervallen;]
g. [vervallen;]
h. de aan het hoofd van een groep als bedoeld in artikel 1:114 staande groepsmaatschappij.
2.
De Nederlandsche Bank of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, kan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid eveneens aan een financiële onderneming geven indien zij tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit of de liquiditeit, onderscheidenlijk de technische voorzieningen, van die financiële onderneming in gevaar kan brengen.
3.
Een aanwijzing op grond van het eerste of tweede lid aan een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2, of overeenkomstig artikel 30 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingondernemingen aan een EU-moederonderneming kan strekken tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 27, eerste lid, onderdelen a, b, d, e, f, of h, of artikel 28 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
4.
Een op grond van het eerste of tweede lid aan een persoon gegeven aanwijzing strekt niet tot aantasting van overeenkomsten tussen die persoon en derden.
4.
Het derde lid is niet van toepassing op overeenkomsten tussen een financiële onderneming of een aan het hoofd van een groep als bedoeld in artikel 1:114 staande groepsmaatschappij en een onder haar verantwoordelijkheid werkzame natuurlijk persoon, voor zover de aanwijzing betrekking heeft op Hoofdstuk 1.7.
1.
De toezichthouder of, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, de Europese Centrale Bank kan bij overtreding door een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2, of overeenkomstig artikel 30 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingondernemingen door een EU-moederonderneming van voorschriften gesteld bij of krachtens:
het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen of de verordening kapitaalvereisten, indien overtreding van het voorschrift is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid; of
de artikelen 3 tot en met 7, 14 tot en met 17 en 24, 25 en 26 van de verordening markten voor financiële instrumenten;
de volgende maatregelen treffen ten aanzien van die bank of beleggingsonderneming:
a. voorschrijven dat bepaalde besluiten ter goedkeuring aan de algemene vergadering worden voorgelegd, of, indien daaraan niet binnen de gestelde termijn wordt voldaan, deze zelf daartoe bijeenroepen;
b. vereisen dat de juridische of operationele structuur van de onderneming wordt gewijzigd.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de overtreding in de nabije toekomst waarschijnlijk is wegens een snel verslechterende financiële toestand van de onderneming, te beoordelen met inachtneming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
1.
De toezichthouder kan besluiten een of meer personen te benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een financiële onderneming indien die financiële onderneming niet voldoet aan hetgeen ingevolge deze wet is bepaald.
2.
Het besluit ingevolge het eerste lid wordt slechts genomen:
a. nadat door de financiële onderneming niet of niet volledig binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, eerste lid, gevolg is gegeven; of
b. indien de in het eerste lid bedoelde overtreding een adequate functionering van de financiële onderneming ernstig in gevaar brengt en die financiële onderneming voorafgaand in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit; of
c. indien de in het eerste lid bedoelde overtreding de belangen van consumenten of, indien het financiële instrumenten of verzekeringen betreft, de belangen van cliënten met uitzondering van professionele beleggers ernstig in gevaar brengt en die financiële onderneming voorafgaand in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit.
3.
Onverminderd het eerste en tweede lid kan de Nederlandsche Bank besluiten een of meer personen te benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een financiële onderneming indien zij bij die financiële onderneming tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit of de liquiditeit, onderscheidenlijk de technische voorzieningen, van die financiële onderneming in gevaar kunnen brengen.
4.
Het besluit ingevolge het derde lid wordt slechts genomen:
a. nadat door de financiële onderneming niet of niet volledig binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, tweede lid, gevolg is gegeven; of
b. indien onverwijld ingrijpen noodzakelijk is en de financiële onderneming voorafgaand in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit.
5.
Het benoemingsbesluit bevat onder meer een beschrijving van de belangen waardoor de curator zich dient te laten leiden. De toezichthouder benoemt de curator voor ten hoogste een jaar, met de mogelijkheid om deze termijn telkens voor ten hoogste een jaar te verlengen; de verlenging wordt terstond van kracht. Met ingang van het tijdstip waarop het besluit tot benoeming van de curator aan de financiële onderneming is bekendgemaakt mogen de desbetreffende organen of vertegenwoordigers hun bevoegdheden slechts uitoefenen na goedkeuring door de curator en met inachtneming van de opdrachten van de curator.
6.
De toezichthouder onderscheidenlijk de Europese Centrale Bank kan de curator verzoeken om tijdens of bij beëindiging van zijn werkzaamheden schriftelijk verslag te doen van zijn werkzaamheden en van de financiële positie van de financiële onderneming.
7.
Tegen een besluit van een curator kan administratief beroep worden ingesteld bij de toezichthouder.
8.
Na de benoeming van een curator:
a. verlenen de organen en de vertegenwoordigers van de financiële onderneming de curator alle medewerking;
b. kan de toezichthouder de betrokken organen of vertegenwoordigers van de financiële onderneming toestaan bepaalde rechtshandelingen zonder goedkeuring te verrichten;
c. kan de toezichthouder te allen tijde de door hem aangewezen curator vervangen;
d. is voor schade ten gevolge van handelingen, die zijn verricht in strijd met een besluit als bedoeld in het eerste of derde lid, elke persoon die deel uitmaakt van het orgaan van de financiële onderneming dat deze handelingen verrichtte, hoofdelijk aansprakelijk tegenover de financiële onderneming, tenzij het verrichten van deze handelingen niet aan hem is te verwijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden;
e. zijn de handelingen, bedoeld in onderdeel d, voorzover deze rechtshandelingen zijn, vernietigbaar, indien de wederpartij wist of behoorde te weten dat de vereiste goedkeuring ontbrak.
9.
Zodra de omstandigheid, bedoeld in het eerste of derde lid niet langer aanwezig is, trekt de toezichthouder het besluit tot benoeming van de curator in. De toezichthouder maakt het besluit tot intrekking onverwijld bekend aan de financiële onderneming.
10.
Het eerste, tweede en vijfde tot en met negende lid zijn van overeenkomstige toepassing op een ieder die in of vanuit Nederland bedrijfsmatig opvorderbare gelden van het publiek aantrekt, ter beschikking verkrijgt of ter beschikking heeft.
1.
De toezichthouder of, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, de Europese Centrale Bank kan bij een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2, of overeenkomstig artikel 30 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingondernemingen bij een EU-moederonderneming een of meer bijzondere bewindvoerders benoemen om het bestuur van de onderneming of leden daarvan tijdelijk te vervangen, indien een aanwijzing op grond van artikel 1:75 die strekt tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 28 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, niet volstaat, de toepassing van artikel 1:76 niet toereikend is en er sprake is van:
a. een aanzienlijk verslechterende financiële toestand;
b. een overtreding die is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid; of
c. een ernstige schending van de statuten van de onderneming.
2.
Bij het besluit tot benoeming van een bijzondere bewindvoerder wordt, met inachtneming van artikel 29, vijfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, bepaald welke rol, taken en bevoegdheden aan de bijzondere bewindvoerder worden toegekend.
3.
De toezichthouder onderscheidenlijk de Europese Centrale Bank maakt het besluit tot benoeming van een bijzondere bewindvoerder openbaar.
4.
Artikel 1:76, vijfde lid, tweede volzin, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Een ten aanzien van een in artikel 3A:2 bedoelde entiteit getroffen maatregel als bedoeld in de artikelen 1:75, eerste lid, met betrekking tot een in artikel 3:17 bedoeld herstelplan, 1:75, derde lid, 1:75a, 1:76 of 1:76a, of een gebeurtenis die daarmee rechtstreeks verband houdt, is voor de toepassing van een overeenkomst waarbij die entiteit partij is, indien deze voortgaat met zowel de voldoening aan de verplichtingen die voortvloeien uit de bedingen in de overeenkomst die de kern van de prestaties weergeven, als het verschaffen van zekerheden, geen:
a. afdwingingsgrond als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel l, van de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten;
b. grond voor uitoefening van een recht op beëindiging als bedoeld in artikel 2, onderdeel 82, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, opschorting, wijziging, saldering of verrekening;
c. grond voor verwerving van het bezit van, uitoefening van de zeggenschap over of uitoefening of vestiging van een zekerheidsrecht op een goed in eigendom van de entiteit; of
d. grond voor afbreuk aan de rechten van de entiteit uit de overeenkomst.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een overeenkomst die is aangegaan door een entiteit in de groep waarvan de entiteit als bedoeld in het eerste lid deel uitmaakt en die kruiselingse tekortkomingsbepalingen bevat.
3.
Het eerste lid, onderdelen a en b, is van overeenkomstige toepassing op een overeenkomst die is aangegaan door een dochteronderneming van de entiteit als bedoeld in het eerste lid en die verplichtingen omvat die door een andere entiteit in de groep waarvan de entiteit als bedoeld in het eerste lid deel uitmaakt, zijn gegarandeerd of anderszins worden gewaarborgd.
4.
Een maatregel of een gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid laat onverlet:
a. een overboekingsopdracht die is gegeven aan een systeem of systeemexploitant als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel q, van de Faillissementswet, een centrale tegenpartij of centrale bank;
b. een aan een aangewezen systeem of systeemexploitant gegeven opdracht tot verrekening, of een uit een dergelijke opdracht voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om de opdracht volledig uit te voeren; of
c. rechten en verplichtingen die voor de entiteit zijn ontstaan in verband met zijn deelname aan het systeem.
5.
Dit artikel is een bepaling van bijzonder dwingend recht als bedoeld in artikel 9 van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (PbEU 2008, L 177).
Artikel 1:76c
Indien een systeemexploitant als bedoeld in artikel 212a, onderdeel q, van de Faillissementswet een goed overdraagt met de bedoeling een vorm van zekerheid te verschaffen aan een andere systeemexploitant in verband met een interoperabel systeem en op deze overdracht artikel 84, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is, worden de in verband met die zekerheid bestaande rechten van de systeemexploitant die de zekerheid verstrekte, niet aangetast door insolventieprocedures ten aanzien van de systeemexploitant aan wie de zekerheid werd verstrekt.
1.
Indien een financiële onderneming van de toezichthouder of de Europese Centrale Bank een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75 heeft gekregen met betrekking tot de bedrijfsvoering of haar financiële positie, en die financiële onderneming hieraan niet of onvoldoende gevolg heeft gegeven, kan de toezichthouder dan wel de Europese Centrale Bank besluiten niet langer toe te staan dat die financiële onderneming vanuit het bijkantoor of de vestiging of door middel van het verrichten van diensten haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent in de andere staat. De toezichthouder of de Europese Centrale Bank doet mededeling van dit besluit aan de toezichthoudende instantie van de betrokken staat. Vanaf het tijdstip van deze mededeling is het de financiële onderneming verboden nog langer vanuit het bijkantoor of de vestiging of door middel van het verrichten van diensten haar bedrijf uit te oefenen of diensten te verlenen in de andere staat.
2.
Indien een verzekeraar een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75 heeft gekregen met betrekking tot de geschiktheid of betrouwbaarheid van de vertegenwoordiger van de verzekeraar of van een persoon die het dagelijks beleid van die verzekeraar bepaalt, en de verzekeraar hieraan niet of onvoldoende gevolg heeft gegeven, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
1.
De Autoriteit Financiële Markten kan ter uitvoering van een daartoe strekkend verzoek van de Europese Autoriteit voor effecten en markten overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) Nr. 1095/1020 het aanbieden van deelnemingsrechten in de hierna bedoelde beleggingsinstellingen in een lidstaat tijdelijk verbieden:
a. beleggingsinstellingen die worden beheerd door een beheerder van een beleggingsinstelling waarvan Nederland referentielidstaat in de zin van artikel 2:69a is;
b. niet-Europese beleggingsinstellingen die worden beheerd door een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in Nederland die geen vergunning als bedoeld in artikel 37 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen heeft of aan wie het niet anderszins is toegestaan om in een andere lidstaat actief te zijn.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan ter uitvoering van een daartoe strekkend verzoek van de Europese Autoriteit voor effecten en markten overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) Nr. 1095/1020 aan een beheerder van een beleggingsinstelling waarvan Nederland referentielidstaat in de zin van artikel 2:69a is, tijdelijk beperkingen opleggen met betrekking tot het beheer van een beleggingsinstelling.
1.
Indien een accountant of actuaris niet of niet meer de nodige waarborgen biedt dat deze zijn taak met betrekking tot de financiële onderneming naar behoren zal kunnen vervullen, kan de toezichthouder ten aanzien van deze accountant of actuaris bepalen dat hij niet langer bevoegd is de in deze wet bedoelde verklaringen met betrekking tot die financiële onderneming af te leggen.
2.
De toezichthouder maakt het besluit, bedoeld in het eerste lid, bekend aan de financiële onderneming.
1.
De toezichthouder kan een last onder dwangsom opleggen terzake van een overtreding van:
a. voorschriften, gesteld ingevolge de in de bijlage bij dit artikel genoemde artikelen;
b. voorschriften met betrekking tot het toezicht op financiële markten of op die markten werkzame personen, gesteld ingevolge een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
c. de verordening ratingbureaus; en
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.
1.
De toezichthouder kan een bestuurlijke boete opleggen terzake van overtreding van:
a. voorschriften, gesteld ingevolge de in de bijlage bij dit artikel genoemde artikelen;
b. voorschriften met betrekking tot het toezicht op financiële markten of op die markten werkzame personen, gesteld ingevolge een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
c. de verordening ratingbureaus; en
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 1:80a
De toezichthouder kan aan de houder van een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bank als bedoeld in artikel 2:11, van een vergunning voor het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten als bedoeld in artikel 2:99, of van een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van centrale effectenbewaarinstelling in de zin van de verordening centrale effectenbewaarinstellingen, een boete opleggen van de derde categorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid, indien de vergunninghouder bij de aanvraag van de vergunning:
a. onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, en kennis omtrent de juiste en volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid; of
b. omstandigheden of feiten heeft verzwegen op grond waarvan, zo zij voor het tijdstip waarop de vergunning werd verleend zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest, de vergunning zou zijn geweigerd.
1.
Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 4 000 000 bedraagt. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, wordt het bedrag van de bestuurlijke boete, bedoeld in de eerste volzin, voor een afzonderlijke overtreding verdubbeld.
2.
De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij wordt de volgende indeling gebruikt:
3.
In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de bestuurlijke boete voor een overtreding die is gerangschikt in de derde categorie, indien deze wordt opgelegd aan een bank of aan een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten, vaststellen op ten hoogste € 5.000.000, of, indien de bank of beleggingsonderneming een rechtspersoon is en indien dat meer is, ten hoogste 10% van de omzet in het voorafgaande boekjaar.
4.
In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de bestuurlijke boete voor een overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens de hoofdstukken 5.1a of 5.3, die is gerangschikt in de derde boetecategorie, met uitzondering van een overtreding van de artikelen 5:25c, zesde tot en met negende lid, 5:25i en 5:36, vaststellen:
a. voor rechtspersonen op ten hoogste € 10.000.000, of indien dat meer is, 5% van de netto-omzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaand aan het vaststellen van de boete;
b. voor natuurlijke personen op ten hoogste € 2.000.000.
5.
In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de bestuurlijke boete voor een overtreding, indien deze wordt opgelegd aan een centrale effectenbewaarinstelling of aangewezen kredietinstelling in de zin van de verordening centrale effectenbewaarinstellingen, vaststellen op ten hoogste € 5.000.000 of, indien de centrale effectenbewaarinstelling of aangewezen kredietinstelling een rechtspersoon is, op ten hoogste € 20.000.000 of, indien dat meer is, ten hoogste 10% van de omzet in het voorafgaande boekjaar.
6.
De omzet, bedoeld in het derde en vierde lid, bestaat uit de som van de volgende op de jaarrekening over het voorgaande boekjaar opgenomen baten:
a. rentebaten en soortgelijke baten;
b. opbrengsten uit waardepapieren;
c. ontvangen provisie;
d. resultaat uit financiële transacties;
e. overige bedrijfsopbrengsten;
na aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde en andere rechtstreeks met de betrokken baten samenhangende belastingen.
7.
Voor de toepassing van dit artikel wordt de berekening van de omzet gedaan op basis van de jaarrekening, opgemaakt overeenkomstig titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of de in artikel 362, achtste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde internationale standaarden voor het opstellen van jaarrekeningen. Indien de bestuurlijke boete wordt opgelegd aan een onderneming die opgenomen is in een groep met een geconsolideerde jaarrekening, worden bij de berekening de totaalbedragen gehanteerd uit de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moederonderneming.
8.
In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de bestuurlijke boete vaststellen op ten hoogste twee keer het bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen indien diens voordeel groter is dan € 2 000 000 of indien deze wordt opgelegd aan een centrale effectenbewaarinstelling of aangewezen kredietinstelling in de zin van de verordening centrale effectenbewaarinstellingen op ten hoogste twee keer het bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen.
1.
Indien tegen een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete bezwaar of beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling van de boete totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
2.
De schorsing van de verplichting tot betaling schorst niet de berekening van de wettelijke rente.
1.
Bij overtreding van van het gestelde in de artikelen 2:11, eerste lid, 3:5, eerste lid, 3:95, eerste lid, of 3:103, eerste lid, kan de toezichthouder of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht besluiten tot schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de deelneming in de bank of beleggingsonderneming door aandeelhouders of vennoten die voor de overtreding verantwoordelijk zijn. Het besluit tot oplegging regelt de duur van de schorsing.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.
1.
Indien een bank of een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten een overtreding begaat van een voorschrift, gesteld bij of krachtens het Deel Prudentieel Toezicht Financiële Ondernemingen of de verordening kapitaalvereisten, en die overtreding is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid, kan de toezichthouder of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, aan natuurlijke personen die de overtreding hebben begaan dan wel, indien de overtreding is begaan door een rechtspersoon, tot de betrokken gedraging opdracht hebben gegeven of daar feitelijk leiding aan hebben gegeven, de bevoegdheid ontzeggen om functies uit te oefenen bij banken of beleggingsondernemingen als hiervoor bedoeld, alsmede bij andere ondernemingen binnen de groepen waarvan deze deel uitmaken. De ontzegging wordt opgelegd voor de duur van ten hoogste een jaar en kan eenmaal met ten hoogste een jaar verlengd worden.
2.
Indien een centrale effectenbewaarinstelling of aangewezen kredietinstelling in de zin van de verordening centrale effectenbewaarinstellingen een overtreding begaat van een voorschrift, gesteld bij of krachtens die verordening, en die overtreding is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid, kan de toezichthouder aan natuurlijke personen die de overtreding hebben begaan dan wel, indien de overtreding is begaan door een rechtspersoon, tot de betrokken gedraging opdracht hebben gegeven of daar feitelijk leiding aan hebben gegeven, de bevoegdheid ontzeggen om leidinggevende functies uit te oefenen bij centrale effectenbewaarinstellingen of aangewezen kredietinstellingen als hiervoor bedoeld. De ontzegging wordt opgelegd voor de duur van ten hoogste een jaar en kan eenmaal met ten hoogste een jaar verlengd worden.
3.
De toezichthouder kan de ontzegging, bedoeld in het tweede lid, voor onbepaalde tijd opleggen indien ten tijde van het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke sanctie ter zake van eenzelfde overtreding aan de persoon aan wie de ontzegging wordt opgelegd.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.