Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
+ 1. Algemeen deel
+ 2. Deel Markttoegang Financiële Ondernemingen
+ 3. Deel Prudentieel Toezicht Financiële Ondernemingen
+ 3a. Deel Bijzondere maatregelen en voorzieningen betreffende financiële ondernemingen
+ 4. Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen
+ 5. Deel Gedragstoezicht financiële markten
+ 6. Deel bijzondere maatregelen betreffende de stabiliteit van het financiële stelsel
+ 7. Deel Slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht

Wet op het financieel toezicht

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Ook bekend als:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
Wet van 28 september 2006, houdende regels met betrekking tot de financiële markten en het toezicht daarop (Wet op het financieel toezicht)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de hervorming van het toezicht op de financiële markten naar een functioneel ingericht toezicht, herziening van de wetgeving met betrekking tot dat toezicht noodzakelijk maakt;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1:1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, voorzover niet anders is bepaald, verstaan onder:
aanbieden:
a. het in de uitoefening van een beroep of bedrijf rechtstreeks of middellijk doen van een voldoende bepaald voorstel tot het als wederpartij aangaan van een overeenkomst met een consument inzake een financieel product dat geen financieel instrument, premiepensioenvordering of verzekering is of het in de uitoefening van een beroep of bedrijf aangaan, beheren of uitvoeren van een dergelijke overeenkomst;
b. het in de uitoefening van een beroep of bedrijf rechtstreeks of middellijk doen van een voldoende bepaald voorstel tot het als wederpartij aangaan van een overeenkomst waarbij een premiepensioenvordering ontstaat of het in de uitoefening van een beroep of bedrijf aangaan, beheren of uitvoeren van een dergelijke overeenkomst;
c. het in de uitoefening van een beroep of bedrijf rechtstreeks of middellijk doen van een voldoende bepaald voorstel tot het als wederpartij aangaan van een overeenkomst inzake een verzekering of het in de uitoefening van een beroep of bedrijf aangaan, beheren of uitvoeren van een dergelijke overeenkomst; of
d. het rechtstreeks of middellijk doen van een voldoende bepaald voorstel tot het als wederpartij aangaan van een overeenkomst inzake een recht van deelneming in een beleggingsinstelling of een icbe of het rechtstreeks of middellijk vragen of verkrijgen van gelden of andere goederen van een cliënt ter deelneming in een beleggingsinstelling of een icbe;
aanbieder: degene die aanbiedt;
aangewezen staat: een staat die op grond van deze wet is aangewezen als staat waar toezicht wordt uitgeoefend op afwikkelondernemingen, beleggingsinstellingen, clearinginstellingen, natura-uitvaartverzekeraars onderscheidenlijk wisselinstellingen dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;
aanmeldingstermijn: de periode gedurende welke de effecten waarop een openbaar bod betrekking heeft, kunnen worden aangemeld;
accountant: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
adviseren:
a. het in de uitoefening van een beroep of bedrijf aanbevelen van een of meer specifieke financiële producten, met uitzondering van premiepensioenvorderingen, verzekeringen en financiële instrumenten, aan een bepaalde consument; of
b. het in de uitoefening van een beroep of bedrijf aanbevelen van een of meer specifieke overeenkomsten waarbij een premiepensioenvordering ontstaat, van een of meer specifieke verzekeringen of van een of meer specifieke financiële instrumenten aan een bepaalde cliënt;
adviseur: degene die adviseert;
afwikkeling: de uitvoering van een besluit op grond van artikel 3A:18, eerste lid, of artikel 18, zesde lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, alsmede van een daarmee overeenkomend besluit van een afwikkelingsautoriteit in een andere staat;
Afwikkelingsraad: de Afwikkelingsraad, genoemd in artikel 42 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme;
afwikkeldiensten: werkzaamheden, gericht op:
a. het doorzenden door een ander dan een aanbieder van communicatienetwerken van door betalers langs elektronische weg gedane verzoeken aan hun betaaldienstverleners om onmiddellijke bevestiging dat de door de betalers geïnitieerde betaalopdrachten aan de door de betaaldienstverleners gestelde voorwaarden voldoen;
b. het goedkeuren van verzoeken als bedoeld onder a, namens een betalende betaaldienstverlener; of
c. het salderen;
afwikkelonderneming: degene die afwikkeldiensten verleent;
afwikkelonderneming met zetel in een niet-aangewezen staat: afwikkelonderneming met zetel in een staat buiten Nederland die niet op grond van artikel 2:3.0c, derde lid, is aangewezen als staat waar toezicht op afwikkelondernemingen wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;
Agentschap: het agentschap, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van verordening nr. (EG) 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (Pb EU 2009, L 211);
Autoriteit Financiële Markten: Stichting Autoriteit Financiële Markten;
bank: een kredietinstelling als bedoeld in artikel 4 van de verordening kapitaalvereisten, niet zijnde een kredietunie met zetel in Nederland, met dien verstande dat, tenzij anders bepaald, met een bank wordt gelijkgesteld de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3:4;
bankspaardeposito eigen woning: spaarrekening eigen woning als bedoeld in artikel 10bis.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
basisbankrekening: een betaalrekening, met inbegrip van bijbehorend betaalinstrument, waarbij debetstand niet mogelijk is;
beheerder van een beleggingsinstelling: degene die in de uitoefening van een beroep of bedrijf het beheer voert over een of meer beleggingsinstellingen;
beheerder van een icbe: degene die in de uitoefening van een beroep of bedrijf het beheer voert over een of meer icbe’s;
beheren van een beleggingsinstelling: als beheerder verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in bijlage I van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen;
beheren van een individueel vermogen: in de uitoefening van een beroep of bedrijf, anders dan als beheerder van een beleggingsinstelling of beheerder van icbe, op discretionaire basis voeren van het beheer over financiële instrumenten die toebehoren aan een persoon dan wel over aan deze persoon toebehorende middelen ter belegging in financiële instrumenten op grond van een door deze persoon gegeven opdracht;
beleggerscompensatiestelsel: een stelsel omtrent een garantie voor vorderingen van beleggers in verband met beleggingsverrichtingen op banken, beleggingsondernemingen of financiële instellingen waaraan het is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen, tegen het risico dat deze financiële ondernemingen hun verplichtingen met betrekking tot die vorderingen niet kunnen nakomen;
beleggingsfonds: een niet in een beleggingsmaatschappij ondergebracht vermogen waarin ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;
beleggingsinstelling: beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen in de vorm van een beleggingsfonds of een beleggingsmaatschappij;
beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat: een beleggingsinstelling met zetel buiten Nederland in een staat, niet zijnde een lidstaat, die niet op grond van artikel 2:66, eerste lid, is aangewezen als staat waar toezicht wordt uitgeoefend op beleggingsinstellingen dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;
beleggingsmaatschappij: een rechtspersoon die gelden of andere goederen ter collectieve belegging vraagt of verkrijgt teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen, niet zijnde een maatschappij voor collectieve belegging in effecten;
beleggingsobject:
a. een zaak, een recht op een zaak of een recht op het al dan niet volledige rendement in geld of een gedeelte van de opbrengst van een zaak, niet zijnde een product als bedoeld in de onderdelen b tot en met i van de definitie van financieel product in dit artikel, welke anders dan om niet wordt verkregen, bij welke verkrijging aan de verkrijger een rendement in geld in het vooruitzicht wordt gesteld en waarbij het beheer van de zaak hoofdzakelijk wordt uitgevoerd door een ander dan de verkrijger; of
b. een ander bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen recht;
beleggingsonderneming: degene die een beleggingsdienst verleent of een beleggingsactiviteit verricht;
beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling: beleggingsonderneming die frequent op georganiseerde, regelmatige en systematische wijze, voor eigen rekening en buiten een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit om transacties uitvoert door orders van cliënten met betrekking tot aandelen uit te voeren;
bemiddelaar: degene die bemiddelt;
bemiddelen:
a. alle werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een overeenkomst inzake een ander financieel product dan een financieel instrument, krediet, premiepensioenvordering of verzekering tussen een consument en een aanbieder;
b. alle werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een overeenkomst inzake krediet tussen een consument en een aanbieder of op het assisteren bij het beheer en de uitvoering van een dergelijke overeenkomst;
c. alle werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een overeenkomst waarbij een premiepensioenvordering ontstaat tussen een cliënt en een premiepensioeninstelling of op het assisteren bij het beheer en de uitvoering van een dergelijke overeenkomst; of
d. alle werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een verzekering tussen een cliënt en een verzekeraar of op het assisteren bij het beheer en de uitvoering van een verzekering;
betaaldienst: bedrijfswerkzaamheid als bedoeld in de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten;
betaaldienstagent: persoon die bij de uitvoering van betaaldiensten voor rekening van een betaalinstelling of elektronischgeldinstelling optreedt;
betaaldienstgebruiker: persoon die in de hoedanigheid van betaler, betalingsbegunstigde of beide van een betaaldienst gebruik maakt;
betaaldienstverlener: degene die zijn bedrijf maakt van het verlenen van betaaldiensten;
betaalinstelling: een betaaldienstverlener waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:3a is verleend;
betaalinstrument: gepersonaliseerd instrument of gepersonaliseerde instrumenten of het geheel van procedures, overeengekomen tussen de betaaldienstgebruiker en de betaaldienstverlener, waarvan de betaaldienstgebruiker gebruik maakt om een betaalopdracht te initiëren;
betaalopdracht: door een betaler of betalingsbegunstigde aan zijn betaaldienstverlener gegeven opdracht om een betalingstransactie uit te voeren;
betaalrekening: op naam van een of meer betaaldienstgebruikers aangehouden rekening die voor de uitvoering van betalingstransacties wordt gebruikt;
betaler: persoon die houder is van een betaalrekening en een betalingstransactie vanaf die betaalrekening toestaat, hetzij bij ontbreken van een betaalrekening, een persoon die een betaalopdracht geeft;
betalingsbegunstigde: persoon die de beoogde ontvanger is van de geldmiddelen waarop een betalingstransactie betrekking heeft;
betalingssysteem: een geldovermakingssysteem met formele en gestandaardiseerde regelingen en gemeenschappelijke regels voor de verwerking, clearing of afwikkeling van betalingstransacties;
betalingstransactie: door de betaler of de betalingsbegunstigde geïnitieerde handeling waarbij geldmiddelen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of er onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de betalingsbegunstigde zijn;
bewaarder: degene die belast is met de bewaring van de activa van een beleggingsinstelling;
bewaarder van een icbe: degene die is belast met de bewaring van de activa van een icbe;
bewindvoerder: de bewindvoerder, bedoeld in artikel 3:162, vierde lid, of degene die is aangewezen door de bestuurlijke of rechterlijke instanties in een andere lidstaat om saneringsmaatregelen uit te voeren;
bieder: een natuurlijk persoon, rechtspersoon of vennootschap, dan wel enig naar buitenlands recht daarmee vergelijkbaar lichaam of samenwerkingsverband, door wie of namens wie al dan niet tezamen met een of meer andere natuurlijke personen, rechtspersonen, vennootschappen of daarmee vergelijkbare lichamen of samenwerkingsverbanden een openbaar bod wordt voorbereid of uitgebracht, dan wel is uitgebracht;
bijdragende onderneming: bijdragende onderneming als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;
bijkantoor:
a. duurzaam in een andere staat dan de staat van de zetel aanwezige onderdelen zonder rechtspersoonlijkheid van een financiële onderneming die geen verzekeraar is; of
b. duurzaam in een andere staat dan de staat van de zetel aanwezige onderdelen zonder rechtspersoonlijkheid van een verzekeraar alsmede elke andere duurzame aanwezigheid van een verzekeraar, beheerd door eigen personeel van de verzekeraar of door een zelfstandig persoon die is gemachtigd duurzaam voor de verzekeraar op te treden;
binnenlandse fusie: fusie tussen icbe’s met zetel in Nederland waarvan ten minste een van de betrokken beheerders een beheerder van een icbe is die op grond van artikel 2:123, vijfde lid, in een andere lidstaat rechten van deelneming mag aanbieden in een door hem beheerde icbe met zetel in Nederland;
buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling: beheerder van een beleggingsinstelling, niet zijnde een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling;
burgerservicenummer: het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;
centrale kredietinstelling: een bank die met betrekking tot een groep banken tot welke groep die bank zelf ook behoort, het beleid mede bepaalt;
clearinginstelling: degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van overeenkomsten betreffende financiële instrumenten met een centrale tegenpartij die optreedt als exclusieve wederpartij bij deze overeenkomsten, waarvan de bedingen die de kern van de prestaties aangeven overeenkomen met de bedingen die deel uitmaken van overeenkomsten, gesloten door derden of door hemzelf in zijn hoedanigheid van partij, op een handelsplatform en die in de laatstbedoelde overeenkomsten de kern van de prestaties aangeven;
clearinginstelling met zetel in een niet-aangewezen staat: een clearinginstelling met zetel in een staat buiten Nederland die niet op grond van artikel 2:6, tweede lid, is aangewezen als staat waar toezicht op clearinginstellingen wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;
co-assurantie binnen de Unie: een directe schadeverzekering betreffende grote risico’s, in co-assurantie gesloten, waarbij:
a. de schadeverzekeraar die als eerste schadeverzekeraar optreedt, zijn verplichtingen uit hoofde van de schadeverzekering is aangegaan vanuit een vestiging in een andere lidstaat dan de lidstaat waarin ten minste een van de overige co-assuradeuren zulks heeft gedaan; en
b. het risico in een lidstaat is gelegen;
consument: een niet in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep handelende natuurlijke persoon aan wie een financiële onderneming een financiële dienst verleent;
coördinator: de coördinator, die ingevolge artikel 10, eerste lid, van de richtlijn financiële conglomeraten verantwoordelijk is voor de coördinatie en de uitoefening van het aanvullend toezicht op een financieel conglomeraat;
deelnemende onderneming: een moederonderneming, een onderneming die een richtlijndeelneming bezit of een onderneming die met een andere onderneming verbonden is door het feit dat zij daarover een centrale leiding uitoefent krachtens een door deze ondernemingen gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van een of meer van deze ondernemingen, dan wel door het feit dat de bestuurs-, leidinggevende, of toezichthoudende organen van deze ondernemingen gedurende het boekjaar en tot de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening in meerderheid bestaan uit dezelfde personen;
deelnemer: aandeelhouder of deelgerechtigde in een beleggingsinstelling of icbe;
deposito: een tegoed dat wordt gevormd door op een rekening staande gelden of dat tijdelijk uit normale banktransacties voortvloeit, en dat een bank onder de toepasselijke wettelijke en contractuele voorwaarden dient terug te betalen, met inbegrip van een termijndeposito en een spaardeposito, met uitzondering van een tegoed waarvan:
a. het bestaan alleen kan worden aangetoond met behulp van een financieel instrument, tenzij het een spaarproduct betreft dat wordt belichaamd in certificaat van deposito dat op naam luidt en dat op 2 juli 2014 bestond in een lidstaat;
b. de hoofdsom niet a pari terugbetaalbaar is;
c. de hoofdsom alleen a pari terugbetaalbaar is uit hoofde van een door de bank of door een derde verstrekte garantie of overeenkomst;
depositogarantiestelsel: een stelsel omtrent een garantie voor vorderingen van depositohouders op banken tegen het risico dat deze banken hun verplichtingen met betrekking tot die vorderingen niet kunnen nakomen;
dochteronderneming:
a. dochteronderneming als bedoeld in artikel 22, eerste tot en met vijfde lid, van de richtlijn jaarrekening; of
b. een onderneming waarin, naar het oordeel van de Nederlandsche Bank, een moederonderneming feitelijk een overheersende invloed uitoefent;
waarbij een dochteronderneming van een dochteronderneming eveneens wordt aangemerkt als dochteronderneming van de moederonderneming;
doelvennootschap: de instelling waarvan effecten zijn uitgegeven waarop een openbaar bod is aangekondigd, wordt uitgebracht of dient te worden uitgebracht;
duurzame drager: een hulpmiddel dat een persoon in staat stelt om aan hem persoonlijk gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;
effect:
a. een verhandelbaar aandeel of een ander daarmee gelijk te stellen verhandelbaar waardebewijs of recht niet zijnde een appartementsrecht;
b. een verhandelbare obligatie of een ander verhandelbaar schuldinstrument; of
c. elk ander door een rechtspersoon, vennootschap of instelling uitgegeven verhandelbaar waardebewijs waarmee een in onderdeel a of b bedoeld effect door uitoefening van de daaraan verbonden rechten of door conversie kan worden verworven of dat in geld wordt afgewikkeld;
eigenwoningschuld: eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 10bis.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
elektronisch geld: geldswaarde die elektronisch of magnetisch is opgeslagen die een vordering op de uitgever vertegenwoordigt, die is uitgegeven in ruil voor ontvangen geld om betalingstransacties te verrichten als bedoeld in artikel 4, punt 5, van de richtlijn betaaldiensten, en waarmee betalingen kunnen worden verricht aan een andere persoon dan de uitgever;
elektronische weg: elektronische apparatuur voor de verwerking, met inbegrip van digitale compressie, opslag en verzending van gegevens via draden, radio, optische technologieën of andere elektromagnetische middelen;
elektronischgeldinstelling: degene die zijn bedrijf maakt van de uitgifte van elektronisch geld;
entiteit voor risico-acceptatie: instelling, niet zijnde een verzekeraar, die door een verzekeraar overgedragen risico’s accepteert en de acceptatie van die risico’s uitsluitend financiert door van derden gelden aan te trekken terzake waarvan de terugbetalingsverplichtingen zijn achtergesteld bij de betalingsverplichtingen die ontstaan uit het accepteren van de overgedragen risico’s;
entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat: entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een staat die geen lidstaat is die niet op grond van artikel 2:54d, tweede lid, is aangewezen als staat waar toezicht op entiteiten voor risico-acceptatie wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;
EU-moederinstelling: een EU-moederinstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 29, van de verordening kapitaalvereisten;
EU-moederonderneming:
a. een EU-moederinstelling;
b. een financiële holding die geen dochteronderneming is van een bank of beleggingsonderneming met zetel in een lidstaat of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in een lidstaat; of
c. een gemengde financiële moederholding die geen dochteronderneming is van een bank of beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend in een lidstaat of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in een lidstaat;
Europese bank: bank met zetel in een andere lidstaat die aldaar voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;
Europese beleggingsinstelling:
a. beleggingsinstelling die een vergunning heeft of geregistreerd is in een lidstaat; of
b. beleggingsinstelling met zetel in een lidstaat anders dan bedoeld onder a;
Europese beleggingsonderneming: beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat die aldaar voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;
Europese herverzekeraar: herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die aldaar een vergunning heeft voor de uitoefening van zijn bedrijf die overeenkomt met die in artikel 2:26a;
Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar: levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die aldaar een vergunning heeft voor de uitoefening van zijn bedrijf als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn solvabiliteit II;
Europese toezichthoudende autoriteiten: de Europese Autoriteit voor effecten en markten, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Bankautoriteit;
feeder-beleggingsinstelling: beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel m, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen;
feeder-icbe: een icbe die ten minste 85 procent van het beheerd vermogen belegt in rechten van deelneming in een master-icbe;
financieel conglomeraat: een financieel conglomeraat als bedoeld in artikel 2, punt 14, van de richtlijn financiële conglomeraten;
financieel instrument:
a. effect;
b. geldmarktinstrument;
c. recht van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe, niet zijnde een effect;
d. optie, future, swap, rentetermijncontract of ander derivatencontract dat betrekking heeft op effecten, valuta, rentevoeten of rendementen, of andere afgeleide instrumenten, indexen of maatstaven en dat kan worden afgewikkeld door middel van materiële aflevering of in contanten;
e. optie, future, swap, rentetermijncontract of ander derivatencontract dat betrekking heeft op grondstoffen en in contanten moet of mag worden afgewikkeld naar keuze van een van de partijen, tenzij de reden het in gebreke blijven is of een andere gebeurtenis die beëindiging van het contract tot gevolg heeft;
f. optie, future, swap of ander derivatencontract dat betrekking heeft op grondstoffen en dat alleen kan worden afgewikkeld door middel van materiële levering en wordt verhandeld op een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit;
g. andere optie, future, swap of termijncontract dan bedoeld onder f of ander derivatencontract dat betrekking heeft op grondstoffen, kan worden afgewikkeld door middel van materiële levering en niet voor commerciële doeleinden bestemd is, en dat de kenmerken van andere afgeleide financiële instrumenten heeft;
h. afgeleid instrument voor de overdracht van kredietrisico;
i. financieel contract ter verrekening van verschillen;
j. optie, future, swap, termijncontract of ander derivatencontract met betrekking tot klimaatvariabelen, vrachttarieven, emissierechten, inflatiepercentages of andere officiële economische statistieken, en dat contant moet, of, op verzoek van één der partijen, kan worden afgewikkeld, anderszins dan op grond van een verzuim of een ander ontbindend element of ander derivatencontract met betrekking tot activa, rechten, verbintenissen, indices of maatregelen dan hiervoor vermeld en dat de kenmerken van andere afgeleide financiële instrumenten bezit;
financieel product:
a. een beleggingsobject;
b. een betaalrekening met inbegrip van de daaraan verbonden betaalfaciliteiten;
c. elektronisch geld;
d. een financieel instrument;
e. krediet;
f. een spaarrekening met inbegrip van de daaraan verbonden spaarfaciliteiten;
g. een verzekering die geen herverzekering is;
h. een premiepensioenvordering; of
i. een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ander product;
financiële dienst:
a. aanbieden;
b. adviseren over andere financiële producten dan financiële instrumenten;
c. beheren van een beleggingsinstelling of beheren van een icbe;
d. bemiddelen;
e. herverzekeringsbemiddelen;
f. optreden als clearinginstelling;
g. optreden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent; of
h. verlenen van een beleggingsdienst;
i. verrichten van een beleggingsactiviteit;
financiëledienstverlener: degene die een ander financieel product dan een financieel instrument aanbiedt, die adviseert over een ander financieel product dan een financieel instrument of die bemiddelt, herverzekeringsbemiddelt, optreedt als gevolmachtigd agent of optreedt als ondergevolmachtigde agent;
financiële holding: een financiële instelling die als dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk banken, beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten of financiële instellingen heeft, van welke dochterondernemingen er ten minste één een bank of één beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten is, en die geen gemengde financiële holding is;
financiële instelling: degene die, geen bank zijnde, in hoofdzaak zijn bedrijf maakt van het verrichten van een of meer van de werkzaamheden, bedoeld onder 2 tot en met 12 en 15 in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten, of van het verwerven of houden van deelnemingen;
financiële onderneming:
a. een afwikkelonderneming;
b. een bank;
c. een beheerder van een beleggingsinstelling;
d. een beheerder van een icbe;
e. een beleggingsinstelling;
f. een beleggingsonderneming;
g. een betaaldienstverlener;
h. een bewaarder;
i. een bewaarder van een icbe;
j. een clearinginstelling;
k. een entiteit voor risico-acceptatie;
l. een financiëledienstverlener;
m. een financiële instelling;
n. een icbe;
o. een kredietunie;
p. een pensioenbewaarder;
q. een premiepensioeninstelling;
r. een verzekeraar; of
s. een wisselinstelling.
fonds voor collectieve belegging in effecten: niet in een maatschappij voor collectieve belegging in effecten ondergebracht vermogen waarin ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;
gecontroleerde onderneming:
a. dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; of
b. onderneming waarover een persoon overheersende zeggenschap kan uitoefenen;
gekwalificeerde belegger:
a. professionele belegger, tenzij deze heeft verzocht om als niet-professionele belegger te worden behandeld overeenkomstig bijlage II, afdeling I, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten en artikel 28, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de uitvoeringsrichtlijn markten voor financiële instrumenten;
b. een persoon die op verzoek wordt behandeld als professionele belegger overeenkomstig bijlage II, afdelingen I en II, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten; of
c. een in aanmerking komende tegenpartij, tenzij deze heeft verzocht om als niet-professionele belegger te worden behandeld overeenkomstig artikel 28, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de uitvoeringsrichtlijn markten voor financiële instrumenten;
gekwalificeerde deelneming: een rechtstreeks of middellijk belang van ten minste tien procent van het geplaatste kapitaal van een onderneming of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van ten minste tien procent van de stemrechten in een onderneming, of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van een daarmee vergelijkbare zeggenschap in een onderneming, waarbij bij het bepalen van het aantal stemrechten dat iemand in een onderneming heeft, tot diens stemrechten mede worden gerekend de stemmen waarover hij beschikt of geacht wordt te beschikken op grond van artikel 5:45;
geldmiddelen: chartaal geld, giraal geld of elektronisch geld;
geldwisseltransactie: transactie waarbij munten of bankbiljetten worden omgewisseld tegen andere munten of bankbiljetten en waarbij de geldmiddelen niet op een betaalrekening worden aangehouden;
gemeentelijke kredietbank: een aanbieder van krediet, opgericht door een of meer gemeenten;
gemengde financiële holding: gemengde financiële holding als bedoeld in artikel 2, punt 15, van de richtlijn financiële conglomeraten;
gemengde holding: een moederonderneming die geen bank, financiële holding of gemengde financiële holding is en die ten minste één bank of één beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten als dochteronderneming heeft;
gemengde verzekeringsholding: een moederonderneming die geen gemengde financiële holding, herverzekeraar, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of verzekeringsholding is, en die een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een lidstaat als dochteronderneming heeft;
geoorloofde debetstand: door een aanbieder van krediet aan een consument toegestaan debetsaldo van een rekening;
geregistreerde gedekte obligatie: obligatie, behorend tot een categorie die:
a. is opgenomen in een lijst waarvan de gegevens door de Europese Commissie op grond van artikel 52, vierde lid, van de richtlijn beleggingsinstellingen ter beschikking zijn gesteld aan het publiek, of
b. is geregistreerd overeenkomstig artikel 3:33a, eerste lid, en is opgenomen in een openbaar register als bedoeld in artikel 1:107, eerste lid;
gereglementeerde entiteit: een gereglementeerde entiteit als bedoeld in artikel 2, punt 4, van de richtlijn financiële conglomeraten;
gereglementeerde informatie: informatie die een uitgevende instelling of een persoon die zonder toestemming van de uitgevende instelling de toelating van haar effecten tot de handel op een gereglementeerde markt heeft aangevraagd, algemeen verkrijgbaar stelt op grond van artikel 5:25c tot en met 5:25e, 5:25h of  5:25i;
gereglementeerde markt: multilateraal systeem dat meerdere koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot financiële instrumenten – binnen dit systeem en volgens de niet-discretionaire regels van dit systeem – samenbrengt of het samenbrengen daarvan vergemakkelijkt op zodanige wijze dat er een overeenkomst uit voortvloeit met betrekking tot financiële instrumenten die volgens de regels en de systemen van die markt tot de handel zijn toegelaten, en dat regelmatig en overeenkomstig de geldende regels inzake de vergunningverlening en het doorlopende toezicht werkt;
gevolmachtigde agent: degene die optreedt als gevolmachtigde agent;
grensoverschrijdende fusie: een fusie tussen
a. een icbe met zetel in Nederland en een icbe met zetel in een andere lidstaat; of
b. icbe’s met zetel in Nederland die opgaan in een nieuw op te richten icbe met zetel in een andere lidstaat;
groepstoezichthouder: een toezichthouder of toezichthoudende instantie die is aangewezen ingevolge de criteria, bedoeld in artikel 247 van de richtlijn solvabiliteit II;
grondstoffenderivaat: een financieel instrument als bedoeld in de onderdelen e, f en g van de definitie van financieel instrument;
grote risico’s:
a. de risico’s die behoren tot de in de bij deze wet behorende Bijlage branches genoemde branches Casco rollend spoorwegmaterieel, Luchtvaartuigcasco, Casco zee- en binnenschepen, Vervoerde zaken, Aansprakelijkheid luchtvaartuigen en Aansprakelijkheid zee- en binnenschepen;
b. de risico’s die behoren tot de in de bij deze wet behorende Bijlage branches genoemde branches Krediet en Borgtocht, voorzover de verzekeringnemer handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en het risico daarop betrekking heeft; of
c. de risico’s die behoren tot de in de bij deze wet behorende Bijlage branches genoemde branches Voertuigcasco, Brand en Natuurevenementen, Andere schaden aan zaken, Aansprakelijkheid motorrijtuigen, Aansprakelijkheid wegvervoer, Algemene aansprakelijkheid en diverse geldelijke verliezen, voorzover de verzekeringnemer voldoet aan ten minste twee van de volgende vereisten:
handelen voor eigen rekening: met eigen kapitaal handelen in financiële instrumenten, hetgeen resulteert in het uitvoeren van transacties;
handelsportefeuille: handelsportefeuille als bedoeld in artikel 4 van de verordening kapitaalvereisten;
hefboomfinanciering: methode als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel v, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen;
herverzekeraar: degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van herverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die herverzekeringen;
herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat: herverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die niet op grond van artikel 2:26d, derde lid, of krachtens artikel 172 van de richtlijn solvabiliteit II is aangewezen als staat waar toezicht op herverzekeraars wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;
herverzekering: verzekering waarbij risico’s worden geaccepteerd die door een verzekeraar worden overgedragen;
herverzekeringsbemiddelaar: degene die herverzekeringsbemiddelt;
herverzekeringsbemiddelen: alle werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een overeenkomst waarbij risico’s uit overeenkomsten inzake een verzekering worden overgenomen of op het assisteren bij het beheer en de uitvoering van een dergelijke overeenkomst;
IAS-verordening: verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PbEG L 243);
in aanmerking komende tegenpartij:
1°. de waarde van de activa volgens de balans bedraagt meer dan € 6.200.000;
2°. de netto-omzet over het voorafgaande boekjaar bedraagt meer dan € 12.800.000;
3°. het gemiddeld aantal werknemers over het voorafgaande boekjaar bedraagt meer dan 250;
waarbij bovengenoemde vereisten, indien de verzekeringnemer deel uitmaakt van een groep waarvan de geconsolideerde jaarrekening overeenkomstig de richtlijn jaarrekening wordt opgesteld, worden toegepast op basis van de geconsolideerde jaarrekening en indien de verzekeringnemer deel uitmaakt van een samenwerkingsverband, bovengenoemde vereisten gelden voor de participanten in het samenwerkingsverband gezamenlijk;
a. bank;
b. beheerder van een beleggingsinstelling of beheerder van een icbe;
c. beheerder van een pensioenfonds of van een daarmee vergelijkbare rechtspersoon of vennootschap;
d. beleggingsinstelling of icbe;
e. beleggingsonderneming;
f. nationaal of regionaal overheidslichaam of overheidslichaam die de overheidsschuld beheert;
g. centrale bank;
h. financiële instelling;
i. internationale of supranationale publiekrechtelijke organisatie of daarmee vergelijkbare internationale organisatie;
j. marketmaker;
k. pensioenfonds of daarmee vergelijkbare rechtspersoon of vennootschap;
l. persoon of vennootschap die voor eigen rekening handelt in grondstoffen en grondstoffenderivaten;
m. plaatselijke onderneming;
n. verzekeraar;
icbe: maatschappij voor collectieve belegging in effecten of fonds voor collectieve belegging in effecten, in de vorm van:
a. een instelling als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten;
b. een feeder-icbe; of
c. een master-icbe die ten minste twee feeder-icbe’s als deelnemer heeft en waarvan de rechten van deelneming verhandelbaar zijn en op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;
institutionele belegger:
a. beleggingsinstelling;
b. icbe;
c. levensverzekeraar;
d. pensioenfonds; of
e. premiepensioeninstelling;
intragroepsovereenkomsten en -posities: elke overeenkomst en de daaruit voortvloeiende financiële verhoudingen tussen een financiële onderneming in een richtlijngroep en hetzij een ander richtlijngroepslid hetzij een met een richtlijngroepslid in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden persoon;
krediet:
a. het aan een consument ter beschikking stellen van een geldsom, ter zake waarvan de consument gehouden is een of meer betalingen te verrichten;
b. het aan een consument verlenen van een dienst of verschaffen van het genot van een roerende zaak, financieel instrument of beleggingsobject, dan wel het aan een consument of een derde ter beschikking stellen van een geldsom ter zake van het aan die consument verlenen van een dienst of verschaffen van het genot van een roerende zaak, financieel instrument of beleggingsobject, ter zake waarvan de consument gehouden is een of meer betalingen te verrichten, met uitzondering van doorlopende dienstverlening en doorlopende levering van dezelfde soort roerende zaken, financieel instrumenten of beleggingsobjecten, waarbij de consument gehouden is in termijnen te betalen zolang de doorlopende dienstverlening of doorlopende levering plaatsvindt;
kredietunie: coöperatie waarvan de leden op grond van hun beroep of bedrijf zijn toegelaten tot het lidmaatschap van de coöperatie, die haar bedrijf maakt van:
a. het bij haar leden aantrekken van opvorderbare gelden; en
b. het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen aan haar leden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsuitoefening van die leden;
levensverzekeraar: degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van levensverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die levensverzekeringen;
levensverzekering: een levensverzekering als bedoeld in artikel 975 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat de prestatie van de levensverzekeraar uitsluitend in geld geschiedt, of een natura-uitvaartverzekering als bedoeld in dit artikel;
lidstaat: een staat die lid is van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
lidstaat van herkomst van de beheerder van een beleggingsinstelling: lidstaat waar de beheerder zijn zetel heeft of de in overeenstemming met hoofdstuk VII van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen vastgestelde referentielidstaat van de beheerder;
lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling:
a. lidstaat waar de beleggingsinstelling een vergunning heeft of geregistreerd is of, indien van toepassing, de lidstaat waar de beleggingsinstelling voor de eerste keer een vergunning heeft gekregen of geregistreerd is; of
b. lidstaat waar de beleggingsinstelling zijn zetel heeft, indien de beleggingsinstelling niet onder onderdeel a valt;
limietorder: een order om een financieel instrument tegen de opgegeven limietkoers of een betere koers en voor een gespecificeerde omvang te kopen of te verkopen;
maatschappij voor collectieve belegging in effecten: rechtspersoon voor collectieve belegging in effecten die gelden of andere goederen ter collectieve belegging vraagt of verkrijgt teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;
marketmaker: persoon die op de financiële markten doorlopend blijk geeft van de bereidheid voor eigen rekening te handelen door financiële instrumenten tegen door hem vastgestelde prijzen te kopen en te verkopen;
marktexploitant: persoon die een gereglementeerde markt beheert of exploiteert;
master-beleggingsinstelling: een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel y, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen;
master-icbe: een icbe die:
a. ten minste een feeder-icbe onder haar deelnemers heeft;
b. zelf geen feeder-icbe is; en
c. niet belegt in rechten van deelneming in een feeder-icbe;
moedermaatschappij: een rechtspersoon die een of meer dochtermaatschappijen heeft als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
moederonderneming:
a. moederonderneming als bedoeld in artikel 22, eerste tot en met vijfde lid, van de richtlijn jaarrekening; of
b. een onderneming die, naar het oordeel van de Nederlandsche Bank, feitelijk een overheersende invloed op een andere onderneming uitoefent;
multilaterale handelsfaciliteit: door een beleggingsonderneming geëxploiteerd multilateraal systeem dat meerdere koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot financiële instrumenten, binnen dit systeem en volgens de niet-discretionaire regels, samenbrengt op zodanige wijze dat er een overeenkomst uit voortvloeit overeenkomstig de geldende regels inzake de vergunningverlening en het doorlopende toezicht;
natura-uitvaartverzekeraar: degene die, geen levensverzekeraar zijnde, zijn bedrijf maakt van het sluiten van natura-uitvaartverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die natura-uitvaartverzekeringen;
natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat: een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een staat buiten Nederland die niet op grond van artikel 2:50, tweede lid, is aangewezen als staat waar toezicht op natura-uitvaartverzekeraars wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;
natura-uitvaartverzekering: een verzekering in verband met de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon waarbij de verzekeraar zich verbindt tot het leveren van een prestatie die niet tevens inhoudt het doen van een geldelijke uitkering;
Nederlandsche Bank: De Nederlandsche Bank N.V.;
Nederlandse bank: bank met zetel in Nederland die voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;
Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling: beheerder van een beleggingsinstelling, welke beheerder:
a. zetel in Nederland heeft;
b. een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:65 en zetel heeft in een staat, niet zijnde een lidstaat, die niet door onze Minister op grond van artikel 2:66 is aangewezen; of
c. Nederland in overeenstemming met artikel 2:69a heeft aangewezen als de referentielidstaat;
Nederlandse beleggingsinstelling: beleggingsinstelling met zetel in Nederland;
Nederlandse beleggingsonderneming: een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten met zetel in Nederland, die voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;
Nederlandse EU-moederbank: Nederlandse moederbank die zelf geen dochteronderneming is van een Nederlandse of Europese bank of beleggingsonderneming of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in een lidstaat;
Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming: moederbeleggingsonderneming met zetel in Nederland die zelf geen dochteronderneming is van een beleggingsonderneming, bank of van een financiële holding met zetel in een lidstaat;
Nederlandse financiële EU-moederholding: financiële holding met zetel in Nederland die geen dochteronderneming is van een Nederlandse of Europese bank of beleggingsonderneming of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in een lidstaat;
Nederlandse financiële moederholding: financiële holding met zetel in Nederland die zelf geen dochteronderneming is van een Nederlandse bank of Nederlandse beleggingsonderneming of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in Nederland;
Nederlandse gemengde financiële EU-moederholding: Nederlandse gemengde financiële moederholding die geen dochteronderneming is van een bank of beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend in een lidstaat of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in een lidstaat;
Nederlandse gemengde financiële moederholding: gemengde financiële holding met zetel in Nederland die zelf geen dochteronderneming is van een Nederlandse bank of Nederlandse beleggingsonderneming of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in Nederland;
Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar: herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die voor de uitoefening van zijn bedrijf een vergunning heeft als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn solvabiliteit II;
Nederlandse moederbank: bank met zetel in Nederland die een beleggingsonderneming, bank of financiële instelling als dochteronderneming heeft of die een deelneming heeft in een dergelijke financiële onderneming en die zelf geen dochteronderneming is van een andere Nederlandse beleggingsonderneming, Nederlandse bank, financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in Nederland;
Nederlandse moederbeleggingsonderneming: beleggingsonderneming met zetel in Nederland die een beleggingsonderneming, bank of financiële instelling als dochteronderneming heeft of die een deelneming heeft in een dergelijke financiële onderneming en die zelf geen dochteronderneming is van een andere Nederlandse beleggingsonderneming, Nederlandse bank of financiële holding met zetel in Nederland;
nevendienst:
a. bewaring en beheer van financiële instrumenten voor rekening van cliënten, met inbegrip van bewaarneming en daarmee samenhangende diensten zoals contanten- of zekerhedenbeheer;
b. het verstrekken van kredieten of leningen aan een belegger om deze in staat te stellen een transactie in financiële instrumenten te verrichten, bij welke transactie de onderneming die het krediet of de lening verstrekt, als partij optreedt;
c. advisering aan ondernemingen inzake kapitaalstructuur, bedrijfsstrategie en daarmee samenhangende aangelegenheden, alsmede advisering en dienstverrichting op het gebied van fusies en overnames van ondernemingen;
d. valutawisseldiensten voorzover deze samenhangen met het verrichten van beleggingsdiensten;
e. onderzoek op beleggingsgebied en financiële analyse of andere vormen van algemene aanbevelingen in verband met transacties in financiële instrumenten;
f. dienst in verband met het overnemen van financiële instrumenten;
g. beleggingsdienst of -activiteit alsmede nevendienst die verband houden met de onderliggende waarde van de financiële instrumenten, als bedoeld in de definitie van financieel instrument onder e, f, g of i voor zover deze in verband staan met het verlenen van beleggings- of nevendiensten;
niet-Europese bank: bank met zetel in een staat die geen lidstaat is die aldaar voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;
niet-Europese beleggingsinstelling: beleggingsinstelling, niet zijnde een Europese beleggingsinstelling;
niet-Europese beleggingsonderneming: beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend in een staat die geen lidstaat is waar naar het oordeel van de Nederlandsche Bank het prudentieel toezicht ten minste gelijkwaardig is aan het prudentieel toezicht op grond van deze wet;
niet-Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar: herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die aldaar een vergunning heeft voor de uitoefening van zijn bedrijf;
niet-professionele belegger: een cliënt die niet een professionele belegger is;
onderbemiddelaar: een bemiddelaar die bemiddelt voor een andere bemiddelaar;
ondergevolmachtigde agent: degene die optreedt als ondergevolmachtigde agent;
onderneming die nevenactiviteiten verricht: een onderneming die activiteiten verricht die ten opzichte van de hoofdactiviteiten van een beleggingsonderneming of bank het karakter van ondersteunende activiteit hebben;
Onze Minister: Onze Minister van Financiën;
openbaar bod: een door middel van een openbare mededeling gedaan aanbod als bedoeld in artikel 217, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek op effecten, dan wel een uitnodiging tot het doen van een aanbod op effecten, waarbij de bieder het oogmerk heeft deze effecten te verwerven;
optreden als gevolmachtigde agent: het in de uitoefening van een beroep of bedrijf als gevolmachtigde van een verzekeraar voor diens rekening sluiten van een verzekering met een cliënt;
optreden als ondergevolmachtigde agent: het in de uitoefening van een beroep of bedrijf op grond van een ondervolmacht afgegeven door een gevolmachtigde agent of door een ondergevolmachtigde agent als gevolmachtigde van een verzekeraar voor diens rekening sluiten van een verzekering met een cliënt;
opvanginstelling: een naamloze vennootschap met zetel in Nederland die uitsluitend tot doel heeft in opdracht van de Nederlandsche Bank een in problemen verkerende levensverzekeraar op te vangen door herverzekering of overname van de portefeuille van de levensverzekeraar;
opvorderbare gelden: deposito’s of andere terugbetaalbare gelden als bedoeld in de definitie van kredietinstelling in artikel 4 van de verordening kapitaalvereisten;
overwegende zeggenschap: het kunnen uitoefenen van ten minste 30 procent van de stemrechten in een algemene vergadering van een naamloze vennootschap;
personen met wie in onderling overleg wordt gehandeld: natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen met wie, onderscheidenlijk waarmee wordt samengewerkt op grond van een overeenkomst met als doel het verwerven van overwegende zeggenschap in een naamloze vennootschap of, indien de samenwerking geschiedt met de doelvennootschap, het dwarsbomen van het welslagen van een aangekondigd openbaar bod op die vennootschap; de volgende categorieën natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen worden in elk geval geacht in onderling overleg te handelen:
1°. rechtspersonen of vennootschappen die met elkaar deel uitmaken van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen en de door hen gecontroleerde ondernemingen;
persoon: een natuurlijke persoon of rechtspersoon;
pensioenbewaarder: rechtspersoon die belast is met de bewaring van het vermogen van een premiepensioeninstelling voor zover dat voortvloeit uit de uitvoering van premieregelingen;
pensioendeelnemer: natuurlijke persoon die op grond van zijn beroepswerkzaamheden gerechtigd zal zijn pensioenuitkeringen te ontvangen overeenkomstig de bepalingen van een pensioenregeling;
pensioenfonds:
a. een bedrijfstakpensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;
b. een ondernemingspensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;
c. een algemeen pensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet ; of
d. een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling alsmede het pensioenfonds, bedoeld in artikel 113a, eerste lid, van de Wet op het notarisambt;
pensioengerechtigde: natuurlijke persoon die pensioenuitkeringen ontvangt;
pensioenregeling: overeenkomst, trustakte of voorschriften waarin bepaald is welke pensioenuitkeringen worden toegezegd en onder welke voorwaarden;
pensioenuitkering: uitkering die wordt uitbetaald bij het bereiken of naar verwachting bereiken van de pensioendatum, of, wanneer deze een aanvulling op die uitkering vormen en op bijkomende wijze worden verstrekt, in de vorm van betalingen bij overlijden, arbeidsongeschiktheid of beëindiging van de werkzaamheid, dan wel in de vorm van ondersteunende betalingen of diensten in geval van ziekte, behoeftigheid of overlijden;
pensioenvermogen: het vermogen inzake een pensioenregeling;
plaats van uitvoering: gereglementeerde markt, multilaterale handelsfaciliteit, beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling, marketmaker of andere liquiditeitsverschaffer of entiteit die in een derde land een soortgelijke taak verricht als die van een van de voornoemde partijen;
plaatselijke onderneming: degene die uitsluitend voor eigen rekening of voor rekening van beleggingsondernemingen die tot die markten zijn toegelaten, of deze beleggingsondernemingen een prijs geeft voorzover de uitvoering en afwikkeling van de transacties geschieden onder de verantwoordelijkheid van en worden gegarandeerd door een clearinginstelling met zetel in Nederland, handelt op de markten voor:
a. opties ter verwerving of vervreemding van financiële instrumenten;
b. rechten op overdracht op termijn van goederen of gelijkwaardige instrumenten die gericht zijn op verrekening in geld;
c. andere afgeleide financiële instrumenten; of
d. financiële instrumenten waarop de afgeleide financiële instrumenten, bedoeld in de onderdelen a tot en met c, betrekking hebben, uitsluitend om posities op markten voor die afgeleide financiële instrumenten af te dekken;
premie: de in geld uitgedrukte prestatie door de verzekeringnemer te leveren uit hoofde van een verzekering, daaronder niet begrepen de assurantiebelasting;
premiepensioeninstelling: onderneming die is opgericht met als doel om premieregelingen en andere regelingen waarbij de premiepensioeninstelling geen verzekeringstechnisch risico draagt uit te voeren welke op grond van de toepasselijke wetgeving zijn aangemerkt als arbeidsgerelateerde pensioenregelingen;
premiepensioenvordering: vordering van een pensioendeelnemer of pensioengerechtigde op een premiepensioeninstelling vanwege een toegezegde pensioenuitkering;
premieregeling: pensioenregeling inzake een vastgestelde premie die uiterlijk op de pensioendatum wordt omgezet in een pensioenuitkering en waarbij de betaalde premie wordt belegd tot aan de datum van omzetting in een pensioenuitkering;
professionele belegger:
a. bank;
b. beheerder van een beleggingsinstelling;
c. beheerder van een icbe;
d. beheerder van een pensioenfonds of van een daarmee vergelijkbare rechtspersoon of vennootschap;
e. beleggingsinstelling;
f. beleggingsonderneming;
g. nationaal of regionaal overheidslichaam of overheidslichaam dat de overheidsschuld beheert;
h. centrale bank;
i. financiële instelling;
j. internationale of supranationale publiekrechtelijke organisatie of daarmee vergelijkbare internationale organisatie;
k. icbe;
l. marketmaker;
m. onderneming wiens belangrijkste activiteit bestaat uit het beleggen in financiële instrumenten, het verrichten van securitisaties of andere financiële transacties;
n. pensioenfonds of daarmee vergelijkbare rechtspersoon of vennootschap;
o. persoon of vennootschap die voor eigen rekening handelt in grondstoffen en grondstoffenderivaten;
p. plaatselijke onderneming;
q. rechtspersoon of vennootschap die aan twee van de volgende omvangvereisten voldoet:
1°. een balanstotaal van ten minste € 20 000 000;
2°. een netto-omzet van ten minste € 40 000 000;
3°. een eigen vermogen van ten minste € 2 000 000;
r. verzekeraar;
professionele marktpartij:
a. gekwalificeerde belegger;
b. dochteronderneming van een gekwalificeerde belegger die wordt betrokken in het toezicht op geconsolideerde basis op de gekwalificeerde belegger; of
c. andere bij algemene maatregel van bestuur als professionele marktpartij aangewezen persoon of vennootschap;
prospectusverordening: verordening (EG) nr. 809/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft (PbEU L 149);
provisie: beloning of vergoeding, in welke vorm dan ook, voor het bemiddelen of adviseren ter zake van een financieel product of het verlenen van een beleggingsdienst of nevendienst;
raamovereenkomst voor betaaldiensten: overeenkomst die de uitvoering beheerst van afzonderlijke en opeenvolgende betalingstransacties en die de verplichtingen en voorwaarden voor de opening van een betaalrekening kan omvatten;
rechtsbijstandverzekeraar: een schadeverzekeraar die de branche Rechtsbijstand uitoefent;
reclame-uiting: iedere vorm van informatieverstrekking die dient ter aanprijzing van of een wervend karakter kent ter zake van een bepaalde financiële dienst of een bepaald financieel product;
registerhouder:
a. voorzover het register betrekking heeft op financiële ondernemingen die werkzaamheden mogen verrichten ingevolge de afdelingen 2.2A.1 tot en met 2.2.4B en 2.3A.1 tot en met 2.3.4A en op gegevens die op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen worden geregistreerd: de Nederlandsche Bank;
b. voorzover het register betrekking heeft op financiële ondernemingen die werkzaamheden mogen verrichten ingevolge de afdelingen 2.2.5 tot en met 2.2.13 en 2.3.5 tot en met 2.3.8 en op gegevens die op grond van het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen of het Deel Gedragstoezicht financiële markten worden geregistreerd: de Autoriteit Financiële Markten;
relevante toezichthoudende instanties: relevante bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 2, punt 17, van de richtlijn financiële conglomeraten;
richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen: richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174);
richtlijn betaaldiensten: richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt (PbEU L 319);
richtlijn depositogarantiestelsels: richtlijn nr. 2014/49/EU van het Europees parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (herschikking) (PbEU L 2014, 173);
richtlijn financiële conglomeraten: richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2002, L 35);
richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten: richtlijn nr. 2002/47/EG van het Europees parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (PbEU 2002, L 168);
richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen: richtlijn nr. 2014/59/EU van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 173);
richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten: richtlijn nr. 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PbEU 2009, L 302);
richtlijn jaarrekening: richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PbEU 2013, L 182);
richtlijn kapitaalvereisten: richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2103 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 176);
richtlijn markten voor financiële instrumenten: richtlijn nr. 2004/39/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PbEU L 145);
richtlijn marktmisbruik: richtlijn nr. 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (PbEU L 96);
richtlijn prospectus: richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn nr. 2001/34/EG (PbEG L 345);
richtlijn solvabiliteit II: richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (herschikking) (PbEU 2009, L 335);
richtlijn transparantie: richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390);
richtlijn verzekeringsbemiddeling: richtlijn nr. 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (PbEG L 9);
richtlijndeelneming:
b. een rechtstreeks of middellijk belang van twintig procent of meer in het geplaatst kapitaal van een onderneming, of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van twintig procent of meer van de stemrechten in een onderneming; of
c. indien het een verzekeringsrichtlijngroep betreft: een deelneming als bedoeld in onderdeel b of een rechtstreeks of middellijk belang in het geplaatst kapitaal van een onderneming dan wel het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van de stemrechten in een onderneming waarop naar het oordeel van de Nederlandsche Bank feitelijk een significante invloed wordt uitgeoefend;
richtlijngroep:
a. het geheel van een moederonderneming, haar dochterondernemingen, andere ondernemingen waarin de moederonderneming of een of meer van haar dochterondernemingen een deelneming heeft; of
b. ondernemingen die zijn verbonden door een centrale leiding die bestaat krachtens een met deze ondernemingen gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van een of meer van deze ondernemingen, dan wel door het feit dat de bestuurs-, leidinggevende, of toezichthoudende organen van deze ondernemingen gedurende het boekjaar en tot de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening in meerderheid bestaan uit dezelfde personen;
richtlijngroepslid: een onderneming die behoort tot een richtlijngroep;
risicoconcentratie: alle door de richtlijngroepsleden in een financieel conglomeraat ingenomen potentieel verliesgevende posities die groot genoeg zijn om de solvabiliteit of de financiële positie in het algemeen van de gereglementeerde entiteiten in het conglomeraat in gevaar te brengen;
salderen: vaststellen van geldelijke vorderingen of verplichtingen van betaaldienstverleners uit hoofde van betaalopdrachten van betaaldienstgebruikers;
saneringsmaatregel: de noodregeling, bedoeld in afdeling 3.5.5, of een maatregel, genomen in een andere lidstaat, die enigerlei optreden van de aldaar bevoegde instanties behelst en bestemd is om de financiële positie van een bank of een verzekeraar in stand te houden of te herstellen, en van dien aard is dat de maatregel bestaande rechten van derden aantast;
schadeverzekeraar: degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van schadeverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die schadeverzekeringen;
schadeverzekering:
a. schadeverzekering als bedoeld in artikel 944 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, niet zijnde een natura-uitvaartverzekering;
b. ongevallenverzekering; of
c. sommenverzekering als bedoeld in artikel 964 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, niet zijnde een levensverzekering of een financieel instrument,
met dien verstande dat voor de toepassing van deze wet een verzekering slechts als schadeverzekering wordt aangemerkt indien sprake is van een uitkeringsplicht ten gevolge van een onzeker voorval of een onzekere omstandigheid waardoor de verzekerde in zijn belangen wordt getroffen;
staat waar het risico is gelegen:
a. de staat waar de zaken waarop een schadeverzekering betrekking heeft zich bevinden, indien de schadeverzekering betrekking heeft op een onroerende zaak, dan wel op een onroerende zaak en op de inhoud daarvan, voorzover deze door dezelfde schadeverzekering wordt gedekt;
b. de staat van registratie, van voertuigen of vaartuigen van om het even welke aard waarop een schadeverzekering betrekking heeft;
c. de staat waar een verzekeringnemer een verzekering heeft gesloten, indien het een schadeverzekering betreft met een looptijd van vier maanden of minder die betrekking heeft op tijdens een reis of vakantie gelopen risico’s, ongeacht de branche;
d. in alle andere gevallen van schadeverzekering, de staat waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft, of, indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, de staat waar zich elke duurzame, vaste inrichting van deze rechtspersoon bevindt waarop de verzekering betrekking heeft;
subfonds: administratief afgescheiden gedeelte van het vermogen van een beleggingsinstelling of icbe waarvoor een separaat beleggingsbeleid wordt gevoerd en waarin specifiek voor dat gedeelte ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen onder specifiek voor dat gedeelte geldende voorwaarden;
techniek voor communicatie op afstand: ieder middel dat, zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van een financiële onderneming en een consument of cliënt, kan worden gebruikt voor het verlenen van financiële diensten;
toezichthoudende instantie: een buitenlandse overheidsinstantie of een buitenlandse van overheidswege aangewezen instantie, die is belast met het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn;
toezichthouder: de Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten, ieder voor zover belast met de uitoefening van taken ingevolge deze wet;
uitbesteden: het door een financiële onderneming verlenen van een opdracht aan een derde tot het ten behoeve van die financiële onderneming verrichten van werkzaamheden:
a. die deel uitmaken van of voortvloeien uit het uitoefenen van haar bedrijf of het verlenen van financiële diensten; of
b. die deel uitmaken van de wezenlijke bedrijfsprocessen ter ondersteuning daarvan;
uitgevende instelling: een ieder die effecten heeft uitgegeven of voornemens is effecten uit te geven;
uitvoeringskosten: uitgaven die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van een order met betrekking tot een financieel instrument en die ten laste komen van de cliënt;
uitvoeringsrichtlijn markten voor financiële instrumenten: richtlijn nr. 2006/73/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn (PbEU L 241);
uitvoeringsverordening instellingen voor collectieve belegging in effecten: verordening (EU) nr. 584/2010 van de Europese Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat betreft de vorm en inhoud van de gestandaardiseerde kennisgeving en icbe-verklaring, het gebruik van elektronische communicatie tussen bevoegde autoriteiten voor kennisgevingsdoeleinden, alsook procedures voor onderzoeken en verificaties ter plaatse en de uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten (PbEU L 176);
uitvoeringsverordening markten voor financiële instrumenten: verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europese Parlement en de Raad wat de voor beleggingsondernemingen geldende verplichtingen betreffende het bijhouden van gegevens, het melden van transacties, de markttransparantie, de toelating van financiële instrumenten tot de handel en de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn betreft (PbEU L 241);
vangnetregeling: het beleggerscompensatiestelsel of het depositogarantiestelsel;
verbonden agent: persoon die, onder de volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van slechts één beleggingsonderneming voor wier rekening hij optreedt de beleggingsdiensten als bedoeld in de onderdeel a, d of e van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 verleent en deze diensten of nevendiensten bij cliënten aanbeveelt;
verbonden onderneming: een dochteronderneming, een andere onderneming waarin een richtlijndeelneming bestaat of een onderneming die met een andere onderneming verbonden is door een door die andere onderneming uitgeoefende centrale leiding krachtens een door deze ondernemingen gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van een of meer van deze ondernemingen, dan wel door het feit dat de bestuurs-, leidinggevende, of toezichthoudende organen van deze ondernemingen gedurende het boekjaar en tot de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening in meerderheid bestaan uit dezelfde personen;
verlenen van een beleggingsdienst:
a. in de uitoefening van een beroep of bedrijf ontvangen en doorgeven van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten;
b. in de uitoefening van beroep of bedrijf voor rekening van die cliënten uitvoeren van orders met betrekking tot financiële instrumenten;
c. beheren van een individueel vermogen;
d. in de uitoefening van beroep of bedrijf adviseren over financiële instrumenten;
e. in de uitoefening van beroep of bedrijf overnemen of plaatsen van financiële instrumenten bij aanbieding ervan als bedoeld in hoofdstuk 5.1 met plaatsingsgarantie;
f. in de uitoefening van beroep of bedrijf plaatsen van financiële instrumenten bij aanbieding ervan als bedoeld in hoofdstuk 5.1 zonder plaatsingsgarantie;
vermogensbeheerder: degene die een individueel vermogen beheert;
verordening 1227/2011: verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (PbEU 2011, L 326), alsmede de door de Europese Commissie vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen op grond van verordening 1227/2011;
verordening (EU) nr. 1095/2010: verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) tot wijziging van Besluit nr. 7176/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (Pb EU 2010, L 331);
verordening bankentoezicht: verordening (EU) Nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PbEU 2013, L 287);
verordening centrale effectenbewaarinstellingen: verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PbEU 2014, L 257);
verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme: verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 225);
verordening grensoverschrijdende betalingen: verordening (EG) Nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2560/2001 (PbEU L 266);
verordening kapitaalvereisten: verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176);
verordening markten voor financiële instrumenten: verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2014, L 173);
verordening ratingbureaus: verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (PbEU L 302);
verrichten van diensten:
a. voor zover het entiteiten voor risico-acceptatie betreft: het door een entiteit voor risico-acceptatie accepteren van een risico dat is gelegen in een andere staat dan de vestiging van waaruit het risico wordt geaccepteerd;
b. voor zover het verzekeraars betreft:
verrichten van een beleggingsactiviteit:
1°. het door een herverzekeraar sluiten van een herverzekering betreffende een risico dat is gelegen in een andere staat dan die waar de vestiging van waaruit de verzekering wordt gesloten;
2°. het door een levensverzekeraar sluiten van een levensverzekering vanuit een vestiging, gelegen in een andere staat dan die waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft, of waar zich, indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, de vestiging van deze rechtspersoon bevindt waarop de verzekering betrekking heeft;
3°. het door een natura-uitvaartverzekeraar sluiten van een natura-uitvaartverzekering vanuit een vestiging, gelegen in een andere staat dan die waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft;
4°. het door een schadeverzekeraar sluiten van een schadeverzekering betreffende een risico dat is gelegen in een andere staat dan de vestiging van waaruit de verzekering wordt gesloten;
a. in de uitoefening van beroep of bedrijf handelen voor eigen rekening;
b. in de uitoefening van een beroep of bedrijf exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit;
vertegenwoordiger van een verzekeraar: degene die door een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar is aangesteld om hem te vertegenwoordigen in een andere staat dan de staat van de zetel van die verzekeraar bij de uitoefening van de bevoegdheden van die verzekeraar en bij de naleving van de voorschriften die in eerstbedoelde staat voor die verzekeraar gelden;
verzekeraar: herverzekeraar, levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar;
verzekeraar met beperkte risico-omvang: een verzekeraar die ingevolge artikel 4, 7 of 10 van de richtlijn solvabiliteit II is uitgesloten van het toepassingsgebied van die richtlijn en geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van die richtlijn om een vergunning aan te vragen of te behouden;
verzekering:
a. herverzekering;
b. levensverzekering;
c. natura-uitvaartverzekering; of
d. schadeverzekering;
verzekeringsholding: een moederonderneming die geen gemengde financiële holding is, een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een lidstaat als dochteronderneming heeft en die uitsluitend of hoofdzakelijk richtlijndeelnemingen houdt in dochterondernemingen die herverzekeraars, levensverzekeraars of schadeverzekeraars zijn;
verzekeringsrichtlijngroep: een richtlijngroep als bedoeld in artikel 213, tweede lid, onderdelen a tot en met d, van de richtlijn solvabiliteit II;
vestiging: bijkantoor of zetel;
vordering uit hoofde van verzekering: een vordering, rechtstreeks op de verzekeraar, van een verzekerde, verzekeringnemer, begunstigde of benadeelde, met inbegrip van de vordering ter zake van voor deze personen gereserveerde bedragen zo lang nog niet alle elementen van de vordering bekend zijn, alsmede de vordering tot teruggave van premies die een verzekeraar heeft ontvangen in de niet beantwoorde verwachting dat een verzekering zou worden gesloten dan wel heeft ontvangen op grond van een verzekering die vervolgens is ontbonden of vernietigd;
wisselinstelling: degene die zijn bedrijf maakt van het verrichten van wisseltransacties;
wisselinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat: een wisselinstelling met zetel in een staat buiten Nederland die niet op grond van artikel 2:54l, tweede lid, is aangewezen als staat waar toezicht op wisselinstellingen wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;
wisseltransactie:
a. een geldwisseltransactie;
b. het uitbetalen van munten of bankbiljetten op vertoon van een creditcard of tegen inlevering van een document als bedoeld in artikel 1:5a, tweede lid, onderdeel g;
c. een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere aanverwante activiteit;
zetel: de plaats waar een onderneming volgens haar statuten of reglementen is gevestigd of, indien zij geen rechtspersoon is, de plaats waar die onderneming haar hoofdvestiging heeft.
1.
Deze wet, met uitzondering van dit deel, de hoofdstukken 5.1, 5.1a, 5.3, 5.5 en afdeling 5.4.2, is niet van toepassing op de Europese Centrale Bank handelend in haar hoedanigheid van monetaire autoriteit, de centrale banken van de lidstaten, nationale instellingen van de lidstaten met een soortgelijke functie, overheidsinstellingen van de lidstaten die zijn belast met of betrokken bij het beheer van de overheidsschuld, internationale publiekrechtelijke instellingen waarin of waaraan een of meer lidstaten deelnemen en instellingen als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.
2.
In afwijking van het eerste lid zijn dit deel en het deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van toepassing op het verlenen van betaaldiensten en de uitgifte van elektronisch geld door:
a. de Europese Centrale Bank en de centrale banken van de lidstaten;
b. lidstaten alsmede de regionale of lokale overheden van de lidstaten.
Artikel 1:3
Voor de toepassing van het ingevolge deze wet bepaalde wordt onder financiële onderneming mede verstaan de persoon die behoort tot een van de categorieën van financiële ondernemingen en die niet tot doel heeft het maken van winst.
1.
De bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 1:24, derde lid, 1:25, derde lid, of 1:25a, tweede lid, gestelde regels worden, voor zover de Nederlandsche Bank, de Autoriteit Financiële Markten of de Autoriteit Consument en Markt met de uitvoering of handhaving van die regels is belast, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met bij of krachtens deze wet gestelde regels.
2.
De artikelen 1:75 en 1:76 zijn van overeenkomstige toepassing op de uitvoering en handhaving van de regels die zijn gesteld bij of krachtens de verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201) en de verordening centrale effectenbewaarinstellingen.
3.
Een besluit van de Nederlandsche Bank, de Autoriteit Financiële Markten of de Autoriteit Consument en Markt, genomen op grond van bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 1:24, derde lid, 1:25, derde lid, of 1:25a, tweede lid, gestelde regels, wordt voor de toepassing van de artikelen 8:6 en 8:105 van de Algemene wet bestuursrecht gelijkgesteld met een besluit op grond van deze wet, niet zijnde een besluit waartegen ingevolge artikel 4 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht beroep kan worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Artikel 1:4
De Nederlandsche Bank is geen afwikkelonderneming, clearinginstelling of bank in de zin van deze wet.
Artikel 1:5
Deze wet is niet van toepassing op:
a. de uitgifte van betaalinstrumenten als bedoeld in artikel 1:5a, tweede lid, onderdeel k;
b. de uitgifte van geldswaarden die worden gebruikt om betalingstransacties te verrichten als bedoeld in artikel 1:5a, tweede lid, onderdeel l.
1.
Het in deze wet met betrekking tot betaaldiensten bepaalde is van toepassing op betaaldiensten uitgevoerd in de Europese Unie en de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, met uitzondering van de ingevolge artikel 4:22 gestelde regels ter uitvoering van titel III van de richtlijn betaaldiensten, die alleen van toepassing zijn indien zowel de betaaldienstverlener van de betaler als de betaaldienstverlener van de betalingsbegunstigde, of de enige bij de betalingstransactie betrokken betaaldienstverlener in een lidstaat gevestigd is.
2.
Onder het verlenen van betaaldiensten in de zin van deze wet wordt niet verstaan:
a. het uitsluitend met chartaal geld en zonder tussenkomst van derden rechtstreeks door de betaler aan de betalingsbegunstigde verrichten van betalingstransacties;
b. het verrichten van betalingstransacties via een handelsagent die gemachtigd is om voor rekening van de betaler of de betalingsbegunstigde de verkoop of aankoop van goederen of diensten tot stand te brengen of te sluiten;
c. het in de uitoefening van een bedrijf of beroep vervoeren, ophalen, verwerken of leveren van chartaal geld;
d. het verrichten van betalingstransacties die bestaan uit het niet in de uitoefening van een bedrijf of beroep ophalen en leveren van chartaal geld in het kader van een activiteit zonder winstoogmerk of voor liefdadigheidsdoeleinden;
e. het verlenen van diensten waarbij chartaal geld door de begunstigde aan de betaler wordt verstrekt als onderdeel van een betalingstransactie in de vorm van een betaling voor de aankoop van goederen of diensten, indien de betaler vlak voor de uitvoering van die betalingstransactie om die verstrekking heeft verzocht;
f. het verrichten van geldwisseltransacties;
g. het verrichten van betalingstransacties met een van de volgende documenten die door een betaaldienstverlener zijn uitgegeven met de bedoeling geldmiddelen beschikbaar te stellen aan een betalingsbegunstigde:
1°. papieren cheques als bedoeld in het Verdrag van Genève van 19 maart 1931 tot invoering van een eenvormige wet op cheques;
2°. papieren cheques vergelijkbaar met de papieren cheques, bedoeld onder 1°, die vallen onder het recht van lidstaten die geen partij zijn bij het Verdrag van Genève van 19 maart 1931 tot invoering van een eenvormige wet op cheques;
3°. papieren wissels als bedoeld in het Verdrag van Genève van 7 juni 1930 dat voorziet in een eenvormige wet op wisselbrieven en orderbriefjes;
4°. papieren wissels vergelijkbaar met de papieren wissels, bedoeld onder 3°, die vallen onder het recht van de lidstaten die geen partij zijn bij het Verdrag van Genève van 7 juni 1930 tot invoering van een eenvormige wet op wisselbrieven en orderbriefjes;
5°. papieren tegoedbonnen;
6°. papieren reischeques;
7°. papieren postwissels als omschreven door de Wereldpostunie, in 1874 opgericht bij het Verdrag van Bern;
h. het onverminderd artikel 5:88 verrichten van betalingstransacties binnen een betalings- of een effectenafwikkelingssysteem, of tussen afwikkelondernemingen, centrale tegenpartijen als bedoeld in artikel 212a, onderdeel c, van de Faillissementswet, clearinginstellingen, centrale banken van de lidstaten, andere deelnemers van een van de bedoelde systemen, en betaaldienstverleners;
i. betalingstransacties in verband met dienstverlening op effecten, met inbegrip van uitkeringen van dividend en andere inkomsten in verband met effecten, en aflossing en verkoop, uitgevoerd door personen als bedoeld in onderdeel h of door beleggingsondernemingen, banken, of door andere instellingen aan welke de bewaarneming van financiële instrumenten is toegestaan;
j. het verlenen van diensten door technische dienstverleners ter ondersteuning van het verlenen van betaaldiensten zonder dat de technische dienstverlener op enig moment in het bezit komt van de over te maken geldmiddelen, daarbij inbegrepen het verwerken en opslaan van gegevens, diensten ter bescherming van het vertrouwen en het privéleven, authenticatie van gegevens en entiteiten, het aanbieden van informatietechnologie- en communicatienetwerken, en het aanbieden en onderhouden van voor betaaldiensten gebruikte automaten en instrumenten;
k. het verrichten van betalingstransacties ten behoeve van de aankoop van goederen of diensten die worden uitgevoerd met betaalinstrumenten die voorzien in een welbepaalde behoefte en die uitsluitend kunnen worden gebruikt:
1°. hetzij in door de uitgevende instelling gebruikte bedrijfsgebouwen;
2°. hetzij op grond van een handelsovereenkomst met de uitgevende instelling binnen een beperkt netwerk van dienstverleners;
3°. hetzij voor een beperkte reeks goederen dan wel diensten;
l. het verrichten van betalingstransacties ten behoeve van de aankoop van goederen of diensten die worden uitgevoerd via een telecommunicatie-instrument, digitaal instrument of informatietechnologie-instrument, mits de aanbieder van dit instrument niet uitsluitend als tussenpersoon optreedt tussen de betaaldienstgebruiker en de leverancier van de gekochte goederen en diensten en voor zover de gekochte goederen of diensten geleverd worden aan en gebruikt moeten worden via een van de bedoelde instrumenten;
m. het verrichten van betalingstransacties die voor eigen rekening worden uitgevoerd tussen betaaldienstverleners, hun agenten of hun bijkantoren;
n. het verrichten van betalingstransacties tussen een moederonderneming en haar dochteronderneming, of tussen dochternemingen, van dezelfde moederonderneming, zonder tussenkomst van een andere betaaldienstverlener dan een tot dezelfde groep behorende onderneming; of
o. het opnemen van chartaal geld uit een geldautomaat, voor zover de exploitant van de geldautomaat geen andere betaaldiensten verleent en handelt namens een of meer betaaldienstverleners, en voor zover deze exploitant geen partij is bij de raamovereenkomst voor betaaldiensten van degene die de geldmiddelen van een betaalrekening opneemt.
1.
Deze wet is niet van toepassing op:
a. de Sociale Verzekeringsbank;
b. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
c. Wlz-uitvoerders als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg en ziekenfondsen die overeenkomstig de Ziekenfondswet waren toegelaten;
d. onderlinge waarborgmaatschappijen met zetel in Nederland en ondernemingen op onderlinge grondslag met zetel buiten Nederland die uitsluitend schadeverzekeringen aangaan met betrekking tot schade, veroorzaakt door of ontstaan uit gewapend conflict, burgeroorlog, opstand, binnenlandse onlusten, oproer en muiterij; en
e. ondernemingen die geen andere branche uitoefenen dan de branche Hulpverlening en daarbij uitsluitend dekking verlenen in geval van een ongeval met of een defect aan een wegvoertuig, indien ingevolge de dekking de hulp bij een ongeval of defect in Nederland of direct over de grens beperkt is tot:
1°. technische hulp ter plaatse, waarvoor de onderneming in de regel eigen personeel of uitrusting gebruikt;
2°. het vervoer van het wegvoertuig naar de dichtstbijzijnde of meest geschikte plaats van reparatie, alsmede het eventuele vervoer van de bestuurder en passagiers, doorgaans met hetzelfde hulpmiddel, naar de dichtstbijzijnde plaats vanwaar zij hun reis met andere middelen kunnen voortzetten;
3°. het vervoer van het wegvoertuig, eventueel met de bestuurder en passagiers, naar hun woonplaats, hun plaats van vertrek of hun oorspronkelijke bestemming binnen Nederland;
en, voorzover de dekking zich mede uitstrekt tot een ongeval of defect in het buitenland, indien de hulp beperkt is tot de onder 1° en 2° bedoelde verrichtingen, de bestuurder of een passagier lid is van de onderneming en de hulp of het vervoer van het voertuig enkel op vertoon van een bewijs van lidmaatschap, zonder betaling van extra premie, wordt uitgevoerd door een soortgelijke, in de betrokken staat werkzame organisatie die zich hiertoe op basis van wederkerigheid heeft verplicht.
2.
Indien bij een levensverzekering naast de verplichting tot het doen van geldelijke uitkeringen, verplichtingen van andere aard worden aanvaard, of bij die levensverzekering verplichtingen worden aanvaard in verband met voorvallen waarvan het ontstaan onzeker is en die een natuurlijke persoon treffen, verliest het bedrijf van levensverzekeraar zijn karakter niet en worden deze verplichtingen niet beschouwd te zijn aangegaan in de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar.
1.
Deze wet, met uitzondering van dit deel, de hoofdstukken 5.1, 5.3, 5.5 en afdeling 5.4.2, is niet van toepassing op herverzekeraars die ingevolge het tweede lid zijn aangewezen.
2.
Onze Minister kan, indien hij dit vanuit maatschappelijk oogpunt noodzakelijk acht, herverzekeraars aanwijzen die zijn opgericht ingevolge overeenkomsten tussen levensverzekeraars, schadeverzekeraars of natura-uitvaartverzekeraars, welke overeenkomsten zijn gericht op het bundelen van vorderingen uit hoofde van verzekering, zonder welke overeenkomsten het op de markt niet mogelijk zou zijn voor bedoelde risico’s een adequate herverzekeringsdekking te verkrijgen.
3.
Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken indien hij de aanwijzing niet langer vanuit maatschappelijk oogpunt noodzakelijk acht, de overeenkomsten niet langer zijn gericht op het bundelen van vorderingen uit hoofde van verzekering, of het niet langer onmogelijk is voor bedoelde risico’s ook zonder de desbetreffende overeenkomsten een adequate risicodekking te verkrijgen.
Artikel 1:7
De herverzekeraars, levensverzekeraars en schadeverzekeraars, verenigd onder de naam Lloyd’s, te Londen, Verenigd Koninkrijk, worden voor de toepassing van deze wet tezamen als een herverzekeraar, een levensverzekeraar of een schadeverzekeraar beschouwd.
1.
Als de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of het bedrijf van schadeverzekeraar wordt niet beschouwd het sluiten of afwikkelen van levensverzekeringen onderscheidenlijk schadeverzekeringen voor eigen rekening door een pensioenfonds voorzover dat pensioenfonds daarvoor een pensioenovereenkomst uitvoert als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of een beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
2.
Als de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of het bedrijf van schadeverzekeraar wordt niet beschouwd het sluiten of afwikkelen van levensverzekeringen onderscheidenlijk schadeverzekeringen voor eigen rekening door ondernemingen die voor eigen rekening geen andere levensverzekeringen of schadeverzekeringen sluiten of afwikkelen dan die welke dienen ter uitvoering van een pensioenovereenkomst met een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.
3.
Als de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar wordt niet beschouwd het sluiten of afwikkelen van herverzekeringen voor eigen rekening door een pensioenfonds voor zover dat pensioenfonds risico’s accepteert van andere pensioenfondsen die door laatstbedoelde pensioenfondsen zijn geaccepteerd in het kader van het sluiten of afwikkelen van pensioenovereenkomsten als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of beroepspensioenregelingen als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
1.
Op een verzekeraar die een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, of artikel 2:40 voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar in de branche Levensverzekering algemeen en op grond daarvan het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uitoefent, zijn uitsluitend de bepalingen inzake de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar van toepassing.
2.
Op een verzekeraar die een vergunning als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid, of 2:50, eerste lid, heeft voor de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar zijn uitsluitend de bepalingen inzake de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar van toepassing.
Artikel 1:10
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke van de ingevolge deze wet gestelde regels met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar en het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar, onder daarbij te stellen voorwaarden, niet van toepassing zijn op verzekeraars die behoren tot een van de volgende categorieën:
a. schadeverzekeraars met zetel in Nederland die zich beperken tot het sluiten en afwikkelen van exportkredietverzekeringen voor rekening of met garantie van de Staat der Nederlanden;
b. verenigingen en onderlinge waarborgmaatschappijen van beperkte omvang met zetel in Nederland die het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uitoefenen.
Artikel 1:11
Voor toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde ten aanzien van het bedrijf van schadeverzekeraar wordt de Zwitserse Bondsstaat aangemerkt als lidstaat, met dien verstande dat met betrekking tot bepaalde onderwerpen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijkende regels kunnen worden gesteld.
1.
Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van beleggingsinstellingen die een beleggingsfonds of een beleggingsmaatschappij met aparte beheerder zijn en ten aanzien van icbe’s die een fonds voor collectieve belegging in effecten of een maatschappij voor collectieve belegging in effecten met aparte beheerder zijn, is gericht tot hun beheerders.
2.
Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van beheerders van beleggingsinstellingen is van overeenkomstige toepassing op beleggingsmaatschappijen die geen aparte beheerder hebben. Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van beheerders van icbe’s is van overeenkomstige toepassing op maatschappijen voor collectieve belegging in effecten die geen aparte beheerder hebben, met uitzondering van de artikelen 1:60, eerste lid, 2:69b, eerste lid, onderdeel a, 2:69c, 2:71, 2:72, 3:57, 3:95, en 4:59.
3.
Het ingevolge deze wet bepaalde met betrekking tot beheerders van beleggingsinstellingen die in Nederland beleggingsinstellingen beheren of rechten van deelneming in beleggingsinstellingen aanbieden, beleggingsinstellingen die in Nederland rechten van deelneming aanbieden, beheerders van de bedoelde beleggingsinstellingen en aan de bedoelde beleggingsinstellingen verbonden bewaarders is van overeenkomstige toepassing op beheerders van beleggingsinstellingen die in Nederland rechten van deelneming in beleggingsinstellingen hebben aangeboden, beleggingsinstellingen die in Nederland rechten van deelneming hebben aangeboden en aan de bedoelde beleggingsinstellingen verbonden bewaarders. Het ingevolge deze wet bepaalde met betrekking tot icbe’s die in Nederland rechten van deelneming aanbieden, beheerders van die icbe’s en aan die icbe’s verbonden bewaarders van icbe’s is van overeenkomstige toepassing op icbe’s die in Nederland rechten van deelneming hebben aangeboden, beheerders van die icbe’s en aan die icbe’s verbonden bewaarders.
4.
Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van een beleggingsinstelling, een beleggingsfonds, een icbe of een fonds voor collectieve belegging in effecten is van overeenkomstige toepassing op een subfonds.
1.
Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van beheerders van belegginginstellingen is niet van toepassing op:
a. entiteiten als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen;
b. holdings als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel o, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen;
c. supranationale organisaties en daarmee vergelijkbare internationale organisaties die een beleggingsinstelling beheren voor zover de beleggingsinstelling in het algemeen belang handelt;
d. nationale, regionale en lokale overheden van de lidstaten en organen of andere instellingen die fondsen ter ondersteuning van socialezekerheids- en pensioenstelsels beheren;
e. werknemersparticipatie- of werknemersspaarplannen;
f. entiteiten met als enig doel het verrichten van securitisaties of securitisatietransacties als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 24/2009 van de Europese Centrale Bank van 19 december 2008 houdende statistieken betreffende de activa en passiva van lege financiële instellingen die securitisatietransacties verrichten (PbEU 2009, L 15), alsmede het verrichten van andere werkzaamheden ter vervulling van dat doel; en
g. beheerders van beleggingsinstellingen voor zover zij beleggingsinstellingen beheren waarin uitsluitend wordt belegd door de beheerders, hun moedermaatschappijen, hun dochtermaatschappijen of andere dochtermaatschappijen van de moedermaatschappijen, indien deze beheerders, moedermaatschappijen of dochtermaatschappijen zelf geen beleggingsinstelling zijn.
2.
In afwijking van artikel 1:2, eerste lid, is het ingevolge dit deel, de hoofdstukken 5.1, 5.1a, 5.3, 5.5 en afdeling 5.4.2 bepaalde ten aanzien van beheerders van belegginginstellingen niet van toepassing op de centrale banken van de lidstaten.
1.
Het ingevolge deze wet bepaalde is, onverminderd het tweede lid, ten aanzien van beheerders van beleggingsinstellingen, niet van toepassing op het in Nederland aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of beheren van een Nederlandse beleggingsinstelling, door een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een staat die door Onze Minister is aangewezen op grond van artikel 2:66, eerste lid, of door een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat, indien:
a. rechten van deelneming uitsluitend worden aangeboden aan gekwalificeerde beleggers;
b. de staat waar de beheerder van de beleggingsinstelling is gevestigd niet op de lijst van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger staat; en
c. de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de staat waar de beheerder van een beleggingsinstelling zijn gevestigd een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de Autoriteit Financiële Markten in staat stelt haar toezichthoudende taken op grond van deze wet uit te voeren.
2.
De artikelen 3:74c, 4:37l tot en met 4:37o, 4:37q tot en met 4:37z, 5:19a en 5:25c zijn van overeenkomstige toepassing op het in Nederland aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of beheren van een Nederlandse beleggingsinstelling, door een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een staat die door Onze Minister is aangewezen op grond van artikel 2:66, eerste lid, of door een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat.
3.
Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van beheerders van beleggingsinstellingen is niet van toepassing op een vergunninghoudende beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een andere lidstaat, die in Nederland rechten van deelneming aanbiedt in een door hem beheerde beleggingsinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is of in een door hem beheerde feeder-beleggingsinstelling met zetel in een lidstaat met een niet-Europese master-beleggingsinstelling of met een Europese master-beleggingsinstelling die niet wordt beheerd door een vergunninghoudende Europese beheerder, indien:
a. rechten van deelneming uitsluitend worden aangeboden aan gekwalificeerde beleggers;
b. de staat waar de beleggingsinstelling is gevestigd niet op de lijst van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger staat;
c. de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder van de beleggingsinstelling is gevestigd en de toezichthoudende instantie van de staat waar de beleggingsinstelling is gevestigd een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder van een beleggingsinstelling is gevestigd in staat stelt haar toezichthoudende taken uit te voeren; en
d. de vergunninghoudende beheerder voorafgaand aan de aanbieding zoals bedoeld in de aanhef van dit lid aan de Autoriteit Financiële Markten meldt dat hij voornemens is die aanbieding te doen, onder gelijktijdige verstrekking van een verklaring van de toezichthouder van zijn lidstaat van herkomst dat hij ten aanzien van die beleggingsinstelling een vergunning voor het aanbieden van rechten van deelneming in of voor het beheren van beleggingsinstellingen onder de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen heeft.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid, onderdeel c, en derde lid, onderdeel c, bedoelde samenwerkingsovereenkomsten.
Artikel 1:14
Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van icbe’s is niet van toepassing op:
a. icbe’s die op grond van hun statuten of fondsreglementen leningen aan mogen gaan boven het door de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten gestelde maximum en beleggingsbeleid mogen voeren dat ruimer is dan de uit de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten voortvloeiende beperkingen; en
b. beleggingsmaatschappijen die dochterondernemingen voornamelijk beleggen in andere objecten dan financiële instrumenten als bedoel in artikel 4:60, eerste lid.
Artikel 1:15
Deze wet, met uitzondering van dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële markten, is niet van toepassing op:
a. het verlenen van financiële diensten, met uitzondering van het aanbieden van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen of icbe’s, door pensioenfondsen voorzover zij die financiële diensten verlenen aan de bedrijfstak, onderneming, dan wel beroepsgroep waarmee zij zijn verbonden; en
b. het beheren van individuele vermogens ten behoeve van pensioenfondsen als bedoeld in onderdeel a of daaraan gelieerde fondsen door personen die zijn verbonden aan het fonds waaraan deze financiële dienst wordt verleend.
1.
Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van cliënten is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van personen aan wie een financiële onderneming voornemens is een financiële dienst te verlenen.
2.
Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van consumenten is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van niet in de uitoefening van hun bedrijf of beroep handelende natuurlijke personen aan wie een financiële onderneming voornemens is een financiële dienst te verlenen.
1.
Deze wet, met uitzondering van de artikelen 2:36, tweede tot en met vierde lid, 2:38, 2:39 en 2:46, is niet van toepassing op financiële diensten die kunnen worden aangemerkt als dienst van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 15d, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en die worden verleend door een financiële onderneming vanuit een vestiging in een andere lidstaat.
2.
Indien ter bescherming van een van de belangen, bedoeld in het zesde lid, onderdeel a, van artikel V van de Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel, maatregelen noodzakelijk zijn, kan Onze Minister zonodig met toepassing van het zesde lid van dat artikel besluiten dat het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen en de daarop gebaseerde bepalingen geheel of gedeeltelijk, in afwijking van het eerste lid, van toepassing is op een bepaalde financiële dienst als bedoeld in dat lid.
Artikel 1:17
Onder het verlenen van een financiële dienst in Nederland wordt mede verstaan het verlenen van een financiële dienst die kan worden aangemerkt als dienst van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 15d, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in een andere lidstaat door een financiële onderneming vanuit een vestiging in Nederland.
Artikel 1:18
Deze wet, met uitzondering van het deel Gedragstoezicht financiële markten, is niet van toepassing op het verlenen van beleggingsdiensten en het verrichten van beleggingsactiviteiten voorzover:
a. deze uitsluitend worden verleend aan of verricht voor de onderneming waarvan de beleggingsonderneming dochtermaatschappij is, voor haar dochtermaatschappijen of voor een andere dochtermaatschappij van de onderneming waarvan zij dochtermaatschappij is;
b. deze uitsluitend bestaan uit het beheren van een werknemersparticipatieplan met betrekking tot financiële instrumenten;
c. deze worden verleend of deze worden verricht door beleggingsondernemingen wier hoofdbedrijf bestaat in het voor eigen rekening handelen in grondstoffen of grondstoffenderivaten en die niet deel uitmaken van een groep waarvan het hoofdbedrijf bestaat in het verlenen van andere beleggingsdiensten, verrichten van andere beleggingsactiviteiten of het uitoefenen van het bedrijf van bank;
d. deze worden verleend of verricht door levensverzekeraars, schadeverzekeraars of herverzekeraars;
e. het beleggingsdiensten betreft die worden verleend door beleggingsondernemingen die deze financiële diensten als incidentele activiteit verrichten in het kader van een andere beroepsactiviteit die aan wettelijke of bestuursrechtelijke voorschriften of aan een beroepscode is onderworpen en op grond daarvan niet is verboden;
f. het adviseren betreft inzake transacties in financiële instrumenten in het kader van het uitoefenen van een andere beroepsactiviteit en er niet specifiek voor deze financiële dienst wordt betaald;
g. deze bestaan uit het handelen voor eigen rekening in financiële instrumenten of het verlenen van beleggingsdiensten met betrekking tot grondstoffenderivaten of financiële instrumenten als bedoeld in onderdeel j van de definitie van financieel instrument in artikel 1:1 aan cliënten van het hoofdbedrijf van degene die de dienst verleent, indien:
1°. dit handelen of deze dienst op groepsniveau als nevenactiviteit van zijn hoofdbedrijf is aan te merken, en
2°. het hoofdbedrijf van de groep niet bestaat uit het verlenen van beleggingsdiensten, het verrichten van beleggingsactiviteiten of het uitoefenen van het bedrijf van bank;
h. het beleggingsactiviteiten betreft door personen die uitsluitend handelen voor eigen rekening, tenzij zij market makers zijn of handelaren voor eigen rekening die frequent op een georganiseerde en systematische wijze buiten een gereglementeerde markt of multilaterale handelsfaciliteit om optreden door een voor derden toegankelijk systeem aan te bieden om met hen transacties te sluiten;
i. deze bestaan uit het uitsluitend optreden als plaatselijke onderneming.
Artikel 1:19
Het ingevolge deze wet bepaalde met betrekking tot de onderdelen a en b van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 is niet van toepassing op:
a. de inkoop of verkoop van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen door de beheerders van de beleggingsinstellingen; en
b. de inkoop of verkoop van rechten van deelneming in icbe’s door de beheerders van de icbe’s.
1.
Deze wet is niet van toepassing op:
a. het krachtens een wettelijke bepaling aanbieden van krediet met een doelstelling van algemeen belang aan een beperkt publiek,
1°. rentevrij of tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke rentevoet, of
2°. tegen een rentevoet die niet hoger is dan de op de markt gebruikelijke rentevoet en onder voorwaarden die voor de consument gunstiger zijn dan de op de markt gebruikelijke voorwaarden;
b. financiële diensten met betrekking tot krediet dat door een werkgever als nevenactiviteit wordt aangeboden aan uitsluitend zijn werknemers,
1°. rentevrij of tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke rentevoet, of
2°. tegen een rentevoet die niet hoger is dan de op de markt gebruikelijke rentevoet en onder voorwaarden die voor de consument gunstiger zijn dan de op de markt gebruikelijke voorwaarden;
c. financiële diensten met betrekking tot krediet bestaande uit een overeenkomst van huur en verhuur of waartoe een zodanige overeenkomst behoort, tenzij deze betrekking heeft op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen zaken en de strekking heeft dat het verschaffen van het genot van de zaak waarop de overeenkomst betrekking heeft, al dan niet door verlenging van die overeenkomst of het aangaan van een nieuwe overeenkomst, langer dan zes maanden zal duren;
d. financiële diensten met betrekking tot krediet bestaande uit het in ontvangst nemen van roerende zaken van een consument tegen het ter beschikking stellen van een geldsom aan de consument, voorzover de vordering op de consument tot terugbetaling teniet gaat indien de betreffende roerende zaken door de financiële onderneming te gelde worden gemaakt;
e. financiële diensten met betrekking tot krediet dat binnen drie maanden dient te worden afgelost en terzake waarvan slechts onbetekenende kosten aan de consument in rekening worden gebracht;
f. bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen waarin financiële diensten met betrekking tot krediet, zonder rente of andere kosten, dat door een financiëledienstverlener wordt verleend ten behoeve van de betaling van kosten gericht op het tot stand brengen van een overeenkomst met betrekking tot een financieel product, ter zake waarvan een verbod geldt voor het verschaffen of ontvangen van bepaalde provisies op grond van artikel 4:25a, eerste lid, onderdeel b.
2.
Deze wet, met uitzondering van de artikelen 4:19, 4:22, 4:33 en 4:35, is niet van toepassing op financiële diensten met betrekking tot een geoorloofde debetstand waarbij de consument is gehouden binnen een maand af te lossen.
Artikel 1:21
Deze wet is niet van toepassing op:
a. bemiddelen in verzekeringen, voorzover:
1°. het bemiddelen slechts kennis vergt van de verzekeringsdekking die geboden wordt;
2°. het een verzekering betreft die geen levensverzekering is en geen aansprakelijkheidsrisico’s dekt;
3°. de betreffende bemiddelaar een andere hoofdberoepswerkzaamheid heeft dan bemiddelen in verzekeringen;
4°. het een verzekering betreft die een aanvulling is op de levering van een zaak of de verlening van een dienst door de betreffende bemiddelaar, hetgeen het geval is indien de betreffende verzekering het risico dekt van defect, verlies, of beschadiging van door die bemiddelaar geleverde zaken dan wel het risico dekt van beschadiging of verlies van bagage of andere risico’s die verband houden met een bij die bemiddelaar geboekte reis, ook indien de verzekering levensverzekering- of aansprakelijkheidsrisico’s dekt indien dat een bijkomende dekking is ten opzichte van de hoofddekking betreffende de met die reis verband houdende risico’s; en
5°. het een verzekering betreft waarvan het bedrag van de jaarlijkse premie niet hoger is dan € 500 en de volledige looptijd van de verzekering, met inbegrip van eventuele verlengingen, niet langer is dan een periode van vijf jaar; en
b. financiële diensten met betrekking tot verzekeringen met betrekking tot risico’s en verplichtingen die zijn gelegen in een staat die geen lidstaat is.
Artikel 1:22
Het bepaalde ingevolge de artikelen 4:9, eerste tot en met vierde lid, 4:10, 4:11, tweede en derde lid, 4:13, eerste en tweede lid, 4:15, eerste en tweede lid, 4:19, 4:20, eerste lid, 4:23, eerste tot en met derde lid, en 4:73, eerste tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op het bemiddelen in verzekeringen en het herverzekeringsbemiddelen vanuit Nederland ten behoeve van cliënten die hun gewone verblijfplaats hebben in een andere lidstaat.
Artikel 1:23
De rechtsgeldigheid van een privaatrechtelijke rechtshandeling welke is verricht in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels is niet uit dien hoofde aantastbaar, behalve voorzover in deze wet anders is bepaald.
Artikel 1:23a [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
In burgerlijke zaken betreffende het verlenen van beleggingsdiensten, het verrichten van beleggingsactiviteiten of het aanbieden van effecten aan het publiek in de zin van artikel 5:1, is de rechtbank Amsterdam in eerste aanleg bij uitsluiting bevoegd.
1.
Prudentieel toezicht is gericht op de soliditeit van financiële ondernemingen en de stabiliteit van het financiële stelsel.
2.
De Nederlandsche Bank heeft, op de grondslag van deze wet en met inachtneming van de verordening bankentoezicht, tot taak het prudentieel toezicht op financiële ondernemingen uit te oefenen en te beslissen omtrent de toelating van financiële ondernemingen tot de financiële markten, alsmede bepaalde financiële ondernemingen af te wikkelen.
3.
De Nederlandsche Bank kan, indien een verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betrekking heeft op de soliditeit van op de financiële markten werkzame ondernemingen of de stabiliteit van het financiële stelsel, bij algemene maatregel van bestuur worden belast met de uitvoering en handhaving van de bij of krachtens die verordening gestelde regels.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de Nederlandsche Bank de taak, bedoeld in het tweede lid, uitoefent.
1.
Gedragstoezicht is, mede in het belang van de stabiliteit van het financiële stelsel, gericht op ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten.
2.
De Autoriteit Financiële Markten heeft, op de grondslag van deze wet, tot taak het gedragstoezicht op financiële markten uit te oefenen en te beslissen omtrent de toelating van financiële ondernemingen tot die markten.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan, indien een verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betrekking heeft op ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen of zorgvuldige behandeling van cliënten, bij algemene maatregel van bestuur tevens worden belast met de uitvoering en handhaving van de bij of krachtens die verordening gestelde regels.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de Autoriteit Financiële Markten de taak, bedoeld in het tweede lid, uitoefent.
1.
De Autoriteit Consument en Markt, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt, heeft, op de grondslag van deze wet, tot taak het toezicht op de naleving van artikel 5:88 uit te oefenen. Artikel 12j van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt is niet van toepassing.
2.
De Autoriteit Consument en Markt, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt, kan, indien een verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie mededingingsrechtelijke bepalingen bevat betreffende de financiële markten, bij algemene maatregel van bestuur worden belast met uitvoering en handhaving van bij of krachtens die verordening gestelde regels. Artikel 12j van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt is niet van toepassing.
4.
Artikel 1:47, eerste en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op het gebruik van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 1:75, 1:79 en 1:80, door de Autoriteit Consument en Markt met dien verstande dat zowel de Nederlandsche Bank als de Autoriteit Financiële Markten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.
5.
Artikel 1:59 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid van dat artikel een bindende aanwijzing als bedoeld in artikel 1 van de Instellingswet Autoriteit en Markt wordt verstaan.
6.
Artikel 1:75 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid van dat artikel een bindende aanwijzing als bedoeld in artikel 1 van de Instellingswet Autoriteit en Markt wordt verstaan en dat onder de aanwijzing, bedoeld in het tweede lid van artikel 1:75 een zelfstandige last als bedoeld in artikel 1 van de Instellingswet Autoriteit en Markt wordt verstaan, niet zijnde een bindende aanwijzing als bedoeld in laatstgenoemd artikel.
7.
De ambtenaren, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt, beschikken voor de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
1.
Onze Minister kan beleidsregels vaststellen ten aanzien van de toepassing door de toezichthouders van het bepaalde in de hoofdstukken 1.2 en 1.3.
2.
De beleidsregels worden in de Staatscourant bekendgemaakt.
Artikel 1:25c
Indien een verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verplicht tot aanwijzing van een orgaan op het terrein van de financiële markten waarbij buitengerechtelijke geschillenprocedures kunnen worden aangespannen, wordt bij algemene maatregel van bestuur het ter zake bevoegde orgaan aangewezen.
1.
De Nederlandsche Bank, de leden van haar directie en raad van commissarissen en haar werknemers zijn niet aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een handelen of nalaten in de uitoefening van een op grond van een wettelijk voorschrift opgedragen taak of verleende bevoegdheid, tenzij deze schade in belangrijke mate het gevolg is van een opzettelijk onbehoorlijke taakuitoefening of een opzettelijk onbehoorlijke uitoefening van bevoegdheden of in belangrijke mate te wijten is aan grove schuld.
2.
De Autoriteit Financiële Markten, de leden van haar bestuur en raad van toezicht en haar werknemers zijn niet aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een handelen of nalaten in de uitoefening van een op grond van een wettelijk voorschrift opgedragen taak of verleende bevoegdheid, tenzij deze schade in belangrijke mate het gevolg is van een opzettelijk onbehoorlijke taakuitoefening of een opzettelijke onbehoorlijke uitoefening van bevoegdheden of in belangrijke mate te wijten is aan grove schuld.
3.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de leden van het bestuur en de werknemers van een overbruggingsinstelling als bedoeld in de artikelen 3:159t, tweede lid, en 3A:37, van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 3A:38, of van een entiteit voor activa- en passivabeheer als bedoeld in artikel 3A:41, eerste lid, alsmede op een curator als bedoeld in artikel 1:76, een bijzondere bewindvoerder als bedoeld in artikel 1:76a of een bijzondere bestuurder als bedoeld in artikel 3A:49.
1.
Het bestuur van de Autoriteit Financiële Markten bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden. De voorzitter en de andere leden van het bestuur worden bij koninklijk besluit benoemd. Elke benoeming geschiedt voor ten hoogste vier jaren. De raad van toezicht kan voor elke benoeming van een lid van het bestuur een niet-bindende voordracht bij Onze Minister indienen. Herbenoeming in dezelfde functie kan tweemaal en telkens voor ten hoogste vier jaren plaatsvinden.
2.
De voorzitter en de andere leden van het bestuur kunnen door Onze Minister worden geschorst of bij koninklijk besluit worden ontslagen, indien zij niet meer voldoen aan de eisen voor de uitoefening van hun functie of daarin op ernstige wijze zijn tekortgeschoten. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.
3.
Onze Minister draagt zorg voor de mededeling in de Staatscourant van de in dit artikel bedoelde benoemingen, schorsingen en ontslagen.
4.
Voorafgaand aan het opmaken van de voordracht door de raad van toezicht stelt de raad van toezicht, het bestuur gehoord, een functieprofiel op.
5.
De salarissen en de regelingen ten aanzien van pensioen en vergoeding van onkosten van de voorzitter en de andere leden van het bestuur worden vastgesteld door de raad van toezicht en behoeven de instemming van Onze Minister.
1.
De Autoriteit Financiële Markten heeft een raad van toezicht.
2.
De raad van toezicht ziet toe op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken en staat het bestuur met raad ter zijde.
3.
De raad van toezicht bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden. De voorzitter en de andere leden van de raad van toezicht worden door Onze Minister benoemd. Elke benoeming geschiedt voor ten hoogste vier jaren. De raad van toezicht kan voor elke benoeming een niet-bindende voordracht bij Onze Minister indienen. Herbenoeming kan tweemaal en telkens voor ten hoogste vier jaren plaatsvinden.
4.
De voorzitter en de andere leden van de raad van toezicht kunnen door Onze Minister worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.
5.
Onze Minister draagt zorg voor de mededeling in de Staatscourant van de in dit artikel bedoelde benoemingen, schorsingen en ontslagen.
6.
Voorafgaand aan het opmaken van de voordracht door de raad van toezicht stelt de raad van toezicht een functieprofiel op.
1.
De directie en de raad van commissarissen van de Nederlandsche Bank alsmede het bestuur en de raad van toezicht van de Autoriteit Financiële Markten bestaan uit personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat en die geschikt zijn voor de uitoefening van hun functies.
2.
De raad van commissarissen onderscheidenlijk de raad van toezicht maakt een met redenen omklede beoordeling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid.
3.
Er is een profielschets voor de directie en de raad van commissarissen van de Nederlandsche Bank. De profielschets wordt opgesteld door de raad van commissarissen, de directie gehoord, en behoeft de instemming van Onze Minister onderscheidenlijk de aandeelhouder.
4.
Er is een profielschets voor het bestuur en de raad van toezicht van de Autoriteit Financiële Markten. De profielschets wordt opgesteld door de raad van toezicht, het bestuur gehoord, en behoeft de instemming van Onze Minister.
1.
Indien ingevolge deze wet aan de toezichthouder de bevoegdheid wordt toegekend om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen, gaat de toezichthouder daartoe niet over dan nadat hij een daarvoor in aanmerking komende representatieve vertegenwoordiging van onder zijn toezicht staande ondernemingen heeft geraadpleegd.
2.
In geval van bijzondere omstandigheden is de Nederlandsche Bank bevoegd tijdelijke algemeen verbindende voorschriften vast te stellen in het belang van de stabiliteit van het financiële stelsel. Het eerste lid is niet van toepassing.
3.
In geval van bijzondere omstandigheden is de Autoriteit Financiële Markten, mede in het belang van de stabiliteit van het financiële stelsel, bevoegd tijdelijke algemeen verbindende voorschriften vast te stellen ter bevordering van de ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, bedoeld in artikel 1:25. Het eerste lid is niet van toepassing.
4.
De toezichthouder stelt Onze Minister onverwijld in kennis van door hem vastgestelde algemeen verbindende voorschriften.
1.
Indien de door de toezichthouder vastgestelde algemeen verbindende voorschriften naar het oordeel van Onze Minister in strijd zijn met de wet, een verdrag of een bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, en de toezichthouder de geconstateerde onvolkomenheid na overleg niet heeft weggenomen, stelt Onze Minister bij ministeriële regeling regels voor het desbetreffende onderwerp, onder gelijktijdige intrekking van de door de toezichthouder voor het desbetreffende onderwerp vastgestelde algemeen verbindende voorschriften.
2.
Indien de door de toezichthouder vastgestelde algemeen verbindende voorschriften een onredelijke belasting voor de financiële markten tot gevolg hebben, en de toezichthouder de geconstateerde onvolkomenheid na overleg niet heeft weggenomen, kan Onze Minister bij ministeriële regeling regels stellen voor het desbetreffende onderwerp, onder gelijktijdige intrekking van de door de toezichthouder voor het desbetreffende onderwerp vastgestelde algemeen verbindende voorschriften.
3.
Indien Onze Minister op grond van het eerste of tweede lid voorschriften vaststelt doet hij zo spoedig mogelijk een voordracht tot wijziging van de algemene maatregel van bestuur waarin aan de toezichthouder de bevoegdheid is toegekend algemeen verbindende voorschriften vast te stellen.
4.
Indien de door de toezichthouder ingevolge artikel 1:28, tweede of derde lid, vastgestelde algemeen verbindende voorschriften naar het oordeel van Onze Minister in strijd zijn met de wet, een verdrag, een bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie of een onredelijke belasting voor de financiële markten tot gevolg hebben, en de toezichthouder de geconstateerde onvolkomenheid na overleg niet onverwijld heeft weggenomen, kan Onze Minister die algemeen verbindende voorschriften intrekken.
Artikel 1:29a
Bij ministeriële regeling kunnen, met inachtneming van hetgeen dienaangaande in bindende EU-rechtshandelingen is bepaald, regels worden gesteld met betrekking tot door de toezichthouder te publiceren algemene informatie over de wijze van uitoefening van het toezicht op grond van deze wet, met inbegrip van relevante regelgeving.
1.
De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is van toepassing op de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten, met uitzondering van:
a. voor de Autoriteit Financiële Markten: de artikelen 21, 22, 28, eerste lid, en 33;
b. voor de Nederlandsche Bank: de artikelen 21, 22, 28, eerste lid, 32, 33 en 34, eerste lid.
2.
Het eerste lid heeft mede betrekking op de taken die de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten op grond van de daarvoor geldende wettelijke regelingen in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitvoeren.
3.
In afwijking van het eerste en tweede lid is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen niet van toepassing op de taken die de Nederlandsche Bank op grond van de artikelen 3 en 4, eerste lid, onderdelen b en d, van de Bankwet 1998 en artikel 4 van de Wet geldstelsel BES uitvoert.
1.
De toezichthouder legt een voorgenomen statutenwijziging ter voorafgaande instemming voor aan Onze Minister. De artikelen 10:29 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
De instemming, bedoeld in het eerste lid, kan worden geweigerd:
a. indien de statuten na wijziging onvoldoende zijn afgestemd op het in deze wet bepaalde;
b. indien de statuten na wijziging onvoldoende waarborgen bieden voor een onafhankelijke taakvervulling door de toezichthouder;
c. wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
1.
Onze Minister kan aan de toezichthouder de gegevens of inlichtingen vragen die nodig zijn voor een onderzoek naar de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de toezichthouder deze wet uitvoert of heeft uitgevoerd, indien dat ter wille van het toezicht nodig blijkt.
2.
De toezichthouder verstrekt aan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde gegevens of inlichtingen, tenzij het vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betreft in de zin van artikel 1:89, eerste lid, die:
a. betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijke persoon of vennootschap, met uitzondering van gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijke financiële onderneming:
1°. waaraan een vergunning op grond van het Deel Markttoegang financiële ondernemingen is verleend of die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 heeft verkregen of waarvan die vergunning onderscheidenlijk die verklaring is ingetrokken of vervallen; en
2°. ten aanzien waarvan surséance van betaling is verleend, of overeenkomstig afdeling 3.5.5 de noodregeling is uitgesproken of die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden;
b. betrekking hebben op ondernemingen die betrokken zijn of zijn geweest bij een poging een financiële onderneming in staat te stellen haar bedrijf voort te zetten; of
c. zijn ontvangen van een toezichthoudende instantie of zijn verkregen naar aanleiding van een verificatie bij een in een andere staat gelegen bijkantoor van een financiële onderneming met zetel in Nederland, en niet de uitdrukkelijke instemming is verkregen van die toezichthoudende instantie of van de toezichthoudende instantie van de staat waar de verificatie ter plaatse is verricht.
3.
Onze Minister kan een derde opdragen de gegevens of inlichtingen die hem ingevolge het tweede lid zijn verstrekt te onderzoeken en aan hem verslag uit te brengen. Tevens kan Onze Minister de derde die in zijn opdracht handelt, machtigen namens hem gegevens of inlichtingen in te winnen, in welk geval het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing zijn.
4.
Onze Minister gebruikt de gegevens of inlichtingen die hij ingevolge het tweede of derde lid heeft verkregen uitsluitend voor het vormen van zijn oordeel over de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de toezichthouder deze wet uitvoert of heeft uitgevoerd.
5.
Onze Minister en degenen die in zijn opdracht handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het tweede lid ontvangen gegevens of inlichtingen.
6.
Niettegenstaande het vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies aan de beide kamers der Staten-Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin uit het onderzoek openbaar maken.
7.
De Wet openbaarheid van bestuur , de Wet Nationale Ombudsman , en titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing met betrekking tot de in dit artikel bedoelde gegevens of inlichtingen die Onze Minister of de in zijn opdracht werkende derde onder zich heeft.
1.
De toezichthouders werken samen met het oog op de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels opdat deze, voorzover zij betrekking hebben op onderwerpen die zowel tot het prudentieel toezicht als tot het gedragstoezicht behoren, zoveel mogelijk gelijkluidend zijn.
2.
Tot de in het eerste lid bedoelde onderwerpen worden in elk geval gerekend:
a. het gebruik van de bevoegdheden, genoemd in afdeling 1.4.2;
b. het beloningsbeleid, bedoeld in hoofdstuk 1.7;
c. de betrouwbaarheid, bedoeld in de artikelen 3:9 en 4:10;
d. de geschiktheid, bedoeld in de artikelen 3:8 en 4:9;
e. de beheerste en integere bedrijfsvoering, bedoeld in de artikelen 3:17, tweede lid, onderdelen a en b, en 4:14, tweede lid, onderdelen a en b; en
f. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere onderwerpen.
1.
De toezichthouder neemt geen besluit tot het treffen van een in het tweede lid genoemde maatregel dan nadat hij aan de andere toezichthouder een redelijke termijn heeft geboden om daarover zijn zienswijze naar voren te brengen. De eerste volzin is niet van toepassing indien de andere toezichthouder geen toezicht uitoefent op de naleving van deze wet door de desbetreffende persoon of onderneming.
2.
De maatregelen zijn:
a. de benoeming van een curator op grond van artikel 1:76 of een bijzondere bewindvoerder op grond van artikel 1:76a;
b. de intrekking van een vergunning op grond van artikel 1:104, eerste lid, aanhef en onderdeel b, c, d, e, f of j;
d. de aanwijzing op grond van artikel 1:75, strekkende tot het doen heenzenden van een persoon die het beleid van een financiële onderneming bepaalt of mede bepaalt of strekkende tot het doen heenzenden van een persoon die onderdeel is van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van een financiële onderneming; en
e. de intrekking van de aanwijzing op grond van artikel 2:105, vierde lid, indien het een financiële onderneming betreft waarop de Nederlandsche Bank prudentieel toezicht uitoefent.
3.
De zienswijze wordt schriftelijk naar voren gebracht, tenzij onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zich daartegen verzet. In dat geval kan worden volstaan met een mondeling naar voren gebrachte zienswijze, met dien verstande dat deze zo spoedig mogelijk schriftelijk wordt bevestigd. Indien de toezichthouder een besluit als bedoeld in het eerste lid neemt dat afwijkt van de door de andere toezichthouder naar voren gebrachte zienswijze, wordt zulks met de redenen voor de afwijking in de motivering van het besluit vermeld. De zienswijze of de schriftelijke bevestiging van een mondeling gegeven zienswijze vormt een integraal onderdeel van het besluit tot het treffen van een toezichtmaatregel.
4.
Het eerste en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het opstellen van een ontwerpbesluit tot intrekking van een vergunning op grond van artikel 1:104, vijfde lid, het aanvragen van het faillissement op grond van artikel 212k of artikel 213b van de Faillissementswet en het aanvragen van de noodregeling op grond van afdeling 3.5.5.
Artikel 1:47a
De Autoriteit Financiële Markten raadpleegt de Nederlandsche Bank of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, alvorens zij een vergunning verleent aan een beleggingsonderneming die:
a. dochtermaatschappij is van een bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een lidstaat een vergunning is verleend;
b. dochtermaatschappij is van een moedermaatschappij van een bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een lidstaat een vergunning is verleend;
c. onder zeggenschap staat van een persoon die tevens zeggenschap uitoefent over een bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een lidstaat een vergunning is verleend.
1.
De Nederlandsche Bank stelt de Autoriteit Financiële Markten in de gelegenheid advies uit te brengen alvorens zij een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95 verleent, indien de aanvrager:
a. een beheerder van een icbe of een beleggingsonderneming is waaraan door de Autoriteit Financiële Markten een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:69b, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 2:96;
b. de moedermaatschappij is van een beheerder van een icbe of een beleggingsonderneming als bedoeld onder a;
c. een persoon is die zeggenschap heeft over een beheerder van een icbe of een beleggingsonderneming als bedoeld onder a.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het opstellen van een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 15 van de verordening bankentoezicht.
1.
Indien de toezichthouder op grond van deze wet dient te oordelen over de geschiktheid van een persoon die het dagelijks beleid van een bank of verzekeraar bepaalt of zal bepalen of die onderdeel uitmaakt of zal uitmaken van een orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de bank of verzekeraar, vraagt hij onverwijld, onder toezending van de benodigde gegevens, de andere toezichthouder daarover advies.
2.
Indien de toezichthouder voornemens is te oordelen dat een persoon als bedoeld in het eerste lid over de ingevolge deze wet vereiste geschiktheid beschikt, stelt hij, onder toezending van de relevante gegevens, de andere toezichthouder van het voorgenomen oordeel in kennis.
3.
Indien de toezichthouder voornemens is te oordelen dat de betrouwbaarheid buiten twijfel staat van een persoon die het beleid van een financiële onderneming bepaalt, zal bepalen, mede bepaalt of mede zal bepalen of van een persoon die onderdeel uitmaakt of zal uitmaken van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, stelt hij, onder toezending van de relevante gegevens, de andere toezichthouder van het voorgenomen oordeel in kennis.
4.
Nadat de andere toezichthouder, na kennisname van het voorgenomen oordeel als bedoeld in het tweede en derde lid, heeft meegedeeld dat hij geen aanleiding ziet een bindende aanbeveling als bedoeld in artikel 1:49 te doen, kan de toezichthouder het oordeel of een daarmee samenhangend besluit aan de financiële onderneming bekendmaken.
5.
Het vierde lid is niet van toepassing indien de beoordeling geschiedt in het kader van de in artikel 6 van de verordening bankentoezicht bedoelde bijstand aan de Europese Centrale Bank.
1.
Indien de Nederlandsche Bank in het kader van de behandeling van een in artikel 2:3.0b, 2:3.0d, 2:3.0g, 2:3b, 2:13, 2:22, 2:32, 2:33, 2:42, 2:43, 2:54h, 3:33 of 3:110, vierde of vijfde lid, bedoelde aanvraag dient te beoordelen of de aanvrager zal voldoen aan het bij of krachtens het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen bepaalde vraagt zij, alvorens op die aanvraag te beslissen of een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 14 van de verordening bankentoezicht op te stellen, daarover advies aan de Autoriteit Financiële Markten.
2.
Indien de Autoriteit Financiële Markten in het kader van de behandeling van een in artikel 2:67, 2:67b, 2:68, 2:69c of 2:99 bedoelde aanvraag dient te beoordelen of de aanvrager zal voldoen aan het bij of krachtens het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen bepaalde vraagt zij, alvorens te beslissen op die aanvraag, daarover advies aan de Nederlandsche Bank.
3.
De toezichthouder wiens advies als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt gevraagd, brengt het advies schriftelijk uit binnen zes weken na het verzoek.
4.
Indien de Autoriteit Financiële Markten in het kader van een aanvraag van instemming als bedoeld in artikel 2:122, 2:127 of 2:130 of in het kader van een melding van een wijziging als bedoeld in artikel 4:26, eerste of tweede lid, dient te beoordelen of de financiële positie van de aanvrager onderscheidenlijk de betrokken financiële onderneming toereikend is, vraagt zij daarover advies aan de Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank brengt het advies schriftelijk uit binnen drie weken na het verzoek.
5.
Indien de toezichthouder die het advies heeft gevraagd overweegt af te wijken van het advies stelt hij de toezichthouder die het advies heeft gegeven in de gelegenheid om het advies mondeling toe te lichten.
6.
Het advies, bedoeld in het eerste, tweede of vierde lid, maakt deel uit van het besluit ten aanzien van de vergunning of instemming of het in het eerste lid bedoelde ontwerpbesluit.
1.
Indien een toezichthouder, eigener beweging dan wel naar aanleiding van een in kennisstelling als bedoeld in artikel 1:47c, tweede lid, constateert dat een persoon die het dagelijks beleid bepaalt of zal bepalen van een bank of verzekeraar waaraan door de andere toezichthouder of de Europese Centrale Bank een vergunning is of wordt verleend of die onderdeel uitmaakt of zal uitmaken van een orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de bank of verzekeraar, niet of niet langer over de ingevolge deze wet vereiste geschiktheid beschikt, kan hij een bindende aanbeveling doen aan de andere toezichthouder omtrent de inhoud van een te geven oordeel of te nemen besluit inzake de geschiktheid van die persoon dan wel tot het treffen van een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2.
2.
Indien een toezichthouder, eigener beweging dan wel naar aanleiding van een in kennisstelling als bedoeld in artikel 1:47c, derde lid, constateert dat de betrouwbaarheid van een persoon die het beleid bepaalt, zal bepalen, mede bepaalt of mede zal bepalen van een financiële onderneming waaraan door de andere toezichthouder of de Europese Centrale Bank een vergunning is of wordt verleend of van een persoon die onderdeel uitmaakt of zal uitmaken van een orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van die financiële onderneming, niet of niet langer buiten twijfel staat, kan hij een bindende aanbeveling doen aan de andere toezichthouder omtrent de inhoud van een te geven oordeel of te nemen besluit inzake de betrouwbaarheid van die persoon dan wel tot het treffen van een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2.
3.
Een bindende aanbeveling als bedoeld in het eerste en tweede lid is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ingediend, tenzij onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zich daartegen verzet. In dat geval kan worden volstaan met een met redenen omklede mondelinge aanbeveling, met dien verstande dat deze zo spoedig mogelijk schriftelijk wordt bevestigd.
4.
De toezichthouder tot wie de bindende aanbeveling, bedoeld in het eerste en tweede lid, is gericht, geeft daaraan zo spoedig mogelijk uitvoering. De met redenen omklede schriftelijke aanbeveling of de schriftelijke bevestiging van de met redenen omklede mondelinge aanbeveling, vormt een integraal onderdeel van een besluit waarbij uitvoering is gegeven aan die bindende aanbeveling.
5.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de Europese Centrale Bank op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht bevoegd is te besluiten of oordelen over de geschiktheid en betrouwbaarheid van personen als bedoeld in het eerste of tweede lid. Alsdan kan de Autoriteit Financiële Markten haar constatering mededelen aan de Europese Centrale Bank of aan de Nederlandsche Bank een bindende aanbeveling doen omtrent de inhoud van een te geven oordeel in het kader van de in artikel 6 van de verordening bankentoezicht bedoelde bijstand aan de Europese Centrale Bank. De bindende aanbeveling vormt een integraal onderdeel van het te geven oordeel.
Artikel 1:50
Bij ministeriële regeling kunnen met het oog op een goede uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen met betrekking tot financiële markten of op die markten werkzame personen regels worden gesteld met betrekking tot de samenwerking tussen de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.
Artikel 1:50a
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op een goede uitvoering van de in de artikelen 1:24 tot en met 1:25a bedoelde taken nadere regels worden gesteld met betrekking tot de samenwerking tussen de toezichthouders en de samenwerking met de Autoriteit Consument en Markt.
1.
De toezichthouder werkt samen met een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat of een afwikkelingsautoriteit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, indien dat voor het vervullen van zijn taken op grond van deze wet of voor de taakuitoefening van die instantie of autoriteit nodig is.
2.
De toezichthouder neemt bij de uitoefening van zijn taak de gevolgen in overweging die zijn besluiten, met name in noodsituaties, kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel van alle andere betrokken lidstaten, uitgaande van de op het desbetreffende tijdstip beschikbare informatie.
3.
De toezichthouder verstrekt op verzoek van een toezichthoudende instantie of afwikkelingsautoriteit als bedoeld in het eerste lid alle gegevens en inlichtingen die voor de taakuitoefening van die toezichthoudende instantie of afwikkelingsautoriteit nodig zijn.
4.
Indien het verzoek betrekking heeft op een beheerder van een icbe, een beleggingsonderneming of een icbe, kan de Autoriteit Financiële Markten slechts besluiten de verstrekking van gegevens of inlichtingen achterwege te laten, indien:
a. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse soevereiniteit, nationale veiligheid of openbare orde;
b. voor hetzelfde feit en tegen dezelfde persoon in Nederland reeds een gerechtelijke procedure aanhangig is gemaakt;
c. tegen dezelfde persoon en voor hetzelfde feit in Nederland reeds een onherroepelijke vonnis is gewezen.
5.
De Autoriteit Financiële Markten stelt de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat van haar met redenen omklede beslissing, bedoeld in het vierde lid, in kennis.
6.
De Autoriteit Financiële Markten verstrekt op verzoek aan een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat waar een marktexploitant waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend, passende voorzieningen treft om de toegang tot de handel in zijn systeem voor in die lidstaat gevestigde leden of deelnemers op afstand te faciliteren, binnen een redelijke termijn de namen van de leden van of deelnemers aan de desbetreffende gereglementeerde markt.
1.
De Nederlandsche Bank werkt ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.2, samen met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten. In het kader daarvan verstrekt de Nederlandsche Bank aan die toezichthoudende instantie desgevraagd, met inachtneming van artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, alle relevante informatie.
2.
De Nederlandsche Bank verstrekt eigener beweging aan de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten alle essentiële informatie voor de vervulling van hun taak ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.2.
3.
Onder essentiële informatie als bedoeld in het tweede lid, worden in elk geval verstaan gegevens over:
a. de juridische structuur, het bestuur en de organisatiestructuur van de groep, met inbegrip van alle gereguleerde entiteiten, niet-gereguleerde dochterondernemingen en significante bijkantoren die tot de groep behoren, alsmede de toezichthoudende instanties van andere lidstaten die toezicht houden op de gereglementeerde entiteiten van de groep;
b. procedures voor de verzameling van informatie bij de beleggingsondernemingen en banken van de groep, alsmede voor de verificatie van deze informatie;
c. ontwikkelingen bij beleggingsondernemingen, banken of andere ondernemingen van de groep die ernstige nadelige gevolgen voor de beleggingsondernemingen of banken zouden kunnen hebben;
d. belangrijke sancties en bijzondere maatregelen die de Nederlandsche Bank of de toezichthoudende instanties van andere lidstaten ten aanzien van de in afdeling 3.6.2 bedoelde financiële ondernemingen hebben getroffen.
4.
Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse bank die een dochteronderneming is van een EU-moederbeleggingsonderneming of een EU-moederbank en informatie nodig heeft over de invoering van benaderingen of methodieken zoals beschreven ingevolge deze wet en die informatie reeds is verstrekt aan de toezichthoudende instantie die toezicht houdt op die EU-moederbeleggingsonderneming of EU-moederbank richt zij zich eerst tot deze toezichthoudende instantie.
5.
De Nederlandsche Bank overlegt, voordat zij een besluit neemt dat van belang is voor de toezichthoudende taken als bedoeld in afdeling 3.6.2 van een andere betrokken toezichthoudende instantie, met die instantie over:
a. veranderingen in het aandeelhouderschap, de organisatie of de bestuursstructuur van beleggingsondernemingen en banken in de groep; en
b. belangrijke sancties of bijzondere maatregelen.
6.
De Nederlandsche Bank vraagt advies aan de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat die toezicht houdt op geconsolideerde basis, voordat zij een besluit neemt over het opleggen van een sanctie of maatregel als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b.
7.
De Nederlandsche Bank kan het inwinnen van advies als bedoeld in het zesde lid in spoedeisende gevallen achterwege laten. In dat geval deelt zij de toezichthoudende instanties van andere lidstaten haar besluit onverwijld mede.
8.
Indien de Nederlandsche Bank in haar hoedanigheid van centrale bank kennis krijgt van een situatie als bedoeld in artikel 1:93a waarschuwt zij onverwijld de toezichthoudende instantie van de lidstaat die belast is met het toezicht op geconsolideerde basis en deelt zij alle informatie mede die voor de uitoefening van diens taken noodzakelijk is.
1.
De toezichthouder verstrekt eigener beweging aan de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten onverwijld alle informatie die voor de vervulling van de taak van die toezichthoudende instanties op grond van de richtlijn instellingen voor collectieve beleggingen in effecten nodig is.
2.
De Autoriteit Financiële Markten verstrekt onverwijld aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de icbe informatie over onregelmatigheden bij de beheerder met zetel in Nederland van een icbe, die van wezenlijke invloed kunnen zijn op een goede taakuitoefening door de beheerder met betrekking tot de icbe en over het niet voldoen door de beheerder aan hetgeen ingevolge deze wet is bepaald.
3.
De Autoriteit Financiële Markten verstrekt onverwijld aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de beheerder van een icbe informatie over onregelmatigheden bij de icbe met zetel in Nederland, die van wezenlijke invloed kunnen zijn op een goede taakuitoefening door de beheerder met zetel in een andere lidstaat of op het door de beheerder kunnen voldoen aan de eisen van de richtlijn instellingen voor collectieve beleggingen in effecten.
4.
De Autoriteit Financiële Markten stelt de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat in kennis van wijzigingen van de gegevens, bedoeld in artikel 2:122, tweede lid, of van een wijziging van het beleggerscompensatiestelsel.
1.
Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een in Nederland gelegen bijkantoor van een beleggingsonderneming of bank met zetel in een andere lidstaat, kan zij de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat die toezicht houdt op geconsolideerde basis of indien geen toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de desbetreffende beleggingsonderneming of bank verzoeken het bijkantoor als significant aan te merken.
2.
Het verzoek vermeldt de redenen waarom het bijkantoor als significant kan worden aangemerkt, en met name:
a. indien het een bank betreft, of het marktaandeel in deposito’s van het in Nederland gelegen bijkantoor meer dan 2 procent bedraagt;
b. de vermoedelijke gevolgen van een opschorting of beëindiging van de werkzaamheden van een beleggingsonderneming of bank als bedoeld in het eerste lid voor de liquiditeit van de markt en de betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen in Nederland; of
c. de omvang en het belang van het bijkantoor, wat het aantal cliënten betreft, binnen het bancaire of financiële stelsel in Nederland.
3.
Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een beleggingsonderneming of bank met zetel in Nederland of toezicht op geconsolideerde basis houdt op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse bank en een verzoek ontvangt van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat om een in die lidstaat gelegen bijkantoor van deze financiële onderneming als significant aan te merken, neemt zij nadat overeenstemming met de andere betrokken toezichthoudende instanties is bereikt over de kwalificatie van het bijkantoor als significant een besluit over de kwalificatie van een bijkantoor als significant.
4.
Indien binnen twee maanden na een verzoek van de Nederlandsche Bank, bedoeld in het eerste lid, geen besluit over de kwalificatie van een bijkantoor is genomen, beslist de Nederlandsche Bank, uiterlijk twee maanden daarna of het bijkantoor significant is. Bij deze beslissing houdt de Nederlandsche Bank rekening met de standpunten en voorbehouden van de betrokken toezichthoudende instanties.
5.
De Nederlandsche Bank zendt een besluit, bedoeld in het derde en vierde lid, aan de betrokken toezichthoudende instanties.
1.
Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een beleggingsonderneming of bank met zetel in Nederland, zendt zij de toezichthoudende instantie van een lidstaat waar een significant bijkantoor van deze financiële onderneming is gelegen de informatie, bedoeld in artikel 1:51a, derde lid, onderdelen c en d, en voert zij de toezichtactiviteiten, bedoeld in artikel 3:278b, onderdeel c, in samenwerking met die toezichthoudende instantie uit.
2.
Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een in Nederland gelegen significant bijkantoor van een beleggingsonderneming of bank met zetel in een andere lidstaat, werkt zij, in de uitvoering van de toezichttaken, bedoeld in artikel 3:278b, onderdeel c, samen met de toezichthoudende instantie van de zetel van de desbetreffende financiële onderneming.
Artikel 1:51e
Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de samenwerking tussen de toezichthouder en de toezichthoudende instanties van andere lidstaten en de verstrekking van gegevens of inlichtingen door de toezichthouder aan die toezichthoudende instanties.
1.
De toezichthouder kan ten behoeve van de uitvoering van zijn taak op grond van deze paragraaf van een ieder inlichtingen vorderen, indien dat voor de vervulling van de taak van een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat nodig is.
2.
De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1:53
De Nederlandsche Bank vordert de voor het verzekeringsrichtlijngroepstoezicht benodigde inlichtingen slechts rechtstreeks van de ondernemingen in de verzekeringsrichtlijngroep, indien die inlichtingen eerst van de Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar zijn gevorderd, maar niet of niet tijdig zijn verkregen.
Artikel 1:54a
Indien een marktexploitant waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend in een andere lidstaat voorzieningen heeft getroffen waardoor het voor deelnemers of leden van de gereglementeerde markt mogelijk is om vanuit die lidstaat daarop te handelen, en de werkzaamheden van de gereglementeerde markt van aanzienlijk belang zijn voor de werking van de effectenmarkten en de bescherming van de beleggers in die lidstaat, maakt de Autoriteit Financiële Markten, onverminderd artikel 1:51, afspraken met de relevante toezichthoudende instanties in die lidstaat over de uitoefening van haar toezicht.
1.
Indien de Nederlandsche Bank ingevolge afdeling 3.6.2 op geconsolideerde basis toezicht houdt op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse bank richt zij een college van toezichthouders op om de uitoefening van de taken, bedoeld in de artikelen 1:93a en 3:278b te vergemakkelijken, met inachtneming van artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, en te zorgen voor passende coördinatie en samenwerking met relevante toezichthoudende instanties van andere lidstaten.
2.
Onverminderd het eerste lid richt de Nederlandsche Bank, indien zij toezicht houdt op een beleggingsonderneming of bank met zetel in Nederland die in andere lidstaten uitsluitend daar gelegen bijkantoren heeft waarvan ten minste een als significant is aangemerkt, in samenwerking met de betrokken toezichthoudende instanties van de lidstaten waar een significant bijkantoor is gelegen, een college van toezichthouders op om de samenwerking, bedoeld in de artikelen 1:51 en 1:51d, te vergemakkelijken.
3.
De Nederlandsche Bank beslist welke betrokken toezichthoudende instanties deelnemen aan een bijeenkomst of activiteit van het college van toezichthouders.
4.
De Nederlandsche Bank houdt bij haar beslissing, bedoeld in het derde lid, rekening met de relevantie van de te plannen of te coördineren toezichtactiviteit voor de betrokken toezichthoudende instanties en in het bijzonder met de gevolgen die deze beslissing kan hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel in de betrokken lidstaten en met de verplichtingen op grond van artikel 1:51d.
5.
Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een beleggingsonderneming of bank, bedoeld in het tweede lid, stelt zij, met inachtneming van afdeling 1.5.1, de Europese Bankenautoriteit in kennis van de toezichtactiviteiten van het college van toezichthouders, met inbegrip van de toezichtactiviteiten in noodsituaties, en deelt de Europese Bankenautoriteit alle informatie mede die voor de convergentie van het toezicht van bijzonder belang is.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de taken van de Nederlandsche Bank binnen het college van toezichthouders.
Artikel 1:54c
De Nederlandsche Bank neemt deel aan het betrokken college van toezichthouders, indien zij toezicht houdt op een dochteronderneming van een EU-moederbeleggingsonderneming, een EU-moederbank, een financiële EU-moederholding, of een in Nederland gelegen significant bijkantoor van een beleggingonderneming of bank als bedoeld in artikel 1:51c. Zij kan ook deelnemen in haar hoedanigheid van centrale bank.
1.
Indien een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, betaalinstelling, elektronischgeldinstelling, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland een bijkantoor heeft in een andere lidstaat, kan de toezichthouder ten behoeve van het toezicht op de naleving van deze wet door die financiële onderneming:
a. de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat verzoeken om bij het bijkantoor gegevens of inlichtingen te verifiëren; of
b. na kennisgeving aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat zelf bij het bijkantoor gegevens of inlichtingen verifiëren of doen verifiëren.
Indien het een bijkantoor van een bank of beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten betreft, kan de toezichthouder tevens verzoeken om een onderzoek of dat onderzoek zelf verrichten of doen verrichten.
2.
Indien de Nederlandsche Bank ten behoeve van het toezicht op geconsolideerde basis als bedoeld in hoofdstuk 3.6 gegevens of inlichtingen wenst te verifiëren bij een in een andere lidstaat gevestigde onderneming, kan zij ten behoeve van dat toezicht:
a. de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat verzoeken om bij die onderneming gegevens of inlichtingen te verifiëren;
b. na kennisgeving aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat zelf bij die onderneming gegevens of inlichtingen verifiëren of doen verifiëren.
3.
Indien de toezichthouder ten behoeve van het toezicht op een beheerder van een icbe of een icbe, gegevens of inlichtingen wenst te verifiëren of een onderzoek wenst te verrichten bij een in een andere lidstaat gevestigde onderneming kan hij in overeenstemming met de artikelen 6 tot en met 11 van de uitvoeringsverordening instellingen voor collectieve belegging in effecten:
a. de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat verzoeken om bij die onderneming gegevens of inlichtingen te verifiëren of te onderzoeken; of
b. na instemming van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat zelf bij die onderneming gegevens of inlichtingen verifiëren of doen verifiëren of een onderzoek verrichten of doen verrichten.
4.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van betaaldienstagenten en personen aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed door betaalinstellingen of elektronischgeldinstellingen.
5.
Het derde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien beheerders van beleggingsinstellingen en beleggingsinstellingen.
Artikel 1:55a
De Nederlandsche Bank kan de inlichtingen, bedoeld in artikel 1:74, eerste lid, zelf dan wel door middel van de personen, bedoeld in artikel 1:72, eerste lid, ter plaatse verifiëren bij:
a. de aan het verzekeringsrichtlijntoezicht, bedoeld in artikel 3:282, onderworpen verzekeraar;
b. verbonden ondernemingen van deze verzekeraar;
c. de moederondernemingen van deze verzekeraar; of
d. verbonden ondernemingen van een moederonderneming van deze verzekeraar.
1.
Indien een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, betaaldienstverlener, elektronischgeldinstelling, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat een bijkantoor heeft in Nederland, kan de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat, na de toezichthouder in kennis te hebben gesteld, bij het bijkantoor gegevens of inlichtingen verifiëren die nodig zijn voor de uitoefening van het toezicht op die beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, betaaldienstverlener, elektronischgeldinstelling, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar. Indien het een bijkantoor van een bank of beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten of een bijkantoor van een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar in de zin van de richtlijn solvabiliteit II betreft, kan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat tevens een onderzoek verrichten.
2.
De toezichthoudende instantie van de andere lidstaat kan voorts de toezichthouder verzoeken bij het bijkantoor gegevens of inlichtingen te verifiëren die nodig zijn voor de uitoefening van het toezicht op die beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, betaaldienstverlener, elektronischgeldinstelling, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar. De toezichthouder geeft aan dit verzoek gevolg, of stelt de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat in de gelegenheid om bij het bijkantoor gegevens of inlichtingen te verifiëren of te doen verifiëren. Indien het een bijkantoor van een bank of beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten betreft, kan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat tevens verzoeken om een onderzoek en in de gelegenheid worden gesteld om een onderzoek te verrichten of doen verrichten.
3.
Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ten behoeve van het toezicht op de naleving van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten of de richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen bij een in Nederland gevestigde onderneming gegevens of inlichtingen wenst te verifiëren of een onderzoek te verrichten, kan zij de Autoriteit Financiële Markten verzoeken dat te doen. De Autoriteit Financiële Markten geeft aan dit verzoek gevolg of geeft de toezichthoudende instantie gelegenheid gegevens of inlichtingen te verifiëren, te doen verifiëren of een onderzoek te verrichten of doen verrichten.
4.
Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ten behoeve van het toezicht op geconsolideerde basis op een bank met zetel in die lidstaat gegevens of inlichtingen wenst te verifiëren bij een in Nederland gevestigde onderneming, kan zij de Nederlandsche Bank verzoeken dat te doen. De Nederlandsche Bank geeft aan dit verzoek gevolg, of geeft de toezichthoudende instantie gelegenheid om de gegevens of inlichtingen te verifiëren of te doen verifiëren.
5.
Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ten behoeve van het toezicht op een verzekeringsrichtlijngroep gegevens of inlichtingen wenst te verifiëren bij een onderneming met zetel in Nederland die deel uitmaakt van die verzekeringsrichtlijngroep, verricht de Nederlandsche Bank een door die toezichthoudende instantie verzochte verificatie of doet zij die verificatie verrichten binnen het kader van haar bevoegdheden of verleent zij toestemming aan die toezichthoudende instantie om de verificatie zelf te verrichten of te doen verrichten. De toezichthoudende instantie van de andere lidstaat kan aan de verificatie deelnemen indien zij die niet zelf verricht. De Nederlandsche Bank stelt de groepstoezichthouder in kennis van het gevolg dat aan het verzoek tot verificatie is gegeven.
6.
De toezichthouder kan ten behoeve van een verificatie of onderzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid bij het bijkantoor onderscheidenlijk bij de onderneming inlichtingen vorderen. De artikelen 5:13, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
7.
Het eerste, tweede en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van betaaldienstagenten van betaaldienstverleners met zetel in een andere lidstaat, die beschikken over een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning voor het verlenen van betaaldiensten, en personen aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed door betaaldienstverleners met zetel in een andere lidstaat, die beschikken over een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning voor het verlenen van betaaldiensten.
8.
Het eerste, tweede en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van agenten van elektronischgeldinstellingen met zetel in een andere lidstaat die beschikken over een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning die het toestaat betaaldiensten te verlenen, en personen aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed door elektronischgeldinstellingen met zetel in een andere lidstaat.
9.
Het eerste, tweede en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op verzekeraars met zetel in een andere lidstaat die werkzaamheden hebben uitbesteed aan een persoon die in Nederland is gevestigd.
10.
Indien twee of meer toezichthoudende instanties gezamenlijk bij een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar gegevens of inlichtingen verifiëren of een onderzoek verrichten als bedoeld in het eerste lid, kan de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen deelnemen aan een inspectie ter plaatse.
1.
Indien een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat een bijkantoor heeft in Nederland, kan de Autoriteit Financiële Markten, op verzoek van de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat, bij het bijkantoor door een deskundige gegevens of inlichtingen doen verifiëren of een onderzoek doen verrichten.
2.
Indien een beleggingsonderneming met zetel in Nederland een lid op afstand is van een gereglementeerde markt waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend, kan de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat, na kennisgeving aan de Autoriteit Financiële Markten, zelf bij dit lid gegevens of inlichtingen verifiëren of doen verifiëren of een onderzoek verrichten.
1.
De Autoriteit Financiële Markten kan slechts weigeren te voldoen aan een verzoek om samenwerking bij het verrichten van een onderzoek of aan een verzoek, als bedoeld in artikel 1:56, voor zover het betreft een verzoek met betrekking tot een beheerder van een icbe, een beleggingsonderneming of een icbe, of artikel 1:56a, indien:
a. het onderzoek of de verificatie van gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse soevereiniteit, de nationale veiligheid of de openbare orde;
b. voor hetzelfde feit en tegen dezelfde persoon in Nederland reeds een gerechtelijke procedure aanhangig is gemaakt;
c. tegen dezelfde persoon en voor hetzelfde feit in Nederland reeds een onherroepelijke vonnis is gewezen.
2.
De Autoriteit Financiële Markten stelt de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat van haar met redenen omklede beslissing in kennis.
1.
Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.4, verzoekt gegevens of inlichtingen te verifiëren betreffende een richtlijngroepslid met zetel in Nederland, geeft de Nederlandsche Bank aan dit verzoek gevolg of stelt zij de betrokken toezichthoudende instantie in de gelegenheid om de gegevens of inlichtingen te verifiëren of te doen verifiëren.
2.
De Nederlandsche Bank kan ten behoeve van een verificatie als bedoeld in het eerste lid inlichtingen vorderen. De artikelen 5:13, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een andere lidstaat, een beheerder van een icbe met zetel in een andere lidstaat, een bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die vanuit een bijkantoor in Nederland zijn onderscheidenlijk haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent dan wel diensten verricht naar Nederland, geen gevolg geeft aan een door de toezichthouder gegeven aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, stelt de toezichthouder de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat daarvan in kennis.
2.
De toezichthouder kan, onverminderd de artikelen 1:79 en 1:80, en na de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft daarvan in kennis te hebben gesteld, het besluit nemen dat de betrokken financiële onderneming geen nieuwe overeenkomsten in Nederland mag afsluiten, indien deze niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald:
a. in weerwil van de maatregelen, getroffen door de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft;
b. in het geval deze maatregelen ontoereikend zijn; of
c. in het geval de toezichthoudende instantie, bedoeld in onderdeel a, geen maatregelen heeft getroffen.
3.
De toezichthouder kan, onverminderd de artikelen 1:79 en 1:80, en na de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder van een beleggingsinstelling of de beheerder van een icbe zijn zetel heeft daarvan in kennis te hebben gesteld, het besluit nemen dat de betrokken beheerder van een beleggingsinstelling of beheerder van een icbe niet langer een bepaalde beleggingsinstelling met zetel in Nederland onderscheidenlijk een bepaalde icbe met zetel in Nederland mag beheren, indien deze niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald:
a. in weerwil van de maatregelen, getroffen door de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder van een beleggingsinstelling of de beheerder van een icbe zijn zetel heeft;
b. in het geval deze maatregelen ontoereikend zijn; of
c. in het geval de toezichthoudende instantie, bedoeld in onderdeel a, geen maatregelen heeft getroffen.
4.
De toezichthouder doet van een op grond van het tweede en derde lid genomen besluit mededeling in de Staatscourant zodra de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, zodra onherroepelijk op het beroep is beslist.
5.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op:
a. bemiddelaars in verzekeringen met zetel in een andere lidstaat;
b. betaaldienstverleners, met dien verstande dat onder bijkantoor mede wordt verstaan betaaldienstagent of persoon aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed;
c. elektronischgeldinstellingen met zetel in een andere lidstaat, met dien verstande dat onder bijkantoor mede wordt verstaan betaaldienstagent of persoon aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed;
d. financiëledienstverleners met zetel in een andere lidstaat die het bedrijf van financiële instelling, bank of verzekeraar uitoefenen; en
e. herverzekeringsbemiddelaars met zetel in een andere lidstaat.
6.
Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op beheerders van beleggingsinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is waarbij een andere lidstaat als referentielidstaat in overeenstemming met hoofdstuk VII van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen is vastgesteld.
1.
Indien een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat die door middel van dienstverrichting of vanuit een bijkantoor in Nederland beleggingsdiensten verleent of beleggingsactiviteiten verricht in Nederland niet voldoet aan de op grond van het Deel Gedragstoezicht Financiële Ondernemingen of het Deel Gedragstoezicht Financiële Markten opgelegde verplichtingen, stelt de toezichthouder de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat daarvan in kennis.
2.
De toezichthouder kan, onverminderd de artikelen 1:79 en 1:80, en na de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beleggingsonderneming haar zetel heeft daarvan in kennis te hebben gesteld, het besluit nemen dat de beleggingsonderneming geen nieuwe overeenkomsten in Nederland mag afsluiten, indien zij blijft handelen op een wijze die de belangen van beleggers of de ordelijke werking van de financiële markten kennelijk schaadt:
a. in weerwil van de maatregelen, getroffen door de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft;
b. in het geval deze maatregelen ontoereikend zijn; of
c. in het geval de toezichthoudende instantie, bedoeld in onderdeel a, geen maatregelen heeft getroffen.
3.
Artikel 1:58, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat die vanuit een bijkantoor in Nederland beleggingsdiensten verleent of beleggingsactiviteiten verricht geen gevolg geeft aan een door de toezichthouder gegeven aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, stelt de toezichthouder de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat daarvan in kennis.
2.
In het geval, bedoeld in het eerste lid, kan de toezichthouder tevens het besluit nemen dat de betrokken beleggingsonderneming geen nieuwe overeenkomsten in Nederland mag afsluiten, onverminderd de artikelen 1:79 en 1:80.
3.
Artikel 1:58, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien een marktexploitant met zetel in een andere lidstaat die zijn voorzieningen ter beschikking stelt voor in Nederland gevestigde leden of deelnemers op afstand niet voldoet aan de op grond van het Deel Gedragstoezicht Financiële Ondernemingen of het Deel Gedragstoezicht Financiële Markten opgelegde verplichtingen, stelt de toezichthouder de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat daarvan in kennis.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat die in Nederland een multilaterale handelsfaciliteit exploiteert.
3.
De toezichthouder kan, onverminderd de artikelen 1:79 en 1:80, en na de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beleggingsonderneming of de marktexploitant haar onderscheidenlijk zijn zetel heeft daarvan in kennis te hebben gesteld, het besluit nemen dat de betrokken beleggingsonderneming of marktexploitant haar onderscheidenlijk zijn voorzieningen niet beschikbaar mag stellen voor in Nederland gevestigde leden of deelnemers op afstand, indien zij onderscheidenlijk hij blijft handelen op een wijze die de belangen van beleggers, of de ordelijke werking van de financiële markten kennelijk schaadt:
a. in weerwil van de maatregelen, getroffen door de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij onderscheidenlijk hij haar zetel heeft;
b. in het geval deze maatregelen ontoereikend zijn; of
c. in het geval de toezichthoudende instantie, bedoeld in onderdeel a, geen maatregelen heeft getroffen.
4.
Artikel 1:58, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien de toezichthouder een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75 geeft aan een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor zijn bedrijf uitoefent of diensten verricht naar Nederland, stelt de toezichthouder tegelijkertijd de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat daarvan in kennis.
2.
Artikel 1:58, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien de Nederlandsche Bank groepstoezichthouder is, kan zij jegens een gemengde financiële holding of verzekeringsholding met zetel in Nederland die deel uitmaakt van een verzekeringsrichtlijngroep artikel 1:75 toepassen indien die holding of een van de verzekeraars die deel uitmaken van die groep in strijd handelt met het bepaalde in hoofdstuk 3.6. Artikel 1:75 is eveneens van toepassing indien aan bedoelde bepalingen weliswaar wordt voldaan maar de solvabiliteit toch in gevaar zou kunnen worden gebracht dan wel de intragroepsovereenkomsten en -posities of de risicoconcentraties de financiële positie van de verzekeraars in die groep bedreigen.
2.
Indien de Nederlandsche Bank geen groepstoezichthouder is, kan zij op verzoek van de groepstoezichthouder jegens een gemengde financiële holding of verzekeringsholding met zetel in Nederland die deel uitmaakt van een verzekeringsrichtlijngroep de artikelen 1:75, 1:79 tot en met 1:81, 1:85 en het bepaalde in hoofdstuk 3.6. overeenkomstig toepassen indien een van de verzekeraars die deel uitmaken van die groep in strijd handelt met voorschriften van andere lidstaten die strekken tot uitvoering van het bepaalde in hoofdstuk II van de richtlijn solvabiliteit II. Artikel 1:75 is eveneens van overeenkomstige toepassing indien aan bedoelde bepalingen weliswaar wordt voldaan maar de solvabiliteit toch in gevaar zou kunnen worden gebracht dan wel de intragroepsovereenkomsten en -posities of de risicoconcentraties de financiële positie van de verzekeraars in die groep bedreigen.
1.
Indien een beheerder van een belegginginstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, betaalinstelling, elektronischgeldinstelling, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar, premiepensioeninstelling of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat zijn onderscheidenlijk haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent dan wel diensten verricht naar een andere lidstaat niet voldoet aan in die andere lidstaat geldende wettelijke voorschriften, geeft de toezichthouder na daartoe een kennisgeving van de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat te hebben ontvangen, zo spoedig mogelijk een aanwijzing aan de betrokken beheerder van een belegginginstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, betaalinstelling, elektronischgeldinstelling, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar, premiepensioeninstelling of schadeverzekeraar om binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn de in de aanwijzingsbeschikking bepaalde gedragslijn te volgen, ten einde de strijdigheid met de in die andere lidstaat geldende wettelijke voorschriften te beëindigen.
2.
Indien niet of onvoldoende gevolg is gegeven aan de aanwijzing, kan de toezichthouder, na die toezichthoudende instantie daarvan in kennis te hebben gesteld, het besluit nemen dat de betrokken beheerder van een belegginginstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, betaalinstelling, elektronischgeldinstelling, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar, premiepensioeninstelling of schadeverzekeraar geen nieuwe overeenkomsten in die andere lidstaat mag afsluiten.
3.
De toezichthouder doet aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat zo spoedig mogelijk mededeling van de maatregelen genomen op grond van het eerste of tweede lid.
4.
Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien er een wezenlijk risico bestaat dat een bank als bedoeld in het eerste lid niet langer zal voldoen aan de wettelijke voorschriften, bedoeld in dat lid.
5.
Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van betaaldienstagenten en personen aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed door betaalinstellingen of elektronischgeldinstellingen.
1.
De Autoriteit Financiële Markten stelt een feeder-icbe met zetel in Nederland onverwijld in kennis van de genomen besluiten, getroffen maatregelen en geconstateerde overtredingen van hetgeen ingevolge de artikelen 4:57a tot en met 4:57c, 4:61, 4:61a en 4:61b, is bepaald en alle meldingen op grond van artikel 4:27 die betrekking hebben op de master-icbe met zetel in Nederland waarin de feeder-icbe deelneemt of, indien van toepassing, de beheerder, bewaarder of accountant van de master-icbe.
2.
De Autoriteit Financiële Markten doet aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de feeder-icbe onverwijld mededeling van de genomen besluiten, getroffen maatregelen en geconstateerde overtredingen van hetgeen ingevolge de artikelen 4:57a tot en met 4:57c, 4:61, 4:61a en 4:61b, is bepaald en alle meldingen op grond van artikel 4:27 die betrekking hebben op de master-icbe met zetel in Nederland of, indien van toepassing, haar accountant, beheerder, of bewaarder. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de feeder-icbe.
1.
De Autoriteit Financiële Markten raadpleegt de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat of de Europese Centrale Bank alvorens een vergunning wordt verleend aan een beheerder van een beleggingsinstelling of een beheerder van een icbe die:
a. een dochtermaatschappij is van een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;
b. een dochtermaatschappij is van een moedermaatschappij van een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;
c. onder zeggenschap staat van een persoon die tevens zeggenschap uitoefent over een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend.
2.
De Autoriteit Financiële Markten raadpleegt de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat of de Europese Centrale Bank alvorens een vergunning wordt verleend aan een beleggingsonderneming die:
a. een dochtermaatschappij is van een beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;
b. een dochtermaatschappij is van een moedermaatschappij van een beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;
c. onder zeggenschap staat van een persoon die tevens zeggenschap uitoefent over een beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend.
3.
De Nederlandsche Bank raadpleegt de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat alvorens een vergunning wordt verleend aan een bank die:
a. een dochtermaatschappij is van een bank, beleggingsonderneming of verzekeraar waaraan een vergunning is verleend door of die onder direct toezicht staat van die toezichthoudende instantie;
b. een dochtermaatschappij is van een moedermaatschappij van een bank, beleggingsonderneming of verzekeraar waaraan een vergunning is verleend door of die onder direct toezicht staat van die toezichthoudende instantie;
c. onder zeggenschap staat van een persoon die tevens zeggenschap uitoefent over een bank, beleggingsonderneming of verzekeraar waaraan een vergunning is verleend door of die onder direct toezicht staat van die toezichthoudende instantie.
4.
De Nederlandsche Bank raadpleegt de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat alvorens een vergunning als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn solvabiliteit II wordt verleend aan een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar die:
a. een dochtermaatschappij is van een beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;
b. een dochtermaatschappij is van een moedermaatschappij van een beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in de andere lidstaat een vergunning is verleend;
c. onder zeggenschap staat van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die tevens zeggenschap uitoefent over een beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend.
1.
De Autoriteit Financiële Markten raadpleegt de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de beheerder van een icbe alvorens zij besluit niet in te stemmen met de aanvraag, bedoeld in artikel 2:72, tweede lid.
2.
De Autoriteit Financiële Markten verstrekt binnen tien werkdagen op verzoek van de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar een beheerder van een icbe met zetel in Nederland voornemens is een icbe te beheren nadere informatie met betrekking tot:
a. de reikwijdte van de verleende vergunning aan de beheerder;
b. afspraken met betrekking tot het uitbesteden van werkzaamheden, bedoeld in artikel 4:16; of
c. de overeenkomst inzake beheer en bewaring, bedoeld in artikel 4:43.
1.
De toezichthouder stelt de toezichthoudende instanties van de lidstaten waar een financiële onderneming met zetel in Nederland vanuit een bijkantoor haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent dan wel waarnaar een financiële onderneming diensten verricht zo spoedig mogelijk in kennis van de intrekking van de aan die financiële onderneming verleende vergunning, bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, 2:69b of 2:96.
2.
De toezichthouder stelt de toezichthoudende instanties van de lidstaten in kennis van de intrekking van een aan een verzekeraar met zetel in Nederland verleende vergunning, bedoeld in artikel 2:26a, eerste lid, of 2:27, eerste lid.
3.
De Autoriteit Financiële Markten raadpleegt de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder van een icbe met zetel in Nederland vanuit een bijkantoor of via het verrichten van diensten zijn werkzaamheden verricht alvorens de vergunning van de beheerder van een icbe, bedoeld in artikel 2:69b, in te trekken.
4.
De Autoriteit Financiële Markten stelt de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder van een icbe vanuit een bijkantoor of via het verrichten van diensten zijn werkzaamheden verricht, in kennis van een wijziging van de aan de beheerder van een icbe verleende vergunning en van eventuele beperkingen met betrekking tot de typen icbe’s die de beheerder van een icbe mag beheren.
5.
De Autoriteit Financiële Markten stelt de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar rechten van deelneming in een icbe met zetel in Nederland vanuit een bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten worden aangeboden en, indien de beheerder van een icbe zijn zetel in een andere lidstaat heeft, de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de beheerder van een icbe in kennis van de intrekking van een verleende vergunning als bedoeld in artikel 2:69b en van andere maatregelen die jegens de icbe zijn genomen.
6.
Indien een financiële onderneming met zetel in een andere lidstaat vanuit een bijkantoor in Nederland haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent dan wel diensten verricht naar Nederland en de toezichthoudende instantie van die lidstaat de toezichthouder in kennis heeft gesteld van de intrekking van de vergunning van die financiële onderneming door die toezichthoudende instantie, maakt de toezichthouder deze kennisgeving openbaar.
Artikel 1:62
De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat in de gelegenheid advies uit te brengen alvorens een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95 wordt verleend, indien de aanvrager:
a. een beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar is waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;
b. de moedermaatschappij is van een beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld onder a; of
c. een persoon is die anderszins zeggenschap heeft over een beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld onder a.
1.
De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instantie van de lidstaat, bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, in de gelegenheid advies uit te brengen alvorens zij een ontheffing als bedoeld in dat artikel verleent aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar.
2.
Alvorens een ontheffing als bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, in te trekken, verzoekt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat die aan dezelfde financiële onderneming een overeenkomstige ontheffing heeft verleend, deze ontheffing in te trekken op het door de toezichthouder voorgestelde tijdstip.
3.
Indien de toezichthoudende instantie van de lidstaat, bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, hierom verzoekt, trekt de Nederlandsche Bank een ontheffing als bedoeld in dat artikel in op het door die toezichthoudende instantie voorgestelde tijdstip.
4.
Nadat de Nederlandsche Bank een ontheffing als bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, heeft verleend of ingetrokken, stelt zij de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat hiervan op de hoogte.
Artikel 1:64
Indien een financiële instelling met zetel in Nederland die een verklaring van ondertoezichtstelling heeft niet langer voldoet aan artikel 3:110, derde tot en met zesde lid, stelt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instanties van andere lidstaten waar die financiële instelling vanuit een bijkantoor haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent, dan wel waarnaar zij diensten verricht, daarvan in kennis.
Artikel 1:64a
De Nederlandsche Bank stelt de desbetreffende toezichthoudende instanties van de andere lidstaten in kennis van een vergunning die ingevolge deze wet voor het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar is verleend aan een dochtermaatschappij van een onderneming waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is. In een kennisgeving als bedoeld in de vorige volzin wordt de structuur van de groep vermeld.
Artikel 1:64b
De Nederlandsche Bank stelt de desbetreffende toezichthoudende instanties van de andere lidstaten in kennis van een verleende verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95 voor een gekwalificeerde deelneming in een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, indien door de gekwalificeerde deelneming de herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar een dochteronderneming wordt van een onderneming waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is.
1.
De toezichthouder kan aan een toezichthoudende instantie of een bij afwikkeling betrokken autoriteit van een staat die geen lidstaat is, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verstrekken, voor zover de uitwisseling voor de taakuitoefening van die instantie of autoriteit nodig is. Artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan vertrouwelijke gegevens of inlichtingen met betrekking tot een beleggingsonderneming, een multilaterale handelsfaciliteit of een marktexploitant verstrekken aan de volgende personen of instanties in een staat die geen lidstaat is:
a. een persoon die in die staat is belast met de wettelijke controle van de jaarrekening van financiële ondernemingen, of met het beheer van compensatiestelsels, voorzover de verstrekking geschiedt ten behoeve van de uitoefening van de taken van de desbetreffende persoon;
b. een instantie die in die staat is belast met het toezicht op personen die zijn belast met de wettelijke controle van de jaarrekening van een financiële onderneming;
c. een persoon die in die staat is betrokken bij de liquidatie en het faillissement van een beleggingsonderneming of een soortgelijke procedure;
d. een instantie die in die staat is belast met het toezicht op personen die zijn betrokken bij de liquidatie en het faillissement van beleggingsondernemingen en andere soortgelijke procedures.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan slechts toepassing geven aan het tweede lid indien met betrekking tot de gegevens en inlichtingen volgens het recht van de desbetreffende staat ten minste gelijkwaardige waarborgen gelden ten aanzien van geheimhouding als op grond van artikel 1:90, eerste lid, en voor zover de uitwisseling ten behoeve van de uitoefening van de taken door de desbetreffende persoon of instantie geschiedt.
4.
Voor zover de gegevens en inlichtingen, als bedoeld in het tweede lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie van een staat die geen lidstaat is, verstrekt de Autoriteit Financiële Markten deze niet aan een persoon of instantie als bedoeld in het tweede lid, tenzij de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens en inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens en inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens en inlichtingen zijn verstrekt.
5.
De toezichthouder zendt onverwijld nadat met een instantie of autoriteit als bedoeld in het eerste lid of een persoon of instantie als bedoeld in het tweede lid een overeenkomst is gesloten teneinde gegevens en inlichtingen te kunnen uitwisselen, een afschrift van de overeenkomst aan Onze Minister.
6.
Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met vierde lid.
1.
Indien een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is bij het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een andere lidstaat geen gevolg geeft aan een door de Nederlandsche Bank gegeven aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, stelt deze de toezichthoudende instantie van die lidstaat daarvan in kennis.
2.
Artikel 1:58, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien een clearinginstelling of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een andere staat geen gevolg geeft aan een door de toezichthouder gegeven aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, kan de toezichthouder indien dat noodzakelijk is, het besluit nemen dat de betrokken clearinginstelling of natura-uitvaartverzekeraar geen nieuwe overeenkomsten in Nederland mag afsluiten door middel van het verrichten van diensten, onverminderd de artikelen 1:79 en 1:80.
2.
Artikel 1:58, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
De toezichthouder kan voor de uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen, dan wel voor de uitvoering van met toezichthoudende instanties gesloten overeenkomsten tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen als bedoeld in artikel 1:65, van een ieder inlichtingen vorderen.
2.
De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
De toezichthouder werkt samen met de Europese Commissie, de Europese toezichthoudende autoriteiten, de Europese Centrale Bank in haar hoedanigheid van toezichthoudende autoriteit, de Afwikkelingsraad, het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten en het Europees Comité voor systeemrisico's, indien dat voor de vervulling van zijn taak op grond van deze wet of de vervulling van de taken van die instanties nodig is.
2.
De toezichthouder verstrekt met inachtneming van artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, de Europese Commissie, de Europese toezichthoudende autoriteiten, de Europese Centrale Bank in haar hoedanigheid van toezichthoudende autoriteit, de Afwikkelingsraad, het Gemengd Comité en het Europees Comité voor systeemrisico's alle gegevens en inlichtingen die voor de vervulling van hun taken nodig zijn.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de samenwerking en geschillenbeslechting binnen het Europees Systeem voor financieel toezicht en de verstrekking van gegevens en inlichtingen aan tot dat systeem behorende instanties, de Europese Centrale Bank in haar hoedanigheid van toezichthoudende autoriteit, de Afwikkelingsraad, of de Europese Commissie.
1.
De toezichthouder kan ten behoeve van de uitvoering van zijn taak op grond van artikel 1:69 van een ieder inlichtingen vorderen, indien dat voor de vervulling van een taak van de Europese Commissie, de Europese toezichthoudende autoriteiten, de Europese Centrale Bank in haar hoedanigheid van toezichthoudende autoriteit, de Afwikkelingsraad, het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten of het Europees Comité voor systeemrisico’s nodig is.
2.
De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Met het verlenen van bijstand bij onderzoeken of inspecties als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van de verordening bankentoezicht en de artikelen 35 en 36 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme zijn belast de op grond van artikel 1:72 door de Nederlandsche Bank aangewezen personen. Zij zijn bevoegd van een ieder medewerking aan bedoelde onderzoeken en inspecties te vorderen.
2.
De in het eerste lid bedoelde personen zijn tevens bevoegd bedrijfsruimten, boeken of bescheiden te verzegelen.
1.
Met het toezicht op de naleving van de bij en krachtens deze wet gestelde regels zijn belast de bij besluit van de toezichthouder aangewezen personen.
2.
Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
1.
De personen, bedoeld in artikel 1:72, eerste lid, beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.
Voorzover de door de Autoriteit Financiële Markten op grond van artikel 1:72 aangewezen personen voor het uitoefenen van het gedragstoezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Nederlandsche Bank een vergunning heeft verleend, gegevens nodig hebben over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:17, tweede lid, onderdeel a of b, maken deze personen geen gebruik van hun bevoegdheden op grond van de artikelen 5:15, 5:16 of 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht, dan nadat de Nederlandsche Bank is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Nederlandsche Bank niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
3.
Voorzover de door de Nederlandsche Bank op grond van artikel 1:72 aangewezen personen voor het uitoefenen van het prudentieel toezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Autoriteit Financiële Markten een vergunning heeft verleend, gegevens nodig hebben over aspecten van de bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 4:14, tweede lid, onderdeel a of b, maken de door de Nederlandsche Bank op grond van artikel 1:72 aangewezen personen geen gebruik van hun bevoegdheden op grond van de artikelen 5:15, 5:16 of 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht, dan nadat de Autoriteit Financiële Markten is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Autoriteit Financiële Markten niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
4.
Van het tweede en derde lid kan, na overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is van een redelijk vermoeden van een overtreding van het bij of krachtens deze wet gestelde en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.
De toezichthouder kan ten behoeve van de uitoefening van een taak ingevolge deze wet van een ieder inlichtingen vorderen.
2.
De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
3.
Voorzover de Autoriteit Financiële Markten voor het uitoefenen van het gedragstoezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Nederlandsche Bank een vergunning heeft verleend, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:17, tweede lid, onderdeel a en b, vordert de Autoriteit Financiële Markten geen inlichtingen, dan nadat de Nederlandsche Bank is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Nederlandsche Bank niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
4.
Voorzover de Nederlandsche Bank voor het uitoefenen van het prudentieel toezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Autoriteit Financiële Markten een vergunning heeft verleend, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 4:14, tweede lid, onderdeel a of b,vordert de Nederlandsche Bank geen inlichtingen, dan nadat de Autoriteit Financiële Markten is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Autoriteit Financiële Markten niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
5.
Van het derde en vierde lid kan, na overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is van een redelijk vermoeden van een overtreding van de regels bij of krachtens deze wet gesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.
De toezichthouder of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, kan een persoon die niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om binnen een door de toezichthouder, onderscheidenlijk de Europese Centrale Bank, gestelde redelijke termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.
a. [vervallen;]
b. [vervallen;]
c. [vervallen;]
d. [vervallen;]
e. [vervallen;]
f. [vervallen;]
g. [vervallen;]
h. de aan het hoofd van een groep als bedoeld in artikel 1:114 staande groepsmaatschappij.
2.
De Nederlandsche Bank of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, kan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid eveneens aan een financiële onderneming geven indien zij tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit of de liquiditeit, onderscheidenlijk de technische voorzieningen, van die financiële onderneming in gevaar kan brengen.
3.
Een aanwijzing op grond van het eerste of tweede lid aan een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2, of overeenkomstig artikel 30 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingondernemingen aan een EU-moederonderneming kan strekken tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 27, eerste lid, onderdelen a, b, d, e, f, of h, of artikel 28 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
4.
Een op grond van het eerste of tweede lid aan een persoon gegeven aanwijzing strekt niet tot aantasting van overeenkomsten tussen die persoon en derden.
4.
Het derde lid is niet van toepassing op overeenkomsten tussen een financiële onderneming of een aan het hoofd van een groep als bedoeld in artikel 1:114 staande groepsmaatschappij en een onder haar verantwoordelijkheid werkzame natuurlijk persoon, voor zover de aanwijzing betrekking heeft op Hoofdstuk 1.7.
1.
De toezichthouder of, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, de Europese Centrale Bank kan bij overtreding door een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2, of overeenkomstig artikel 30 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingondernemingen door een EU-moederonderneming van voorschriften gesteld bij of krachtens:
het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen of de verordening kapitaalvereisten, indien overtreding van het voorschrift is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid; of
de artikelen 3 tot en met 7, 14 tot en met 17 en 24, 25 en 26 van de verordening markten voor financiële instrumenten;
de volgende maatregelen treffen ten aanzien van die bank of beleggingsonderneming:
a. voorschrijven dat bepaalde besluiten ter goedkeuring aan de algemene vergadering worden voorgelegd, of, indien daaraan niet binnen de gestelde termijn wordt voldaan, deze zelf daartoe bijeenroepen;
b. vereisen dat de juridische of operationele structuur van de onderneming wordt gewijzigd.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de overtreding in de nabije toekomst waarschijnlijk is wegens een snel verslechterende financiële toestand van de onderneming, te beoordelen met inachtneming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
1.
De toezichthouder kan besluiten een of meer personen te benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een financiële onderneming indien die financiële onderneming niet voldoet aan hetgeen ingevolge deze wet is bepaald.
2.
Het besluit ingevolge het eerste lid wordt slechts genomen:
a. nadat door de financiële onderneming niet of niet volledig binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, eerste lid, gevolg is gegeven; of
b. indien de in het eerste lid bedoelde overtreding een adequate functionering van de financiële onderneming ernstig in gevaar brengt en die financiële onderneming voorafgaand in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit; of
c. indien de in het eerste lid bedoelde overtreding de belangen van consumenten of, indien het financiële instrumenten of verzekeringen betreft, de belangen van cliënten met uitzondering van professionele beleggers ernstig in gevaar brengt en die financiële onderneming voorafgaand in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit.
3.
Onverminderd het eerste en tweede lid kan de Nederlandsche Bank besluiten een of meer personen te benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een financiële onderneming indien zij bij die financiële onderneming tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit of de liquiditeit, onderscheidenlijk de technische voorzieningen, van die financiële onderneming in gevaar kunnen brengen.
4.
Het besluit ingevolge het derde lid wordt slechts genomen:
a. nadat door de financiële onderneming niet of niet volledig binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, tweede lid, gevolg is gegeven; of
b. indien onverwijld ingrijpen noodzakelijk is en de financiële onderneming voorafgaand in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit.
5.
Het benoemingsbesluit bevat onder meer een beschrijving van de belangen waardoor de curator zich dient te laten leiden. De toezichthouder benoemt de curator voor ten hoogste een jaar, met de mogelijkheid om deze termijn telkens voor ten hoogste een jaar te verlengen; de verlenging wordt terstond van kracht. Met ingang van het tijdstip waarop het besluit tot benoeming van de curator aan de financiële onderneming is bekendgemaakt mogen de desbetreffende organen of vertegenwoordigers hun bevoegdheden slechts uitoefenen na goedkeuring door de curator en met inachtneming van de opdrachten van de curator.
6.
De toezichthouder onderscheidenlijk de Europese Centrale Bank kan de curator verzoeken om tijdens of bij beëindiging van zijn werkzaamheden schriftelijk verslag te doen van zijn werkzaamheden en van de financiële positie van de financiële onderneming.
7.
Tegen een besluit van een curator kan administratief beroep worden ingesteld bij de toezichthouder.
8.
Na de benoeming van een curator:
a. verlenen de organen en de vertegenwoordigers van de financiële onderneming de curator alle medewerking;
b. kan de toezichthouder de betrokken organen of vertegenwoordigers van de financiële onderneming toestaan bepaalde rechtshandelingen zonder goedkeuring te verrichten;
c. kan de toezichthouder te allen tijde de door hem aangewezen curator vervangen;
d. is voor schade ten gevolge van handelingen, die zijn verricht in strijd met een besluit als bedoeld in het eerste of derde lid, elke persoon die deel uitmaakt van het orgaan van de financiële onderneming dat deze handelingen verrichtte, hoofdelijk aansprakelijk tegenover de financiële onderneming, tenzij het verrichten van deze handelingen niet aan hem is te verwijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden;
e. zijn de handelingen, bedoeld in onderdeel d, voorzover deze rechtshandelingen zijn, vernietigbaar, indien de wederpartij wist of behoorde te weten dat de vereiste goedkeuring ontbrak.
9.
Zodra de omstandigheid, bedoeld in het eerste of derde lid niet langer aanwezig is, trekt de toezichthouder het besluit tot benoeming van de curator in. De toezichthouder maakt het besluit tot intrekking onverwijld bekend aan de financiële onderneming.
10.
Het eerste, tweede en vijfde tot en met negende lid zijn van overeenkomstige toepassing op een ieder die in of vanuit Nederland bedrijfsmatig opvorderbare gelden van het publiek aantrekt, ter beschikking verkrijgt of ter beschikking heeft.
1.
De toezichthouder of, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, de Europese Centrale Bank kan bij een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2, of overeenkomstig artikel 30 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingondernemingen bij een EU-moederonderneming een of meer bijzondere bewindvoerders benoemen om het bestuur van de onderneming of leden daarvan tijdelijk te vervangen, indien een aanwijzing op grond van artikel 1:75 die strekt tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 28 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, niet volstaat, de toepassing van artikel 1:76 niet toereikend is en er sprake is van:
a. een aanzienlijk verslechterende financiële toestand;
b. een overtreding die is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid; of
c. een ernstige schending van de statuten van de onderneming.
2.
Bij het besluit tot benoeming van een bijzondere bewindvoerder wordt, met inachtneming van artikel 29, vijfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, bepaald welke rol, taken en bevoegdheden aan de bijzondere bewindvoerder worden toegekend.
3.
De toezichthouder onderscheidenlijk de Europese Centrale Bank maakt het besluit tot benoeming van een bijzondere bewindvoerder openbaar.
4.
Artikel 1:76, vijfde lid, tweede volzin, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Een ten aanzien van een in artikel 3A:2 bedoelde entiteit getroffen maatregel als bedoeld in de artikelen 1:75, eerste lid, met betrekking tot een in artikel 3:17 bedoeld herstelplan, 1:75, derde lid, 1:75a, 1:76 of 1:76a, of een gebeurtenis die daarmee rechtstreeks verband houdt, is voor de toepassing van een overeenkomst waarbij die entiteit partij is, indien deze voortgaat met zowel de voldoening aan de verplichtingen die voortvloeien uit de bedingen in de overeenkomst die de kern van de prestaties weergeven, als het verschaffen van zekerheden, geen:
a. afdwingingsgrond als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel l, van de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten;
b. grond voor uitoefening van een recht op beëindiging als bedoeld in artikel 2, onderdeel 82, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, opschorting, wijziging, saldering of verrekening;
c. grond voor verwerving van het bezit van, uitoefening van de zeggenschap over of uitoefening of vestiging van een zekerheidsrecht op een goed in eigendom van de entiteit; of
d. grond voor afbreuk aan de rechten van de entiteit uit de overeenkomst.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een overeenkomst die is aangegaan door een entiteit in de groep waarvan de entiteit als bedoeld in het eerste lid deel uitmaakt en die kruiselingse tekortkomingsbepalingen bevat.
3.
Het eerste lid, onderdelen a en b, is van overeenkomstige toepassing op een overeenkomst die is aangegaan door een dochteronderneming van de entiteit als bedoeld in het eerste lid en die verplichtingen omvat die door een andere entiteit in de groep waarvan de entiteit als bedoeld in het eerste lid deel uitmaakt, zijn gegarandeerd of anderszins worden gewaarborgd.
4.
Een maatregel of een gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid laat onverlet:
a. een overboekingsopdracht die is gegeven aan een systeem of systeemexploitant als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel q, van de Faillissementswet, een centrale tegenpartij of centrale bank;
b. een aan een aangewezen systeem of systeemexploitant gegeven opdracht tot verrekening, of een uit een dergelijke opdracht voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om de opdracht volledig uit te voeren; of
c. rechten en verplichtingen die voor de entiteit zijn ontstaan in verband met zijn deelname aan het systeem.
5.
Dit artikel is een bepaling van bijzonder dwingend recht als bedoeld in artikel 9 van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (PbEU 2008, L 177).
Artikel 1:76c
Indien een systeemexploitant als bedoeld in artikel 212a, onderdeel q, van de Faillissementswet een goed overdraagt met de bedoeling een vorm van zekerheid te verschaffen aan een andere systeemexploitant in verband met een interoperabel systeem en op deze overdracht artikel 84, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is, worden de in verband met die zekerheid bestaande rechten van de systeemexploitant die de zekerheid verstrekte, niet aangetast door insolventieprocedures ten aanzien van de systeemexploitant aan wie de zekerheid werd verstrekt.
1.
Indien een financiële onderneming van de toezichthouder of de Europese Centrale Bank een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75 heeft gekregen met betrekking tot de bedrijfsvoering of haar financiële positie, en die financiële onderneming hieraan niet of onvoldoende gevolg heeft gegeven, kan de toezichthouder dan wel de Europese Centrale Bank besluiten niet langer toe te staan dat die financiële onderneming vanuit het bijkantoor of de vestiging of door middel van het verrichten van diensten haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent in de andere staat. De toezichthouder of de Europese Centrale Bank doet mededeling van dit besluit aan de toezichthoudende instantie van de betrokken staat. Vanaf het tijdstip van deze mededeling is het de financiële onderneming verboden nog langer vanuit het bijkantoor of de vestiging of door middel van het verrichten van diensten haar bedrijf uit te oefenen of diensten te verlenen in de andere staat.
2.
Indien een verzekeraar een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75 heeft gekregen met betrekking tot de geschiktheid of betrouwbaarheid van de vertegenwoordiger van de verzekeraar of van een persoon die het dagelijks beleid van die verzekeraar bepaalt, en de verzekeraar hieraan niet of onvoldoende gevolg heeft gegeven, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
1.
De Autoriteit Financiële Markten kan ter uitvoering van een daartoe strekkend verzoek van de Europese Autoriteit voor effecten en markten overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) Nr. 1095/1020 het aanbieden van deelnemingsrechten in de hierna bedoelde beleggingsinstellingen in een lidstaat tijdelijk verbieden:
a. beleggingsinstellingen die worden beheerd door een beheerder van een beleggingsinstelling waarvan Nederland referentielidstaat in de zin van artikel 2:69a is;
b. niet-Europese beleggingsinstellingen die worden beheerd door een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in Nederland die geen vergunning als bedoeld in artikel 37 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen heeft of aan wie het niet anderszins is toegestaan om in een andere lidstaat actief te zijn.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan ter uitvoering van een daartoe strekkend verzoek van de Europese Autoriteit voor effecten en markten overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) Nr. 1095/1020 aan een beheerder van een beleggingsinstelling waarvan Nederland referentielidstaat in de zin van artikel 2:69a is, tijdelijk beperkingen opleggen met betrekking tot het beheer van een beleggingsinstelling.
1.
Indien een accountant of actuaris niet of niet meer de nodige waarborgen biedt dat deze zijn taak met betrekking tot de financiële onderneming naar behoren zal kunnen vervullen, kan de toezichthouder ten aanzien van deze accountant of actuaris bepalen dat hij niet langer bevoegd is de in deze wet bedoelde verklaringen met betrekking tot die financiële onderneming af te leggen.
2.
De toezichthouder maakt het besluit, bedoeld in het eerste lid, bekend aan de financiële onderneming.
1.
De toezichthouder kan een last onder dwangsom opleggen terzake van een overtreding van:
a. voorschriften, gesteld ingevolge de in de bijlage bij dit artikel genoemde artikelen;
b. voorschriften met betrekking tot het toezicht op financiële markten of op die markten werkzame personen, gesteld ingevolge een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
c. de verordening ratingbureaus; en
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.
1.
De toezichthouder kan een bestuurlijke boete opleggen terzake van overtreding van:
a. voorschriften, gesteld ingevolge de in de bijlage bij dit artikel genoemde artikelen;
b. voorschriften met betrekking tot het toezicht op financiële markten of op die markten werkzame personen, gesteld ingevolge een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
c. de verordening ratingbureaus; en
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 1:80a
De toezichthouder kan aan de houder van een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bank als bedoeld in artikel 2:11, van een vergunning voor het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten als bedoeld in artikel 2:99, of van een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van centrale effectenbewaarinstelling in de zin van de verordening centrale effectenbewaarinstellingen, een boete opleggen van de derde categorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid, indien de vergunninghouder bij de aanvraag van de vergunning:
a. onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, en kennis omtrent de juiste en volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid; of
b. omstandigheden of feiten heeft verzwegen op grond waarvan, zo zij voor het tijdstip waarop de vergunning werd verleend zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest, de vergunning zou zijn geweigerd.
1.
Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 4 000 000 bedraagt. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, wordt het bedrag van de bestuurlijke boete, bedoeld in de eerste volzin, voor een afzonderlijke overtreding verdubbeld.
2.
De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij wordt de volgende indeling gebruikt:
3.
In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de bestuurlijke boete voor een overtreding die is gerangschikt in de derde categorie, indien deze wordt opgelegd aan een bank of aan een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten, vaststellen op ten hoogste € 5.000.000, of, indien de bank of beleggingsonderneming een rechtspersoon is en indien dat meer is, ten hoogste 10% van de omzet in het voorafgaande boekjaar.
4.
In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de bestuurlijke boete voor een overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens de hoofdstukken 5.1a of 5.3, die is gerangschikt in de derde boetecategorie, met uitzondering van een overtreding van de artikelen 5:25c, zesde tot en met negende lid, 5:25i en 5:36, vaststellen:
a. voor rechtspersonen op ten hoogste € 10.000.000, of indien dat meer is, 5% van de netto-omzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaand aan het vaststellen van de boete;
b. voor natuurlijke personen op ten hoogste € 2.000.000.
5.
In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de bestuurlijke boete voor een overtreding, indien deze wordt opgelegd aan een centrale effectenbewaarinstelling of aangewezen kredietinstelling in de zin van de verordening centrale effectenbewaarinstellingen, vaststellen op ten hoogste € 5.000.000 of, indien de centrale effectenbewaarinstelling of aangewezen kredietinstelling een rechtspersoon is, op ten hoogste € 20.000.000 of, indien dat meer is, ten hoogste 10% van de omzet in het voorafgaande boekjaar.
6.
De omzet, bedoeld in het derde en vierde lid, bestaat uit de som van de volgende op de jaarrekening over het voorgaande boekjaar opgenomen baten:
a. rentebaten en soortgelijke baten;
b. opbrengsten uit waardepapieren;
c. ontvangen provisie;
d. resultaat uit financiële transacties;
e. overige bedrijfsopbrengsten;
na aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde en andere rechtstreeks met de betrokken baten samenhangende belastingen.
7.
Voor de toepassing van dit artikel wordt de berekening van de omzet gedaan op basis van de jaarrekening, opgemaakt overeenkomstig titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of de in artikel 362, achtste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde internationale standaarden voor het opstellen van jaarrekeningen. Indien de bestuurlijke boete wordt opgelegd aan een onderneming die opgenomen is in een groep met een geconsolideerde jaarrekening, worden bij de berekening de totaalbedragen gehanteerd uit de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moederonderneming.
8.
In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de bestuurlijke boete vaststellen op ten hoogste twee keer het bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen indien diens voordeel groter is dan € 2 000 000 of indien deze wordt opgelegd aan een centrale effectenbewaarinstelling of aangewezen kredietinstelling in de zin van de verordening centrale effectenbewaarinstellingen op ten hoogste twee keer het bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen.
1.
Indien tegen een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete bezwaar of beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling van de boete totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
2.
De schorsing van de verplichting tot betaling schorst niet de berekening van de wettelijke rente.
1.
Bij overtreding van van het gestelde in de artikelen 2:11, eerste lid, 3:5, eerste lid, 3:95, eerste lid, of 3:103, eerste lid, kan de toezichthouder of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht besluiten tot schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de deelneming in de bank of beleggingsonderneming door aandeelhouders of vennoten die voor de overtreding verantwoordelijk zijn. Het besluit tot oplegging regelt de duur van de schorsing.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.
1.
Indien een bank of een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten een overtreding begaat van een voorschrift, gesteld bij of krachtens het Deel Prudentieel Toezicht Financiële Ondernemingen of de verordening kapitaalvereisten, en die overtreding is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid, kan de toezichthouder of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, aan natuurlijke personen die de overtreding hebben begaan dan wel, indien de overtreding is begaan door een rechtspersoon, tot de betrokken gedraging opdracht hebben gegeven of daar feitelijk leiding aan hebben gegeven, de bevoegdheid ontzeggen om functies uit te oefenen bij banken of beleggingsondernemingen als hiervoor bedoeld, alsmede bij andere ondernemingen binnen de groepen waarvan deze deel uitmaken. De ontzegging wordt opgelegd voor de duur van ten hoogste een jaar en kan eenmaal met ten hoogste een jaar verlengd worden.
2.
Indien een centrale effectenbewaarinstelling of aangewezen kredietinstelling in de zin van de verordening centrale effectenbewaarinstellingen een overtreding begaat van een voorschrift, gesteld bij of krachtens die verordening, en die overtreding is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid, kan de toezichthouder aan natuurlijke personen die de overtreding hebben begaan dan wel, indien de overtreding is begaan door een rechtspersoon, tot de betrokken gedraging opdracht hebben gegeven of daar feitelijk leiding aan hebben gegeven, de bevoegdheid ontzeggen om leidinggevende functies uit te oefenen bij centrale effectenbewaarinstellingen of aangewezen kredietinstellingen als hiervoor bedoeld. De ontzegging wordt opgelegd voor de duur van ten hoogste een jaar en kan eenmaal met ten hoogste een jaar verlengd worden.
3.
De toezichthouder kan de ontzegging, bedoeld in het tweede lid, voor onbepaalde tijd opleggen indien ten tijde van het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke sanctie ter zake van eenzelfde overtreding aan de persoon aan wie de ontzegging wordt opgelegd.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.
1.
Het is een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van ingevolge deze wet genomen besluiten enige taak vervult of heeft vervuld, verboden van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die ingevolge deze wet dan wel ingevolge titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn verstrekt of verkregen of van een persoon of instantie als bedoeld in artikel 1:90, eerste lid, onderscheidenlijk 1:91, eerste lid, zijn ontvangen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitvoering van zijn taak of door deze wet wordt geëist.
2.
In afwijking van het eerste lid kan de toezichthouder met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, mededelingen doen, indien deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke personen.
3.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die betrokken zijn of zijn geweest bij de vervulling van enige taak ingevolge deze wet, dan wel anderszins de beschikking verkrijgen over gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid.
4.
In afwijking van het derde lid kunnen personen als bedoeld in het derde lid mededeling doen van gegevens of inlichtingen met betrekking tot de toepassing van hoofdstuk 3A.2, indien de noodzaak tot mededeling voortvloeit uit toepassing van dat hoofdstuk en mededeling geschiedt in zodanige vorm dat het niet kan worden herleid tot afzonderlijke personen of met de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de Nederlandsche Bank.
1.
De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, verstrekken aan de andere toezichthouder of een toezichthoudende of bij afwikkeling betrokken instantie in een andere lidstaat, alsmede aan een instantie als bedoeld in artikel 56, onderdelen b, c of d, van de richtlijn kapitaalvereisten, of een persoon of instantie als bedoeld in artikel 83, tweede lid, onderdeel k, en artikel 84, vierde lid, onderdeel b, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, tenzij:
a. het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;
b. het beoogde gebruik van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn;
c. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;
d. de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;
e. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of
f. onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.
2.
Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende of bij afwikkeling betrokken instantie in een andere lidstaat, verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of aan een andere toezichthoudende instantie in een andere lidstaat, tenzij de toezichthoudende instantie in een andere lidstaat waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.
3.
Indien een toezichthoudende of bij afwikkeling betrokken instantie in een andere lidstaat aan de toezichthouder die de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van het eerste of tweede lid heeft verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de toezichthouder dat verzoek slechts in:
a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste of tweede lid; of
b. voorzover die toezichthoudende instantie op een andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit Nederland met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en
c. na overleg met Onze Minister van Justitie indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.
4.
De Autoriteit Financiële Markten dan wel het organisatieonderdeel van de Nederlandsche Bank dat is belast met de in artikel 1:24 genoemde taak kan vertrouwelijke informatie of gegevens verstrekken aan het organisatieonderdeel van de Nederlandsche Bank dat is belast met het vervullen van haar monetaire taak, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van die taak.
5.
Onverminderd artikel 1:89, eerste lid, verstrekt de toezichthouder eigener beweging of desgevraagd de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen aan de andere toezichthouder of aan Onze Minister, die deze met het oog op de stabiliteit van het financiële stelsel behoeft. Artikel 1:42, vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
6.
Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op het uitwisselen van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen tussen de met verschillende taken belaste organisatieonderdelen van de toezichthouder. De toezichthouder waarborgt dat bovenstaande informatie-uitwisseling plaatsvindt met inachtneming van het geheimhoudingsregime dat ingevolge Europese richtlijnen op de desbetreffende gegevens of inlichtingen van toepassing is.
7.
Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op het uitwisselen van vertrouwelijke gegevens en inlichtingen met de Europese Commissie, Europese toezichthoudende autoriteiten, de Afwikkelingsraad, het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten en het Europees Comité voor systeemrisico’s.
8.
Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op het uitwisselen van vertrouwelijke gegevens en inlichtingen tussen de toezichthouder en de Europese Centrale Bank in haar hoedanigheid van toezichthoudende autoriteit.
8.
De toezichthouder verstrekt op verzoek, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, aan een tijdelijke enquêtecommissie van het Europees Parlement, bedoeld in artikel 226 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
1.
De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan een persoon als bedoeld in de onderdelen a, b, c, d, e, of f voorzover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van zijn taak:
a. een rechter-commissaris die ingevolge artikel 3:162, vierde lid, is benoemd;
b. een bewindvoerder die ingevolge artikel 3:162, vierde lid, is benoemd;
c. een rechter-commissaris die ingevolge artikel 223a van de Faillissementswet is benoemd;
d. een bewindvoerder die ingevolge artikel 215, tweede lid, van de Faillissementswet is benoemd;
e. een rechter-commissaris die ingevolge artikel 14 van de Faillissementswet is benoemd;
f. een curator die ingevolge artikel 14 van de Faillissementswet is aangesteld.
2.
De toezichthouder verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid:
a. indien de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen;
b. indien de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zijn verkregen van de andere toezichthouder, de Europese Centrale Bank of een toezichthoudende instantie, en deze niet instemt met het verstrekken van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen.
3.
De curator die is aangesteld in het faillissement van een beleggingsonderneming of marktexploitant kan, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid verstrekken aan de rechtbank, voorzover die geen betrekking hebben op derden en dit voor de afwikkeling van het faillissement nodig is.
4.
De curator die is aangesteld in het faillissement van een financiële onderneming, niet zijnde een beleggingsonderneming of marktexploitant, kan, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid verstrekken aan de rechtbank, voorzover die geen betrekking hebben op een onderneming die betrokken is of betrokken is geweest bij een poging de failliete onderneming in staat te stellen haar bedrijf voort te zetten.
5.
Artikel 1:89, eerste lid, laat onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering welke betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak, voorzover het gaat om vertrouwelijke gegevens of inlichtingen omtrent een financiële onderneming die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden.
6.
Bij een faillissement of gerechtelijke ontbinding van een beleggingsonderneming of marktexploitant is het vijfde lid niet van toepassing op vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op derden. Bij een faillissement of gerechtelijke ontbinding van een financiële onderneming, niet zijnde een beleggingsonderneming of marktexploitant, is het vijfde lid niet van toepassing op vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op een onderneming die betrokken is of betrokken is geweest bij een poging de desbetreffende onderneming in staat te stellen haar bedrijf voort te zetten.
1.
De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan een instantie die is belast met de uitoefening van strafvorderlijke bevoegdheden of aan een deskundige die door een dergelijke instantie met een opdracht is belast, voorzover de verlangde gegevens of inlichtingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die opdracht.
2.
Indien de instantie, bedoeld in het eerste lid, het voornemen heeft toepassing te geven aan de bevoegdheid tot het bij de toezichthouder vorderen van de uitlevering van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp of aan de bevoegdheid tot het vorderen van de inzage of een afschrift van bescheiden als bedoeld in artikel 96a, 105 of 126a van het Wetboek van Strafvordering, of artikel 18 of 19 van de Wet op de economische delicten, en de vordering betreft vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in artikel 1:89, eerste lid, stelt die instantie voorafgaand aan de uitoefening van haar bevoegdheid de toezichthouder in de gelegenheid zijn zienswijze hierover kenbaar te maken.
1.
De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan:
a. de Europese Centrale Bank, een buitenlandse nationale centrale bank of een andere buitenlandse instantie die is belast met een soortgelijke taak, handelend in haar hoedanigheid van monetaire autoriteit, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van haar wettelijke taken, waaronder de monetaire taak en de daarmee samenhangende beschikbaarstelling van liquide middelen, de uitoefening van toezicht op betalings- clearing- en afwikkelsystemen en de waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel, of voor de taakuitoefening van een andere buitenlandse instantie die is belast met het toezicht op betalingssystemen;
b. een accountant die is belast met de wettelijke controle van de jaarrekening van een financiële onderneming, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die financiële onderneming en noodzakelijk zijn voor de controle;
c. een actuaris die is belast met de wettelijke controle van een financiële onderneming, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die financiële onderneming en noodzakelijk zijn voor de controle;
d. de marktexploitant, de beleggingsonderneming die een multilaterale handelsfaciliteit exploiteert of de houder van een met een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is met het oog op de controle op de naleving van de voor die markt te hanteren regels; of
e. de Nederlandse Zorgautoriteit, voorzover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van haar wettelijke taken;
f. de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, de Belastingdienst, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, de Nationale Politie, het Bureau Financieel Toezicht, de Financiële Inlichtingen Eenheid, de kansspelautoriteit en het Openbaar Ministerie, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van hun wettelijke taken;
g. de Autoriteit Consument en Markt en het Agentschap, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van hun taken op grond van verordening 1227/2011.
2.
De toezichthouder verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van het eerste lid indien:
a. het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;
b. het beoogde gebruik van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn;
c. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;
d. de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;
e. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of
f. onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.
3.
Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie, verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of aan een andere toezichthoudende instantie, tenzij de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.
4.
Indien een instantie of persoon als bedoeld in het eerste lid aan de toezichthouder die de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van dat lid heeft verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de toezichthouder dat verzoek slechts in:
a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste, tweede of derde lid; of
b. voorzover die instantie of persoon op een andere wijze dan in deze wet voorzien met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en
c. na overleg met Onze Minister van Justitie indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.
Artikel 1:93a
Indien de Nederlandsche Bank ingevolge afdeling 3.6.2. toezicht houdt op geconsolideerde basis op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse bank dan wel toezicht houdt op een financiële onderneming binnen een groep waarop geconsolideerd toezicht wordt gehouden, brengt zij Onze Minister en de instanties, bedoeld in artikel 1:93, eerste lid, onderdeel a, onverwijld op de hoogte van noodsituaties, waaronder ongunstige ontwikkelingen op de financiële markten, die de liquiditeit van de markt en de stabiliteit van het financiële stelsel in de lidstaat waar financiële ondernemingen binnen de groep die in het geconsolideerd toezicht betrokken zijn hun zetel hebben, kunnen aantasten en deelt zij alle informatie mede die voor de uitoefening van hun taken noodzakelijk is.
1.
De Autoriteit Financiële Markten kan, indien zij is aangewezen als contactpunt als bedoeld in artikel 56, eerste lid, derde volzin, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten, in afwijking van artikel 1:90, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van haar taak als contactpunt, verstrekken aan de Nederlandsche Bank of de Europese Centrale Bank.
2.
Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat, verstrekt de Autoriteit Financiële Markten deze niet aan instanties of personen als bedoeld in artikel 1:91, eerste lid, onderdelen a tot en met f, artikel 1:92, eerste lid, en 1:93, eerste lid, onderdelen a tot en met e, tenzij de desbetreffende toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt. De Autoriteit Financiële Markten kan de gegevens of inlichtingen in naar behoren gemotiveerde omstandigheden ook zonder de uitdrukkelijke instemming van de desbetreffende toezichthoudende instantie voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, verstrekken aan de in de vorige volzin bedoelde personen of instanties. In dit laatste geval stelt de Autoriteit Financiële Markten de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen hiervan terstond in kennis.
1.
De Nederlandsche Bank verstrekt eigener beweging aan Onze Minister relevante informatie met betrekking tot een aanvraag of tot een voornemen tot verlening of intrekking van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, indien de desbetreffende deelneming belangrijke gevolgen heeft of kan hebben voor de inrichting of goede werking van het financiële stelsel.
2.
Artikel 1:42, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid bedoelde informatie.
1.
De toezichthouder verstrekt, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, aan de Algemene Rekenkamer, voor zover de gegevens of inlichtingen naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar wettelijke taak op grond van artikel 91 van de Comptabiliteitswet 2001. Artikel 1:93, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2.
De Algemene Rekenkamer is verplicht tot geheimhouding van de op grond van het eerste lid ontvangen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen en kan die slechts openbaar maken indien deze niet herleid kunnen worden tot afzonderlijke personen.
1.
De toezichthouder verstrekt, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, aan een commissie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op de parlementaire enquête 2008, voor zover de gegevens of inlichtingen naar het oordeel van die commissie noodzakelijk zijn voor de vervulling van haar taak. Artikel 1:93, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2.
De commissie, bedoeld in het eerste lid, is verplicht tot geheimhouding van de op grond van het eerste lid ontvangen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen en kan die slechts openbaar maken indien deze niet te herleiden zijn tot afzonderlijke personen.
1.
De toezichthouder kan een waarschuwing of verklaring publiceren, indien nodig onder vermelding van de overwegingen, bij overtreding van een verbodsbepaling uit deze wet of van artikel 1:58, tweede en derde lid, 1:58a, tweede lid, 1:58b, tweede lid, 1:58c, derde lid, 1:59, tweede lid, 1:67, eerste lid, 1:74, voor zover het betreft een vordering om inlichtingen voor het opstellen van een afwikkelingsplan als bedoeld in artikel 3A:10 of artikel 9 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, 1:77, eerste lid, derde volzin, 4:4, eerste lid, of  4:4a of van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bepaling uit een verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.
Onverminderd het eerste lid kan een openbare waarschuwing worden uitgevaardigd ter zake van:
a. een overtreding als bedoeld in artikel 1:80a of van overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen of de verordening kapitaalvereisten, indien die overtreding is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid, en is begaan door een bank of een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten; of
b. een overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens de verordening centrale effectenbewaarinstellingen en die overtreding is begaan door een centrale effectenbewaarinstelling of aangewezen kredietinstelling in de zin van die verordening.
3.
Onverminderd het eerste lid kan een waarschuwing of verklaring worden gepubliceerd ter zake van een overtreding van een voorschift, gesteld bij of krachtens hoofdstuk 5.1a of 5.3, indien de overtreding is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid, met uitzondering van een overtreding als bedoeld in de artikelen 5:25c, zesde tot en met negende lid, 5:25i en 5:36, en de overtreding is begaan door een uitgevende instelling als bedoeld in de hoofdstukken 5.1a en 5.3 of een meldingsplichtige als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel c.
1.
De toezichthouder stelt, indien hij besluit een waarschuwing of verklaring te publiceren, de betrokken persoon in kennis van het besluit.
2.
Het besluit vermeldt in ieder geval de geconstateerde overtreding, de inhoud van de waarschuwing of verklaring, de gronden waarop het besluit berust alsmede de wijze waarop en de termijn waarna de waarschuwing of verklaring zal worden gepubliceerd.
3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht kan de toezichthouder de toepassing van artikel 4:8 van die wet achterwege laten, indien van de betrokken persoon geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.
1.
De publicatie van een waarschuwing of verklaring geschiedt niet eerder dan nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop de betrokken persoon overeenkomstig artikel 1:95 in kennis is gesteld van het besluit.
2.
Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de werking van het besluit opgeschort totdat er een uitspraak is van de voorzieningenrechter.
3.
Indien bescherming van de belangen die deze wet beoogt te beschermen geen uitstel toelaat, kan de toezichthouder onverwijld tot publicatie overgaan.
1.
De toezichthouder maakt een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete ingevolge deze wet na bekendmaking openbaar, indien de bestuurlijke boete is opgelegd terzake overtreding van:
b. een bepaling, anders dan bedoeld onder a, die in de algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 1:81, eerste lid, beboetbaar is gesteld met tariefnummer 3;
d. een bepaling, anders dan bedoeld onder c, waarvan de overtreding in de algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 1:81, eerste lid, beboetbaar is gesteld met tariefnummer 2, voor zover dit in die algemene maatregel van bestuur is bepaald;
e. een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bepaling uit een verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, of
f. artikel 1:75, eerste lid, voor zover het betreft de niet-naleving van een met betrekking tot artikel 4:24a, eerste of tweede lid, gegeven aanwijzing.
2.
De openbaarmaking van het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete geschiedt niet eerder dan nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop het besluit aan de betrokken persoon bekend is gemaakt.
3.
Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de openbaarmaking van het besluit opgeschort totdat er een uitspraak is van de voorzieningenrechter.
4.
De openbaarmaking van het besluit geschiedt in zodanige vorm dat het besluit niet herleidbaar is tot afzonderlijke personen, indien voorafgaand aan openbaarmaking door de toezichthouder kan worden vastgesteld dat bij volledige openbaarmaking:
a. voor zover de boete wordt opgelegd aan een natuurlijk persoon, bekendmaking van zijn persoonlijke gegevens onevenredig zou zijn;
b. betrokken partijen in onevenredige mate schade zou worden berokkend;
c. een lopend strafrechtelijk onderzoek zou worden ondermijnd; of
d. de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar zou worden gebracht.
5.
De toezichthouder maakt de indiening van een bezwaar of de instelling van een beroep tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid, alsmede de uitkomst van dat bezwaar of beroep, zo spoedig mogelijk bekend. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1:98
Onverminderd artikel 1:97, eerste en vijfde lid, maakt de toezichthouder een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete openbaar wanneer dat onherroepelijk is geworden, alsmede, voor zover van toepassing, de uitkomst van een bezwaar of beroep dat daaraan vooraf is gegaan. Artikel 1:97, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
De toezichthouder maakt een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom ingevolge deze wet openbaar wanneer een dwangsom wordt verbeurd. Artikel 1:97, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2.
Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de openbaarmaking van het besluit opgeschort totdat er een uitspraak is van de voorzieningenrechter.
Artikel 1:100
Indien bescherming van de belangen die deze wet beoogt te beschermen geen uitstel toelaat, kan de toezichthouder, in afwijking van artikel 1:97, tweede en derde lid, 1:98, of 1:99, eerste en tweede lid, onverwijld overgaan tot openbaarmaking van een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete onderscheidenlijk een last onder dwangsom.
1.
Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 1:94, 1:97, eerste lid, en 1:99, eerste lid, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.
2.
Indien de voorzieningenrechter een publicatieverbod van een besluit als bedoeld in de artikelen 1:94, 1:97, eerste lid, en 1:99, eerste lid, heeft opgelegd, vindt het horen van belanghebbenden terzake van het bezwaar niet in het openbaar plaats.
3.
Indien de voorzieningenrechter een publicatieverbod van een besluit als bedoeld in de artikelen 1:94, 1:97, eerste lid, en 1:99, eerste lid, heeft opgelegd, en beroep wordt ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar tegen dat besluit, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag wordt ingediend.
2.
Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld met het oog op de belangen die het desbetreffende deel beoogt te beschermen.
3.
De toezichthouder beslist of stelt een ontwerpbesluit op binnen dertien weken na ontvangst van de vergunningaanvraag.
4.
In afwijking van het derde lid beslist de toezichthouder binnen acht weken op een aanvraag van een vergunning voor een icbe.
5.
In afwijking van het derde lid beslist de toezichthouder binnen zesentwintig weken na ontvangst op de aanvraag van een vergunning voor een beheerder van een beleggingsinstelling. De aanvrager wordt geïnformeerd over een langere termijn dan dertien weken.
6.
De toezichthouder bericht de aanvrager onverwijld van de ontvangst van de aanvraag.
1.
In afwijking van artikel 1:102, derde lid, houdt de toezichthouder de beslissing of het ontwerpbesluit op een aanvraag tot het verlenen van een vergunning aan, indien er tevens een aanvraag tot verlening van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, onderdeel b of c, is ingediend, uiterlijk tot zes weken na het tijdstip waarop de beschikking inzake de verklaring van geen bezwaar is bekendgemaakt. Indien binnen die termijn een verzoek om voorlopige voorziening terzake van die beschikking is gedaan, houdt de toezichthouder de beslissing of het ontwerpbesluit aan tot twee weken na het tijdstip waarop op dat verzoek is beslist.
2.
De toezichthouder beslist of stelt een ontwerpbesluit op in elk geval binnen zes maanden na ontvangst van de vergunningaanvraag.
3.
In afwijking van het tweede lid en artikel 1:102, derde lid, wordt de termijn waarbinnen de toezichthouder een beslissing omtrent een vergunning neemt opgeschort indien de artikelen 2:67b, zesde lid, en 2:69, derde lid, van toepassing zijn.
1.
De toezichthouder kan een door hem verleende vergunning wijzigen, geheel of gedeeltelijk intrekken of beperken, dan wel daaraan nadere voorschriften verbinden, indien:
a. de vergunninghouder daartoe een aanvraag heeft ingediend;
b. de vergunninghouder, naar later blijkt, bij de aanvraag van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, en kennis omtrent de juiste en volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
c. de vergunninghouder omstandigheden of feiten heeft verzwegen op grond waarvan, zo zij voor het tijdstip waarop de vergunning werd verleend zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest, de vergunning zou zijn geweigerd;
d. de vergunninghouder niet meer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel niet meer voldoet aan de aan de vergunning verbonden voorschriften of gestelde beperkingen;
e. de vergunninghouder geen gebruik van de vergunning heeft gemaakt binnen een termijn van twaalf maanden na vergunningverlening;
f. de vergunninghouder de vergunningplichtige activiteit heeft beëindigd, de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, een beleggingsonderneming, betaalinstelling, elektronischgeldinstelling of wisselinstelling is die haar bedrijf gedurende meer dan zes maanden heeft gestaakt of een entiteit voor risico-acceptatie is die haar bedrijf waarvoor zij een vergunning heeft, gedurende meer dan zes maanden heeft gestaakt, een levensverzekeraar dan wel schadeverzekeraar is die zijn bedrijf in een branche waarvoor hij een vergunning heeft, gedurende meer dan zes maanden heeft gestaakt, een natura-uitvaartverzekeraar is die zijn bedrijf waarvoor hij een vergunning heeft, gedurende meer dan zes maanden heeft gestaakt of een herverzekeraar is die zijn bedrijf in een herverzekeringsactiviteit waarvoor hij een vergunning heeft, gedurende meer dan zes maanden heeft gestaakt;
g. de vergunninghouder de onderneming ten behoeve waarvan de vergunning is verleend, geheel of gedeeltelijk overdraagt, of de Nederlandsche Bank een mededeling als bedoeld in artikel 3:159d, eerste lid, heeft gedaan;
h. de vergunninghouder overlijdt indien het een natuurlijke persoon betreft of wordt ontbonden indien het een rechtspersoon of personenvennootschap betreft;
i. uit de verklaring omtrent de getrouwheid, deel uitmakende van de overige gegevens, bedoeld in artikel 3:71, eerste lid, of de verklaring, bedoeld in de artikelen 3:72, zevende lid, 3:81, derde lid, of 3:86, eerste of tweede lid, niet blijkt dat de jaarrekening of de staten bedoeld in artikel 3:72, eerste of derde lid, een getrouw beeld geeft of geven van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de onderneming en van het resultaat over het desbetreffende boekjaar;
j. de vergunninghouder in staat van faillissement is komen te verkeren of ten aanzien van hem de schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard, indien door een rechterlijke beschikking een of meer goederen van de vergunninghouder onder bewind zijn gesteld als bedoeld in artikel 380, 409 of 431 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of indien de ondercuratelestelling van de vergunninghouder is uitgesproken;
k. de vergunninghouder een betaalinstelling of elektronischgeldinstelling is die uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven haar bedrijf niet of niet langer te zullen uitoefenen;
l. de vergunninghouder een betaalinstelling of elektronischgeldinstelling is die door de voortzetting van het uitoefenen van haar bedrijf een bedreiging vormt voor de stabiliteit van het betalingssysteem; of
m. de vergunninghouder niet voldoet aan de verplichting tot betaling van een heffing als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet bekostiging financieel toezicht.
2.
De toezichthouder trekt de door hem verleende vergunning in indien:
a. een machtiging bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel b, is verleend, op het tijdstip waarop die machtiging is verleend, of zo spoedig mogelijk daarna, voorzover de onderneming onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip nog een vergunning had;
b. een machtiging bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel c, is verleend, op het tijdstip waarop tijdens de noodregeling voor de eerste keer activa van de onderneming te gelde worden gemaakt met het oogmerk de opbrengst te verdelen onder de schuldeisers, aandeelhouders of leden, of zo spoedig mogelijk na bedoeld tijdstip, voorzover de onderneming onmiddellijk voorafgaand aan het voor de eerste keer te gelde maken nog een vergunning had;
c. de vergunninghouder een verzekeraar is die niet voldoet aan het minimumkapitaalvereiste, bedoeld in artikel 3:53, vierde lid, en de Nederlandsche Bank het financieel kortetermijnplan, bedoeld in artikel 3:136, eerste lid, duidelijk ontoereikend acht;
d. de vergunninghouder een verzekeraar is en het financieel kortetermijnplan, waarmee de Nederlandsche Bank heeft ingestemd, niet binnen drie maanden na de in artikel 3:53, zesde lid, bedoelde constatering is uitgevoerd; of
e. hij heeft ingestemd met een portefeuilleoverdracht als bedoeld in de artikelen 3:112, 3:113 en 3:114.
3.
De toezichthouder kan bij het besluit tot intrekking van een vergunning tevens bepalen dat de financiële onderneming binnen een door de toezichthouder te stellen termijn het bedrijf geheel of gedeeltelijk afwikkelt. Bij een afwikkeling, al dan niet bepaald door de toezichthouder, wordt de financiële onderneming of de curator in faillissement van de financiële onderneming aangemerkt als vergunninghoudende onderneming.
4.
Het eerste en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op door Onze Minister verleende vergunningen.
5.
Indien de vergunning is verleend aan een bank, niet zijnde de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Nederlandsche Bank in dat geval in plaats van een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid te nemen, een ontwerpbesluit van die strekking opstelt voor de Europese Centrale Bank.
Artikel 1:104a
Een overdrager van een financiële onderneming ten aanzien waarvan toepassing is gegeven aan afdeling 3.5.4A wordt aangemerkt als houder van de aan die onderneming verleende vergunning.
1.
Het bij of krachtens deze afdeling met betrekking tot een vergunning bepaalde is van overeenkomstige toepassing op:
a. een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110;
b. een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 5:32d;
c. een ontheffing als bedoeld in de artikelen 2:3.0a, 2:3.0c, tiende lid, 2:3.0f, vijfde lid, 2:3.0g, vierde lid, 2:54i, 2:55, 2:60, 2:67b, 2:75, 2:80, 2:86, 2:92, 2:96, 3:35, vijfde lid, 3:5, 3:6, 3:7, 4:3, 5:26 en 5:81, voor zover het een ontheffing betreft van artikel 5:74, eerste lid, of artikel 5:79, met dien verstande dat de ontheffing ook geheel of gedeeltelijk kan worden verleend;
d. een instemming als bedoeld in artikel 3:116 met dien verstande dat indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat advies of instemming over de voorgenomen overdracht geeft, de beslistermijn wordt opgeschort met maximaal de termijn die die toezichthoudende instantie ter beschikking staat ingevolge artikel 3:118, vijfde lid; en
e. een instemming als bedoeld in artikel 3:278b.
2.
Op een andere ontheffing dan bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is artikel 1:102, eerste lid, van overeenkomstige toepassing. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de voorschriften die aan deze ontheffing kunnen worden verbonden. Deze ontheffing kan worden ingetrokken.
1.
Ter uitvoering van een daartoe strekkend bindend besluit van de Europese Commissie of van de Raad van de Europese Unie met betrekking tot een staat die geen lidstaat is, schort de toezichthouder respectievelijk Onze Minister, in afwijking van artikel 1:102, geheel of gedeeltelijk op:
a. de behandeling van aanvragen van een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe of beleggingsonderneming, die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is;
b. de behandeling van aanvragen van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95 die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is;
c. de behandeling van kennisgevingen als bedoeld in artikel 3:103 die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. aanvragen van een vergunning ten behoeve van het oprichten van dochtermaatschappijen die tevens dochtermaatschappijen zijn van een financiële onderneming die in een lidstaat een vergunning heeft voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe of beleggingsonderneming;
b. aanvragen voor een verklaring van geen bezwaar voor gekwalificeerde deelnemingen die tevens gekwalificeerde deelnemingen zijn van een financiële onderneming die in een lidstaat een vergunning heeft voor het uitoefenen van een bedrijf van bank, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe of beleggingsonderneming.
3.
Indien in een staat die geen lidstaat is de markttoegang en de concurrentiemogelijkheden voor financiële ondernemingen met zetel in een lidstaat beperkter zijn dan voor financiële ondernemingen met een zetel in een staat die geen lidstaat is, stelt de toezichthouder de Europese Commissie desgevraagd in kennis van:
a. aanvragen voor een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe of beleggingsonderneming, die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door een financiële onderneming waarop het recht van toepassing is van de staat die geen lidstaat is;
b. aanvragen voor een verklaring van geen bezwaar voor gekwalificeerde deelnemingen in een bank, beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe of beleggingsonderneming, levensverzekeraar of schadeverzekeraar die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van de staat die geen lidstaat is, ten gevolge waarvan die bank, beleggingsonderneming, levensverzekeraar of schadeverzekeraar dochtermaatschappij zou worden van de aanvrager.
Artikel 1:106a
Het bij of krachtens de artikelen 1:102, eerste en tweede lid, 1:104 en 1:106 met betrekking tot een vergunning bepaalde is van overeenkomstige toepassing op een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in de artikelen 3:95 tot en met 3:97.
1.
De Nederlandsche Bank zendt binnen twee werkdagen na ontvangst van de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar en van alle gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 3:95, tweede lid, en artikel 3:96, tweede lid, een schriftelijke ontvangstbevestiging aan de aanvrager.
2.
Op de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar voor een gekwalificeerde deelneming in een bank, niet zijnde de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, stelt de Nederlandsche Bank binnen vijfenveertig werkdagen na de ontvangstbevestiging als bedoeld in het eerste lid, een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 15 van de verordening bankentoezicht op.
3.
Op alle andere aanvragen van een verklaring van geen bezwaar beslist de Nederlandsche Bank binnen zestig werkdagen na de ontvangstbevestiging als bedoeld in het eerste lid, onverminderd artikel 1:106c. De Nederlandsche Bank informeert de aanvrager over de datum waarop zij uiterlijk beslist.
4.
Indien het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 1:62 voor een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, vermeldt de Nederlandsche Bank in haar besluit of ontwerpbesluit het advies van de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat.
1.
De Nederlandsche Bank kan de aanvrager binnen vijftig werkdagen na de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 1:106b, eerste lid, schriftelijk om aanvullende informatie verzoeken indien dit voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is. Het verzoek vermeldt welke aanvullende informatie dient te worden verstrekt.
2.
De Nederlandsche Bank zendt binnen twee werkdagen na ontvangst van de aanvullende informatie als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke ontvangstbevestiging aan de aanvrager.
3.
Indien de Nederlandsche Bank heeft verzocht om aanvullende informatie als bedoeld in het eerste lid kan zij de beslistermijn, bedoeld in artikel 1:106b, tweede en derde lid, eenmalig met ten hoogste twintig werkdagen opschorten.
4.
In afwijking van het derde lid kan de Nederlandsche Bank de beslistermijn met ten hoogste dertig werkdagen opschorten indien:
a. de aanvrager zijn zetel heeft of onder toezicht staat in een staat die geen lidstaat is; of
b. de aanvrager geen beleggingsonderneming, herverzekeraar, beheerder van een icbe, bank, levensverzekeraar, premiepensioeninstelling, schadeverzekeraar of entiteit voor risico-acceptatie met zetel in Nederland of een andere lidstaat is.
5.
Indien de Nederlandsche Bank heeft verzocht om aanvullende informatie als bedoeld in het eerste lid, informeert zij de aanvrager over de datum waarop zij of de Europese Centrale Bank uiterlijk beslist.
Artikel 1:106d
Indien de Nederlandsche Bank of de Europese Centrale Bank de aanvraag niet binnen de beslistermijn, bedoeld in artikel 1:106b of 1:106c, heeft afgewezen, wordt de verklaring van geen bezwaar geacht te zijn verleend. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op aanvragen die door de Nederlandsche Bank niet binnen de beslistermijn zijn afgewezen.
Artikel 1:106e
De Nederlandsche Bank kan een termijn stellen waarbinnen de verwerving of vergroting van de gekwalificeerde deelneming, bedoeld in artikel 3:95, of de handeling, bedoeld in artikel 3:96, dient te zijn voltooid. Deze termijn kan door de Nederlandsche Bank worden verlengd.
1.
Er is een openbaar register dat wordt gehouden door de registerhouder en in ieder geval wordt gepubliceerd op een daartoe geschikte website. De registerhouder draagt zorg voor het goed functioneren van het register en verricht de inschrijving en doorhaling daarin op zodanige wijze dat uit het register is op te maken vanaf welk tijdstip, welke activiteiten de ingeschreven financiële ondernemingen mogen verrichten, met inbegrip van de eventueel gestelde beperkingen, alsmede de staat van de zetel.
2.
De registerhouder draagt onverwijld zorg voor de inschrijving van:
a. financiële ondernemingen:
1°. waaraan een vergunning ingevolge deze wet of een ontheffing als bedoeld in artikel 2:3.0b, vierde lid, 2:3.0g, vierde lid, 2:3.0l, vierde lid, 2:54i, 2:55, 2:60, 2:67b, 2:75, 2:80, 2:86, 2:92, 2:96, 3:5, 3:6, 3:7, 3A:40, 4:3, 5:26, of 5:81, voor zover het een ontheffing betreft van artikel 5:74, eerste lid, of artikel 5:79, is verleend;
2°. waarop een vrijstelling van toepassing is, indien zij ingevolge een voorschrift dat aan die vrijstelling is verbonden de toezichthouder in kennis hebben gesteld van hun voornemen om de desbetreffende diensten te verlenen;
3°. waaraan het anderszins ingevolge deze wet is toegestaan vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van dienstverrichting naar Nederland, hun bedrijf uit te oefenen of financiële diensten te verlenen;
4°. waaraan een verklaring van ondertoezichtstelling is verleend;
5°. die een melding hebben gedaan als bedoeld in artikel 2:66a, derde lid, onderdeel a;
7°. die aangesloten onderneming zijn als bedoeld in artikel 2:105;
8°. waarop de vangnetregeling, bedoeld in afdeling 3.5.6, van toepassing is;
9°. waarmee een overeenkomst in de zin van artikel 4:37f, tweede lid is afgesloten of die worden beheerd door beheerders van beleggingsinstelling of beheerders van icbe’s waaraan een vergunning is verleend of die een melding hebben gedaan als bedoeld in artikel 2:66a, derde lid, onderdeel a; deze financiële ondernemingen worden, indien van toepassing, in het register opgenomen bij de betreffende beheerder;
10°. die zich hebben gemeld als beleggingsmaatschappij of maatschappij voor collectieve belegging in effecten met veranderlijk kapitaal;
11°. die zijn aangemeld overeenkomstig artikel 2:81, tweede lid, onderdeel b; deze worden in het register opgenomen bij de betrokken aanbieder of aanbieders;
12°. die ingevolge artikel 2:99 of 4:26 aan de Autoriteit Financiële Markten hebben gemeld voornemens te zijn het bedrijf van beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling uit te oefenen;
13°. die zijn aangemeld overeenkomstig artikel 2:97, vijfde lid, aanhef en onderdeel b; deze worden in het register opgenomen bij de betrokken beleggingsonderneming; en
14°. die hun bedrijf afwikkelen overeenkomstig artikel 1:104, derde lid;
b. marktexploitanten waaraan een vergunning of een ontheffing ingevolge deze wet is verleend;
c. kredietbeoordelingsbureaus waaraan ingevolge artikel 3:57, tweede lid, een erkenning is verleend.
3.
Onverminderd het eerste lid draagt de toezichthouder onverwijld zorg voor de inschrijving van:
a. de naam en woonplaats van de vertegenwoordiger in Nederland van een verzekeraar met bijkantoor in Nederland of die diensten verricht naar Nederland;
b. de aard van de overeenkomsten van levensverzekering voorzover het levensverzekeraars betreft die door middel van dienstverrichting hun bedrijf in Nederland uitoefenen, dan wel de aard van de risico’s van schadeverzekering voorzover het entiteiten voor risicoacceptatie, herverzekeraars of schadeverzekeraars betreft die door middel van dienstverrichting hun bedrijf in Nederland uitoefenen;
c. de gegevens die moeten worden gemeld op grond van:
1°. hoofdstuk 5.3, met dien verstande dat deze gegevens worden ingeschreven binnen een werkdag volgend op de werkdag waarop de registerhouder de betreffende melding heeft ontvangen en met uitzondering van adresgegevens van meldingsplichtige natuurlijke personen;
2°. artikel 5:25i, tweede of vijfde lid, met inbegrip van het tijdstip waarop de informatie door de uitgevende instelling openbaar is gemaakt; en
3°. artikel 5:60, met uitzondering van de adresgegevens van de meldingsplichtigen;
d. prospectussen die op grond van artikel 5:9 zijn goedgekeurd;
e. de namen van de staten die Onze Minister heeft aangewezen ingevolge de artikelen 2:6, 2:26d, 2:50, 2:54l en 2:66, alsmede de namen van de staten die de Europese Commissie heeft aangewezen ingevolge artikel 172, tweede lid, van de richtlijn solvabiliteit II;
f. de lidstaten waarin een ingeschreven bemiddelaar in verzekeringen bevoegd is bemiddelingswerkzaamheden te verrichten en de namen van de natuurlijke personen die het beleid van de bemiddelaar bepalen;
g. de naam van de verzekeraar voor wie de volmacht van een ingeschreven gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent geldt en de namen van de natuurlijke personen die het beleid van de gevolmachtigde agent of de ondergevolmachtigde agent bepalen;
h. de financiële producten ten aanzien waarvan een ingeschreven financiëledienstverlener ingevolge deze wet diensten mag verlenen, alsmede de aard van de desbetreffende diensten;
i. de marktexploitant of de beleggingsonderneming waaraan het ingevolge een besluit als bedoeld in artikel 1:58c, derde lid, niet is toegestaan hun voorzieningen in Nederland beschikbaar te stellen voor in Nederland gevestigde leden of deelnemers op afstand;
j. betaaldienstagenten en de bijkantoren van een betaalinstelling;
k. biedingsberichten die op grond van de artikelen 5:74 en 5:76 zijn goedgekeurd alsmede openbare mededelingen die ingevolge de bij of krachtens artikelen 5:25m, zesde lid, en 5:76, tweede lid, gestelde regels door de Autoriteit Financiële Markten zijn ontvangen;
l. betaaldienstagenten van een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland;
m. uitgevende banken als bedoeld in artikel 3:33a, eerste lid;
n. categorieën geregistreerde gedekte obligaties ten aanzien waarvan de Nederlandsche Bank heeft besloten om deze op grond van artikel 3:33a, eerste lid, te registreren, waarbij wordt vermeld of de categorie geregistreerde gedekte obligaties voldoet aan artikel 129 van de verordening kapitaalvereisten en waarbij voor iedere uitgifte van obligaties de uitgiftedatum, looptijd en de nominale waarde van die obligaties worden weergegeven.
4.
Indien van toepassing wordt bij doorhaling vermeld dat het desbetreffende besluit nog niet onherroepelijk is.
1.
De registerhouder houdt de in artikel 1:107 bedoelde gegevens gedurende ten minste vijf jaar voor een ieder kosteloos ter inzage in het register. De registerhouder verstrekt aan een ieder desgevraagd, tegen betaling van de kostprijs, afschriften uit het register.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inrichting en werking van het register.
Artikel 1:109a
De Autoriteit Financiële Markten houdt een lijst bij van gereglementeerde markten waarvoor Onze Minister een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, heeft verleend en zendt deze lijst aan de overige lidstaten en aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten.
1.
De Autoriteit Financiële Markten publiceert op haar website in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is:
a. de informatie, bedoeld in artikel 30 van de richtlijn 2010/42/EU van de Europese Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie ten aanzien van sommige bepalingen betreffende fusies van fondsen, master-feeder constructies en de kennisgevingsprocedure (PbEU L 176); en
b. alle actuele regelgeving, administratieve procedures en overige informatie die relevant is voor het aanvragen van een vergunning voor een icbe en het aanbieden van rechten van deelneming in een icbe.
2.
De Autoriteit Financiële Markten publiceert de informatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, in de vorm van een verhalende beschrijving en een reeks van referenties of links naar brondocumenten.
Artikel 1:111
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
variabele beloning: het deel van de totale beloning dat geen vaste beloning is;
vaste beloning: het deel van de totale beloning dat bestaat uit onvoorwaardelijke financiële of niet-financiële voordelen zoals uitgewerkt in het beloningsbeleid van de onderneming of in overeenkomsten ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden voor de onderneming.
1.
De afdelingen 1.7.2 en 1.7.3 zijn van toepassing op financiële ondernemingen waarop artikel 3:17, 4:14 of 4:15 van toepassing is.
2.
De afdelingen 1.7.4 tot en met 1.7.6 zijn van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in Nederland en financiële ondernemingen die ingevolge het deel Markttoegang financiële ondernemingen vergunningplichtig zijn voor activiteiten van een bijkantoor in Nederland.
1.
Een financiële onderneming met zetel in Nederland draagt er zorg voor dat de in de afdelingen 1.7.4 tot en met 1.7.6 opgenomen regels ook door haar dochterondernemingen worden toegepast.
2.
Een financiële onderneming met zetel in Nederland waarop artikel 3:17, 4:14 of 4:15 van toepassing is draagt er tevens zorg voor dat haar dochterondernemingen een beloningsbeleid voeren dat in overeenstemming is met de eisen van afdeling 1.7.2. Afdeling 1.7.3 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat aan de in die afdeling geregelde openbaarmakings- en informatieverplichtingen zowel door de financiële onderneming als door de dochteronderneming uitvoering mag worden gegeven.
1.
Indien een financiële onderneming met zetel in Nederland behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de aan het hoofd van die groep staande groepsmaatschappij haar zetel eveneens in Nederland heeft, draagt de aan het hoofd van de groep staande groepsmaatschappij er zorg voor dat de in de afdelingen 1.7.4 tot en met 1.7.6 opgenomen regels door alle tot de groep behorende rechtspersonen en vennootschappen worden toegepast.
2.
De aan het hoofd van de groep staande groepsmaatschappij draagt er tevens zorg voor dat alle tot de groep behorende rechtspersonen en vennootschappen een beloningsbeleid voeren dat in overeenstemming is met de eisen die ingevolge afdeling 1.7.2 aan het beloningsbeleid van de tot de groep behorende financiële ondernemingen worden gesteld. Afdeling 1.7.3 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat aan de in die afdeling geregelde openbaarmakings- en informatieverplichtingen zowel door de aan het hoofd van de groep staande groepsmaatschappij als door de afzonderlijke tot de groep behorende rechtspersonen en vennootschappen uitvoering mag worden gegeven.
3.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de hoofdactiviteiten van de groep niet bestaan uit het aanbieden van financiële producten of het verlenen van financiële diensten.
1.
Het toezicht op de aan het hoofd van een groep als bedoeld in artikel 1:114 staande groepsmaatschappij wordt uitgeoefend door de toezichthouder die vergunning heeft verleend aan de in artikel 1:114, eerste lid, bedoelde financiële onderneming.
2.
Indien door beide toezichthouders vergunningen zijn verleend aan tot de groep behorende financiële ondernemingen, wordt het in het eerste lid bedoelde toezicht uitgeoefend door de, gelet op de hoofdactiviteiten van de tot de groep behorende financiële ondernemingen met zetel in Nederland, meest betrokken toezichthouder.
1.
Een financiële onderneming of de aan het hoofd van een groep als bedoeld in artikel 1:114 staande groepsmaatschappij draagt er zorg voor dat geen gebruik wordt gemaakt van constructies of methoden die het ontwijken van de in dit hoofdstuk opgenomen eisen mogelijk maken.
2.
Een financiële onderneming of de aan het hoofd van een groep als bedoeld in artikel 1:114 staande groepsmaatschappij draagt er zorg voor dat personen werkzaam onder haar verantwoordelijkheid van derden geen financiële of niet-financiële voordelen ontvangen die het door de onderneming vastgestelde passende niveau overschrijden.
3.
In afwijking van artikel 1:23 zijn rechtshandelingen in strijd met de bij of krachtens de artikelen 1:121, eerste tot en met zesde lid, 1:122, 1:124, 1:125, 1:127, tweede en derde lid of 1:128, eerste lid, gestelde regels, nietig.
1.
Een financiële onderneming waarop artikel 3:17, 4:14 of 4:15 van toepassing is, voert als onderdeel van de in die artikelen bedoelde beheerste bedrijfsvoering een beheerst beloningsbeleid, dat schriftelijk wordt vastgelegd.
2.
Het beloningsbeleid is afgestemd op de omvang en organisatie van de onderneming en op de aard, reikwijdte en complexiteit van haar activiteiten.
3.
De onderneming beschikt over procedures en maatregelen ter implementatie, uitvoering en instandhouding van het beloningsbeleid.
4.
De toezichthouder kan nadere regels stellen met betrekking tot:
a. de wijze waarop het beloningsbeleid wordt opgesteld en vastgesteld of goedgekeurd, uitgevoerd, geëvalueerd en aangepast;
b. de wijze waarop vorm wordt gegeven aan beloningscomponenten en beloningsstructuren en de wijze waarop de risico’s die uit het beleid en de uitvoering daarvan voortvloeien, worden beheerst.
1.
Het beloningsbeleid van een financiële onderneming waarop artikel 3:17 van toepassing is, omschrijft de beloningscomponenten en beloningsstructuren die ertoe zouden kunnen bijdragen dat de onderneming meer risico’s neemt dan voor haar aanvaardbaar is, alsmede de te volgen procedures en maatregelen die dergelijke beloningscomponenten en beloningsstructuren voorkomen en beheersen. Het beloningsbeleid strookt met de bedrijfsstrategie, de doelstellingen, de waarden en de langetermijnbelangen van de onderneming en is in overeenstemming met, en draagt bij aan een degelijk en doeltreffend risicobeheer.
2.
Het beloningsbeleid omvat ten minste de volgende elementen:
a. de binnen de onderneming geldende passende verhoudingen tussen de vaste en variabele beloning;
b. de verhouding tussen de toegekende en uitgekeerde variabele beloning;
c. de samenstelling van de variabele beloning;
d. de criteria en prestaties waar de variabele beloning op wordt gebaseerd, waaronder de prestaties van een natuurlijk persoon werkzaam onder zijn verantwoordelijkheid, het bedrijfsonderdeel en de onderneming.
3.
Bij de beoordeling van de in het tweede lid, onderdeel d, bedoelde prestaties worden zowel financiële als niet-financiële criteria gehanteerd. De variabele beloning wordt voor ten minste 50% gebaseerd op niet-financiële criteria.
1.
Het beloningsbeleid van een financiële onderneming waarop artikel 4:14 of 4:15 van toepassing is, omschrijft onder verwijzing naar de specifieke financiële diensten of andere activiteiten die door of in naam van de onderneming worden verleend of verricht, de beloningscomponenten en beloningsstructuren die kunnen leiden tot het risico van onzorgvuldige behandeling van consumenten, cliënten of deelnemers, alsmede de te volgen procedures en maatregelen die dat risico voorkomen en beheersen. Het beloningsbeleid is erop gericht te voorkomen dat consumenten, cliënten of deelnemers onzorgvuldig worden behandeld.
1.
Een financiële onderneming waarop artikel 1:117 van toepassing is, neemt, indien zij verplicht is een bestuursverslag op te stellen, in haar bestuursverslag een beschrijving op van haar beloningsbeleid. Indien zij over een website beschikt, maakt zij deze beschrijving ook op haar website openbaar.
2.
In de beschrijving neemt de onderneming eveneens op:
a. hoeveel onder haar verantwoordelijkheid werkzame natuurlijke personen een totale jaarlijkse beloning van 1 miljoen euro of meer ontvangen, alsmede het bedrijfsonderdeel waar zij in hoofdzaak werkzaamheden voor verrichten;
b. het jaarlijks aan natuurlijke personen werkzaam onder haar verantwoordelijkheid uitgekeerde bedrag aan variabele beloningen.
3.
De toezichthouder kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van openbaarmaking van het beloningsbeleid.
4.
Een financiële onderneming die artikel 1:121, derde of vierde lid toepast, en bank of verzekeraar is, verstrekt jaarlijks aan de toezichthouder informatie over de wijze van toepassing van artikel 1:121 door de financiële onderneming. De toezichthouder kan nadere regels stellen met betrekking tot de te verstrekken informatie ingevolge de eerste volzin.
1.
De variabele beloning die een financiële onderneming met zetel in Nederland toekent aan een natuurlijk persoon werkzaam onder haar verantwoordelijkheid, bedraagt ten hoogste 20% van de vaste beloning van die persoon op jaarbasis.
2.
In afwijking van het eerste lid kan een financiële onderneming aan een natuurlijk persoon werkzaam onder haar verantwoordelijkheid, die in hoofdzaak werkzaamheden binnen Nederland verricht en wiens beloning niet of niet uitsluitend volgt uit een collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, een variabele beloning toekennen die hoger is dan het in het eerste lid bedoelde percentage, mits:
a. het gemiddelde van de verhoudingen tussen de vaste en variabele beloningen van alle onder verantwoordelijkheid van de onderneming werkzame personen die in hoofdzaak werkzaamheden binnen Nederland verrichten en wier beloning niet uitsluitend uit een collectieve arbeidsovereenkomst als hiervoor omschreven volgt, niet meer dan 20% bedraagt; en
b. de in de aanhef bedoelde variabele beloning niet meer dan 100% bedraagt van de vaste beloning op jaarbasis.
3.
In afwijking van het eerste lid bedraagt de variabele beloning van een natuurlijk persoon werkzaam onder verantwoordelijkheid van de onderneming ten hoogste het percentage bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel g, onder i, eerste volzin, van de richtlijn kapitaalvereisten, indien deze persoon zijn werkzaamheden in hoofdzaak uitoefent in een andere staat.
4.
In afwijking van het eerste lid kunnen aandeelhouders, eigenaren of leden van de financiële onderneming in overeenstemming met de procedure, bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel g, onder ii, van de richtlijn kapitaalvereisten, goedkeuren dat de variabele beloning van een natuurlijk persoon werkzaam onder verantwoordelijkheid van de onderneming ten hoogste het percentage bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel g, onder ii, van de richtlijn kapitaalvereisten bedraagt, indien deze persoon zijn werkzaamheden in hoofdzaak uitoefent in een staat die geen lidstaat is.
5.
Indien over een periode van vijf aaneengesloten kalenderjaren ten minste 75% van alle onder de verantwoordelijkheid van de tot een groep als bedoeld in artikel 1:114 behorende rechtspersonen en vennootschappen werkzame natuurlijke personen gedurende ten minste drie van die vijf jaren in hoofdzaak werkzaam waren buiten Nederland, bedraagt in afwijking van het eerste lid de variabele beloning van een natuurlijke persoon werkzaam onder verantwoordelijkheid van de aan het hoofd van die groep staande groepsmaatschappij ten hoogste het percentage, bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel g, onder i, eerste volzin, van de richtlijn kapitaalvereisten.
6.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van financiële ondernemingen met zetel in een andere staat, niet zijnde een financiële onderneming waarop de artikelen 92 tot en met 96 van de richtlijn kapitaalvereisten van toepassing zijn. Het toezicht op het bijkantoor dat geen ingevolge het deel Markttoegang financiële ondernemingen vergunningplichtige activiteiten verricht, wordt uitgeoefend door de toezichthouder die, indien de onderneming haar zetel in Nederland had gehad, op grond van het Deel Markttoegang tot vergunningverlening bevoegd zou zijn geweest.
7.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. beheerders van beleggingsinstellingen;
b. beheerders van icbe’s; en
c. beleggingsondernemingen die uitsluitend voor eigen rekening handelen met eigen middelen en kapitaal, geen externe cliënten hebben en plaatselijke onderneming zijn.
1.
Een financiële onderneming kan, in afwijking van artikel 1:121, eerste lid, aan een onder haar verantwoordelijkheid werkzame natuurlijk persoon een variabele beloning toekennen die hoger is dan het in dat artikel bedoelde percentage, indien:
a. de variabele beloning noodzakelijk is in verband met een duurzame organisatiewijziging van de onderneming;
b. de variabele beloning uitsluitend strekt tot het behouden van de in de aanhef bedoelde persoon voor de onderneming;
c. de variabele beloning niet tot gevolg heeft dat de som van variabele beloningen de percentages bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel g, onder i, eerste volzin en onder ii van de richtlijn kapitaalvereisten overschrijdt; en
d. de toezichthouder schriftelijk heeft ingestemd met de toekenning van de variabele beloning.
2.
Op de aanvraag om instemming, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt door de toezichthouder binnen zes weken beslist.
Artikel 1:123
Artikel 1:121 is tot en met 31 december 2015 niet van toepassing op de toekenning van variabele beloningen die voortvloeien uit een door een financiële onderneming voorafgaande aan 1 januari 2015 aangegane verplichting.
1.
Een financiële onderneming kent aan natuurlijke personen werkzaam onder haar verantwoordelijkheid geen gegarandeerde variabele beloningen toe.
2.
In afwijking van het eerste lid kan een financiële onderneming aan een natuurlijk persoon werkzaam onder haar verantwoordelijkheid een gegarandeerde variabele beloning toekennen, indien:
a. de gegarandeerde variabele beloning van die persoon betrekking heeft op het aanvangen van de werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van de onderneming;
b. die persoon op het moment van toekenning niet langer dan één jaar werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de onderneming; en
c. de onderneming over een gezond toetsingsvermogen, gezonde solvabiliteitsmarge of gezond eigen vermogen beschikt.
1.
Een financiële onderneming keert aan een natuurlijk persoon werkzaam onder haar verantwoordelijkheid geen vertrekvergoeding uit, indien sprake is van:
a. voortijdige beëindiging van de arbeidsrelatie op initiatief van de in de aanhef bedoelde natuurlijk persoon, tenzij dit het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever;
b. ernstig verwijtbaar handelen of nalaten in de vervulling van zijn functie door de in de aanhef bedoelde natuurlijk persoon; of
c. falen van de onderneming, indien de in de aanhef bedoelde natuurlijke persoon het dagelijks beleid van de onderneming bepaalt.
2.
De onderneming keert aan een persoon die het dagelijks beleid van de onderneming bepaalt geen vertrekvergoeding uit die meer dan 100% bedraagt van de vaste beloning op jaarbasis.
3.
Het tweede lid is tot en met 1 juli 2015 niet van toepassing op aan personen die het dagelijks beleid van de onderneming bepalen, niet zijnde bestuurders van een bank of verzekeraar, uit te keren vertrekvergoedingen die voortvloeien uit een door de onderneming voorafgaande aan 1 januari 2015 aangegane verplichting.
1.
De bevoegdheden van artikel 135, zesde en achtste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek gelden, voor zover niet reeds op grond van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, tevens voor:
a. financiële ondernemingen met zetel in Nederland;
b. dochterondernemingen als bedoeld in artikel 1:113;
c. de tot een groep waarop artikel 1:114, eerste lid, van toepassing is behorende rechtspersonen en vennootschappen.
2.
In aanvulling op artikel 135, zesde en achtste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn de in dat artikel bedoelde bevoegdheden van overeenkomstige toepassing op alle natuurlijke personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van:
a. financiële ondernemingen met zetel in Nederland;
b. dochterondernemingen als bedoeld in artikel 1:113;
c. tot een groep waarop artikel 1:114, eerste lid, van toepassing is behorende rechtspersonen en vennootschappen.
3.
De in het eerste en tweede lid bedoelde bevoegdheden komen, voor zover door artikel 135, zesde en achtste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet in een bevoegdheidstoedeling is voorzien, toe aan het orgaan dat of degene die binnen een in het eerste lid bedoelde onderneming, rechtspersoon of vennootschap de beloning vaststelt.
1.
Een financiële onderneming met zetel in Nederland beschikt over procedures en criteria betreffende de toepassing van de in artikel 1:126 en het tweede en derde lid van dit artikel bedoelde bevoegdheden.
2.
In aanvulling op artikel 135, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verlaagt de financiële onderneming de hoogte van een aan een natuurlijk persoon werkzaam onder haar verantwoordelijkheid toegekende variabele beloning in ieder geval, indien:
a. de persoon niet heeft voldaan aan passende normen inzake bekwaamheid en correct gedrag; of
b. de persoon verantwoordelijk was voor gedragingen die ertoe hebben geleid dat de financiële positie van de onderneming aanmerkelijk is verslechterd.
3.
In aanvulling op artikel 135, achtste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vordert een financiële onderneming een aan een natuurlijk persoon werkzaam onder haar verantwoordelijkheid uitgekeerde variabele beloning in ieder geval terug, indien die persoon:
a. niet heeft voldaan aan passende normen inzake bekwaamheid en correct gedrag; of
b. verantwoordelijk was voor gedragingen die ertoe hebben geleid dat de positie van de onderneming aanmerkelijk is verslechterd.
4.
Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op:
a. dochterondernemingen als bedoeld in artikel 1:113;
b. de tot een groep waarop artikel 1:114, eerste lid, van toepassing is behorende rechtspersonen en vennootschappen.
5.
De in artikel 1:113, eerste lid, bedoelde financiële onderneming of de aan het hoofd van een groep als bedoeld in artikel 1:114, eerste lid, staande groepsmaatschappij draagt zorg voor de naleving van de ingevolge het vierde lid op dochterondernemingen, onderscheidenlijk de tot een groep behorende rechtspersonen of vennootschappen, rustende verplichtingen.
1.
Indien een financiële onderneming in verband met de stabiliteit van het financiële stelsel steun geniet of heeft genoten in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, worden de door die onderneming aan personen die haar dagelijks beleid bepalen en aan personen die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de dagelijks beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden over de periode, waarin steun wordt of is genoten, toe te kennen of uit te keren beloningen, alsmede de door die onderneming aan personen die haar dagelijks beleid bepalen en aan personen die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de dagelijks beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden over de periode, voorafgaande aan de steunverlening, toe te kennen of uit te keren beloningen, voor zover die beloningen op het tijdstip dat de steunverlening aanving nog niet waren toegekend of uitgekeerd, van rechtswege:
a. op een waarde van € 0 gesteld, voor zover het betreft variabele beloningen; en
b. op de waarde gesteld die zij hadden op het moment, onmiddellijk voorafgaand aan het van kracht worden van de steunmaatregel, voor zover het betreft vaste beloningen.
2.
Een financiële onderneming kent geen beloningen toe en keert geen beloningen uit in strijd met het eerste lid.
3.
Het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de onderneming, ziet toe op de naleving van het tweede lid.
4.
Indien de steun is verleend aan een groep in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een tot zodanige groep behorende rechtspersoon of vennootschap, wordt de aan het hoofd van die groep staande groepsmaatschappij voor de toepassing van het eerste tot en met derde lid aangemerkt als de in die leden bedoelde financiële onderneming en gelden die leden tevens voor de tot die groep behorende banken en verzekeraars met zetel in Nederland.
5.
Indien de aan het hoofd van een groep als bedoeld in het vierde lid staande groepsmaatschappij haar zetel buiten Nederland heeft, wordt in afwijking van het vierde lid de binnen de groep hiërarchisch hoogste groepsmaatschappij met zetel in Nederland aangemerkt als de in het eerste tot en met derde lid bedoelde financiële onderneming.
1.
Met steun aan een financiële onderneming wordt voor de toepassing van artikel 1:128 gelijkgesteld:
a. een deelneming van de Staat der Nederlanden in verband met de stabiliteit van het financiële stelsel in die onderneming, of:
b. indien de onderneming deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek: een deelneming van de Staat der Nederlanden in verband met de stabiliteit van het financiële stelsel in een andere tot die groep behorende groepsmaatschappij.
2.
De gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, eindigt zodra de Staat der Nederlanden geen aandelen van de onderneming meer bezit.
Artikel 2:1
Vergunningen en ontheffingen, verleend ingevolge deze wet, zijn persoonlijk en niet overdraagbaar.
2.
Indien de ECB bij de verlening van een vergunning een ontheffing als bedoeld in artikel 2:12, vijfde lid, verleent, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2:3
Indien, onverminderd artikel 2:2, de Autoriteit Financiële Markten bij de verlening van een vergunning,waarbij ingevolge artikel 1:48 advies aan de Nederlandsche Bank is gevraagd, tevens een ontheffing als bedoeld in artikel 2:67b, vierde lid, of  2:99, zesde lid, verleent, is de Autoriteit Financiële Markten bevoegd tegelijkertijd ontheffing te verlenen van de dienovereenkomstige regels ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, indien het advies daartoe aanleiding geeft. In die gevallen worden de door de Nederlandsche Bank eventueel geadviseerde voorschriften verbonden aan die ontheffing. Die ontheffing wordt geacht te zijn verleend door de Nederlandsche Bank voorzover betrekking hebbend op regels ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen.
1.
Een ieder met zetel in Nederland die voornemens is het bedrijf van afwikkelonderneming uit te oefenen jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden, geeft daarvan kennis aan de Nederlandsche Bank onder vermelding ten aanzien van welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden hij dat voornemen heeft.
2.
De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de persoon die de kennisgeving heeft gedaan.
4.
Een afwikkelonderneming kan overgaan tot de uitoefening van haar bedrijf, nadat zij de mededeling, bedoeld in het derde lid, van de Nederlandsche Bank heeft ontvangen.
1.
Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf van afwikkelonderneming uit te oefenen jegens een betaaldienstverlener met wie hij niet een in groep is verbonden, indien het aantal in Nederland verrichte girale betalingstransacties ten aanzien waarvan hij afwikkeldiensten heeft verleend jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden, gemeten over het voorgaande kalenderjaar, het op grond van het tweede lid vastgestelde aantal transacties overschrijdt.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt het aantal in Nederland verrichte girale betalingstransacties vastgesteld waarboven een vergunning als bedoeld in het eerste lid vereist is.
3.
De Nederlandsche Bank vermeldt in de vergunning voor welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden zij de vergunning verleent.
4.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid voor de periode die verstrijkt op het tijdstip dat zij heeft beslist op de aanvraag van een vergunning als bedoeld in het eerste lid.
1.
Een ieder met zetel in Nederland die het bedrijf van afwikkelonderneming uitoefent, geeft jaarlijks voor 1 maart kennis aan de Nederlandsche Bank van het aantal in Nederland verrichte girale betalingstransacties ten aanzien waarvan hij in het voorgaande kalender afwikkeldiensten heeft verleend jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:3.0b, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt;
e. artikel 3:16, eerste en derde lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit;
h. artikel 3:73b, met betrekking tot het effectief verlenen van diensten;
i. artikel 3:267.0a, met betrekking tot een prudent beleggingsbeleid;
j. artikel 4:76a met betrekking tot het bieden van eerlijke en vrije toegang tot haar diensten en systemen op basis van objectieve en risicogebaseerde deelnemingscriteria;
k. artikel 4:76b, eerste en tweede lid, met betrekking tot het tijdig en efficiënt verlenen van haar diensten en het beschikken over mechanismen waarmee periodiek het kostenniveau, prijsniveau en serviceniveau en de efficiëntie van de door de afwikkelonderneming verleende diensten worden beoordeeld;
l. artikel 4:76c, eerste lid, met betrekking tot het hebben van internationaal aanvaarde communicatieprocedures en standaarden;
m. artikel 4:76d, eerste lid, met betrekking tot het bieden aan een betaaldienstverlener van inzicht in financiële risico’s en kosten.
2.
De aanvrager vermeldt in de aanvraag voor welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden hij de vergunning aanvraagt.
3.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d of f, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
Artikel 2:3.0e
De Nederlandsche Bank kan een afwikkelonderneming als bedoeld in artikel 2:3.0a waaraan geen vergunning tot uitoefening van het bedrijf van afwikkelonderneming is verleend, verbieden haar bedrijf uit te oefenen jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden, indien die onderneming niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels.
1.
Een ieder met zetel buiten Nederland die voornemens is het bedrijf van afwikkelonderneming uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor jegens een betaaldienstverlener met wie hij niet een in groep is verbonden, geeft daarvan kennis aan de Nederlandsche Bank onder vermelding ten aanzien van welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden hij dat voornemen heeft.
2.
De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de persoon die de kennisgeving heeft gedaan.
4.
Een afwikkelonderneming kan overgaan tot de uitoefening van haar bedrijf, nadat zij de mededeling, bedoeld in het derde lid, van de Nederlandsche Bank heeft ontvangen.
1.
Het is een ieder met zetel buiten Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van afwikkelonderneming uit te oefenen jegens een betaaldienstverlener met wie hij niet een in groep is verbonden indien het aantal in Nederland verrichte girale betalingstransacties ten aanzien waarvan hij afwikkeldiensten heeft verleend jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden, gemeten over het voorgaande kalenderjaar, het op grond van artikel 2:3.0b, tweede lid, vastgestelde aantal transacties overschrijdt.
2.
De Nederlandsche Bank vermeldt in de vergunning voor welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden zij de vergunning verleent.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid voor de periode die verstrijkt op het tijdstip dat zij heeft beslist op de aanvraag van een vergunning als bedoeld in het eerste lid.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing op afwikkelondernemingen met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat waar toezicht wordt uitgeoefend op het uitoefenen van het bedrijf van afwikkelonderneming jegens betaaldienstverleners met wie degene die het bedrijf van afwikkelonderneming uitoefent niet in een groep is verbonden, indien dat toezicht in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen.
5.
Bij de beoordeling of het in een andere staat uitgeoefende toezicht in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen, wordt het onderscheid, bedoeld in het tweede lid, gemaakt.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanwijzen van staten.
7.
Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.
8.
Een besluit tot aanwijzing van een staat als bedoeld in het vierde lid en de intrekking daarvan worden bekend gemaakt in de Staatscourant.
1.
Een ieder met zetel buiten Nederland die het bedrijf van afwikkelonderneming uitoefent, geeft jaarlijks voor 1 maart kennis aan de Nederlandsche Bank van het aantal in Nederland verrichte girale betalingstransacties ten aanzien waarvan hij in het voorgaande kalender afwikkeldiensten heeft verleend jegens betaaldienstverleners met wie hij niet in een groep is verbonden.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:3.0g, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de personen die het dagelijks beleid van het in Nederland gelegen bijkantoor bepalen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van het in Nederland gelegen bijkantoor bepalen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening van de afwikkelonderneming;
d. artikel 3:15, eerste lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijkse beleid van de afwikkelonderneming bepaalt;
e. artikel 3:16, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g. artikel 3:24aa, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid van het bijkantoor bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
h. artikel 3:57, eerste en tweede lid met betrekking tot solvabiliteit;
i. artikel 3:73b, met betrekking tot het effectief verlenen van diensten;
j. artikel 3:267.0a, met betrekking tot een prudentieel beleggingsbeleid;
k. artikel 4:76a met betrekking tot het bieden van eerlijke en vrije toegang tot haar diensten en systemen op basis van objectieve en risicogebaseerde deelnemingscriteria;
l. artikel 4:76b, eerste en tweede lid, met betrekking tot het tijdig en efficiënt verlenen van haar diensten en het beschikken over mechanismen waarmee periodiek het kostenniveau, prijsniveau en serviceniveau en de efficiëntie van de door de afwikkelonderneming verleende diensten worden beoordeeld;
m. artikel 4:76c, eerste lid, met betrekking tot het hebben van internationaal aanvaarde communicatieprocedures en standaarden;
n. artikel 4:76d, eerste lid, met betrekking tot het bieden aan een betaaldienstverlener van inzicht in financiële risico’s en kosten.
2.
De aanvrager vermeldt in de aanvraag voor welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden hij de vergunning aanvraagt bedoeld in de onderdelen a tot en met e van de definitie van afwikkelonderneming in artikel 1:1, hij de vergunning aanvraagt.
3.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, e of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
Artikel 2:3.0j
De Nederlandsche Bank kan een afwikkelonderneming als bedoeld in artikel 2:3.0f waaraan geen vergunning tot uitoefening van het bedrijf van afwikkelonderneming is verleend, verbieden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor haar bedrijf uit te oefenen jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden, indien die onderneming niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels.
1.
Een ieder met zetel buiten Nederland die voornemens is het bedrijf van afwikkelonderneming uit te oefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden, geeft daarvan kennis aan de Nederlandsche Bank onder vermelding ten aanzien van welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden hij dat voornemen heeft.
2.
De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de persoon die de kennisgeving heeft gedaan.
4.
Een afwikkelonderneming kan overgaan tot de uitoefening van haar bedrijf, nadat zij de mededeling, bedoeld in het derde lid, van de Nederlandsche Bank heeft ontvangen.
1.
Het is een ieder met zetel in een niet-aangewezen staat verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf van afwikkelonderneming uit te oefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland jegens betaaldienstverleners met wie hij niet in een groep is verbonden indien het aantal in Nederland verrichte girale betalingstransacties ten aanzien waarvan hij afwikkeldiensten heeft verleend jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden, gemeten over het voorgaande kalenderjaar, het op grond van artikel 2:3.0b, tweede lid, vastgestelde aantal transacties overschrijdt.
2.
De Nederlandsche Bank vermeldt in de vergunning voor welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden zij de vergunning verleent.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid voor de periode die verstrijkt op het tijdstip dat zij heeft beslist op de aanvraag van een vergunning als bedoeld in het eerste lid.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:3.0l, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:15, eerste lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt;
e. artikel 3:16, eerste en derde lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f. artikel 3:17,eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit;
h. artikel 3:73b, met betrekking tot het effectief verlenen van diensten;
i. artikel 3:267.0a, met betrekking tot een prudent beleggingsbeleid;
j. artikel 4:76a met betrekking tot het bieden van eerlijke en vrije toegang tot haar diensten en systemen op basis van objectieve en risicogebaseerde deelnemingscriteria;
k. artikel 4:76b, eerste en tweede lid, met betrekking tot het tijdig en efficiënt verlenen van haar diensten en het beschikken over mechanismen waarmee periodiek het kostenniveau, prijsniveau en serviceniveau en de efficiëntie van de door de afwikkelonderneming verleende diensten worden beoordeeld;
l. artikel 4:76c, eerste lid, met betrekking tot het hebben van internationaal aanvaarde communicatieprocedures en standaarden;
m. artikel 4:76d, eerste lid, met betrekking tot het bieden aan een betaaldienstverlener van inzicht in financiële risico’s en kosten.
2.
De aanvrager vermeldt in de aanvraag voor welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden hij de vergunning aanvraagt.
3.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d of f, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
Artikel 2:3.0n
De Nederlandsche Bank kan een afwikkelonderneming als bedoeld in artikel 2:3.0k waaraan geen vergunning tot uitoefening van het bedrijf van afwikkelonderneming is verleend, verbieden in Nederland het bedrijf van afwikkelonderneming uit te oefenen jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, indien die onderneming niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels.
1.
Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van betaaldienstverlener.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank of voor het uitoefenen van het bedrijf van elektronischgeldinstelling een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan betaaldiensten te verlenen.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op elektronischgeldinstellingen die gevestigd zijn in een door Onze Minister aangewezen staat als bedoeld in artikel 2:10f, derde lid, en die voldoen aan de in artikel 2:10f, derde lid, bedoelde voorwaarden.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e. artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g. artikel 3:29a, eerste lid, met betrekking tot het veiligstellen van ontvangen middelen uit betaaldiensten, voor zover van toepassing;
h. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
i. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank beslist op de aanvraag binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag, of, indien de aanvraag onvolledig is, binnen drie maanden na ontvangst van alle voor het nemen van de beslissing benodigde gegevens.
1.
Een betaalinstelling die voornemens is betaaldiensten te verlenen door tussenkomst van een betaaldienstagent, stelt de Nederlandsche Bank hiervan in kennis onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2.
Indien de Nederlandsche Bank overeenkomstig het eerste lid de gegevens heeft ontvangen en zij er van overtuigd is dat de gegevens correct zijn, schrijft zij de agent in in het register, bedoeld in artikel 1:107.
Artikel 2:3d
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:3a, eerste lid. Aan deze gehele of gedeeltelijke vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.
1.
Een betaaldienstverlener met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het verrichten van haar werkzaamheden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door tussenkomst van een in Nederland werkzaam zijnde betaaldienstagent, dan wel door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, indien hij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft.
2.
Artikel 1:107, tweede lid, is niet van toepassing.
1.
Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden:
a. in Nederland het bedrijf van betaaldienstverlener uit te oefenen;
b. vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van betaaldienstverlener uit te oefenen in een andere lidstaat.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan betaaldiensten te verlenen.
1.
Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van clearinginstelling.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in Nederland die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e. artikel 3:16, eerste en derde lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g. artikel 3:19, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal leden van de raad van commissarissen of het daarmee vergelijkbaar orgaan als bedoeld in artikel 3:19, tweede lid;
h. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
i. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit;
j. artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit; en
k. artikel 3:33c met betrekking tot de administratie van het derivatenvermogen.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, g, h, i, of j, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Het is een ieder met zetel buiten Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van clearinginstelling uit te oefenen.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op clearinginstellingen met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van clearinginstelling wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanwijzen van staten. Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.
3.
Een besluit tot aanwijzing van een staat, bedoeld in het tweede lid, en de intrekking daarvan, worden bekend gemaakt in de Staatscourant.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben, tenzij de vergunning anders vermeldt. Artikel 2:15 is van overeenkomstige toepassing.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:6, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
e. artikel 3:21 met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid van het bijkantoor bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
f. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
g. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
h. artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit,
met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met d en f tot en met h in de genoemde artikelen voor «een clearinginstelling met zetel in Nederland» telkens moet worden gelezen: «het bijkantoor in Nederland van een clearinginstelling met zetel in een niet-aangewezen staat», en dat voor de toepassing van onderdeel e in het genoemde artikel voor «bank met zetel in een staat die geen lidstaat is», moet worden gelezen: «clearinginstelling met zetel in een niet-aangewezen staat».
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, g of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Het is een ieder met zetel buiten Nederland verboden het bedrijf van clearinginstelling door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uit te oefenen, tenzij hij de Nederlandsche Bank van het voornemen daartoe kennis heeft gegeven en hij ervoor zorgt en aantoont dat zal worden voldaan aan hetgeen ingevolge de artikelen 3:17, 3:18, 3:20a en 3:57 is bepaald, met dien verstande dat in die artikelen voor de zinsnede «met zetel in Nederland» wordt gelezen: met zetel buiten Nederland.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op clearinginstellingen met zetel in een door Onze Minister ingevolge artikel 2:6, tweede lid, aan te wijzen staat die in de staat van hun zetel bevoegd zijn tot de uitoefening van hun bedrijf.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op clearinginstellingen met zetel in een andere lidstaat die een door de Europese Centrale Bank of de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, tenzij de vergunning anders vermeldt. Artikel 2:18 is van overeenkomstige toepassing.
4.
Voor de toepassing van het eerste lid oefenen clearinginstellingen met zetel buiten Nederland het bedrijf van clearinginstelling uit door middel van het verrichten van diensten naar Nederland indien zulks geschiedt op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend, een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend of een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling.
5.
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de financiële onderneming die de kennisgeving heeft gedaan.
1.
De kennisgeving, bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2.
De clearinginstelling, bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, kan overgaan tot het verrichten van diensten nadat zij de mededeling, bedoeld in artikel 2:8, vijfde lid, van de Nederlandsche Bank heeft ontvangen.
1.
Een clearinginstelling als bedoeld in artikel 2:6, tweede lid, of artikel 2:8, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van clearinginstelling uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen. De clearinginstelling legt daarbij een door de toezichthoudende instantie van die aangewezen staat afgegeven verklaring over waaruit blijkt dat zij in die staat bevoegd is tot het uitoefenen van het bedrijf van clearinginstelling.
2.
De clearinginstelling kan overgaan tot het uitoefenen van het voorgenomen bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland nadat de kennisgeving is gedaan en de verklaring is afgegeven tenzij de Nederlandsche Bank mededeelt dat het voornemen of de beoogde wijze van uitoefening in strijd is met deze wet.
3.
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de betrokken clearinginstelling onverwijld deze ontvangst mede.
4.
De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving de toezichthoudende instantie van de aangewezen staat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de clearinginstelling in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de clearinginstelling.
1.
Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning elektronisch geld uit te geven.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan elektronisch geld uit te geven.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag aan een rechtspersoon een vergunning als bedoeld in artikel 2:10a, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e. artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g. artikel 3:29a met betrekking tot het veiligstellen van middelen die zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers of in ruil voor elektronisch geld;
h. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
i. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank beslist op de aanvraag, in afwijking van artikel 1:102, derde lid, binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag, of, indien de aanvraag onvolledig is, binnen drie maanden na ontvangst van alle voor het nemen van de beslissing benodigde gegevens.
1.
Een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland die voornemens is betaaldiensten te verlenen door tussenkomst van een betaaldienstagent, stelt de Nederlandsche Bank hiervan in kennis onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2.
Indien de Nederlandsche Bank overeenkomstig het eerste lid de gegevens heeft ontvangen en zij ervan overtuigd is dat de gegevens correct zijn, schrijft zij de betaaldienstagent in in het register, bedoeld in artikel 1:107.
Artikel 2:10d
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:10a, eerste lid. Aan deze gehele of gedeeltelijke vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.
1.
Een elektronischgeldinstelling met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het verrichten van haar werkzaamheden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, dan wel door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, indien zij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft en de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft, kennis heeft gegeven van het voornemen diensten te gaan verrichten naar Nederland dan wel werkzaamheden te gaan verrichten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.
2.
Onverminderd het eerste lid, kan een elektronischgeldinstelling met zetel in een andere lidstaat, indien zij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft die deze werkzaamheden toelaat, door tussenkomst van een in Nederland werkzaam zijnde betaaldienstagent, overgaan tot het verlenen van betaaldiensten.
1.
Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden:
a. in Nederland het bedrijf van elektronischgeldinstelling uit te oefenen;
b. vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van elektronischgeldinstelling uit te oefenen in een andere lidstaat.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan elektronisch geld uit te geven.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op elektronischgeldinstellingen met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat.
1.
Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Europese Centrale Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van bank.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op personen op wie het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen ingevolge artikel 3:2 niet van toepassing is.
1.
De Nederlandsche Bank stelt op aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 14 van de verordening bankentoezicht op, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e. artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f. de artikelen 3:17, eerste en tweede lid, en 3:17a, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g. artikel 3:19, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal leden van een raad van commissarissen of een daarmee vergelijkbaar orgaan als bedoeld in artikel 3:19, tweede lid;
h. artikel 3:31 met betrekking tot geconsolideerd toezicht;
i. artikel 3:33c met betrekking tot de administratie van het derivatenvermogen;
j. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
k. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
l. artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit.
2.
Indien de aanvraag een bank met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, stelt de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid, een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 14 van de verordening bankentoezicht op, indien de houder van de gekwalificeerde deelneming een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig artikel 3:95, tweede lid, heeft aangevraagd, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.
3.
Indien de aanvrager niet heeft aangetoond dat zal worden voldaan aan de in het eerste lid bedoelde eisen, wijst de Nederlandsche Bank de aanvraag af.
4.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
5.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag in het in het eerste lid bedoelde ontwerpbesluit aan de ECB voorstellen om geheel of gedeeltelijk ontheffing te verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, f of g, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Indien een bank voornemens is naast de uitoefening van het bedrijf van bank tevens beleggingdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten in Nederland, stelt de Nederlandsche Bank op aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 slechts een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 14 van de verordening bankentoezicht op indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:12, aantoont dat eveneens zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6°, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
b. artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van rechten van cliënten; en
c. artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
1.
Indien de Nederlandsche Bank een mededeling van het voornemen van een bank met zetel in een andere lidstaat niet zijnde een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2 van de verordening bankentoezicht, tot het uitoefenen van haar bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, deelt zij de betrokken bank onverwijld deze ontvangst mede.
2.
De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de mededeling de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de bank in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de bank.
1.
Een bank met zetel in een andere lidstaat niet zijnde een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2 van de verordening bankentoezicht, die een vergunning heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf, verleend door de toezichthoudende instantie van die lidstaat, en voornemens is haar bedrijf uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor kan daartoe overgaan twee maanden na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, of onmiddellijk na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, tweede lid.
2.
Het is de bank toegestaan de werkzaamheden, bedoeld in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten, te verrichten, tenzij in de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, uitdrukkelijk anders is bepaald of die mededeling het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.
1.
Het is een ieder met zetel in een andere lidstaat die naar het recht van de lidstaat van de zetel geen door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning behoeft te hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank en een dergelijke vergunning niet op vrijwillige basis heeft verkregen, verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van bank uit te oefenen.
2.
Het eerste lid is voorzover het betreft het uitoefenen van het bedrijf van elektronischgeldinstelling niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, tenzij deze vergunning anders vermeldt.
3.
Het is een ieder met zetel in een andere lidstaat die naar het recht van de lidstaat van de zetel geen door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning behoeft te hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank en een dergelijke vergunning niet op vrijwillige basis heeft verkregen, verboden het bedrijf van bank uit te oefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland tenzij hij hiervan kennis geeft aan de Nederlandsche Bank en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge artikel 3:57. Indien ingevolge artikel 3:57, tweede lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels zijn gesteld, toont de aanvrager tevens aan dat zal worden voldaan aan die regels, voorzover dat bij die algemene maatregel van bestuur is bepaald.
4.
Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op degene op wie het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen ingevolge artikel 3:2 niet van toepassing is.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:16, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. de artikelen 3:17, eerste en tweede lid, en 3:17a, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
e. artikel 3:21 met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid van het bijkantoor bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
f. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
g. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit;
h. artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit; en
i. artikel 3:75 met betrekking tot een afzonderlijke boekhouding,
met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met d en g tot en met i in de genoemde artikelen voor «een bank in Nederland» telkens moet worden gelezen: «het bijkantoor in Nederland van een bank met zetel in een andere lidstaat».
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c of d, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een bank met zetel in een andere lidstaat niet zijnde een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2 van de verordening bankentoezicht, die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar Nederland haar bedrijf uit te oefenen, kan daartoe overgaan nadat zij de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft, kennis heeft gegeven van het voornemen.
2.
Het is de bank toegestaan de werkzaamheden, bedoeld in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten, te verrichten, tenzij de Nederlandsche Bank van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de desbetreffende bank een mededeling heeft ontvangen waarin uitdrukkelijk anders is bepaald of die mededeling, het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.
Artikel 2:20
Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van bank vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:20, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat hij in de staat van zijn zetel bevoegd is tot de uitoefening van zijn bedrijf en dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
e. artikel 3:21 met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid van het bijkantoor bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
f. artikel 3:46 met betrekking tot het prudentieel toezicht in de staat van de zetel;
g. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
h. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit;
i. artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit; en
j. artikel 3:75 met betrekking tot een afzonderlijke boekhouding,
met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met d en i in de genoemde artikelen voor «een bank in Nederland» telkens moet worden gelezen: «het bijkantoor in Nederland van een bank met zetel in een staat die geen lidstaat is».
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c of d, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:20 aan een bank die naast de uitoefening van het bedrijf van bank voornemens is een beleggingsdienst te verlenen of een beleggingsactiviteit te verrichten in Nederland, indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:21, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6° met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
b. artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van de rechten van cliënten; en
c. artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
1.
Indien de Nederlandsche Bank een mededeling van het voornemen van een financiële instelling met zetel in een andere lidstaat tot het uitoefenen van haar bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, deelt zij de betrokken financiële instelling onverwijld deze ontvangst mede.
2.
De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de mededeling die betrekking heeft op het voornemen tot het uitoefenen van het bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de financiële instelling in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf of het verlenen van financiële diensten in Nederland. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de financiële instelling.
1.
Een financiële instelling met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende verklaring heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf die overeenkomt met de verklaring van ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 3:110 en die voornemens is haar bedrijf uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, kan daartoe overgaan twee maanden na de datum waarop de Nederlandsche Bank de mededeling, bedoeld in artikel 2:24, eerste lid, heeft ontvangen of onmiddellijk na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:24, tweede lid.
2.
Het is de financiële instelling toegestaan de werkzaamheden, bedoeld onder 2 tot en met 12 en 15 in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten, te verrichten, tenzij in de aan haar verleende verklaring, bedoeld in het eerste lid, uitdrukkelijk anders is bepaald of de mededeling, bedoeld in artikel 2:24, eerste lid, het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.
Artikel 2:26
Het is een financiële instelling met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende verklaring heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf die overeenkomt met de verklaring van ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 3:110, en die haar bedrijf uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, toegestaan de werkzaamheden bedoeld onder 2 tot en met 12 en 15 in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten te verrichten, tenzij in de in die lidstaat verleende verklaring, die overeenkomt met de verklaring van ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 3:110, uitdrukkelijk anders is bepaald dan wel zij van de werkzaamheden die zij voornemens is door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uit te oefenen geen kennis heeft gegeven aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft.
1.
Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van herverzekeraar.
2.
Het bedrijf van herverzekeraar wordt onderscheiden in de activiteiten levensherverzekering, natura-uitvaartherverzekering en schadeherverzekering.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars of schadeverzekeraars voor zover zij het bedrijf van herverzekeraar uitoefenen in de activiteit levensherverzekering, natura-uitvaartherverzekering, onderscheidenlijk schadeherverzekering.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:26a, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e. artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g. artikel 3:19, eerste lid, met betrekking tot het minimum aantal leden van de raad van commissarissen;
h. artikel 3:20, met betrekking tot de rechtsvorm;
i. artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
j. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
k. artikel 3:70, eerste lid met betrekking tot het boekjaar.
2.
Indien de aanvraag een herverzekeraar met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig artikel 3:95, tweede lid, heeft aangevraagd, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.
3.
De aanvraag geschiedt onder vermelding van de herverzekeringsactiviteit, en onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, g of k, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland indien hij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft.
2.
Artikel 1:107, tweede lid, is niet van toepassing.
1.
Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van herverzekeraar uit te oefenen.
2.
Het bedrijf van herverzekeraar wordt onderscheiden in de activiteiten levensherverzekering, natura-uitvaartherverzekering en schadeherverzekering.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op herverzekeraars met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. levensverzekeraars die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:40 voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, voor zover zij het bedrijf van herverzekeraar uitoefenen in de activiteit levensherverzekering;
b. natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een aangewezen staat of die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:50 voor de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar, voor zover zij het bedrijf van herverzekeraar uitoefenen in de activiteit natura-uitvaartherverzekering; en
c. schadeverzekeraars die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:40 voor de uitoefening van schadeverzekeraar vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, voor zover zij het bedrijf van herverzekeraar uitoefenen in de activiteit van schadeherverzekering.
5.
Een besluit tot aanwijzing van een staat, bedoeld in het derde lid, en de intrekking daarvan, worden bekendgemaakt in de Staatscourant.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:26d, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat met betrekking tot het bijkantoor zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
e. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
f. artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
g. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
h. artikel 3:70, eerste lid met betrekking tot het boekjaar,
alsmede dat de aanvrager voldoet aan artikel 3:24, met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar, en de uitoefening van die bevoegdheid, met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met h in de in die onderdelen genoemde artikelen voor «een verzekeraar» telkens moet worden gelezen: «het in Nederland gelegen bijkantoor van een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat».
2.
De aanvraag geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, e, of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is het bedrijf van herverzekeraar uit te oefenen, tenzij hij de Nederlandsche Bank hiervan kennis geeft en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid; en
b. artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor «verzekeraar met zetel in Nederland» moet worden gelezen: «een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat».
De herverzekeraar legt daarbij een door de toezichthoudende instantie van de staat waar hij zijn zetel heeft afgegeven verklaring over waaruit blijkt dat hij in die staat bevoegd is tot het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar.
2.
De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De herverzekeraar kan overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland na de mededeling, bedoeld in artikel 2:47, en nadat de verklaring, bedoeld in het eerste lid, is afgegeven.
4.
De herverzekeraar, bedoeld in het eerste lid, oefent zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitsluitend uit in de activiteit tot het uitoefenen waarvan hij in de staat waar hij zijn zetel heeft bevoegd is.
5.
Het eerste lid is niet van toepassing op herverzekeraars die hun bedrijf uitoefenen vanuit een vestiging in een op grond van artikel 2:26d, derde lid, door Onze Minister aangewezen staat.
1.
Een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat kan vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, indien hij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit dat bijkantoor.
2.
Een herverzekeraar met zetel in een op grond van artikel 2:26d, derde lid, door Onze Minister aangewezen staat kan vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.
3.
Artikel 1:107, tweede lid, is niet van toepassing op herverzekeraars als bedoeld in het eerste en tweede lid.
Artikel 2:26h
Deze afdeling is uitsluitend van toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars die onder die onder het toepassingsbereik van de richtlijn solvabiliteit II vallen.
1.
Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van levensverzekeraar of schadeverzekeraar.
2.
Het bedrijf van levensverzekeraar en het bedrijf van schadeverzekeraar worden onderscheiden in de branches die zijn genoemd in de bij deze wet behorende Bijlage branches.
3.
Het eerste lid is wat betreft het verbod op uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar niet van toepassing op financiële ondernemingen die uitsluitend het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uitoefenen met een vergunning als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid.
4.
Een verleende vergunning als bedoeld in het eerste lid kan op aanvraag van de betreffende levensverzekeraar of schadeverzekeraar, indien hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, vierde lid, van de richtlijn solvabiliteit II, door de Nederlandsche Bank worden omgezet in een vergunning als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid.
5.
Op aanvraag kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden verleend, ondanks dat artikel 4, eerste lid, van de richtlijn solvabiliteit II op de aanvrager van toepassing is.
1.
Aan degene die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar heeft, wordt geen vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar verleend.
2.
Aan degene die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar heeft, wordt geen vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar verleend.
3.
Aan degene die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar in de activiteit levensherverzekering of natura-uitvaartherverzekering heeft, wordt geen vergunning verleend voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar.
4.
Aan degene die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar in de activiteit schadeherverzekering heeft, wordt geen vergunning verleend voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar.
1.
De levensverzekeraar die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar in de branche Permanent health insurance heeft, komt niet in aanmerking voor een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar in een andere branche.
2.
De levensverzekeraar die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar in een andere branche dan de branche Permanent health insurance heeft, komt niet in aanmerking voor een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar in de branche Permanent health insurance.
Artikel 2:30
De Nederlandsche Bank verleent, onverminderd artikel 2:31, een levensverzekeraar met zetel in Nederland slechts een vergunning voor de branche Kapitalisatieverrichtingen of voor de branche Beheer over collectieve pensioenfondsen indien de aanvrager een vergunning heeft voor de branche Levensverzekering algemeen en ervoor zorgt en aantoont dat hij:
a. de werkzaamheden in de genoemde branche Kapitalisatieverrichtingen onderscheidenlijk in de branche Beheer over collectieve pensioenfondsen in zodanige mate uitoefent dat zij voor zijn gehele bedrijf van ondergeschikte betekenis zijn; en
b. in geval van een aanvraag voor de branche Beheer over collectieve pensioenfondsen voldoet aan overige regels die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen worden gesteld.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e. artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g. artikel 3:19, eerste lid, met betrekking tot het minimum aantal leden van de raad van commissarissen;
h. artikel 3:20 met betrekking tot de rechtsvorm;
i. artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
j. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
k. artikel 3:70, eerste lid, met betrekking tot het boekjaar.
2.
Indien de aanvraag een verzekeraar met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig artikel 3:95, tweede lid, heeft aangevraagd, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.
3.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder vermelding van de branche of branches waarvoor de vergunning wordt aangevraagd en onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, g of k, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar in de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:31, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde in:
a. artikel 4:70, eerste lid, onderdelen a en b, met betrekking tot de uit de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen voortvloeiende verplichtingen; en
b. artikel 4:70, tweede lid, met betrekking tot de schaderegelaar.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar in de branche Rechtsbijstand indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:31, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde in artikel 4:65 met betrekking tot het voorkomen van belangenconflicten.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
1.
Indien de Nederlandsche Bank een mededeling van het voornemen van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat tot het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, deelt zij de betrokken levensverzekeraar of schadeverzekeraar onverwijld deze ontvangst mede.
2.
De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de mededeling die betrekking heeft op het voornemen tot het uitoefenen van het bedrijf vanuit een bijkantoor, de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de levensverzekeraar of schadeverzekeraar in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van zijn bedrijf in Nederland. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de levensverzekeraar of schadeverzekeraar.
Artikel 2:35
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn solvabiliteit II heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf en voornemens is zijn bedrijf uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, kan daartoe overgaan twee maanden na de ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:34, eerste lid, of onmiddellijk na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:34, tweede lid.
1.
Het is een ieder met zetel in een andere lidstaat die naar het recht van de lidstaat van de zetel geen door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning behoeft te hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een dergelijke vergunning niet op vrijwillige basis heeft verkregen, verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf uit te oefenen van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar.
2.
Het is een ieder met zetel in een andere lidstaat die naar het recht van de lidstaat van de zetel geen door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning behoeft te hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een dergelijke vergunning niet op vrijwillige basis heeft verkregen, verboden het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar uit te oefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland tenzij hij de Nederlandsche Bank hiervan kennis heeft gegeven en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid; en
b. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor «een verzekeraar met zetel in Nederland» moet worden gelezen: «een verzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is».
Indien ingevolge artikel 3:57, tweede lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels zijn gesteld, toont de aanvrager tevens aan dat zal worden voldaan aan die regels, voorzover dat bij die algemene maatregel van bestuur is bepaald.
3.
De kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4.
De verzekeraar kan overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor twee maanden na de ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:34, eerste lid.
5.
De verzekeraar oefent zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitsluitend uit in de branches tot het uitoefenen waarvan hij in de staat waar hij zijn zetel heeft bevoegd is.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:36, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
e. artikel 3:47, eerste tot en met derde en vijfde tot en met achtste lid, met betrekking tot de vertegenwoordiger van een verzekeraar;
f. artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
g. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
h. artikel 3:70, eerste lid, met betrekking tot het boekjaar,
alsmede dat de aanvrager zal voldoen aan artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid, met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met d, f en g in de in die onderdelen genoemde artikelen voor «verzekeraar met zetel in Nederland» telkens wordt gelezen «het in Nederland gelegen bijkantoor van een verzekeraar met zetel in een andere lidstaat».
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, e of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn solvabiliteit II heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een vestiging in een andere lidstaat zijn bedrijf uit te oefenen, kan daartoe overgaanna de ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:34, eerste lid.
2.
De verzekeraar oefent zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitsluitend uit in de branches tot het uitoefenen waarvan hij in de lidstaat waar hij zijn zetel heeft bevoegd is.
3.
In geval van co-assurantie binnen de Unie zijn het eerste en tweede lid slechts van toepassing op schadeverzekeraars die als eerste schadeverzekeraar optreden.
1.
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn solvabiliteit II heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf, en die voornemens is voor de eerste maal vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor diensten te verrichten naar Nederland, geeft, alvorens met het verrichten van diensten aan te vangen, de Nederlandsche Bank daarvan kennis onder vermelding van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2.
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt hij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de verzekeraar die de kennisgeving heeft gedaan. De verzekeraar kan overgaan tot de uitoefening van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland na ontvangst van de mededeling.
3.
In geval van co-assurantie binnen de Unie zijn het eerste en tweede lid slechts van toepassing op schadeverzekeraars die als eerste schadeverzekeraar optreden.
1.
Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van levensverzekeraar of schadeverzekeraar vanuit een bijkantoor in Nederland.
2.
Het bedrijf van levensverzekeraar en het bedrijf van schadeverzekeraar worden onderscheiden in de branches die zijn genoemd in de bij deze wet behorende Bijlage branches.
3.
Een verleende vergunning als bedoeld in het eerste lid kan op aanvraag van de betreffende levensverzekeraar of schadeverzekeraar, indien hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, vierde lid, onderdelen a en b, van de richtlijn solvabiliteit II, door de Nederlandsche Bank worden omgezet in een vergunning als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid, tenzij artikel 4, vierde lid, laatste volzin, van de richtlijn van toepassing is.
4.
Op aanvraag kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden verleend, niettegenstaande dat artikel 4, eerste lid, van de richtlijn solvabiliteit II op de verzekeraar van toepassing is.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:40 indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
e. artikel 3:47, eerste tot en met derde en vijfde tot en met achtste lid, met betrekking tot de vertegenwoordiger van een verzekeraar;
f. artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
g. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
h. artikel 3:70, eerste lid, met betrekking tot het boekjaar,
alsmede dat de aanvrager zal voldoen aan artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid, met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met d, f en g in de in die onderdelen genoemde artikelen voor «verzekeraar met zetel in Nederland» telkens wordt gelezen «het in Nederland gelegen bijkantoor van een verzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is».
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, e of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:40 aan de aanvrager die de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen wil uitoefenen indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:41, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:70, eerste lid, onderdelen a en b, met betrekking tot de uit de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen voortvloeiende verplichtingen; en
b. artikel 4:70, tweede lid, met betrekking tot de schaderegelaar.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:40 aan de aanvrager die de branche Rechtsbijstand wil uitoefenen indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:41, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge artikel 4:65 met betrekking tot het voorkomen van belangenconflicten.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
1.
Degene die in een staat die geen lidstaat is zowel het bedrijf van schadeverzekeraar als het bedrijf van levensverzekeraar uitoefent, komt slechts in aanmerking voor een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op verzekeraars die sedert 15 maart 1979 vanuit in Nederland gelegen bijkantoren uitsluitend het bedrijf van levensverzekeraar uitoefenen.
1.
Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar uit te oefenen, tenzij hij de Nederlandsche Bank hiervan kennis geeft en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid; en
b. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor «een verzekeraar met zetel in Nederland» moet worden gelezen: «een verzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is».
2.
De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De levensverzekeraar of schadeverzekeraar kan overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland na de mededeling, bedoeld in artikel 2:47.
4.
De levensverzekeraar of schadeverzekeraar, bedoeld in het eerste lid, oefent zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitsluitend uit in de branches tot het uitoefenen waarvan hij in de staat waar hij zijn zetel heeft bevoegd is.
1.
Indien de persoon, bedoeld in artikel 2:45, eerste lid, de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen wil uitoefenen, toont hij tevens aan dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:70, eerste lid, onderdelen a en b, met betrekking tot deze uit de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen voortvloeiende verplichtingen;
b. artikel 4:70, tweede lid, met betrekking tot de schaderegelaar; en
c. artikel 4:71, eerste lid, onderdeel e, met betrekking tot de schade-afhandelaar.
2.
Artikel 2:45, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar uit te oefenen, tenzij hij hiervan kennis geeft aan de Nederlandsche Bank.
2.
De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De levensverzekeraar of schadeverzekeraar kan overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten vanuit het bijkantoor naar Nederland na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:47.
4.
In geval van co-assurantie binnen de Unie zijn het eerste en tweede lid slechts van toepassing op schadeverzekeraars die als eerste schadeverzekeraar optreden.
Artikel 2:47
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in 2:26f, eerste lid, 2:45, eerste lid, 2:46, eerste lid, of  2:54f, eerste lid, heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de entiteit voor risico-aansprakelijkheid, herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar die de kennisgeving heeft gedaan.
1.
Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang.
2.
De vergunning vermeldt de beperkingen die gelden voor een verzekeraar met beperkte risico-omvang.
3.
Het verbod van het eerste lid ten aanzien van het zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in Nederland die voor het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben.
4.
Het bedrijf van levensverzekeraar en het bedrijf van schadeverzekeraar worden onderscheiden in de branches die zijn genoemd in de bij deze wet behorende Bijlage branches.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:48 indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e. artikel 3:16, derde lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g. artikel 3:19, eerste lid, met betrekking tot het minimum aantal leden van de raad van commissarissen;
h. artikel 3:20 met betrekking tot de rechtsvorm;
i. artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
j. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
k. artikel 3:70, eerste lid, met betrekking tot het boekjaar.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, g of k, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
Artikel 2:49a
De artikelen 2:28, eerste en tweede lid, 2:29, 2:30 en 2:33 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2:49b
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van artikel 2:48, eerste lid. Aan deze vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.
1.
Het is een ieder met zetel buiten Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars of schadeverzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanwijzen van staten. Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.
3.
Het verbod van het eerste lid ten aanzien van het zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar is niet van toepassing op levensverzekeraars die een vergunning als bedoeld in artikel 2:36, 2:40 of het eerste lid hebben voor de branche Levensverzekering algemeen.
4.
Het bedrijf van levensverzekeraar en het bedrijf van schadeverzekeraar worden onderscheiden in de branches die zijn genoemd in de bij deze wet behorende Bijlage branches.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:50 indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
e. artikel 3:47, eerste tot en met derde en vijfde tot en met achtste lid, met betrekking tot de vertegenwoordiger van een verzekeraar;
f. artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
g. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
h. artikel 3:70, eerste lid, met betrekking tot het boekjaar,
alsmede dat de aanvrager zal voldoen aan artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid, met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met d, f en g in de in die onderdelen genoemde artikelen de daarin gestelde eisen betrekking hebben op het in Nederland gelegen bijkantoor van een verzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel buiten Nederland.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdelen c tot en met h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
Artikel 2:51a
De artikelen 2:28, eerste en tweede lid, 2:29, 2:30 en 2:33 zijn van overeenkomstige toepassing op verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel buiten Nederland.
1.
Het is een ieder met zetel buiten Nederland verboden het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uit te oefenen, tenzij hij de Nederlandsche Bank van dit voornemen kennis heeft gegeven.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een door Onze Minister ingevolge artikel 2:50 aan te wijzen staat.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op levensverzekeraars met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar.
4.
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de financiële onderneming die de kennisgeving heeft gedaan.
1.
De kennisgeving, bedoeld in artikel 2:52, eerste lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2.
De levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang, bedoeld in artikel 2:52, eerste lid, kan overgaan tot het verrichten van diensten nadat hij de mededeling, bedoeld in artikel 2:52, vierde lid, van de Nederlandsche Bank heeft ontvangen.
1.
Een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang, bedoeld in artikel 2:50, tweede lid, of artikel 2:52, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen. De levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang legt daarbij een door de toezichthoudende instantie van die aangewezen staat afgegeven verklaring over waaruit blijkt dat hij in die staat bevoegd is tot het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang.
2.
De levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang kan overgaan tot het uitoefenen van het voorgenomen bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland nadat de kennisgeving is gedaan en de verklaring is afgegeven tenzij de Nederlandsche Bank mededeelt dat het voornemen in strijd is met deze wet.
3.
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang die de kennisgeving heeft gedaan.
4.
De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving de toezichthoudende instantie van de aangewezen staat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang.
Artikel 2:54.0a
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van artikel 2:50. Aan deze vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.
1.
Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning de werkzaamheden van een entiteit voor risico-acceptatie te verrichten.
2.
In een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt de soort herverzekeringsactiviteit vermeld waarvoor de vergunning wordt verleend.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:54a, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge artikel 211, tweede lid, van de richtlijn solvabiliteit II, voor zover nodig aangevuld met het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
e. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
f. artikel 3:19, eerste lid, met betrekking tot het minimumaantal leden van de raad van commissarissen; en
g. artikel 3:70, eerste lid, met betrekking tot het boekjaar.
2.
Indien de aanvraag een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig artikel 3:95, tweede lid, heeft aangevraagd, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge artikel 3:99 en artikel 211, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de richtlijn solvabiliteit II met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar. Bij de beoordeling of voldaan is aan het bepaalde ingevolge artikel 211, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de richtlijn solvabiliteit II geeft de Nederlandsche Bank overeenkomstige toepassing aan artikel 3:100, eerste lid, aanhef en onderdeel a, aanhef en onderdeel c, en aanhef en onderdeel e, alsmede aan artikel 3:100, tweede lid.
3.
De aanvraag geschiedt onder vermelding van de herverzekeringsactiviteit, en onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
1.
Een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het verrichten van haar werkzaamheden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland indien zij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft.
2.
Artikel 1:107, tweede lid, is niet van toepassing.
1.
Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor de werkzaamheden van een entiteit voor risico-acceptatie te verrichten.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat die geen lidstaat is waar toezicht op het verrichten van werkzaamheden van een entiteit voor risico-acceptatie wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanwijzen van staten. Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.
3.
Een besluit tot aanwijzing van een staat, bedoeld in het tweede lid, en de intrekking daarvan, worden bekend gemaakt in de Staatscourant.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:54d, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat met betrekking tot het bijkantoor zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
e. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
f. artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
g. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
h. artikel 3:70, eerste lid, met betrekking tot het boekjaar,
alsmede dat de aanvrager voldoet aan artikel 3:24, met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van de werkzaamheden van een entiteit voor risico-acceptatie, en de uitoefening van die bevoegdheid, met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met h de in die onderdelen genoemde artikelen voor «verzekeraar met zetel in Nederland» telkens moet worden gelezen: «het in Nederland gelegen bijkantoor van een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat».
2.
De aanvraag geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, e, g of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Het is een ieder met zetel in een niet-aangewezen staat verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van entiteit voor risico-acceptatie uit te oefenen, tenzij hij de Nederlandsche Bank hiervan kennis geeft en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van entiteit voor risico-acceptatie en de uitoefening van die bevoegdheid; en
b. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor «een verzekeraar met zetel in Nederland» moet worden gelezen: «een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat».
De entiteit voor risico-acceptatie legt daarbij een door de toezichthoudende instantie van die niet-aangewezen staat afgegeven verklaring over waaruit blijkt dat hij in die staat bevoegd is tot de uitoefening van de werkzaamheden van een entiteit voor risico-acceptatie.
2.
De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De entiteit voor risico-acceptatie kan overgaan tot het uitoefenen van haar bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland na de mededeling, bedoeld in artikel 2:47, en nadat de verklaring, bedoeld in het eerste lid, is afgegeven.
4.
De entiteit voor risico-acceptatie, bedoeld in het eerste lid, oefent haar bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitsluitend uit in de activiteit tot het uitoefenen waarvan zij in de staat waar zij haar zetel heeft bevoegd is.
1.
Het is verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van premiepensioeninstelling.
2.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op pensioenfondsen en pensioeninstellingen uit een andere lidstaat.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:54g, eerste lid, indien de aanvrager zetel heeft in Nederland en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e. artikel 3:16, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g. artikel 3:18, met betrekking tot uitbesteding aan een derde;
h. artikel 3:19a, met betrekking tot de rechtsvorm;
i. artikel 3:35a met betrekking tot de kapitaaldekking en de onafhankelijkheid;
j. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
k. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit;
l. artikel 4:71b, eerste lid, met betrekking tot het bewaren van het pensioenvermogen door een pensioenbewaarder
m. artikel 4:71b, tweede lid, met betrekking tot de rechtsvorm en statutaire doelomschrijving van de pensioenbewaarders;
n. artikel 4:71b, derde lid, met betrekking tot het treffen van maatregelen door de premiepensioeninstelling ter bescherming van de rechten van pensioendeelnemers;
o. artikel 4:71c met betrekking tot de tussen de premiepensioeninstelling en de bijdragende onderneming en de tussen de premiepensioeninstelling en de pensioenbewaarder te sluiten overeenkomsten.
2.
Indien de aanvrager zetel heeft in Nederland en voornemens is tevens als adviseur, bemiddelaar, gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent in verzekeringen in Nederland op te treden, verleent de Nederlandsche Bank de vergunning indien de aanvrager, onverminderd het eerste lid, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:9, tweede en derde lid, met betrekking tot de vakbekwaamheid van de in artikel 4:9, tweede lid, bedoelde personen;
b. artikel 4:15, tweede lid, onderdeel b, aanhef en onder 1° en 2°, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering; en
c. indien het bemiddelen in verzekeringen betreft, artikel 4:75, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot het beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening.
3.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag al dan niet voor bepaalde tijd geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, onderdeel c, d, f, g, i, j, k, l, m of n, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning in Nederland het bedrijf uit te oefenen van wisselinstelling.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank of betaaldienstverlener een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:54i, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen;
b. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening; en
c. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdelen b of c, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van artikel 2:54i, eerste lid. Aan deze vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.
2.
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden verleend van artikel 2:54j, eerste lid.
1.
Het is een ieder met zetel buiten Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van wisselinstelling uit te oefenen.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op wisselinstellingen met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van wisselinstelling wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanwijzen van staten. Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.
3.
Het besluit tot aanwijzing van een staat als bedoeld in het tweede lid of de intrekking daarvan wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener of bank een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat, dan wel de Europese Centrale Bank verleende vergunning hebben, tenzij de vergunning anders vermeld.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:54l, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen;
b. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot integere bedrijfsuitoefening; en
c. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering,
met dien verstande dat voor de toepassing van de in de onderdelen a tot en met c genoemde artikelen voor «wisselinstelling met zetel in Nederland» telkens moet worden gelezen: het bijkantoor in Nederland van een wisselinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdelen b of c, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een wisselinstelling als bedoeld in artikel 2:54l, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van wisselinstelling uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen. De wisselinstelling legt daarbij een door de toezichthoudende instantie van die aangewezen staat afgegeven verklaring over waaruit blijkt dat zij in die staat bevoegd is tot het uitoefenen van het bedrijf van wisselinstelling.
2.
De wisselinstelling kan overgaan tot het uitoefenen van het voorgenomen bedrijf door middel van een bijkantoor in Nederland nadat de kennisgeving is gedaan en de verklaring is afgegeven.
3.
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de betrokken wisselinstelling onverwijld deze ontvangst mede.
4.
De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving de toezichthoudende instantie van de aangewezen staat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de wisselinstelling in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de wisselinstelling.
Artikel 2:54o
Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van kredietunie.
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:54o, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e. artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g. artikel 3:38c met betrekking tot de maximale hoeveelheid aangetrokken opvorderbare gelden en een maximaal aantal leden.
h. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
i. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
j. artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, g, h, i, of j, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
Artikel 2:54q
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:54o. Aan deze gehele of gedeeltelijke vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.
1.
Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning beleggingsobjecten aan te bieden.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid en van hetgeen in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen is bepaald met betrekking tot het aanbieden van beleggingsobjecten, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op het aanbieden van beleggingsobjecten, voor zover het betreft overeenkomsten die voor 1 januari 2007 zijn aangegaan met betrekking tot beleggingsobjecten die op dat tijdstip geen beleggingsobject waren als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet financiële dienstverlening of ingevolge onderdeel m, onder 8°, van dat artikel waren aangewezen als financieel product.
Artikel 2:56
Artikel 2:55, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen die:
a. voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan beleggingsobjecten aan te bieden;
b. een door de Nederlandsche Bank op grond het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben, voorzover het aan hen ingevolge die verklaring is toegestaan beleggingsobjecten aan te bieden; of
c. voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben.
Artikel 2:57
Artikel 2:55, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die:
a. als bank hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan beleggingsobjecten aan te bieden;
b. als financiële instelling hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan beleggingsobjecten aan te bieden; of
c. als entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge de afdelingen 2.2.2A, 2.2.3, 2.2.4 of  2.2.4A is toegestaan beleggingsobjecten aan te bieden.
1.
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:55, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:9, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de geschiktheid en vakbekwaamheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c. artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur; en
e. artikel 4:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en derde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, of e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:55, eerste lid, met dien verstande dat in ieder geval worden vrijgesteld de aanbieders van beleggingsobjecten voorzover die beleggingsobjecten worden aangeboden voor een nominaal bedrag per beleggingsobject van ten minste € 100 000.
2.
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:58, eerste lid.
3.
Indien aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid het voorschrift wordt verbonden dat bij een aanbod, en in reclame-uitingen en documenten waarin een aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, wordt vermeld dat de vrijgestelde activiteit niet vergunningplichtig is ingevolge deze wet, wordt deze vermelding gedaan op door de Autoriteit Financiële Markten vast te stellen wijze.
1.
Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning krediet aan te bieden.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.
1.
Artikel 2:60, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen die:
a. voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan krediet aan te bieden;
b. een door de Nederlandsche Bank op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben, voorzover het aan hen ingevolge die verklaring is toegestaan krediet aan te bieden; of
c. voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben.
2.
Artikel 2:60, eerste lid, is niet van toepassing op gemeentelijke kredietbanken ten aanzien waarvan is voldaan aan artikel 4:37, eerste lid.
Artikel 2:62
Artikel 2:60, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die:
a. als bank hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan krediet aan te bieden;
b. als financiële instelling hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan krediet aan te bieden; of
c. als entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge de afdelingen 2.2.2A, 2.2.3, 2.2.4 of  2.2.4A is toegestaan krediet aan te bieden.
1.
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:60, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:9, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de geschiktheid en vakbekwaamheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c. artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur; en
e. artikel 4:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en derde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, of e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:60, eerste lid.
2.
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:63, eerste lid.
Artikel 2:65
Het is verboden een Nederlandse beleggingsinstelling te beheren of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling in Nederland aan te bieden of als Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling een beleggingsinstelling te beheren of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aan te bieden:
a. zonder dat de beheerder van de beleggingsinstelling een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning voor het beheren van beleggingsinstellingen heeft; of
b. indien het een beleggingsmaatschappij betreft die geen aparte beheerder heeft, zonder dat de beleggingsmaatschappij een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning heeft.
1.
Artikel 2:65 is niet van toepassing op het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of het beheren van een Nederlandse beleggingsinstelling door een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat, indien is voldaan aan artikel 2:73. In een door Onze Minister aan te wijzen staat wordt toezicht op beheerders van beleggingsinstellingen uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanwijzen van staten. Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.
2.
Een besluit tot aanwijzing van een staat als bedoeld in het eerste lid en de intrekking daarvan worden bekend gemaakt in de Staatscourant.
3.
Artikel 2:65 is niet van toepassing op buitenlandse beheerders van beleggingsinstellingen met zetel in een andere lidstaat indien aan artikel 2:70, eerste en, indien van toepassing, tweede lid, is voldaan.
4.
Artikel 2:65 is niet van toepassing op buitenlandse beheerders van beleggingsinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is indien deze beheerders een andere lidstaat als referentielidstaat hebben en aan artikel 2:70a, eerste lid, en indien van toepassing, artikel 2:70a, derde lid, is voldaan.
5.
Artikel 2:65 is niet van toepassing op een buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling welke beheerder zetel heeft in een andere lidstaat, indien aan artikel 2:70a, tweede lid, en indien van toepassing, artikel 2:70a, derde lid, is voldaan.
1.
Artikel 2:65 is niet van toepassing op een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling:
a. die rechtstreeks of door middel van een onderneming waarmee hij is verbonden door een gezamenlijke bedrijfsvoering, een gezamenlijke zeggenschapsuitoefening of een gekwalificeerde deelneming, portefeuilles van beleggingsinstellingen beheert waarvan het totaal aan beheerde activa:
1°. niet groter is dan € 100 000 000; of
2°. niet groter is dan € 500 000 000 indien de beleggingsinstellingen geen gebruik maken van hefboomfinanciering en geen recht tot inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming in de verschillende beleggingsinstellingen kan worden uitgeoefend gedurende een periode van vijf jaar vanaf het tijdstip waarop de rechten in de verschillende beleggingsinstellingen voor het eerst zijn verworven; en
b. indien rechten van deelneming in de door hem beheerde beleggingsinstelling:
1°. worden aangeboden aan minder dan honderdvijftig personen;
2°. voor zover die rechten slechts kunnen worden verworven tegen een tegenwaarde van ten minste € 100 000 per deelnemer; of
3°. voor zover die rechten een nominale waarde per recht hebben van ten minste € 100 000.
2.
Het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is niet van toepassing indien rechten van deelneming uitsluitend worden aangeboden aan professionele beleggers.
3.
De Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling op wie het eerste of tweede lid van toepassing is:
a. meldt dat aan de Autoriteit Financiële Markten onder gelijktijdige verstrekking van gegevens die nodig zijn om hemzelf en de door hem beheerde beleggingsinstellingen te identificeren alsmede van gegevens over de beleggingsstrategieën van de beleggingsinstellingen; en
b. verstrekt periodiek aan de Nederlandsche Bank informatie met betrekking tot de voornaamste financiële instrumenten waarin hij handelt en de voornaamste risicoposities en de belangrijkste concentraties van de door hem beheerde beleggingsinstellingen.
4.
De Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling die niet meer voldoet aan het bepaalde ingevolge het eerste lid, onderdeel a, stelt de Autoriteit Financiële Markten daarvan onverwijld op de hoogte en vraagt binnen 30 dagen een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 aan. Artikel 2:65 is niet van toepassing op de beheerder die heeft voldaan aan de eerste volzin tot de dag waarop het besluit op de vergunningaanvraag is genomen.
5.
Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing op de Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling die voldoet aan het eerste lid, onderdeel a, en die op vrijwillige basis een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 heeft verkregen.
6.
Bij een aanbod van rechten van deelneming in een door een beheerder als bedoeld in het eerste lid beheerde beleggingsinstelling en in reclame-uitingen en documenten waarin een dergelijk aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, wordt, indien een aanbieding niet uitsluitend aan professionele beleggers wordt gedaan, vermeld dat de beheerder niet vergunningplichtig is ingevolge deze wet en dat op hem geen toezicht wordt uitgeoefend op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen. De Autoriteit Financiële Markten stelt de wijze vast waarop de vermelding wordt gedaan. De eerste volzin is niet van toepassing op de beheerder die op vrijwillige basis een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 heeft verkregen.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met het zesde lid.
1.
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, aanhef en onderdeel a, indien de aanvrager aantoont dat met betrekking tot de beheerder van een beleggingsinstelling en, indien van toepassing, de bewaarders die zijn verbonden aan de beleggingsinstellingen die de beheerder van een beleggingsinstelling voornemens is te beheren, zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:9, eerste lid, met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c. artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
d. artikel 4:14 met betrekking tot de beheerste en integere uitoefening van het bedrijf;
e. artikel 4:25 met betrekking tot de wijze waarop de beheerder en bewaarder de werkzaamheden uitvoeren:
f. artikel 4:37c, eerste lid, met betrekking tot de rechtsvorm van de beheerder;
g. artikel 4:37c, derde lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid van de beheerder bepaalt;
h. artikel 4:37e met betrekking tot mogelijke belangenconflicten;
i. artikel 4:37f, eerste lid, met betrekking tot de bewaarder;
j. artikel 4:37f, tweede lid, met betrekking tot de bewaring van activa;
k. artikel 3:17, derde lid, met betrekking tot soliditeit;
l. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen; en
m. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit.
2.
Ingeval een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden in een beheerder van een beleggingsinstelling verleent de Autoriteit Financiële Markten een vergunning, onverminderd het eerste lid, indien de houder van de gekwalificeerde deelneming in de beheerder door de Autoriteit Financiële Markten betrouwbaar is bevonden.
3.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens. Bij of krachtens de in de vorige volzin genoemde algemene maatregel van bestuur wordt onderscheid gemaakt tussen gegevens die noodzakelijk zijn voor het doen van een volledige aanvraag en gegevens die op een later tijdstip kunnen worden verstrekt.
4.
Een beheerder van een beleggingsinstelling die op grond van het derde lid gegevens op een later tijdstip verstrekt mag niet eerder dan een maand nadat hij deze gegevens aan de Autoriteit Financiële Markten heeft verstrekt aanvangen met het beheren van beleggingsinstellingen in Nederland.
5.
De beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in Nederland toont in aanvulling op het eerste lid aan dat zal worden voldaan aan artikel 4:37c, tweede lid, met betrekking tot het hoofdkantoor van de beheerder.
6.
Onverminderd het eerste lid verleent de Autoriteit Financiële Markten aan een buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling alleen een vergunning indien:
a. de staat waar de beheerder zijn zetel heeft, niet op de lijst staat van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger;
b. de beheerder een wettelijk vertegenwoordiger zal hebben in Nederland; en
c. de Autoriteit Financiële Markten, de toezichthoudende instantie van de staat waar de beheerder zijn zetel heeft en, indien van toepassing, de toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de Autoriteit Financiële Markten in staat stelt haar toezichthoudende taken op grond van deze wet uit te voeren.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot samenwerkingsovereenkomsten als bedoeld in het zesde lid.
1.
Een beheerder van een beleggingsinstelling met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 verricht naast het beheer van beleggingsinstellingen geen andere activiteiten dan het beheer van icbe’s waarvoor aan hem een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b is verleend. Een beleggingsmaatschappij die geen aparte beheerder heeft verricht geen andere bedrijfsmatige activiteiten dan het beheer van de beleggingsinstelling.
2.
In afwijking van het eerste lid kan de Autoriteit Financiële Markten een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, aanhef en onderdeel a, toestaan om de volgende activiteiten te verrichten of diensten te verlenen:
a. het beheren van een individueel vermogen;
b. het in de uitoefening van beroep of bedrijf adviseren over financiële instrumenten;
c. bewaring en administratie van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen en icbe’s; en
d. het in de uitoefening van beroep of bedrijf ontvangen en doorgeven van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die een beheerder van een beleggingsinstelling die activiteiten als bedoeld in het tweede lid verricht, aan de Autoriteit Financiële Markten verstrekt.
4.
Het is een beheerder van een beleggingsinstelling niet toegestaan om:
a. alleen de activiteiten te verrichten of diensten te verlenen als bedoeld in het tweede lid;
b. naast de activiteiten als bedoeld in het eerste lid, uitsluitend de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b, c of d, te verrichten.
1.
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 aan een buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is, die voornemens is rechten van deelneming in een door hem beheerde beleggingsinstelling in Nederland aan te bieden of een beleggingsinstelling met zetel in Nederland te beheren, indien:
a. de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan artikel 2:67;
b. de beheerder een wettelijk vertegenwoordiger zal hebben in Nederland:
1°. die met de beheerder zorg draagt voor de naleving van de bij of krachtens de wet aan de beheerder gestelde eisen; en
2°. via wie de uitwisseling van gegevens tussen de Autoriteit Financiële Markten of de Europese Autoriteit voor effecten en markten en de beheerder en tussen de deelnemers in de door de beheerder beheerde beleggingsinstellingen en de beheerder verloopt.
c. Nederland door de beheerder is aangewezen als referentielidstaat in de zin van artikel 2:69a, waarbij deze keuze voor Nederland als referentielidstaat door de beheerder wordt toegelicht door de bekendmaking van de strategie voor het aanbieden van rechten van deelneming;
d. tussen de Autoriteit Financiële Markten, de toezichthoudende instantie van de staat waar de beheerder zijn zetel heeft en, indien van toepassing, de toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling een samenwerkingsovereenkomst is gesloten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot deze samenwerkingsovereenkomsten;
e. de staat waar de beheerder zijn zetel heeft, niet op de lijst staat van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger;
f. de staat waar de beheerder zijn zetel heeft, met Nederland een overeenkomst heeft gesloten die informatie-uitwisseling waarborgt overeenkomstig de normen van artikel 26 van het OESO-Modelverdrag inzake belasting; en
g. de wetgeving met betrekking tot beheerders of de bevoegdheden van de toezichthoudende instantie van de staat waar de beheerder zijn zetel heeft geen belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op de beheerder door de Autoriteit Financiële Markten.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens. Bij of krachtens de in de vorige volzin genoemde algemene maatregel van bestuur wordt onderscheid gemaakt tussen gegevens die noodzakelijk zijn voor het doen van een volledige aanvraag en gegevens die op een later tijdstip kunnen worden verstrekt.
3.
Een beheerder van een beleggingsinstelling die op grond van het tweede lid gegevens op een later tijdstip verstrekt mag niet eerder dan een maand nadat hij deze gegevens aan de Autoriteit Financiële Markten heeft verstrekt aanvangen met het beheren van beleggingsinstellingen in Nederland.
4.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het ingevolge artikel 2:67 bepaalde, indien de beheerder schriftelijk aantoont dat:
a. naleving daarvan niet mogelijk is gelet op de naleving van het recht van de zetel van de beheerder of de beleggingsinstelling;
b. het recht, bedoeld in onderdeel a, voorziet in een gelijkwaardige regel, beoordeeld op basis van de door de Europese Autoriteit voor effecten en markten ontwikkelde technische normen, met eenzelfde doelstelling en eenzelfde beschermingsniveau voor de deelnemers in een beleggingsinstelling; en
c. de beheerder of de beleggingsinstelling de in onderdeel b bedoelde regel naleeft of zal naleven.
5.
De aanvraag van een ontheffing geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
6.
Indien de Autoriteit Financiële Markten voornemens is een ontheffing als bedoeld in vierde lid te verlenen, meldt zij dit voornemen onverwijld aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten, met het verzoek om daarover te adviseren, onder gelijktijdige verstrekking van de informatie die zij bij de aanvraag van de ontheffing van de aanvrager heeft ontvangen.
7.
Indien de Autoriteit Financiële Markten na een negatief advies van de Europese Autoriteit voor effecten en markten over de toepassing van het vierde lid voornemens is een ontheffing te verlenen, meldt zij dit gemotiveerd aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten.
8.
Indien de beheerder voornemens is rechten van deelneming in door hem beheerde beleggingsinstellingen aan te bieden in andere lidstaten, meldt de Autoriteit Financiële Markten het voornemen als bedoeld in het zevende lid onder opgaaf van redenen tevens aan de toezichthoudende instanties van de lidstaten waar de beheerder voornemens is rechten van deelneming aan te bieden.
9.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de wijze waarop de beheerder de bij of krachtens de wet gestelde regels met betrekking tot de informatieverstrekking aan de Autoriteit Financiële Markten, beleggers en deelnemers naleeft;
b. de voorwaarden waaraan het recht, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, moet voldoen om als gelijkwaardig te worden aangemerkt; en
c. de procedure die wordt gevolgd bij de vergunningaanvraag indien een beheerder een beroep doet op het vierde lid.
1.
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, aanhef en onderdeel b, indien de aanvrager aantoont dat met betrekking tot de beleggingsmaatschappij en, indien van toepassing, de daaraan verbonden bewaarder zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:9, eerste lid, met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c. artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
d. artikel 4:14 met betrekking tot de beheerste en integere uitoefening van het bedrijf;
e. artikel 4:25 met betrekking tot de wijze waarop de beheerder en bewaarder de werkzaamheden uitvoeren:
f. artikel 4:37c, eerste lid, met betrekking tot de rechtsvorm van de beheerder;
g. artikel 4:37c, derde lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt;
h. artikel 4:37e met betrekking tot mogelijke belangenconflicten;
i. artikel 4:37f, eerste lid, met betrekking tot de bewaarder;
j. artikel 4:37f, tweede lid, met betrekking tot de bewaring van activa;
k. artikel 3:17, derde lid, met betrekking tot soliditeit;
l. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen; en
m. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit.
2.
Ingeval een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden in een beleggingsmaatschappij verleent de Autoriteit Financiële Markten een vergunning, onverminderd het eerste lid, indien de houder van de gekwalificeerde deelneming in de beleggingsmaatschappij door de Autoriteit Financiële Markten betrouwbaar is bevonden.
3.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens. Bij of krachtens de in de vorige volzin genoemde algemene maatregel van bestuur wordt onderscheid gemaakt tussen gegevens die noodzakelijk zijn voor het doen van een volledige aanvraag en gegevens die op een later tijdstip kunnen worden verstrekt.
4.
Een beleggingsmaatschappij die op grond van het tweede lid gegevens op een later tijdstip verstrekt vangt niet eerder dan een maand nadat hij deze gegevens aan de Autoriteit Financiële Markten heeft verstrekt aan met zijn werkzaamheden in Nederland.
5.
De beleggingsmaatschappij met zetel in Nederland toont in aanvulling op het eerste lid aan dat zal worden voldaan aan artikel 4:37c, tweede lid, met betrekking tot het hoofdkantoor van de beheerder.
6.
In aanvulling op het eerste lid verleent de Autoriteit Financiële Markten aan een beleggingsmaatschappij met zetel in een niet-aangewezen staat alleen een vergunning indien:
a. de staat waar de beleggingsmaatschappij zijn zetel heeft, niet op de lijst staat van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger;
b. de beleggingsmaatschappij een wettelijk vertegenwoordiger zal hebben in Nederland; en
c. de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de staat waar de beleggingsmaatschappij zijn zetel heeft een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de Autoriteit Financiële Markten in staat stelt haar toezichthoudende taken op grond van deze wet uit te voeren.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot samenwerkingsovereenkomsten als bedoeld in het zesde lid.
1.
Het is verboden in Nederland een recht van deelneming in een icbe aan te bieden:
a. zonder dat de beheerder van de icbe een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning voor het beheren van icbe’s heeft; of
b. indien het een maatschappij voor collectieve belegging in effecten betreft die geen aparte beheerder van een icbe heeft, zonder dat de maatschappij een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning heeft.
2.
Onverminderd het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is het verboden in Nederland een recht van deelneming in een maatschappij voor collectieve belegging in effecten aan te bieden zonder dat de beheerder ten behoeve van die maatschappij een door de Autoriteit Financiële Markten daartoe verleende vergunning heeft.
3.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op het aanbieden van rechten van deelneming in een icbe met zetel in een andere lidstaat indien is voldaan aan artikel 93 van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten en de beheerder of icbe met zetel in een andere lidstaat een mededeling van de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat heeft ontvangen als bedoeld in artikel 93, derde lid, van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten.
1.
Een beheerder van een icbe met een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b verricht naast het beheer van icbe’s geen andere activiteiten dan het beheer van beleggingsinstellingen waarvoor aan hem een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 is verleend. Een maatschappij voor collectieve belegging in effecten die geen aparte beheerder heeft, verricht geen andere bedrijfsmatige activiteiten dan het beheer van de icbe.
2.
In afwijking van het eerste lid kan de Autoriteit Financiële Markten een beheerder van een icbe met een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, aanhef en onderdeel a, toestaan om de volgende activiteiten te verrichten of diensten te verlenen:
a. het beheren van een individueel vermogen;
b. het in de uitoefening van beroep of bedrijf adviseren over financiële instrumenten; en
c. bewaring en administratie van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen en icbe’s.
3.
Het is een beheerder van een icbe niet toegestaan om:
a. alleen de activiteiten te verrichten of diensten te verlenen, bedoeld in het tweede lid; of
b. naast de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend de activiteiten te verrichten of diensten te verlenen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b of c.
1.
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, indien de aanvrager aantoont dat met betrekking tot de beheerder van de icbe en, indien van toepassing, de bewaarders van icbe’s die zijn verbonden aan de icbe’s die de beheerder voornemens is te beheren zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:9, eerste lid, met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c. artikel 4:11, eerste en derde lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
e. artikel 4:14, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
f. artikel 4:39 met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en artikel 4:40 met betrekking tot de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
g. artikel 4:42 met betrekking tot de rechtsvorm van de beheerder van de icbe;
h. artikel 4:43 met betrekking tot de tussen de beheerder en de bewaarders te sluiten overeenkomsten;
i. artikel 4:44, eerste lid, met betrekking tot het houden van de juridische eigendom van de activa van een fonds voor collectieve belegging in effecten door een entiteit die uitsluitend ten behoeve van het desbetreffende fonds houdt;
j. artikel 4:48 met betrekking tot het in dat artikel bedoelde registratiedocument;
k. artikel 4:56 met betrekking tot het bewaren van de activa door bewaarders;
l. artikel 4:57, eerste lid, met betrekking tot de zetel van de bewaarders;
m. artikel 4:59, eerste lid, met betrekking tot de zetel van de beheerder;
n. artikel 4:59, tweede lid, met betrekking tot de werkzaamheden van de beheerder;
o. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
p. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
q. artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit.
2.
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, indien de aanvrager aantoont dat met betrekking tot de maatschappij voor collectieve belegging in effecten en, indien van toepassing, de daaraan verbonden bewaarder zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:9, eerste lid, met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c. artikel 4:11, eerste en derde lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
e. artikel 4:14, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
f. artikel 4:39 met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en artikel 4:40 met betrekking tot de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
g. artikel 4:42 met betrekking tot de rechtsvorm van de beheerder van de icbe;
h. artikel 4:43 met betrekking tot de tussen de maatschappij voor collectieve belegging in effecten en de bewaarder te sluiten overeenkomst;
i. artikel 4:48 met betrekking tot het in dat artikel bedoelde registratiedocument;
j. artikel 4:56 met betrekking tot het bewaren van de activa door een bewaarder;
k. artikel 4:57 met betrekking tot de zetel van de bewaarder;
l. artikel 4:60, eerste lid, met betrekking tot het statutaire doel van de maatschappij voor collectieve belegging in effecten;
m. artikel 4:60, tweede lid, met betrekking tot het zonder beperkingen in Nederland aanbieden van de rechten van deelneming en de inkoop of terugbetaling daarvan op verzoek van een deelnemer;
n. artikel 4:60, derde lid, met betrekking tot de werkzaamheden van de maatschappij voor collectieve belegging in effecten;
o. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen; en
p. artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit.
3.
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, tweede lid, indien de aanvrager aantoont dat met betrekking tot de maatschappij voor collectieve belegging in effecten en, indien van toepassing, de daaraan verbonden bewaarder zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
b. artikel 4:40 met betrekking tot de plaats van waaruit de personen die het dagelijks beleid van de beleggingsmaatschappij bepalen hun werkzaamheden verrichten;
c. artikel 4:42 met betrekking tot de rechtsvorm van de beheerder van de icbe;
d. artikel 4:56 met betrekking tot het bewaren van de activa door de bewaarder;
e. artikel 4:57 met betrekking tot de zetel van de bewaarder;
f. artikel 4:60, eerste lid, met betrekking tot het statutaire doel van de maatschappij voor collectieve belegging in effecten;
g. artikel 4:60, tweede lid, met betrekking tot het zonder beperkingen in Nederland aanbieden van de rechten van deelneming en de inkoop of terugbetaling daarvan op verzoek van een deelnemer; en
h. artikel 4:60, derde lid, met betrekking tot de werkzaamheden van de maatschappij voor collectieve belegging in effecten.
4.
De aanvraag van de vergunning, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
5.
Ingeval een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 3:95 wordt gehouden in de beheerder van een icbe verleent de Autoriteit Financiële Markten, onverminderd het eerste, tweede en derde lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming in de beheerder voldoet aan artikel 3:95, tweede lid, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.
1.
Een buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling kan overgaan tot het voor de eerste maal beheren van een Nederlandse beleggingsinstelling, door middel van het verrichten van diensten of door middel van een bijkantoor, of het in Nederland aanbieden van rechten van deelneming aan professionele beleggers, in een door hem beheerde beleggingsinstelling met zetel in een andere lidstaat onmiddellijk na ontvangst van de mededeling van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn herkomst dat zij de informatie, verstrekt op grond van de artikelen 32 en 33 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, aan de Autoriteit Financiële Markten heeft verzonden.
2.
Een buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling kan overgaan tot:
a. het beheren van een Nederlandse beleggingsinstelling waarvan rechten van deelneming zijn of worden aangeboden aan niet-professionele beleggers in Nederland; of
b. het in Nederland aanbieden van rechten van deelneming aan niet-professionele beleggers, in een door hem beheerde beleggingsinstelling met zetel in een lidstaat;
onmiddellijk na ontvangst van de mededeling van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn herkomst dat zij de informatie, verstrekt op grond van de artikelen 32 en 33 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, aan de Autoriteit Financiële Markten heeft verzonden.
3.
De beheerder van een beleggingsinstelling meldt zijn voornemen om een activiteit als bedoeld in het tweede lid te verrichten aan de Autoriteit Financiële Markten.
1.
Een buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling welke beheerder een andere lidstaat als referentielidstaat heeft, kan overgaan tot het voor de eerste maal beheren van een Nederlandse beleggingsinstelling, door middel van het verrichten van diensten of door middel van een in de andere lidstaat gelegen bijkantoor, of het in Nederland aanbieden van rechten van deelneming aan professionele beleggers, in een door hem beheerde beleggingsinstelling met zetel in een andere lidstaat onmiddellijk na ontvangst van de mededeling van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn herkomst dat zij de informatie, verstrekt op grond van de artikelen 32 en 33 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, aan de Autoriteit Financiële Markten heeft verzonden.
2.
Een buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling welke beheerder zetel heeft in een andere lidstaat, kan overgaan tot het in Nederland aanbieden van rechten van deelneming aan professionele beleggers, in een door hem beheerde beleggingsinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is onmiddellijk na ontvangst van de mededeling van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn herkomst dat zij de informatie, verstrekt op grond van de artikelen 32 en 33 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, aan de Autoriteit Financiële Markten heeft verzonden.
1.
Een beheerder van een icbe met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het voor de eerste maal vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor beheren van een icbe met zetel in Nederland of het aanbieden van rechten van deelneming in een door hem beheerde icbe met zetel in een andere lidstaat:
a. onmiddellijk na ontvangst van de mededeling daartoe van de Autoriteit Financiële Markten; of
b. twee maanden na ontvangst van de mededeling van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat van doorzending van de kennisgeving van het voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op beheerders van een icbe die hebben voldaan aan artikel 2:101, eerste lid.
1.
Onverminderd de artikelen 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of tweede lid, 2:69c, eerste lid, onderdelen g en k tot en met q en derde lid, met betrekking tot de aanvraag van een vergunning voor een icbe gaat een beheerder van een icbe met zetel in een andere lidstaat die voornemens is een icbe met zetel in Nederland te beheren, daartoe slechts over nadat de Autoriteit Financiële Markten met het voornemen heeft ingestemd.
2.
De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van:
a. de overeenkomst met de bewaarder inzake beheer en bewaring, bedoeld in de artikelen 23, vijfde lid, en 33, vijfde lid, van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten; en
b. gemaakte afspraken met betrekking tot het uitbesteden van de werkzaamheden, bedoeld in bijlage II van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten.
3.
Indien de beheerder, bedoeld in het eerste lid, al een zelfde soort icbe met zetel in Nederland beheert, volstaat een verwijzing naar de reeds verstrekte gegevens.
4.
De Autoriteit Financiële Markten stemt, na ontvangst van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, in met een voornemen als bedoeld in het eerste lid, tenzij:
a. de beheerder geen vergunning heeft voor het beheer van de desbetreffende icbe; of
b. de beheerder of de icbe niet zal kunnen voldoen aan het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen bepaalde.
1.
Een beheerder van een beleggingsinstelling of beleggingsinstelling met zetel in een aangewezen staat als bedoeld in artikel 2:66, eerste lid, die voornemens is in Nederland rechten van deelneming aan te bieden geeft de Autoriteit Financiële Markten daarvan kennis en legt daarbij een verklaring van ondertoezichtstelling over, afgegeven door de toezichthoudende instantie van die aangewezen staat.
2.
De beheerder van een beleggingsinstelling of beleggingsinstelling kan acht weken na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving aanvangen met het aanbieden van rechten van deelneming in Nederland, tenzij de Autoriteit Financiële Markten voor het verstrijken van die acht weken heeft bekendgemaakt dat het voornemen of de beoogde wijze van verhandeling niet in overeenstemming is met toepasselijke Nederlandse wettelijke bepalingen.
1.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:65.
2.
Indien aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid het voorschrift wordt verbonden dat bij een aanbod, en in reclame-uitingen en documenten waarin een aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, wordt vermeld dat de vrijgestelde activiteit niet vergunningplichtig is ingevolge deze wet, wordt deze vermelding gedaan op door de Autoriteit Financiële Markten vast te stellen wijze.
1.
Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning te adviseren over andere financiële producten dan financiële instrumenten.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid en van hetgeen in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen is bepaald met betrekking tot het adviseren over andere financiële producten dan financiële instrumenten, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.
1.
Artikel 2:75, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen die:
a. voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te adviseren;
b. voor het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben, voorzover het aan hen ingevolge die verklaring is toegestaan te adviseren;
c. voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben;
d. voor het uitoefenen van het bedrijf van elektronischgeldinstelling een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te adviseren;
e. voor het uitoefenen van het bedrijf van premiepensioeninstelling een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te adviseren; of
f. voor het uitoefenen van het bedrijf van betaalinstelling een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te adviseren.
2.
Artikel 2:75, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen die een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning voor het verlenen van andere financiële diensten dan adviseren als bedoeld in dit deel hebben, voorzover het betreft het adviseren over een financieel product waartoe die vergunning strekt.
3.
Artikel 2:75, eerste lid, is niet van toepassing op gemeentelijke kredietbanken ten aanzien waarvan is voldaan aan artikel 4:37, eerste lid, voorzover het betreft het adviseren over door de gemeentelijke kredietbank zelf aangeboden kredieten.
4.
Artikel 2:75, eerste lid, is niet van toepassing op bemiddelaars als bedoeld in artikel 2:81, tweede lid, voor zover het betreft het adviseren over financiële producten waarvoor zij optreden als verbonden bemiddelaar.
5.
Artikel 2:75, eerste lid, is niet van toepassing op bemiddelaars die een ontheffing als bedoeld in artikel 2:80, tweede lid, hebben voorzover het betreft het adviseren over een financieel product waartoe die ontheffing strekt.
1.
Artikel 2:75, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die:
a. als bank hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan te adviseren;
b. als financiële instelling hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan te adviseren;
c. als entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge de afdelingen 2.2.2A, 2.2.3, 2.2.4 of  2.2.4A is toegestaan te adviseren;
d. als elektronischgeldinstelling hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan te adviseren;
e. als betaaldienstverlener hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2. is toegestaan te adviseren.
2.
Artikel 2:75, eerste lid, is niet van toepassing op bemiddelaars in verzekeringen of herverzekeringsbemiddelaars die in een andere lidstaat zijn geregistreerd in de zin van artikel 3 van de richtlijn verzekeringsbemiddeling en waaraan het ingevolge artikel 3, vijfde lid, van die richtlijn is toegestaan hun financiële diensten in Nederland te verlenen, voorzover is voldaan aan artikel 2:84, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 2:90, tweede lid.
1.
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:9, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de geschiktheid en vakbekwaamheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c. artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur; en
e. artikel 4:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en derde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, of e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:75, eerste lid.
2.
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:78, eerste lid.
3.
Indien aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid het voorschrift wordt verbonden dat in reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie wordt vermeld dat de vrijgestelde activiteit niet vergunningplichtig is ingevolge deze wet, wordt deze vermelding gedaan op door de Autoriteit Financiële Markten vast te stellen wijze.
1.
Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning te bemiddelen.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid en van hetgeen in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen is bepaald met betrekking tot bemiddelen, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid aan:
a. een persoon die met een overleden bemiddelaar tot het tijdstip van diens overlijden een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad; of
b. een niet tot de huishouding behorend kind van een overleden bemiddelaar,
indien het bedrijf van de overleden bemiddelaar wordt voortgezet en de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.
4.
De in het derde lid bedoelde ontheffing kan met terugwerkende kracht worden verleend tot de datum van overlijden. De ontheffing wordt voor ten hoogste een jaar verleend en kan ten hoogste tweemaal met een jaar worden verlengd.
5.
Het tweede lid is niet van toepassing op het bemiddelen in verzekeringen.
1.
Artikel 2:80, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen die:
a. voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te bemiddelen;
b. voor het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben, voorzover het aan hen ingevolge die verklaring is toegestaan te bemiddelen;
c. voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben; of
d. voor het uitoefenen van het bedrijf van premiepensioeninstelling een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te bemiddelen.
2.
Artikel 2:80, eerste lid, is niet van toepassing op het bemiddelen door bemiddelaars die bemiddelen voor een aanbieder, of, indien het niet om onderling concurrerende financiële producten gaat, meerdere aanbieders en die, ingeval het bemiddelen in verzekeringen betreft, in naam en voor rekening van de aanbieder of aanbieders bemiddelen zonder daarbij premies of voor de cliënt bestemde bedragen te innen, indien de aanbieders voor wie de bemiddelaars bemiddelen:
a. volledig verantwoordelijk zijn voor de bemiddelaars, in die zin dat zij er voor zorg dragen dat de bemiddelaars voldoen aan deze wet; en
b. de betrokken bemiddelaars als verbonden bemiddelaar hebben aangemeld bij de Autoriteit Financiële Markten.
3.
Een aanbieder die niet langer verantwoordelijk is als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, voor een bemiddelaar, geeft daarvan kennis aan de Autoriteit Financiële Markten en de betrokken bemiddelaar.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanmelding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, plaatsvindt, de gegevens die daarbij worden verstrekt en de bescheiden die daarbij worden overgelegd.
1.
Artikel 2:80, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die:
a. als bank hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan te bemiddelen;
b. als financiële instelling hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan te bemiddelen; of
c. als entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge de afdelingen 2.2.2A, 2.2.3, 2.2.4 of  2.2.4A is toegestaan te bemiddelen.
2.
Artikel 2:80, eerste lid, is niet van toepassing op bemiddelaars in verzekeringen die in een andere lidstaat zijn geregistreerd in de zin van artikel 3 van de richtlijn verzekeringsbemiddeling, voorzover is voldaan aan artikel 2:84, tweede lid.
1.
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:9, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de geschiktheid en vakbekwaamheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c. artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid inzake de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
e. artikel 4:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering; en
f. indien het bemiddelen in verzekeringen betreft, artikel 4:75, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot het beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en derde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15 of f, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:75, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Indien de Autoriteit Financiële Markten een mededeling heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat met betrekking tot het bemiddelen in verzekeringen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland door een bemiddelaar in verzekeringen met zetel in die andere lidstaat, kan de toezichthouder binnen een maand na ontvangst van de mededeling bekend maken welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de betrokken bemiddelaar in verzekeringen in acht moeten worden genomen bij het verlenen van zijn financiële diensten in Nederland. De Autoriteit Financiële Markten zendt hiervan een afschrift aan de bemiddelaar.
2.
Een bemiddelaar in verzekeringen met zetel in een andere lidstaat kan een maand na de mededeling, bedoeld in het eerste lid, van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat aan de Autoriteit Financiële Markten overgaan tot het verlenen van diensten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.
1.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:80, eerste lid.
2.
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:83, eerste lid.
3.
Indien aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid het voorschrift wordt verbonden dat in reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie wordt vermeld dat de vrijgestelde activiteit niet vergunningplichtig is ingevolge deze wet, wordt deze vermelding gedaan op door de Autoriteit Financiële Markten vast te stellen wijze.
1.
Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning te herverzekeringsbemiddelen.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.
Artikel 2:87
Artikel 2:86, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen die:
a. voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te herverzekeringsbemiddelen;
b. voor het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben, voorzover het aan hen ingevolge die verklaring is toegestaan te herverzekeringsbemiddelen; of
c. voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben.
Artikel 2:88
Artikel 2:86, eerste lid, is niet van toepassing op herverzekeringsbemiddelaars die in een andere lidstaat zijn geregistreerd in de zin van artikel 3 van de richtlijn verzekeringsbemiddeling, voorzover is voldaan aan artikel 2:90, tweede lid.
1.
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in Artikel 2:86, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:9, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de geschiktheid en vakbekwaamheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c. artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
e. artikel 4:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering; en
f. artikel 4:76, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot het beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en derde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15, of f, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:76 indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Indien de Autoriteit Financiële Markten een mededeling heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat met betrekking tot het herverzekeringsbemiddelen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland door een herverzekeringsbemiddelaar met zetel in die andere lidstaat, kan de toezichthouder binnen een maand na ontvangst van de mededeling bekend maken welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de betrokken herverzekeringsbemiddelaar in acht moeten worden genomen bij het verlenen van zijn financiële diensten in Nederland. De Autoriteit Financiële Markten zendt hiervan een afschrift aan de herverzekeringsbemiddelaar.
2.
Een herverzekeringsbemiddelaar met zetel in een andere lidstaat kan een maand na de mededeling, bedoeld in het eerste lid, van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat aan de Autoriteit Financiële Markten overgaan tot het verlenen van diensten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.
1.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:86, eerste lid.
2.
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:89, eerste lid.
1.
Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning op te treden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.
Artikel 2:93
Artikel 2:92, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen die:
a. voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan op te treden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent;
b. voor het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben, voorzover het aan hen ingevolge die verklaring is toegestaan op te treden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent;
c. voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben; of
d. voor het uitoefenen van het bedrijf van premiepensioeninstelling een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan op te treden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent.
Artikel 2:93a
Artikel 2:92, eerste lid, is niet van toepassing op verzekeringsbemiddelaars die in een andere lidstaat zijn geregistreerd in de zin van artikel 3 van de richtlijn verzekeringsbemiddeling, voor zover is voldaan aan artikel 2:94a.
1.
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:92, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:9, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de geschiktheid en vakbekwaamheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c. artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 4:13, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur; en
e. artikel 4:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en derde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, of e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Indien de Autoriteit Financiële Markten een mededeling heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat met betrekking tot het verzekeringsbemiddelen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland door een verzekeringsbemiddelaar met zetel in die andere lidstaat, kan de Autoriteit Financiële Markten binnen een maand na ontvangst van de mededeling bekend maken welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de betrokken verzekeringsbemiddelaar in acht moeten worden genomen bij het verlenen van zijn financiële diensten in Nederland.
2.
Een verzekeringsbemiddelaar met zetel in een andere lidstaat kan een maand na de mededeling, bedoeld in het eerste lid, van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat aan de Autoriteit Financiële Markten overgaan tot het verlenen van diensten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.
1.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:92, eerste lid.
2.
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:94, eerste lid.
1.
Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel, het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.
1.
Artikel 2:96 is niet van toepassing op financiële ondernemingen die:
a. voor het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben, voorzover het aan hen ingevolge die verklaring is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten;
b. voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten.
2.
Artikel 2:96 is, voorzover het betreft het beheren van individuele vermogens, niet van toepassing op gemeentelijke kredietbanken ten aanzien waarvan is voldaan aan artikel 4:37, eerste lid.
3.
Artikel 2:96 is, voorzover het betreft het beheren van individuele vermogens en het adviseren over financiële instrumenten, niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in Nederland die voor het beheren van een icbe een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, onderdeel a, hebben.
4.
Artikel 2:96 is niet van toepassing op financiële ondernemingen, met uitzondering van instellingen voor collectieve belegging in effecten die een beleggingsmaatschappij zijn, die een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning als bedoeld in artikel 2:65, aanhef en onderdeel a, hebben voor het beheren van beleggingsinstellingen, voor zover het betreft het adviseren over financiële instrumenten, het beheren van individueel vermogen of het in de uitoefening van beroep of bedrijf ontvangen en doorgeven van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten.
5.
Artikel 2:96 is niet van toepassing op verbonden agenten die voor rekening van de beleggingsondernemingen beleggingsdiensten verlenen als bedoeld in onderdeel a, d of e van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1, indien de beleggingsondernemingen voor wie de verbonden agent deze beleggingsdiensten verlenen:
a. volledig voor hen verantwoordelijk zijn, in die zin dat zij er voor zorg dragen dat de verbonden agenten voldoen aan deze wet; en
b. de betrokken agenten als verbonden agenten hebben aangemeld bij de Autoriteit Financiële Markten.
6.
Een beleggingsonderneming die niet langer verantwoordelijk is als bedoeld in het vijfde, onderdeel a, voor een verbonden agent, geeft daarvan kennis aan de Autoriteit Financiële Markten en de betrokken verbonden agent.
7.
De Autoriteit Financiële Markten gaat alleen over tot inschrijving van de verbonden agent in het register als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 12°, indien de beleggingsonderneming die de betrokken verbonden agent bij de Autoriteit Financiële Markten aanmeldt aantoont dat met betrekking tot de betrokken verbonden agent zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge artikel 4:9, eerste lid, en 4:10.
8.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanmelding, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, plaatsvindt, de gegevens die daarbij worden verstrekt en de bescheiden die daarbij worden overgelegd.
1.
Artikel 2:96 is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die:
a. als bank hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten;
b. als financiële instelling hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten; of
c. als entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge de afdelingen 2.2.2A, 2.2.3, 2.2.4 of  2.2.4A is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten.
2.
Artikel 2:96 is niet van toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat die:
a. vanuit een bijkantoor in Nederland beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten, voorzover is voldaan aan artikel 2:101;
b. door middel van het verrichten van diensten naar Nederland beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten, voorzover is voldaan aan artikel 2:102; of
c. door tussenkomst van een verbonden agent in Nederland beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten als bedoeld in onderdeel a, d of e van de definitie van het verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1, voorzover is voldaan aan de artikelen 2:101 of 2:102 en de beleggingsonderneming de betrokken agent als verbonden agent ter inschrijving in het register heeft aangemeld bij de Autoriteit Financiële Markten. Het bepaalde in artikel 2:97, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:9, eerste lid, met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c. artikel 4:11, eerste en derde lid, met betrekking tot het beleid inzake de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 4:83, eerste lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijkse beleid bepaalt en ingevolge artikel 4:84 met betrekking tot de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e. artikel 4:13, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f. de artikelen 4:14, eerste en tweede lid, en, indien van toepassing, 3:17a, eerste tot en met derde lid met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g. artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van de rechten van cliënten;
h. artikel 4:88 met betrekking tot het voeren van een adequaat beleid ter zake van het voorkomen van de in dat artikel bedoelde belangenconflicten;
i. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
j. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit;
k. artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren;
l. artikel 4:87a met betrekking tot de administratie van het derivatenvermogen.
Indien de aanvraag betrekking heeft op het bemiddelen of beheren van individuele vermogens door een in Nederland gelegen bijkantoor van een beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is, toont de aanvrager tevens aan dat de beleggingsonderneming in de staat waar zij haar zetel heeft bevoegd is beleggingsdiensten te verlenen en bevoegd is een bijkantoor in Nederland te openen.
2.
Ingeval een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 3:95 wordt gehouden in de beleggingsonderneming, verleent de Autoriteit Financiële Markten, onverminderd het eerste lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming in de beleggingsonderneming voldoet aan artikel 3:95, tweede lid, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.
3.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4.
Indien de aanvraag betrekking heeft op het verlenen van de beleggingsdienst, bedoeld in onderdeel b van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 en op het verrichten van de beleggingsactiviteit, bedoeld in onderdeel a van de definitie van verrichten van een beleggingsactiviteit in dat artikel en de aanvrager tevens voornemens is het bedrijf van beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling uit te oefenen met betrekking tot transacties in aandelen die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, meldt hij dat voornemen bij de aanvraag.
5.
Indien de beleggingsonderneming voornemens is nevendiensten te verlenen, meldt zij dat voornemen bij de aanvraag.
6.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, d, met betrekking tot het eerste lid van artikel 4:83, eerste lid, f, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:14, of onderdeel h, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:88.
1.
Indien de Autoriteit Financiële Markten een mededeling van het voornemen van een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat tot het verlenen van beleggingsdiensten of verrichten van beleggingsactiviteiten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, doet zij van deze ontvangst onverwijld mededeling aan de betrokken beleggingsonderneming,
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan onmiddellijk na ontvangst van de mededeling, of indien het verlenen van beleggingsdiensten of verrichten van beleggingsactiviteiten vanuit een bijkantoor betreft, binnen twee maanden na ontvangst van de mededeling de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat berichten welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de beleggingsonderneming in acht moeten worden genomen bij het verlenen van beleggingsdiensten of verrichten van beleggingsactiviteiten in Nederland. De Autoriteit Financiële Markten zendt hiervan een afschrift aan de beleggingsonderneming.
3.
De Autoriteit Financiële Markten, indien van toepassing, kan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat verzoeken binnen redelijke termijn de identiteitsgegevens mee te delen van de verbonden agenten die onder verantwoordelijkheid en voor rekening van de desbetreffende beleggingsonderneming zullen optreden, en deze gegevens openbaar maken.
4.
Indien een beleggingsonderneming als bedoeld in het eerste lid het voornemen heeft beleggingsdiensten te verlenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor door middel van een in Nederland gevestigde verbonden agent die onder haar verantwoordelijkheid en voor haar rekening optreedt, is het bepaalde in deze wet ten aanzien van een bijkantoor van beleggingsondernemingen van overeenkomstige toepassing op de verbonden agent.
1.
Een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor verlenen van beleggingsdiensten of verrichten van beleggingsactiviteiten twee maanden na de mededeling van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat, bedoeld in artikel 2:100, eerste lid, of onmiddellijk na ontvangst van het bericht, bedoeld in artikel 2:100, tweede lid.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 of 3.4.1 is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op beleggingsondernemingen die hebben voldaan aan artikel 2:71, eerste lid.
1.
Een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het door middel van het verrichten van diensten naar Nederland verlenen van beleggingsdiensten of verrichten van beleggingsactiviteiten na de mededeling van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat, bedoeld in artikel 2:100, eerste lid.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 of 3.4.1 is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.
Artikel 2:103
Het is een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 2:98, tweede lid, niet toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten indien die financiële diensten niet worden vermeld in de mededeling, bedoeld in artikel 2:100, eerste lid.
1.
Een beleggingsonderneming waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend voor het exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit, die voornemens is om in een andere lidstaat voorzieningen te treffen waardoor haar in die lidstaat gevestigde leden of deelnemers toegang krijgen tot deze multilaterale handelsfaciliteit en daarop kunnen handelen, deelt dit voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten mede. De Autoriteit Financiële Markten verstrekt deze informatie binnen een maand na ontvangst aan de relevante toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat.
2.
De Autoriteit Financiële Markten deelt, op verzoek van de toezichthoudende instantie van de in het eerste lid bedoelde lidstaat binnen een redelijke termijn de identiteitsgegevens mee van de leden van of deelnemers aan de multilaterale handelsfaciliteit.
1.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:96.
2.
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:99, eerste lid.
1.
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:55, 2:60, 2:75, 2:80, 2:86 en 2:92 aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die mede strekt ten behoeve van bij die rechtspersoon aangesloten ondernemingen, indien die rechtspersoon, onverminderd de artikelen 2:58, 2:63, 2:78, 2:83, 2:89 en 2:94, aantoont dat hij:
a. krachtens zijn statuten en de statuten van de bij hem aangesloten ondernemingen of krachtens een overeenkomst met de bij hem aangesloten ondernemingen beschikt over voldoende bevoegdheden jegens de aangesloten ondernemingen om een handelen of nalaten van een zodanige onderneming in strijd met het bepaalde ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen met betrekking tot het verlenen van financiële diensten, met uitzondering van het aanbieden van rechten van deelneming in een icbe, tegen te kunnen gaan en door de Autoriteit Financiële Markten gegeven aanwijzingen op te laten volgen;
b. beschikt over voldoende mogelijkheden tot deskundige ondersteuning van de aangesloten ondernemingen; en
c. gemachtigd is die ondernemingen bij de vergunningaanvraag en ook overigens voor de toepassing van de afdelingen 2.2.5, 2.2.6, 2.2.8, 2.2.9, 2.2.10, 2.2.11, 2.3.6 en 2.3.7 en voor de toepassing van het bepaalde ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen met betrekking tot het verlenen van financiële diensten, met uitzondering van het aanbieden van rechten van deelneming in een icbe, te vertegenwoordigen.
2.
Indien na het verlenen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid een onderneming zich aansluit bij de rechtspersoon geldt de vergunning mede voor die onderneming, indien de rechtspersoon ten aanzien van deze onderneming voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.
3.
Voor de toepassing van de afdelingen 2.2.5, 2.2.6, 2.2.8, 2.2.9, 2.2.10, 2.2.11, 2.3.6 en 2.3.7 geldt het handelen en het nalaten te handelen van de aangesloten onderneming als het handelen onderscheidenlijk het nalaten te handelen van de rechtspersoon.
4.
De Autoriteit Financiële Markten kan financiële ondernemingen aanwijzen die voor de toepassing van het tweede en derde lid geacht worden over een vergunning als bedoeld in het eerste lid te beschikken, indien:
a. voor zover het financiëledienstverleners betreft, de rechtspersoon waarbij de andere ondernemingen zijn aangesloten een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning heeft;
b. voor zover het beleggingsondernemingen betreft, de rechtspersoon waarbij de andere ondernemingen zijn aangesloten en de aangesloten ondernemingen een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben; en
c. voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.
Het besluit tot aanwijzing kan door de Autoriteit Financiële Markten worden ingetrokken.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b.
Artikel 2:106
Het bepaalde in dit hoofdstuk, met uitzondering van de artikelen 2:117 en 2:118, is niet van toepassing op het verlenen van financiële diensten die kunnen worden aangemerkt als dienst van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 15d, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek naar een andere lidstaat door een financiële onderneming met zetel in Nederland.
1.
Een afwikkelonderneming met zetel in Nederland die voornemens is vanuit een buiten Nederland gelegen bijkantoor haar bedrijf uit te oefenen jegens een cliënt met wie zij niet in een groep is verbonden, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.
2.
De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in het eerste lid indien de afwikkelonderneming voldoet aan hetgeen ingevolge het tweede lid is bepaald, tenzij, gelet op het voornemen van de afwikkelonderneming, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
4.
De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.
1.
Een betaalinstelling die voornemens is vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat of door middel van het verrichten van diensten, al dan niet door tussenkomst van een betaaldienstagent, naar een andere lidstaat haar bedrijf uit te oefenen gaat daar slechts toe over nadat zij kennis heeft gegeven van haar voornemen aan de Nederlandsche Bank.
2.
Bij de in het eerste lid bedoelde kennisgeving verstrekt de betaalinstelling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank verstrekt de in het tweede lid bedoelde gegevens binnen een maand na ontvangst aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat.
4.
De Nederlandsche Bank gaat over tot inschrijving van het bijkantoor of de betaaldienstagent in het register, bedoeld in artikel 1:107, tenzij de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat aan de Nederlandsche Bank heeft meegedeeld dat zij het vermoeden heeft dat met de voorgenomen vestiging van het bijkantoor of door de inschakeling van de betaaldienstagent mogelijk in strijd met het recht zal worden gehandeld. Indien inschrijving op het tijdstip van ontvangst van de in de vorige volzin bedoelde mededeling reeds heeft plaatsgevonden, haalt de Nederlandsche Bank deze door.
1.
Een clearinginstelling met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een buiten Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van clearinginstelling uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.
2.
De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in het eerste lid indien de clearinginstelling voldoet aan het ingevolge het tweede lid bepaalde, tenzij, gelet op het voornemen van de clearinginstelling, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
4.
De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.
1.
Een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland die voornemens is vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat of door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat haar bedrijf uit te oefenen, gaat daar slechts toe over nadat zij kennis heeft gegeven van haar voornemen aan de Nederlandsche Bank.
2.
Een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland die voornemens is door tussenkomst van een agent, naar een andere lidstaat betaaldiensten te verlenen, gaat daar slechts toe over nadat zij kennis heeft gegeven van haar voornemen aan de Nederlandsche Bank.
3.
Bij de in het eerste en tweede lid bedoelde kennisgeving verstrekt de elektronischgeldinstelling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4.
De Nederlandsche Bank verstrekt de in het derde lid bedoelde gegevens binnen een maand na ontvangst aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat.
5.
De Nederlandsche Bank gaat over tot inschrijving van het bijkantoor of de betaaldienstagent, bedoeld in het eerste of tweede lid, in het register, bedoeld in artikel 1:107, tenzij de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat aan de Nederlandsche Bank heeft meegedeeld dat zij het vermoeden heeft dat met de voorgenomen vestiging van het bijkantoor of door de inschakeling van de betaaldienstagent in strijd met het recht zal worden gehandeld. Indien inschrijving op het tijdstip van ontvangst van de in de vorige volzin bedoelde mededeling reeds heeft plaatsgevonden, haalt de Nederlandsche Bank deze door.
1.
Een bank met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een in een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2 van de verordening bankentoezicht gelegen bijkantoor het bedrijf van bank uit te oefenen, kan daartoe overgaan twee maanden nadat zij de Nederlandsche Bank daarvan in kennis heeft gesteld, tenzij de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, binnen die termijn anders besluit.
2.
Een bank met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een in een lidstaat, niet zijnde een deelnemende lidstaat als bedoeld in het eerste lid, gelegen bijkantoor het bedrijf van bank uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, met het voornemen van de bank heeft ingestemd.
3.
De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, en de aanvraag van instemming, bedoeld in het tweede lid, geschieden onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
1.
De Nederlandsche Bank kan een besluit nemen als bedoeld in artikel 2:108, eerste lid, indien de bedrijfsvoering of financiële positie van de bank, gelet op haar voornemen, niet toereikend is.
2.
De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:108, tweede lid, tenzij, gelet op het voornemen van de bank, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
3.
De Nederlandsche Bank neemt binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit als bedoeld in artikel 2:108, tweede lid.
4.
De Nederlandsche Bank doet binnen een werkdag na het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 2:108, eerste en tweede lid, daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de bank voornemens is door middel van een bijkantoor haar bedrijf uit te oefenen. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de bank.
5.
De mededeling, bedoeld in het derde lid, bevat tevens gegevens over de omvang van het eigen vermogen, de solvabiliteitsratio alsmede voorzover van toepassing gegevens over de toepasselijkheid van een vangnetregeling op de verplichtingen van het bijkantoor van de bank.
6.
De Nederlandsche Bank deelt binnen twee maanden na de mededeling, bedoeld in het derde lid, de bank de voorwaarden mede die de toezichthoudende instantie van de lidstaat, niet zijnde een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2:108, eerste lid heeft verbonden aan het uitvoeren van de werkzaamheden in de betrokken lidstaat.
1.
Een bank met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, heeft en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat haar bedrijf uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat zij kennis heeft gegeven van haar voornemen aan de Nederlandsche Bank onder opgave van de lidstaat waarnaar zij voornemens is diensten te verrichten en van de voorgenomen werkzaamheden.
2.
De Nederlandsche Bank doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarnaar de bank voornemens is diensten te verrichten. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de bank.
1.
Een bank met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een bijkantoor in een staat die geen lidstaat is het bedrijf van bank uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.
2.
De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank stemt in met het voornemen indien de bank voldoet aan het ingevolge het eerste lid bepaalde, tenzij, gelet op het voornemen van de bank, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
4.
De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.
1.
Een financiële instelling met zetel in Nederland die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 heeft en voornemens is haar bedrijf vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.
2.
De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
1.
De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:112, eerste lid, tenzij, gelet op het voornemen van de financiële instelling, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
2.
De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.
3.
De Nederlandsche Bank doet binnen een werkdag na het nemen van het besluit daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie in de lidstaat waar de financiële instelling voornemens is door middel van een bijkantoor haar bedrijf uit te oefenen. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de financiële instelling.
4.
De mededeling, bedoeld in het derde lid, bevat tevens gegevens over de omvang van het eigen vermogen, de solvabiliteitsratio alsmede voorzover van toepassing gegevens over de toepasselijkheid van een vangnetregeling op de verplichtingen van het bijkantoor van de financiële instelling.
5.
De Nederlandsche Bank deelt binnen twee maanden na de mededeling, bedoeld in het derde lid, de financiële instelling de voorwaarden mede die de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat heeft verbonden aan het uitvoeren van de werkzaamheden in de betrokken lidstaat.
1.
Een financiële instelling met zetel in Nederland die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 heeft en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat haar bedrijf uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat zij kennis heeft gegeven van haar voornemen aan de Nederlandsche Bank onder opgave van de lidstaat waarnaar zij voornemens is diensten te verrichten en van de voorgenomen werkzaamheden.
2.
De Nederlandsche Bank doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarnaar de financiële instelling voornemens is diensten te verrichten. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de financiële instelling.
1.
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:27 heeft en voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.
2.
De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
1.
De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:115, eerste lid, tenzij, gelet op het voornemen van de verzekeraar, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is, of de geschiktheid of betrouwbaarheid van een persoon die het dagelijkse beleid bepaalt of van de vertegenwoordiger van de verzekeraar niet buiten twijfel staat.
2.
De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.
3.
De Nederlandsche Bank doet binnen een werkdag na het nemen van het besluit daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie in de lidstaat waar de verzekeraar voornemens is door middel van een bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de verzekeraar.
4.
In de mededeling, bedoeld in het derde lid, wordt tevens vermeld of de verzekeraar voldoet aan het minimumkapitaalvereiste en het solvabiliteitskapitaalvereiste.
5.
De Nederlandsche Bank deelt binnen twee maanden na de mededeling, bedoeld in het derde lid, de verzekeraar de voorwaarden mede die de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat heeft verbonden aan het uitvoeren van de werkzaamheden in de betrokken lidstaat.
1.
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een vestiging in een lidstaat voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat zijn bedrijf uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank overeenkomstig artikel 2:116, eerste lid, met het voornemen heeft ingestemd.
2.
In geval van co-assurantie binnen de Unie is het eerste lid slechts van toepassing op de schadeverzekeraar die als eerste schadeverzekeraar optreedt.
3.
De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
1.
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is die een vergunning als bedoeld in artikel 2:40, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit Nederland voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar uit te oefenen, gaat daartoe slechts over indien de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.
2.
De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
1.
De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:117, eerste lid, of 2:118, eerste lid, tenzij, gelet op het voornemen van de verzekeraar, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
2.
De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen een maand na ontvangst van de aanvraag.
3.
De Nederlandsche Bank doet binnen een werkdag na het nemen van het besluit daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarnaar de verzekeraar voornemens is diensten te verrichten. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de verzekeraar.
4.
De mededeling, bedoeld in het derde lid, bevat gegevens omtrent het solvabiliteitskapitaalvereiste en het minimumkapitaalvereiste van de verzekeraar, de aard van de overeenkomsten van levensverzekering indien het een levensverzekeraar, dan wel de aard van de risico’s van schadeverzekering indien het een schadeverzekeraar betreft die voornemens zijn door middel van dienstverrichting hun bedrijf in een andere lidstaat uit te oefenen, alsmede de branches waarin hij het verzekeringsbedrijf mag uitoefenen.
1.
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.
2.
De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank stemt in met het voornemen, indien de verzekeraar voldoet aan het ingevolge het tweede lid bepaalde, tenzij, gelet op het voornemen van de verzekeraar, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is, of de geschiktheid of betrouwbaarheid van een persoon die het dagelijkse beleid bepaalt of van de vertegenwoordiger van de verzekeraar niet buiten twijfel staat.
4.
De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.
1.
Een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een buiten Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.
2.
De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank stemt in met het voornemen indien de verzekeraar voldoet aan het bij of krachtens het tweede lid bepaalde, tenzij, gelet op het voornemen van de verzekeraar, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is, of de geschiktheid of betrouwbaarheid van een persoon die het dagelijkse beleid bepaalt of van de vertegenwoordiger van de verzekeraar niet buiten twijfel staat.
4.
De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.
1.
Een premiepensioeninstelling die een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:54g, eerste lid en voornemens is vanuit een in een andere staat gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten een pensioenregeling uit te voeren die niet wordt beheerst door de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving, zoals bedoeld in artikel 2 van de Pensioenwet en artikel 2 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.
2.
De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
1.
De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:121a, eerste lid, tenzij, gelet op het voornemen van de premiepensioeninstelling, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is, of de geschiktheid of betrouwbaarheid van een persoon die het dagelijks beleid bepaalt niet buiten twijfel staat.
2.
De Nederlandsche Bank deelt binnen drie maanden na ontvangst van de gegevens, bedoeld in artikel 2:121a, tweede lid, deze gegevens mede aan de toezichthoudende instantie in de staat waar de premiepensioeninstelling voornemens is haar bedrijf uit te oefenen. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de premiepensioeninstelling.
3.
Indien de toezichthoudende instantie, bedoeld in het vorige lid, de Nederlandsche Bank in kennis stelt van de op de bedrijfspensioenvoorziening toepasselijke bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving die gelden voor de uitvoering van de pensioenregeling, of van de voorschriften inzake belegging en informatieverschaffing die krachtens het recht van de desbetreffende staat worden toegepast, deelt de Nederlandsche Bank deze aan de premiepensioeninstelling mede.
4.
De premiepensioeninstelling kan twee maanden na de mededeling, bedoeld in het tweede lid, of zodra zij de mededeling , bedoeld in het derde lid, heeft ontvangen, overgaan tot het uitvoeren van de pensioenregeling.
1.
Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in onderdeel a van de definitie van Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling in artikel 1:1, met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 meldt het voornemen om rechten van deelneming in een Europese beleggingsinstelling aan te bieden aan professionele beleggers in een andere lidstaat aan de Autoriteit Financiële Markten. Hij legt hierbij de volgende gegevens over:
a. een programma van werkzaamheden waarin wordt vermeld welke beleggingsinstelling de beheerder voornemens is aan te bieden en waar de beleggingsinstelling gevestigd is;
b. het fondsreglement of de statuten;
c. de naam van de aan de beleggingsinstelling verbonden bewaarder;
d. een beschrijving van de beleggingsinstelling of, indien van toepassing, de voor deelnemers beschikbare informatie over de beleggingsinstelling;
e. indien het een feeder-beleggingsinstelling betreft, informatie over de vestigingsplaats van de master-beleggingsinstelling;
f. de informatie, bedoeld in artikel 4:37l of 5:19a;
g. de lidstaat of lidstaten waar hij rechten van deelneming in de beleggingsinstelling aan professionele beleggers wil aanbieden;
h. informatie over de wijze waarop rechten van deelneming in beleggingsinstellingen worden aangeboden en informatie over de wijze waarop wordt voorkomen dat rechten van deelneming worden aangeboden aan niet-professionele beleggers.
2.
Uiterlijk twintig werkdagen na ontvangst van de informatie, bedoeld in het eerste lid, stuurt de Autoriteit Financiële Markten deze informatie door aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarin de beheerder voornemens is rechten van deelneming ingevolge het eerste lid aan te bieden en, indien van toepassing, aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling, tenzij de beheerder met het beheer van de beleggingsinstelling of anderszins niet aan de bij of krachtens de wet gestelde regels zal voldoen. De Autoriteit Financiële Markten stuurt een verklaring mee dat de beheerder over een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning beschikt voor het soort beleggingsinstelling waarvan de beheerder voornemens is in de andere lidstaat de rechten van deelneming aan te bieden.
3.
De Autoriteit Financiële Markten deelt de doorzending, bedoeld in het tweede lid, onverwijld mede aan de beheerder.
4.
De meldingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden gedaan in een taal die in de internationale financiële wereld gebruikelijk is.
5.
Een beheerder meldt voorgenomen wijzigingen met betrekking tot de informatie verstrekt ingevolge het eerste lid, ten minste een maand voordat de wijziging wordt doorgevoerd schriftelijk aan de Autoriteit Financiële Markten.
6.
In afwijking van het vijfde lid, meldt de beheerder wijzigingen die hij niet heeft kunnen voorzien onverwijld nadat de wijziging is doorgevoerd aan de Autoriteit Financiële Markten.
7.
Indien een beheerder als gevolg van de voorgenomen wijziging niet meer aan de ingevolge deze wet gestelde regels zou voldoen deelt de Autoriteit Financiële Markten hem onverwijld mede dat de voorgenomen wijziging niet doorgevoerd kan worden.
8.
De Autoriteit Financiële Markten meldt een wijziging als bedoeld in het vijfde of zesde lid onverwijld aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder rechten van deelneming aanbiedt.
9.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van:
a. de vorm en inhoud van de in het eerste lid bedoelde informatie;
b. de vorm van de in het tweede lid bedoelde melding; en
c. de vorm van de in het vijfde, zesde, zevende en achtste lid bedoelde melding.
1.
Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 mag alleen rechten van deelneming aanbieden in een niet-Europese beleggingsinstelling indien:
a. de staat waar de beleggingsinstelling is gevestigd niet op de lijst van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger staat; en
b. de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de staat waar de niet-Europese beleggingsinstelling is gevestigd een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de Autoriteit Financiële Markten in staat stelt haar toezichthoudende taken op grond van deze wet uit te voeren.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de samenwerkingsovereenkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
1.
Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in onderdeel a van de definitie van Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling in artikel 1:1, met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 meldt het voornemen om voor de eerste maal een Europese beleggingsinstelling met zetel in een andere lidstaat te beheren door middel van het verrichten van diensten of door middel van een in de andere lidstaat gelegen bijkantoor aan de Autoriteit Financiële Markten. Hij legt hierbij de volgende gegevens over:
a. de naam van de andere lidstaat; en
b. een programma van werkzaamheden waarin in ieder geval is vermeld welke diensten de beheerder voornemens is te verlenen in de andere lidstaat en welke beleggingsinstellingen met zetel in de andere lidstaat hij voornemens is te beheren.
2.
Onverminderd het eerste lid, legt een beheerder die voornemens is om door middel van een bijkantoor een beleggingsinstelling in een andere lidstaat te beheren de volgende gegevens over:
a. de organisatiestructuur van het bijkantoor;
b. het adres in de lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling waar documenten kunnen worden opgevraagd; en
c. de namen en contactgegevens van de personen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van het bijkantoor.
3.
Uiterlijk een maand na ontvangst van de informatie, bedoeld in het eerste lid, onderscheidenlijk uiterlijk twee maanden na ontvangst van de informatie, bedoeld in het eerste en het tweede lid, stuurt de Autoriteit Financiële Markten deze informatie door aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarin de beheerder voornemens is een beleggingsinstelling te beheren, tenzij de beheerder met het beheer van de beleggingsinstelling of anderszins niet aan de toepasselijke wetgeving zal voldoen. De Autoriteit Financiële Markten stuurt een verklaring mee dat de beheerder over een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning beschikt.
4.
De Autoriteit Financiële Markten deelt de doorzending, bedoeld in het derde lid, onverwijld mede aan de beheerder.
5.
Een beheerder meldt voorgenomen wijzigingen met betrekking tot de informatie die hij heeft verstrekt ingevolge het eerste lid en, indien van toepassing, het tweede lid, ten minste een maand voordat de wijziging wordt doorgevoerd schriftelijk aan de Autoriteit Financiële Markten.
6.
In afwijking van het vijfde lid, meldt de beheerder wijzigingen die hij niet heeft kunnen voorzien onverwijld nadat de wijziging is doorgevoerd aan de Autoriteit Financiële Markten.
7.
Indien een beheerder als gevolg van de voorgenomen wijziging niet meer aan de toepasselijke wetgeving zou voldoen deelt de Autoriteit Financiële Markten hem onverwijld mede dat de voorgenomen wijziging niet doorgevoerd kan worden.
8.
De Autoriteit Financiële Markten meldt een wijziging als bedoeld in het vijfde of zesde lid onverwijld aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat, tenzij het zevende lid van toepassing is.
9.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de vorm en inhoud van de ingevolge het eerste en tweede lid te verstrekken informatie.
1.
Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 mag een niet-Europese beleggingsinstelling waarvan de rechten van deelneming niet in een lidstaat worden aangeboden, beheren indien de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de staat waar de niet-Europese beleggingsinstelling is gevestigd een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de Autoriteit Financiële Markten in staat stelt haar toezichthoudende taken op grond van deze wet uit te voeren. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot deze samenwerkingsovereenkomsten.
2.
Het ingevolge deze wet bepaalde met betrekking tot het beheren van beleggingsinstellingen met zetel in Nederland is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 4:37f tot en met 4:37i, 4:37o en 5:25c, zesde lid.
1.
Een beheerder van een icbe die een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of tweede lid, heeft en voornemens is voor de eerste maal vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor een icbe met zetel in de desbetreffende lidstaat te beheren of rechten van deelneming in door hem beheerde icbe’s in die lidstaat aan te bieden, gaat daartoe slechts over indien de Autoriteit Financiële Markten met het voornemen heeft ingestemd.
2.
De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op beheerders die hebben voldaan aan artikel 2:127, eerste lid.
4.
Een beheerder kan overgaan tot het vanuit het bijkantoor beheren van een icbe met zetel in de desbetreffende lidstaat of het aanbieden van rechten van deelneming in door hem beheerde icbe’s onmiddellijk na ontvangst van een mededeling van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat of twee maanden na ontvangst van het afschrift van het besluit tot instemming van de Autoriteit Financiële Markten, bedoeld in artikel 2:124, derde lid.
1.
Een beheerder van een icbe die een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of tweede lid, heeft en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten een icbe met zetel in een andere lidstaat te beheren of rechten van deelneming in door hem beheerde icbe’s in een andere lidstaat aan te bieden, gaat daartoe slechts over indien hij van dit voornemen kennis heeft gegeven aan de Autoriteit Financiële Markten.
2.
De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Autoriteit Financiële Markten doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder voornemens is de werkzaamheden te verrichten. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de beheerder.
4.
De mededeling, bedoeld in het derde lid, bevat tevens:
a. gegevens omtrent de toepasselijkheid van het beleggerscompensatiestelsel;
b. een verklaring dat de beheerder over een vergunning beschikt op grond van de artikelen 6, 7 en 8 van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten; en
c. een beschrijving van de reikwijdte van de vergunning en eventuele beperkingen met betrekking tot de typen icbe’s die de beheerder mag beheren of waarvan hij rechten van deelneming mag aanbieden.
1.
Een beheerder van een icbe die een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of tweede lid, heeft en voornemens is rechten van deelneming in een door hem beheerde icbe met zetel in Nederland in een andere lidstaat aan te bieden gaat daartoe slechts over indien hij van dit voornemen kennis heeft gegeven aan de Autoriteit Financiële Markten.
2.
De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens en op de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze.
3.
De beheerder houdt de gegevens, bedoeld in het tweede lid, en eventuele vertalingen daarvan beschikbaar op een website en actualiseert de gegevens zodra daartoe aanleiding bestaat. De beheerder stelt de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat in kennis van de website waar de gegevens zijn te raadplegen en zorgt ervoor dat de desbetreffende toezichthoudende instantie toegang tot die website heeft.
4.
De kennisgeving en de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden opgesteld in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is of in een officiële taal van de betrokken lidstaten indien de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat daarmee instemmen.
5.
De beheerder kan overgaan tot het aanbieden van rechten van deelneming in een door hem beheerde icbe na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:124a, derde lid.
1.
De Autoriteit Financiële Markten stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:122, tenzij, gelet op het voornemen van de beheerder van een icbe, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
2.
De Autoriteit Financiële Markten neemt een besluit binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag.
3.
De Autoriteit Financiële Markten doet binnen een werkdag na het nemen van het besluit daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder voornemens is door middel van een bijkantoor een icbe met zetel in de desbetreffende lidstaat te beheren of rechten van deelneming in door hem beheerde icbe’s aan te bieden. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de beheerder.
4.
De mededeling, bedoeld in het derde lid, bevat tevens:
a. gegevens omtrent de toepasselijkheid van het beleggerscompensatiestelsel;
b. een verklaring dat de beheerder over een vergunning beschikt op grond van de artikelen 6, 7 en 8 van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten; en
c. een beschrijving van de reikwijdte van de vergunning en eventuele beperkingen met betrekking tot de typen icbe’s die de beheerder mag beheren.
1.
De Autoriteit Financiële Markten zendt binnen tien werkdagen na ontvangst van de kennisgeving en de gegevens, bedoeld in artikel 2:123, tweede lid, deze gegevens door naar de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder van een icbe voornemens is rechten van deelneming in een door hem beheerde icbe aan te bieden. De doorzending geschiedt op de in de artikelen 3, 4 en 5 van de uitvoeringsverordening instellingen voor collectieve belegging in effecten voorgeschreven wijze.
2.
De Autoriteit Financiële Markten voegt bij de kennisgeving en de gegevens een verklaring dat de icbe voldoet aan de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten. De verklaring wordt opgesteld op de in artikel 2 van de uitvoeringsverordening instellingen voor collectieve belegging in effecten voorgeschreven wijze, en in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is of in de officiële taal van de betrokken lidstaten indien de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat daarmee instemmen.
3.
De Autoriteit Financiële Markten doet onverwijld na de doorzending, bedoeld in het eerste lid, daarvan mededeling aan de beheerder van de icbe.
4.
De Autoriteit Financiële Markten beschikt over een e-mailadres ten behoeve van de ontvangst van de kennisgeving en de gegevens, bedoeld in artikel 2:123, tweede lid, en wijzigingen in de gegevens, bedoeld in artikel 93, tweede lid, van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten.
1.
Een bemiddelaar in verzekeringen met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor in een andere lidstaat of door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat te bemiddelen in verzekeringen, gaat daartoe slechts over indien hij kennis heeft gegeven van zijn voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten onder opgave van de lidstaat waarin hij voornemens is een bijkantoor te openen onderscheidenlijk waarnaar hij voornemens is diensten te verrichten.
2.
De Autoriteit Financiële Markten doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen, bedoeld in het eerste lid, daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de bemiddelaar in verzekeringen voornemens is financiële diensten te verlenen, indien de Europese Commissie een kennisgeving heeft gedaan dat die lidstaat een dergelijke mededeling wenselijk acht. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de desbetreffende bemiddelaar in verzekeringen.
3.
Indien de Europese Commissie geen kennisgeving heeft gedaan dat de desbetreffende lidstaat een dergelijke mededeling wenselijk acht, meldt de Autoriteit Financiële Markten dit onverwijld na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen, bedoeld in het eerste lid, aan de desbetreffende bemiddelaar in verzekeringen.
1.
Een herverzekeringsbemiddelaar met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:86, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat te herverzekeringsbemiddelen, gaat daartoe slechts over indien hij kennis heeft gegeven van het voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten onder opgave van de lidstaat waarin hij voornemens is een bijkantoor te openen onderscheidenlijk waarnaar hij voornemens is diensten te verrichten.
2.
De Autoriteit Financiële Markten doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de herverzekeringsbemiddelaar voornemens is te herverzekeringsbemiddelen, indien de Europese Commissie een kennisgeving heeft gedaan dat die lidstaat een dergelijke mededeling wenselijk acht. De toezichthouder zendt een afschrift van de mededeling aan de desbetreffende herverzekeringsbemiddelaar.
3.
Indien de Europese Commissie geen kennisgeving heeft gedaan dat de desbetreffende lidstaat een dergelijke mededeling wenselijk acht, meldt de Autoriteit Financiële Markten dit onverwijld na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen, bedoeld in het eerste lid, aan de desbetreffende herverzekeringsbemiddelaar.
1.
Een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 2:96, heeft en voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten, gaat daartoe slechts over indien de Autoriteit Financiële Markten met het voornemen heeft ingestemd.
2.
De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op beleggingsondernemingen die hebben voldaan aan artikel 2:122, eerste lid.
1.
De Autoriteit Financiële Markten stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:127, tenzij, gelet op het voornemen van de beleggingsonderneming, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
2.
De Autoriteit Financiële Markten doet van haar besluit, alsmede van de gegevens als bedoeld in artikel 2:127, tweede lid, binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag mededeling aan de toezichthoudende instantie, die in de desbetreffende lidstaat als contactpersoon als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de richtlijn markten in financiële instrumenten is aangewezen. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de beleggingsonderneming.
3.
De mededeling, bedoeld in het tweede lid, bevat tevens gegevens omtrent de toepasselijkheid van het beleggerscompensatiestelsel.
4.
De Autoriteit Financiële Markten deelt binnen twee maanden na de mededeling, bedoeld in het derde lid, de beleggingsonderneming de voorwaarden mede die de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat heeft verbonden aan het uitvoeren van de werkzaamheden in de betrokken lidstaat.
5.
Een beleggingsonderneming meldt wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:127, tweede lid, opgave van gegevens is voorgeschreven aan de Autoriteit Financiële Markten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald welke wijzigingen worden gemeld, welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.
6.
De Autoriteit Financiële Markten doet mededeling van in het vijfde lid bedoelde wijzigingen en van wijzigingen met betrekking tot het beleggerscompensatiestelsel, bedoeld in het derde lid, aan de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat.
1.
Een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 2:96 heeft en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten naar een andere lidstaat of die in die lidstaat andere beleggingsdiensten wenst te verlenen of andere beleggingsactiviteiten wenst te verrichten dan waarvoor de in dit lid bedoelde mededeling is gedaan, gaat daartoe slechts over, indien:
a. zij kennis heeft gegeven van haar voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten onder opgave van de volgende gegevens:
1°. de betrokken lidstaat;
2°. de beleggingsdiensten die zij voornemens is te verlenen of de beleggingsactiviteiten die zij voornemens is te verrichten;
3°. de identiteit van de verbonden agent, indien de beleggingsonderneming voornemens is de beleggingsdiensten die zij voornemens is te verlenen of beleggingsactiviteiten die zij voornemens is te verrichten door middel van een verbonden agent te verlenen onderscheidenlijk te verrichten; en
b. de Autoriteit Financiële Markten mededeling van het voornemen heeft gedaan aan de toezichthoudende instantie van de betrokken lidstaat.
2.
De Autoriteit Financiële Markten doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving, mededeling van het voornemen alsmede van de gegevens als bedoeld in het eerste lid, onder a, aan de toezichthoudende instantie die in de betrokken lidstaat als contactpersoon als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten is aangewezen. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de beleggingsonderneming.
3.
Een beleggingsonderneming meldt wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge het eerste lid opgave van gegevens is voorgeschreven aan de Autoriteit Financiële Markten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke wijzigingen worden gemeld, welke gegevens daarbij worden verstrekt, welke procedure daarbij wordt gevolgd en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.
4.
De Autoriteit Financiële Markten doet mededeling van de in het derde lid bedoelde wijzigingen aan de toezichthoudende instantie van de betrokken lidstaat.
1.
Een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 2:96 heeft en voornemens is vanuit een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten gaat daartoe slechts over indien de Autoriteit Financiële Markten met het voornemen heeft ingestemd. De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2.
De Autoriteit Financiële Markten stemt in met het voornemen, tenzij, gelet op het voornemen van de beleggingsonderneming, de bedrijfsvoering of de financiële positie van de beleggingsonderneming niet toereikend is.
3.
De Autoriteit Financiële Markten neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 3:1
Voor de toepassing van dit deel en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. het sluiten van een overeenkomst die strekt tot fondsvorming ter voldoening van de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon, geacht te zijn aangegaan in de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar, indien de verzekering wordt aangegaan door een natura-uitvaartverzekeraar en voor deze natura-uitvaartverzekeraar geen beleggingsrisico met zich brengt;
b. het beheer over een collectief pensioenfonds beschouwd als de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar, indien het wordt gevoerd door een levensverzekeraar.
Artikel 3:1a
Voor de toepassing van dit deel en de daarop berustende bepalingen treedt de Europese Centrale Bank in de plaats van de Nederlandsche Bank, indien dit volgt uit de artikelen 4, 5 en 6 van de verordening bankentoezicht.
1.
Hetgeen in dit deel is bepaald met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van bank is niet van toepassing op het van het publiek ter beschikking verkrijgen van terugbetaalbare gelden als gevolg van het aanbieden van effecten in overeenstemming met hetgeen ingevolge hoofdstuk 5.1 is bepaald, door een onderneming die zorg draagt voor:
a. een onvoorwaardelijke garantie voor alle verplichtingen ontstaan door het ter beschikking verkrijgen van die gelden, afgegeven door haar moedermaatschappij die een geconsolideerd vermogen heeft dat gedurende de gehele looptijd van de garantie positief is;
b. een onvoorwaardelijke garantie voor alle verplichtingen ontstaan door het ter beschikking verkrijgen van die gelden, afgegeven door:
1°. een bank die een door de Europese Centrale Bank, de Nederlandsche Bank of een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat verleende vergunning heeft; of
2°. een bank met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat die geen lidstaat is waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van bank wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die dit deel beoogt te beschermen;
c. een overeenkomst, aangegaan door de onderneming die de gelden ter beschikking verkrijgt met haar moedermaatschappij, welke moedermaatschappij een geconsolideerd eigen vermogen heeft dat gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst positief is, op grond van welke overeenkomst de onvoorwaardelijke verplichting bestaat voor de moedermaatschappij om de onderneming die de gelden ter beschikking verkrijgt steeds van voldoende fondsen te voorzien om aan haar verplichtingen te voldoen.
2.
Indien sprake is van een onvoorwaardelijke garantie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, of van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is voor het niet van toepassing zijn van hetgeen in dit deel is bepaald met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van bank vereist dat de moedermaatschappij ervoor zorg draagt dat de onderneming die de gelden ter beschikking verkrijgt, haar verplichtingen die voortvloeien uit het ter beschikking verkrijgen van die gelden, op elk moment kan nakomen. Aan de voorwaarde dat de moedermaatschappij een onvoorwaardelijke garantie heeft afgegeven, is in ieder geval voldaan indien een bankgarantie is gesteld.
3.
Het eerste lid is slechts van toepassing indien de onderneming die de gelden ter beschikking verkrijgt, een bedrag, overeenkomend met 95 procent of meer van de ter beschikking verkregen gelden uitzet binnen het concern waartoe zij behoort. Onder een concern wordt verstaan de gezamenlijkheid van een rechtspersoon en haar dochtermaatschappijen.
4.
Voorts is het eerste lid slechts van toepassing indien het concern, bedoeld in het derde lid, niet als hoofdactiviteit heeft het uitoefenen van het bedrijf van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen buiten het concern. Indien het concern wel als hoofdactiviteit heeft het uitoefenen van het bedrijf van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen buiten het concern is het eerste lid toch van toepassing indien de moedermaatschappij dan wel degene of degenen bij wie de gelden zijn uitgezet en op zijn of hun beurt gelden uitzet buiten het concern, een bank is of zijn die een vergunning heeft of hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, welke vergunning is verleend door de Europese Centrale Bank, de Nederlandsche Bank, een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat of een toezichthoudende instantie in een door Onze Minister aangewezen staat die geen lidstaat is. De Minister kan een staat aanwijzen indien daar toezicht wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen.
5.
De onderneming waarop hetgeen is bepaald in dit deel niet van toepassing is ingevolge het eerste lid tot en met vierde lid, is doorlopend in staat aan te tonen dat wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.
6.
Indien een onderneming, bedoeld in het vijfde lid vaststelt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, of voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat niet zal worden voldaan aan die voorwaarden, doet zij hiervan onverwijld mededeling aan de Nederlandsche Bank.
7.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag, geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van dit artikel, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijze niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
8.
Indien de Nederlandsche Bank vaststelt dat niet wordt voldaan aan het vierde lid, of dat de onderneming, bedoeld in het vijfde lid, niet voldoet aan dat lid, wordt hetgeen in dit deel is bepaald met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van bank van toepassing met ingang van de dag, volgende op die vaststelling of met ingang van de dag, volgende op de dag waarop de Nederlandsche Bank de aanvraag, bedoeld in het zevende lid, onherroepelijk heeft afgewezen, indien die afwijzing op een later tijdstip onherroepelijk wordt dan de vaststelling dat de onderneming niet voldoet aan het vierde lid.
Artikel 3:3
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het ingevolge dit deel bepaalde voor afwikkelondernemingen, beheerders van een beleggingsinstelling, beheerders van een icbe, beleggingsinstellingen, beleggingsondernemingen, betaaldienstverleners, bewaarders, bewaarders van een icbe, elektronischgeldinstellingen, houders van een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, icbe’s, kredietunies, premiepensioeninstellingen en verzekeraars.
1.
Een ieder met zetel in Nederland die, geen bank zijnde, zijn bedrijf maakt van:
a. het ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden, anders dan van het publiek, en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen; of
b. het ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van beleggingen, niet zijnde kredietuitzettingen,
kan bij de Nederlandsche Bank een vergunning aanvragen voor het uitoefenen van dat bedrijf. De artikelen 2:12 en 2:13 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Nederlandsche Bank geen ontwerpbesluit opstelt maar een vergunning verleent.
2.
Op degene met een vergunning, verleend op grond van het eerste lid, is hetgeen krachtens de richtlijn kapitaalvereisten en bij of krachtens de verordening kapitaalvereisten met betrekking tot kredietinstellingen in de zin van die verordening is bepaald, van overeenkomstige toepassing. De afdelingen 2.3.2 en 3.5.5 en hoofdstuk 3A.2 zijn niet van toepassing.
1.
Het is een ieder verboden in Nederland in de uitoefening van een bedrijf van het publiek opvorderbare gelden aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. banken die een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, of 2:20, en banken met zetel in een andere lidstaat die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland en die hebben voldaan aan het in artikel 2:15 of 2:16 bepaalde met betrekking tot het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld onder 1 in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten;
b. banken met zetel in een andere lidstaat die een door de Europese Centrale Bank of de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben voor het uitoefenen van hun bedrijf en die hebben voldaan aan de in die andere lidstaat geldende verplichtingen voor het verrichten van diensten naar een andere lidstaat;
c. de lidstaten, alsmede de regionale of lokale overheden van de lidstaten;
d. het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van opvorderbare gelden als gevolg van het aanbieden van effecten in overeenstemming met hetgeen in hoofdstuk 5.1 is bepaald; en
e. entiteiten voor risico-acceptatie; en
f. kredietunies met zetel in Nederland.
3.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid.
4.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel beoogt te beschermen voldoende worden beschermd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.
1.
Het is een ieder verboden zonder een vergunning van de Nederlandsche Bank of van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat voor het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar in Nederland op te treden als waarborg- of garantiefonds.
2.
Het eerste lid en het overige ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar is niet van toepassing op waarborg- of garantiefondsen die:
a. onder overheidstoezicht staan of een beroep kunnen doen op een van overheidswege verstrekte garantie; of
b. slechts waarborgen of garanties bieden ten behoeve van natuurlijke personen binnen een besloten kring:
1°. die nauwkeurig is omschreven;
2°. waarvan de toetredingscriteria vooraf zijn bepaald, toetsbaar zijn en niet resulteren in het op eenvoudige wijze toetreden van niet tot de kring behorende natuurlijke personen; en
3°. waarbinnen degenen die er deel van uitmaken in een op het tijdstip van het bieden van waarborgen of garanties reeds bestaande rechtsbetrekking staan tot het waarborg- of garantiefonds waardoor de waarborgen of garanties worden geboden, op grond waarvan zij redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van diens financiële toestand.
3.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid en het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar door waarborg- of garantiefondsen.
4.
De Nederlandsche Bank kan, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid en het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar door waarborg- of garantiefondsen, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel beoogt te beschermen voldoende worden beschermd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.
1.
Het is een ieder verboden het woord «bank» of vertalingen of vormen daarvan te bezigen in zijn naam of bij de uitoefening van zijn bedrijf, tenzij zulks in zodanige samenhang geschiedt, dat daaruit duidelijk blijkt, dat hij niet werkzaam is op de financiële markten.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. financiële instellingen die een verklaring van ondertoezichtstelling hebben als bedoeld in artikel 3:110 of die hebben voldaan aan het in artikel 2:25 of 2:26 bepaalde met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten vanuit een bijkantoor onderscheidenlijk door middel van het verrichten van diensten;
b. banken die een door de Europese Centrale Bank, de Nederlandsche Bank of de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat verleende vergunning hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van een bank; en
c. vertegenwoordigende organisaties van onder toezicht staande banken of financiële instellingen.
3.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid.
4.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.
1.
Het dagelijks beleid van een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling of verzekeraar met zetel in Nederland wordt bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van de financiële onderneming. Indien binnen de financiële onderneming een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, wordt dit toezicht gehouden door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht. De in dit lid bedoelde geschiktheidseis is van overeenkomstige toepassing op personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bank, kredietunie of verzekeraar met zetel in Nederland, die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een door personen als bedoeld in het eerste lid in het kader van de geschiktheid af te leggen eed of belofte .
3.
De samenstelling en het functioneren van het bestuur en, voor zover aanwezig, van het orgaan dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van een bank, voldoet aan het bepaalde ingevolge artikel 91 van de richtlijn kapitaalvereisten, met dien verstande dat:
a. het bepaalde in het derde tot en met zesde lid van dat artikel toepassing vindt indien een bank significant is;
b. de artikelen 132a, 142a, 242a en 252a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing zijn op significante banken als bedoeld in onderdeel a; en
c. voor de toepassing van het bepaalde in het derde lid van artikel 91 van de richtlijn als uitvoerende bestuursfunctie worden aangemerkt de functies van bestuurder en van uitvoerende bestuurder, indien de bestuurstaken bij een rechtspersoon zijn verdeeld over uitvoerende bestuurders en niet uitvoerende bestuurders, en als niet-uitvoerende bestuursfunctie worden aangemerkt de functies van commissaris en van niet uitvoerende bestuurder, indien de bestuurstaken bij een rechtspersoon zijn verdeeld over uitvoerende bestuurders en niet uitvoerende bestuurders.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer een bank, gezien haar omvang, interne organisatie en aard, schaal en complexiteit van werkzaamheden, significant is en kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de geschiktheid van de personen, bedoeld in het eerste lid, alsmede de samenstelling en het functioneren van het bestuur en van het orgaan belast met toezicht, bedoeld in het derde lid, aanhef.
1.
Het beleid van een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar of wisselinstelling met zetel in Nederland wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Indien binnen de financiële onderneming een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, wordt dit toezicht gehouden door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. De in dit lid bedoelde betrouwbaarheidseis is van overeenkomstige toepassing op personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bank, kredietunie of verzekeraar met zetel in Nederland, die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden.
2.
De betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door een toezichthouder voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid buiten twijfel staat en welke feiten en omstandigheden daarbij in aanmerking worden genomen alsmede met betrekking tot de misdrijven die, indien begaan door die persoon, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.
1.
Een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar of wisselinstelling met zetel in Nederland voert een adequaat beleid dat een integere uitoefening van haar onderscheidenlijk zijn bedrijf waarborgt. Hieronder wordt verstaan dat:
a. belangenverstrengeling wordt tegengegaan;
b. wordt tegengegaan dat de financiële onderneming of haar werknemers strafbare feiten of andere wetsovertredingen begaan die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden;
c. wordt tegengegaan dat wegens haar cliënten het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kan worden geschaad; en
d. wordt tegengegaan dat andere handelingen door de financiële onderneming of haar werknemers worden verricht die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de minimumvoorwaarden waaraan het beleid, bedoeld in het eerste lid, moet voldoen.
3.
Een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid verstrekt aan de Nederlandsche Bank bij algemene maatregel van bestuur te bepalen informatie over incidenten die verband houden met de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid.
4.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het tweede lid bepaalde indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
Artikel 3:11
De artikelen 3:8, 3:9 en 3:10 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van banken met zetel in een staat die geen lidstaat is.
Artikel 3:12
De artikelen 3:8, 3:9 en 3:10 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van levensverzekeraars of schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is.
Artikel 3:12a
De artikelen 3:9, met uitzondering van het eerste lid, derde volzin, en 3:10 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van wisselinstellingen met zetel in een aangewezen staat.
Artikel 3:13
De artikelen 3:8, 3:9 en 3:10 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat, van entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat en van herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat, met dien verstande dat artikel 3:8, derde volzin, en artikel 3:9, derde volzin, uitsluitend van toepassing zijn op in Nederland gelegen bijkantoren van herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.
1.
De artikelen 3:8 en 3:9 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van afwikkelondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat.
2.
Artikel 3:10 is van overeenkomstige toepassing op afwikkelondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren dan wel door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.
Artikel 3:14
De artikelen 3:8, 3:9 en 3:10 zijn van overeenkomstige toepassing op verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
Artikel 3:14a
De artikelen 3:9, met uitzondering van het eerste lid, derde volzin, en 3:10 zijn van overeenkomstige toepassing op wisselinstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
1.
Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een afwikkelonderneming, betaalinstelling, een clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling of verzekeraar met zetel in Nederland.
2.
De personen die het dagelijks beleid van een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid bepalen, verrichten hun werkzaamheden in verband daarmee vanuit Nederland.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid aan een afwikkelonderneming, een clearinginstelling of verzekeraar indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die het eerste lid beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling of verzekeraar met zetel in Nederland is niet met personen verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur die in zodanige mate ondoorzichtig is dat deze een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op die financiële onderneming.
2.
De betaalinstelling, bank, kredietunie, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, herverzekeraar, levensverzekeraar, premiepensioeninstelling, schadeverzekeraar is niet met personen verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur indien het recht van een staat die geen lidstaat is, dat op die personen van toepassing is, een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op die financiële onderneming.
3.
De afwikkelonderneming, clearinginstelling of natura-uitvaartverzekeraar is niet met personen verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur indien het recht van een andere staat, dat op die personen van toepassing is, een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op die financiële onderneming.
1.
Een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar of wisselinstelling met zetel in Nederland richt de bedrijfsvoering zodanig in dat deze een beheerste en integere uitoefening van haar onderscheidenlijk zijn bedrijf waarborgt.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid. Deze regels hebben betrekking op:
a. het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico’s;
b. integriteit, waaronder wordt verstaan het tegengaan van:
1°. belangenverstrengeling;
2°. het begaan van strafbare feiten of andere wetsovertredingen door de financiële onderneming of haar werknemers, die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden;
3°. relaties met cliënten die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden; en
4°. andere handelingen door de financiële onderneming of haar werknemers die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad;
c. de soliditeit van de financiële onderneming, waaronder wordt verstaan:
1°. het beheersen van financiële risico’s;
2°. het beheersen van andere risico’s die de soliditeit van de financiële onderneming kunnen aantasten;
3°. het zorgen voor de instandhouding van de vereiste financiële waarborgen;
4°. met betrekking tot een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2, het opstellen, bijhouden en uitvoeren van een herstelplan dat voorziet in maatregelen die de onderneming in staat stellen haar financiële positie na een aanzienlijke verslechtering ervan te herstellen; en
5°. andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen;
d. met betrekking tot banken, beleggingsondernemingen en financiële instellingen die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 hebben, een administratie die zodanig is dat, in geval van toepassing van het depositogarantiestelsel of het beleggerscompensatiestelsel, deze geen belemmering vormt of kan vormen voor de uitbetaling van de vergoeding binnen de ingevolge artikel 3:261, tweede lid, bepaalde termijn;
e. met betrekking tot afwikkelondernemingen, banken, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen, het waarborgen van de goede werking van het betalingsverkeer.
2a.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden normen gesteld voor afwikkelondernemingen, banken, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen ter waarborging van de goede werking van het betalingsverkeer. Deze normen zien ten minste op de veilige afwikkeling van betalingstransacties en het functioneren van de daarvoor benodigde infrastructuur bij deze ondernemingen.
3.
Onverminderd artikel 4:14 is het tweede lid, aanhef en onderdeel c, van overeenkomstige toepassing op beheerders met zetel in Nederland van een icbe, beleggingsondernemingen met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in Nederland, bewaarders met zetel in Nederland, bewaarders met zetel in Nederland van een icbe, Nederlandse beheerders van een beleggingsinstelling en pensioenbewaarders die zijn verbonden aan een premiepensioeninstelling met zetel in Nederland.
4.
Het tweede lid, aanhef en onderdeel c, is van overeenkomstige toepassing op entiteiten als bedoeld in artikel 3A:2, onderdelen c tot en met g.
5.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het tweede lid bepaalde indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt, tenzij het op grond van het tweede lid bepaalde betrekking heeft op het verlenen van een beleggingsdienst of verrichten van een beleggingsactiviteit of nevendienst.
6.
Voor het voeren van een administratie die zodanig is dat, in geval van toepassing van het depositogarantiestelsel, deze geen belemmering vormt of kan vormen voor de uitbetaling van de vergoeding binnen de ingevolge artikel 3:261, tweede lid, bepaalde termijn, en het toezicht daarop maakt een bank gebruik van het burgerservicenummer, indien zij daarover beschikt.
1.
Een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, kredietunie, premiepensioeninstelling of verzekeraar met zetel in Nederland beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat natuurlijke personen die in Nederland werkzaam zijn onder haar verantwoordelijkheid en wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden of die zich rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten, een eed of belofte afleggen.
2.
Een bank met zetel in Nederland beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat natuurlijke personen die in Nederland onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn een eed of belofte afleggen indien zij:
a. een arbeidsovereenkomst met de bank hebben; of
b. werkzaamheden uitvoeren die deel uitmaken van of voortvloeien uit het uitoefenen van het bankbedrijf, dan wel deel uitmaken van de wezenlijke bedrijfsprocessen ter ondersteuning daarvan.
3.
Een financiële onderneming als bedoeld in het eerste of tweede lid draagt er zorg voor dat de in dat lid bedoelde eed of belofte wordt nageleefd.
4.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op natuurlijke personen als bedoeld in artikel 3:8 die reeds in het kader van de geschiktheid een eed of belofte afleggen.
5.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de eed of belofte, bedoeld in het eerste of tweede lid.
1.
Een bank met zetel in Nederland draagt er zorg voor dat de naleving van de bij of krachtens de artikelen 3:10 en 3:17 gestelde regels en de daaruit voor natuurlijke personen voortvloeiende integriteits- en zorgvuldigheidsnormen binnen de bank is gewaarborgd in een tuchtrechtelijke regeling waaraan de in de artikelen 3:8 en 3:17b, tweede lid, bedoelde natuurlijke personen werkzaam bij of onder verantwoordelijkheid van de bank zijn onderworpen en waarvan de toepassing en uitvoering zijn opgedragen aan een onafhankelijke en deskundige externe instantie.
2.
De tuchtrechtelijke regeling, bedoeld in het eerste lid, voldoet voorts aan de volgende eisen:
a. de omvang van de groep van natuurlijke personen waarop de regeling van toepassing is, is van voldoende betekenis; en
b. de regeling voorziet in adequate waarborgen voor een behoorlijke procesgang.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aan een tuchtrechtelijke regeling als bedoeld in het eerste lid te stellen eisen.
1.
Indien een financiële onderneming met zetel in Nederland werkzaamheden uitbesteedt aan een derde, draagt de financiële onderneming er zorg voor dat deze derde de ingevolge dit deel met betrekking tot die werkzaamheden op de uitbestedende financiële onderneming van toepassing zijnde regels naleeft.
2.
Een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar of wisselinstelling besteedt bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen werkzaamheden niet uit.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:
a. worden in verband met het toezicht op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde, regels gesteld met betrekking tot het uitbesteden van werkzaamheden door financiële ondernemingen;
b. worden regels gesteld met betrekking tot de beheersing van risico’s die verband houden met het uitbesteden van werkzaamheden door afwikkelondernemingen, betaalinstellingen, clearinginstellingen, elektronischgeldinstellingen, entiteiten voor risico-acceptatie, banken, kredietunies, premiepensioeninstellingen, verzekeraar of wisselinstelling; en
c. worden regels gesteld met betrekking tot de tussen een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar of wisselinstelling en de derde te sluiten overeenkomst met betrekking tot het uitbesteden van werkzaamheden.
1.
De Nederlandsche Bank evalueert periodiek, overeenkomstig de technische criteria, bedoeld in artikel 98 van de richtlijn kapitaalvereisten, van banken met zetel in Nederland en van beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten met zetel in Nederland, indien die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in Nederland, de wijze waarop de bedrijfsvoering is ingericht, de liquiditeit en de solvabiliteit, gelet op:
a. de omvang en de aard van de huidige en mogelijk toekomstige financiële risico’s voor de bank of beleggingsonderneming;
b. het risico dat een bank of beleggingsonderneming vormt voor de stabiliteit van het financiële stelsel, rekening houdend met de identificatie en meting van het systeemrisico, bedoeld in artikel 23 van verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PbEU 2010, L 331), of met de aanbevelingen van het Europees Comité voor systeemrisico’s;
c. de risico’s die zijn geïdentificeerd tijdens stresstests, rekening houdend met de aard, omvang en complexiteit van de activiteiten.
2.
Op grond van de evaluatie, bedoeld in het eerste lid, beoordeelt de Nederlandsche Bank of de wijze waarop de bedrijfsvoering is ingericht en de aangehouden liquiditeit en toetsingsvermogen, een degelijk beheer en een solide dekking van de financiële risico’s waarborgen.
3.
De Nederlandsche Bank stemt de frequentie en de omvang van de evaluatie af op de aard, omvang en complexiteit van de bank of beleggingsonderneming en het belang van de werkzaamheden van de desbetreffende financiële onderneming voor het financiële stelsel.
4.
De Nederlandsche Bank actualiseert de evaluatie van banken en beleggingsondernemingen waar het onderzoeksprogramma, bedoeld in artikel 99, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, betrekking op heeft, ten minste eenmaal per jaar.
5.
De Nederlandsche Bank voert ten behoeve van de evaluatie ten minste eenmaal per jaar een stresstest uit.
1.
De Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling toont aan dat de hefboomfinancieringslimieten die hij stelt voor de beleggingsinstellingen die hij beheert redelijk zijn en dat hij zich te allen tijde aan deze limieten houdt. De Nederlandsche Bank stelt bovengrenzen aan de door een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling toegepaste hefboomfinanciering, of legt de beheerder andere beperkingen op met betrekking tot het beheren van een beleggingsinstelling, indien dit nodig wordt geacht om de stabiliteit van het financiële stelsel te waarborgen.
2.
Uiterlijk tien dagen voordat de in het eerste lid bedoelde maatregelen worden geacht in werking te treden stelt de Nederlandsche Bank het Europees Comité voor systeemrisico’s, de Europese Autoriteit voor effecten en markten en in voorkomend geval de met betrekking tot de belegginginstelling bevoegde toezichthoudende instanties hiervan naar behoren in kennis.
3.
De kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, omvat in ieder geval:
a. een gedetailleerde beschrijving van de voorgestelde maatregel;
b. de redenen voor de voorgestelde maatregel; en
c. de beoogde datum van inwerkingtreding van de maatregel.
4.
In uitzonderlijke omstandigheden kan de Nederlandsche Bank afwijken van de periode, bedoeld in het tweede lid.
5.
Indien de Nederlandsche Bank afwijkt van adviezen van de Europese Autoriteit voor effecten en markten met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde maatregelen, stelt zij de Europese Autoriteit voor effecten en markten hiervan gemotiveerd in kennis.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
1.
Een clearinginstelling of bank met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, dan wel een verzekeraar met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of Europese vennootschap is, heeft een uit ten minste drie leden bestaande raad van commissarissen als bedoeld in de artikelen 140, onderscheidenlijk 250, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
Een clearinginstelling of bank met zetel in Nederland die geen naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, heeft een uit ten minste drie leden bestaand orgaan dat een met die van een raad van commissarissen vergelijkbare taak heeft.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
Artikel 3:19a
Een premiepensioeninstelling met zetel in Nederland heeft de rechtsvorm van naamloze vennootschap, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, stichting of Europese naamloze vennootschap.
Artikel 3:20
Een verzekeraar met zetel in Nederland heeft de rechtsvorm van naamloze vennootschap, onderlinge waarborgmaatschappij of Europese vennootschap.
Artikel 3:20.0a
In afwijking van artikel 38, eerste en derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kan in de statuten van een kredietunie aan een persoon niet meer dan tien procent van het totaal aantal stemmen worden toegekend.
1.
Een betaaldienstverlener met zetel in een andere lidstaat of een elektronischgeldinstelling met zetel in een andere lidstaat die zijn bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland dan wel betaaldiensten verleent door tussenkomst van een in Nederland werkzaam zijnde betaaldienstagent, dient te beschikken over een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning.
2.
Artikel 1:107, tweede lid, is niet van toepassing.
Artikel 3:20b
Een entiteit voor risico-acceptatie, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een andere lidstaat die haar onderscheidenlijk zijn bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of diensten verricht naar Nederland dient in die lidstaat bevoegd te zijn tot de uitoefening van dat bedrijf.
1.
Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een in Nederland gelegen bijkantoor van een bank met zetel in een staat die geen lidstaat is.
2.
De personen die het dagelijks beleid van een bijkantoor als bedoeld in het eerste lid bepalen, verrichten hun werkzaamheden in verband daarmee vanuit Nederland.
Artikel 3:22
De artikelen 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde lid, en 3:18, eerste en derde lid, aanhef en onderdeel a, zijn van overeenkomstige toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in Nederland en bewaarders met zetel in een staat die geen lidstaat is, die zijn verbonden aan een door een Nederlandse beheerder beheerde niet-Europese beleggingsinstelling.
1.
De artikelen 3:173:17b en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van levensverzekeraars of schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is.
2.
De artikelen 3:17 en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op banken met zetel in een staat die geen lidstaat is.
3.
De artikelen 3:17b en 3:17c zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van banken met zetel in een staat die geen lidstaat is.
Artikel 3:24
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is die zijn bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of diensten verricht naar Nederland:
a. is naar het recht van de staat van zijn zetel rechtspersoon;
b. is in de staat van zijn zetel bevoegd tot de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk het bedrijf van schadeverzekeraar; en
c. oefent dit bedrijf daadwerkelijk uit vanuit de zetel in die staat.
Artikel 3:24.0a
De artikelen 3:15, 3:16, 3:17, voor zover artikel 3:17 betrekking heeft op adequate financiële waarborgen en procedures voor de beheersing van risico’s van afwikkeling, en 3:17b zijn van overeenkomstige toepassing op afwikkelondernemingen met zetel in een aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen jegens cliënten met wie zij niet in een groep zijn verbonden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.
Artikel 3:24a
De artikelen 3:17 en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van wisselinstellingen met zetel in een aangewezen staat.
1.
De artikelen 3:15, eerste en derde lid, en 3:16, eerste en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op afwikkelondernemingen in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.
2.
De artikelen 3:15 en 3:16, eerste en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van afwikkelondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat.
Artikel 3:24b
De artikelen 3:16, 3:17 en 3:17b zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat.
Artikel 3:24c
De artikelen 3:15 tot en met 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.
Artikel 3:25
De artikelen 3:17 en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op afwikkelondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat die het bedrijf uitoefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.
Artikel 3:26
De artikelen 3:17, 3:17b en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van afwikkelondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat en verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
Artikel 3:27
De artikelen 3:17, 3:18, 3:20a en 3:21 zijn van overeenkomstige toepassing op clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat.
Artikel 3:27a
Artikel 3:17b is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat.
Artikel 3:28
Artikel 3:24 is van overeenkomstige toepassing op entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een niet aangewezen staat, herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat of verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.
1.
Een centrale tegenpartij als bedoeld in verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees parlement en de Raad van 4 juli 2012 inzake otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201) geeft de Nederlandsche Bank schriftelijk kennis van het voornemen tot een substantiële wijziging van de wijze waarop zij uitvoering geeft aan de artikelen 26 tot en met 35 en 40 tot en met 54 van die verordening.
2.
Een centrale effectenbewaarinstelling als bedoeld in de verordening centrale effectenbewaarinstellingen geeft de Nederlandsche Bank schriftelijk kennis van het voornemen tot een substantiële wijziging van de wijze waarop zij uitvoering geeft aan de artikelen 39 tot en met 47, 54, en 59 van die verordening.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald van welke wijzigingen kennis wordt gegeven, welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer worden gelegd.
1.
Een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, financiële instelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, of wisselinstelling met zetel in Nederland geeft kennis van wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:3.0d, eerste lid, 2:3b, 2:5, tweede lid, 2:10b, tweede lid, 2:12, vierde lid, 2:13, tweede lid, 2:26b, derde lid, 2:31, derde lid, 2:32, tweede lid, 2:33, tweede lid, 2:49, tweede lid, 2:54b, derde lid, 2:54h, eerste en tweede lid, 2:54j, tweede lid2:54p, tweede lid, 2:107, tweede lid, 2:108, derde lid, 2:111, tweede lid, 2:112, tweede lid, 2:115, tweede lid, 2:117, derde lid, 2:118, tweede lid, 2:120, tweede lid, 2:121, tweede lid, verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank.
2.
Een afwikkelonderneming, clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie, financiële instelling, bank of verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in Nederland geeft, onverminderd het eerste lid, kennis van wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:106.0a, tweede lid, 2:108, tweede lid, 2:112, tweede lid, of 2:115, tweede lid, verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de financiële onderneming haar bedrijf uitoefent vanuit een bijkantoor.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald van welke wijzigingen kennis wordt gegeven, welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.
1.
Een betaalinstelling of een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland stelt de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers of andere betaalinstellingen of elektronischgeldinstellingen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde wijze zeker.
2.
Een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland stelt de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen in ruil voor elektronisch geld op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde wijze zeker.
Artikel 3:29b
Indien een betaalinstelling, elektronischgeldinstelling of kredietunie met zetel in Nederland tevens werkzaamheden verricht die geen verband houden met het verlenen van betaaldiensten, het uitgeven van elektronisch geld, onderscheidenlijk het bedrijf van kredietunie, kan de Nederlandsche Bank de betaalinstelling, elektronischgeldinstelling of kredietunie verplichten die werkzaamheden te doen verrichten door een aparte rechtspersoon indien het verrichten van die werkzaamheden afbreuk doet of dreigt te doen aan:
a. de financiële soliditeit van de betaalinstelling of de elektronischgeldinstelling, of
b. het toezicht op de naleving van deze wet.
1.
Een betaalinstelling of elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland houdt alleen betaalrekeningen aan die uitsluitend voor betalingstransacties worden gebruikt.
2.
Geldmiddelen die een betaalinstelling of elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland in verband met het verlenen van betaaldiensten van betaaldienstgebruikers ontvangt, zijn, in afwijking van artikel 1:1, geen opvorderbare gelden.
3.
Geldmiddelen die door een elektronischgeldinstelling zijn ontvangen in ruil voor elektronisch geld, zijn, in afwijking van artikel 1:1, geen opvorderbare gelden.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van de onder 4, 5 en 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten bedoelde kredieten door betaalinstellingen of elektronischgeldinstellingen met zetel in Nederland.
1.
Een bank of verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in Nederland die tot ontbinding dan wel algehele of gedeeltelijke liquidatie van haar of zijn bedrijf heeft besloten, raadpleegt de Nederlandsche Bank over de wijze waarop de ontbinding onderscheidenlijk de liquidatie zal plaatsvinden ten minste dertien weken voordat aan de beslissing uitvoering wordt gegeven.
2.
De Nederlandsche Bank kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, verkorten.
3.
De Nederlandsche Bank wordt aangemerkt als een belanghebbende in de zin van artikel 23, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4.
Ingeval een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid besluit tot ontbinding en geen rechtspersoonlijkheid bezit, is het bepaalde in de artikelen 19, vierde lid, 23, eerste en tweede lid, 23a, eerste lid, en 23c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing. Voor de toepassing van de artikelen 23, eerste lid, en 23a, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek gelden de beherende vennoten als bestuurders en geldt de vennootschapsovereenkomst als statuten.
Artikel 3:31
Een bank met zetel in Nederland die een dochtermaatschappij is van een bank met zetel in een staat die geen lidstaat is, staat in de staat waar de laatstbedoelde bank haar zetel heeft onder voldoende geconsolideerd toezicht.
Artikel 3:32
Het is een bank met zetel in Nederland die een vergunning heeft voor de uitoefening van het bedrijf van bank toegestaan de werkzaamheden, bedoeld in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten, te verrichten, tenzij in de vergunning uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel 3:33
Indien een financiële onderneming met zetel in Nederland een vergunning heeft voor het uitoefenen van het bedrijf van bank en deze vergunning omvat niet het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten, kan zij een uitbreiding van de vergunning met deze activiteiten aanvragen, indien zij ervoor zorgt en aantoont dat wordt voldaan aan het bepaalde ingevolge de artikelen 4:91a, met betrekking tot de eisen die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren, 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6° en 4:87 en met betrekking tot de aanvraag van de vergunning.
1.
De Nederlandsche Bank besluit op verzoek van een bank met zetel in Nederland om door die bank uitgegeven of uit te geven categorieën van obligaties alsmede de uitgevende bank in een openbaar register als bedoeld in artikel 1:107, eerste lid, op te nemen, indien de bank aantoont:
a. dat de obligatie wordt gedekt door activa die, indien de uitgevende bank in gebreke blijft, bij voorrang aangewend worden voor de aflossing van de hoofdsom en de betaling van rente op de obligatie; en
b. dat wordt voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels om te waarborgen dat de betaling op geregistreerde gedekte obligaties op adequate, transparante en verantwoorde wijze is veiliggesteld.
2.
Een uitgevende bank als bedoeld in het eerste lid draagt er zorg voor dat de geregistreerde gedekte obligaties die zij heeft uitgegeven, blijven voldoen aan het eerste lid, onderdelen a en b.
3.
De Nederlandsche Bank vermeldt in het register, bedoeld in artikel 1:107, eerste lid en derde lid, onderdeel n, of een categorie geregistreerde gedekte obligaties voldoet aan artikel 129 van de verordening kapitaalvereisten. Indien de uitgevende bank onvoldoende informatie aanlevert om dit te kunnen vaststellen, worden de obligaties vermoed niet te voldoen aan artikel 129 van de verordening kapitaalvereisten.
4.
De Nederlandsche Bank kan besluiten de registratie van de uitgevende bank, bedoeld in het eerste lid, door te halen indien de uitgevende bank niet langer voldoet aan de regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of artikel 3:33b, eerste of tweede lid.
5.
De Nederlandsche Bank kan registratie van een uitgevende bank of een categorie obligaties als bedoeld in het eerste lid weigeren, indien zij ten aanzien van die bank of door die bank uitgegeven geregistreerde gedekte obligaties een besluit heeft genomen als bedoeld in het vierde lid en de uitgevende bank het verzoek doet binnen vijf jaren nadat de Nederlandsche Bank voornoemd besluit heeft genomen.
6.
Een uitgevende bank als bedoeld in het eerste lid gaat niet over tot uitgifte van obligaties behorende tot een reeds bestaande categorie geregistreerde gedekte obligaties indien de Nederlandsche Bank de registratie van de uitgevende bank heeft doorgehaald op grond van het vierde lid.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en derde lid.
1.
Een bank verstrekt over de geregistreerde gedekte obligaties die zij voornemens is uit te geven of die door haar zijn uitgegeven, tijdig informatie aan de Nederlandsche Bank aan de hand waarvan deze kan vaststellen of de uitgevende bank voldoet aan het bij of krachtens artikel 3:33a, eerste, tweede en zevende lid, bepaalde.
2.
Een bank die geregistreerde gedekte obligaties heeft uitgegeven, verstrekt aan de houders van die obligaties informatie over de activa die dienen ter dekking daarvan.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1.
Een bank of clearinginstelling die optreedt als tussenpersoon in de zin van hoofdstuk 3b van de Wet giraal effectenverkeer draagt zorg voor een adequate administratie van het derivatenvermogen, zodanig dat aan artikel 49g, tweede lid van die wet wordt voldaan.
2.
Ter voldoening van het eerste lid wordt de administratie op zodanige wijze gevoerd en worden de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze bewaard dat in elk geval te allen tijde op eenvoudige wijze de rechten en verplichtingen die deel uitmaken van het derivatenvermogen en van de daarmee samenhangende cliëntposities kunnen worden gekend.
Artikel 3:34
Een elektronischgeldinstelling geeft geen elektronisch geld uit via een agent.
1.
Het is een ieder verboden als betaaldienstverlener gebruik te maken van een afwikkelonderneming met zetel in een niet-aangewezen staat die haar bedrijf uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland en die niet is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 1:107, of aan wie een verbod als bedoeld in artikel 2:3.0e, 2:3.0j of 2:3.0n is opgelegd.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op een betaaldienstverlener die in een groep is verbonden met degene die de afwikkeldiensten verleent.
1.
Een premiepensioeninstelling met zetel in Nederland wordt op basis van kapitaaldekking gefinancierd.
2.
Een premiepensioeninstelling met zetel in Nederland is onafhankelijk van enige bijdragende onderneming of bedrijfstak waarvoor premieregelingen worden uitgevoerd.
1.
Het is een financiële onderneming met zetel in Nederland die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar, levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar, premiepensioeninstelling of schadeverzekeraar heeft, verboden een ander bedrijf dan het bedrijf waarvoor de vergunning is verleend, uit te oefenen.
2.
In afwijking van het eerste lid is het:
a. verzekeraars toegestaan handelsactiviteiten te verrichten die voortvloeien uit hun verzekeringsbedrijf en is het levensverzekeraars die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar hebben, toegestaan het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uit te oefenen zonder een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar;
b. levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars toegestaan het bedrijf van herverzekeraar uit te oefenen in de activiteit levensherverzekering, natura-uitvaartherverzekering onderscheidenlijk schadeherverzekering zonder een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar in de desbetreffende activiteit, met dien verstande dat levensverzekeraars en schadeverzekeraars het bedrijf van herverzekeraar alleen mogen uitoefenen met betrekking tot de risico’s van de branches waarvoor zij een vergunning hebben;
c. premiepensioeninstellingen die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:54g, eerste lid, toegestaan te adviseren, bemiddelen of op te treden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent in verzekeringen in Nederland, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te adviseren, bemiddelen of op te treden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent in verzekeringen.
3.
Het is een levensverzekeraar of een schadeverzekeraar die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar heeft, verboden dat bedrijf in een andere branche uit te oefenen dan de branche of branches waarvoor de vergunning is verleend.
4.
Op een levensverzekeraar met zetel in Nederland die een vergunning heeft voor de branche Levensverzekering algemeen en die uitsluitend het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uitoefent, zijn de bepalingen inzake de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar van toepassing.
5.
Op levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars of schadeverzekeraars met zetel in Nederland die tevens het bedrijf van herverzekeraar uitoefenen in de activiteit levensherverzekering, natura-uitvaartherverzekering onderscheidenlijk schadeherverzekering, zijn de bepalingen inzake de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar onderscheidenlijk schadeherverzekeraar van toepassing, voor zover niet anders is bepaald.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, in afwijking van het derde lid, bepaald welke risico’s die behoren tot een andere branche dan de branche of branches waarvoor een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar is verleend als bijkomend risico mogen worden verzekerd, alsmede welke risico’s niet als bijkomende risico’s met andere branches mogen worden gecombineerd.
1.
Een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die voornemens is vanuit een buiten Nederland gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan.
2.
De vertegenwoordiger heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar vanuit de bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid heeft. Hij maakt daarvan in ieder geval gebruik indien de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.
3.
Indien de vertegenwoordiger rechtspersoon is, wijst hij op zijn beurt een natuurlijke persoon aan die hem bij uitsluiting van ieder ander vertegenwoordigt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden en bij de nakoming van zijn verplichtingen.
4.
De artikelen 3:8, met uitzondering van het eerste lid, derde volzin, en 3:9, met uitzondering van het eerste lid, derde volzin, zijn van overeenkomstige toepassing op de persoon die als vertegenwoordiger van een verzekeraar is aangesteld en op de natuurlijke persoon, bedoeld in het derde lid.
Artikel 3:38
Het is een schadeverzekeraar met zetel in Nederland verboden schaden te verzekeren veroorzaakt door of ontstaan uit gewapend conflict, burgeroorlog, opstand, binnenlandse onlusten, oproer of muiterij die zich in Nederland voordoen. In zee-, transport-, luchtvaart- en reisverzekeringen is het evenwel toegestaan risico’s van molest te verzekeren in de algemeen gebruikelijke molestclausules zolang de Nederlandsche Bank daartegen geen bedenkingen naar voren heeft gebracht.
Artikel 3:38a
Het is een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in Nederland die een vergunning heeft voor het verrichten van haar werkzaamheden verboden andere werkzaamheden uit te oefenen dan de werkzaamheden waarvoor de vergunning is verleend. In afwijking daarvan is het entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in Nederland toegestaan handelsactiviteiten te verrichten die voortvloeien uit hun bedrijf.
Artikel 3:38b
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot voorwaarden die in door entiteiten voor risico-acceptatie gesloten overeenkomsten worden opgenomen.
Artikel 3:38c
Een kredietunie met zetel in Nederland heeft een bij ministeriële regeling te bepalen maximale hoeveelheid aangetrokken opvorderbare gelden en een maximaal aantal leden.
1.
Het is een bank met zetel in een andere lidstaat die vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor haar bedrijf uitoefent toegestaan de werkzaamheden, bedoeld in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten, te verrichten, tenzij in de in die lidstaat verleende vergunning uitdrukkelijk anders is bepaald dan wel de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.
2.
Het is een bank met zetel in een andere lidstaat die haar bedrijf uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, toegestaan de werkzaamheden, bedoeld in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten, te verrichten, tenzij in de in die lidstaat verleende vergunning uitdrukkelijk anders is bepaald dan wel zij van de werkzaamheden die zij voornemens is door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uit te oefenen geen kennis heeft gegeven aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft.
Artikel 3:39a
De artikelen 3:29a, 3:29b, 3:29c en 3:34 zijn van overeenkomstige toepassing op betaaldienstverleners met zetel in een andere lidstaat en elektronischgeldinstellingen met zetel in een andere lidstaat die vanuit een bijkantoor dan wel door middel van het verrichten van diensten in Nederland hun bedrijf uitoefenen.
Artikel 3:40
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld:
a. indien een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat in het bezit is van een vergunning als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn solvabiliteit II en het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar uitoefent vanuit een bijkantoor in Nederland: met betrekking tot het adres van de door een levensverzekeraar of schadeverzekeraar aangestelde vertegenwoordiger waaraan rechtsgeldig mededelingen kunnen worden gedaan, en wordt geregeld onder welke omstandigheden de vertegenwoordiger ophoudt vertegenwoordiger te zijn;
b. indien een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een andere lidstaat die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar heeft, welke geen vergunning is als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn solvabiliteit II en die het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar uitoefent vanuit een bijkantoor in Nederland: met betrekking tot de woonplaats, het adres van de door een levensverzekeraar of schadeverzekeraar aangestelde vertegenwoordiger waaraan rechtsgeldig mededelingen kunnen worden gedaan, en de eisen waaraan die vertegenwoordiger voldoet, en wordt geregeld onder welke omstandigheden de vertegenwoordiger ophoudt vertegenwoordiger te zijn.
Artikel 3:41
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de voorwaarden, waaronder wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover krachtens de artikelen 2:17, tweede lid, 2:36, derde lid, of  2:37, tweede lid, de Nederlandsche Bank gegevens heeft ontvangen, ten uitvoer mogen worden gelegd.
Artikel 3:42
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een andere lidstaat geeft kennis van wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover krachtens artikel 2:39, eerste lid, verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.
1.
De artikelen 3:32, 3:36, 3:38 en 3:108a zijn van overeenkomstige toepassing op een bank, levensverzekeraar en schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is, die vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor haar onderscheidenlijk zijn bedrijf uitoefent, voorzover deze artikelen betrekking hebben op de desbetreffende financiële ondernemingen.
2.
Een bank of levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is die vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor haar onderscheidenlijk zijn bedrijf uitoefent, geeft kennis van wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover krachtens artikel 2:21, tweede lid, 2:41, tweede lid, 2:42, tweede lid, 2:43, tweede lid, of 2:46, tweede lid, verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.
1.
Een bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is die tot ontbinding dan wel algehele of gedeeltelijke liquidatie van haar of zijn in Nederland gelegen bijkantoor heeft besloten, raadpleegt de Nederlandsche Bank over de wijze waarop de ontbinding onderscheidenlijk de liquidatie zal plaatsvinden ten minste dertien weken voordat aan de beslissing uitvoering wordt gegeven.
2.
Artikel 3:30, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:45
Indien een financiële onderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is die vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor haar bedrijf uitoefent en die een vergunning heeft voor het uitoefenen van het bedrijf van bank en deze vergunning omvat niet het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten, kan zij een uitbreiding van de vergunning met deze activiteiten aanvragen, indien zij ervoor zorgt en aantoont dat wordt voldaan aan het bepaalde ingevolge de artikelen 4:91a, met betrekking tot de eisen die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren, 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6° en 4:87 en met betrekking tot de aanvraag van de vergunning.
Artikel 3:46
Een bank met zetel in een staat die geen lidstaat is die vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor haar bedrijf uitoefent en die een dochteronderneming is van een bank met zetel in een staat die geen lidstaat is, staat in de staat waar de laatstbedoelde bank haar zetel heeft onder voldoende geconsolideerd toezicht.
1.
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan die zijn woonplaats in Nederland heeft.
2.
De vertegenwoordiger van een verzekeraar heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar vanuit de in Nederland gelegen bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die de levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar heeft. Hij maakt daarvan gebruik voorzover de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.
3.
De vertegenwoordiger van een verzekeraar voldoet namens de verzekeraar aan de ingevolge deze wet gestelde regels. Het ontbreken van de vertegenwoordiger of zijn in gebreke zijn, ontslaat de schadeverzekeraar onderscheidenlijk levensverzekeraar niet van de verplichting deze regels na te leven.
4.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het derde lid, eerste zin, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
5.
Is de vertegenwoordiger van de verzekeraar rechtspersoon, dan wijst hij op zijn beurt een natuurlijke persoon aan die in Nederland zijn woonplaats heeft en die hem bij uitsluiting van ieder ander vertegenwoordigt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden en van zijn uit deze wet voortvloeiende verplichtingen.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het adres van de door een levensverzekeraar of een schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is aangestelde vertegenwoordiger waaraan rechtsgeldig mededelingen kunnen worden gedaan, en wordt geregeld onder welke omstandigheden de vertegenwoordiger ophoudt vertegenwoordiger te zijn en wordt de opvolging van de vertegenwoordiger geregeld.
7.
Als woonplaats van de verzekeraar in Nederland geldt de woonplaats van zijn vertegenwoordiger, met dien verstande dat, indien de vertegenwoordiger een natuurlijke persoon is die een kantoor houdt, dit kantoor als woonplaats van de verzekeraar wordt aangemerkt.
8.
De artikelen 3:8, met uitzondering van het eerste lid, derde volzin, en 3:9, met uitzondering van het eerste lid, derde volzin, zijn van overeenkomstige toepassing op de persoon die als vertegenwoordiger van een verzekeraar is aangesteld en natuurlijke persoon is en op de natuurlijke persoon, bedoeld in het vijfde lid.
1.
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is die door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is zijn bedrijf uitoefent, geeft kennis van wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:45, tweede lid, verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank.
2.
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is die door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat zijn bedrijf uitoefent, geeft kennis van wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:46, tweede lid, verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedure, bepaald van welke wijzigingen kennis wordt gegeven, welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.
Artikel 3:49
Artikel 3:29 is van overeenkomstige toepassing op afwikkelondernemingen, clearinginstellingen, entiteiten voor risico-acceptatie, herverzekeraars, verzekeraars met beperkte risico-omvang en wisselinstellingen die gegevens hebben verstrekt ingevolge de artikelen 2:3.0i, eerste lid, 2:3.0m, eerste lid, 2:7, tweede lid, 2:9, eerste lid, 2:26f, tweede lid, 2:51, tweede lid, 2:53, eerste lid, 2:54e, tweede lid, 2:54f, tweede lid, onderscheidenlijk 2:54m, tweede lid.
1.
Artikel 3:44 is van overeenkomstige toepassing op entiteiten voor risico-acceptatie, herverzekeraars en verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat.
2.
Artikel 3:47 is van overeenkomstige toepassing op verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel buiten Nederland.
Artikel 3:51
Het is een verzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat verboden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor een ander bedrijf dan het bedrijf waarvoor die verzekeraar een vergunning heeft verkregen uit te oefenen.
Artikel 3:52
Een verzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat die door middel van het verrichten van diensten naar Nederland zijn bedrijf uitoefent, geeft kennis van wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:53 verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald van welke wijzigingen kennis wordt gegeven, welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.
1.
Een bank met zetel in Nederland, een beheerder met zetel in Nederland van een icbe, een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verleent of beleggingsactiviteiten verricht in Nederland, een betaalinstelling, een bewaarder met zetel in Nederland, een bewaarder met zetel in Nederland van een icbe, een clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, kredietunie, pensioenbewaarder, premiepensioeninstelling met zetel in Nederland, een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling of een verzekeraar met zetel in Nederland beschikt over een minimumbedrag aan eigen vermogen.
2.
Onverminderd het eerste lid beschikt een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid over financiële middelen tot dekking van de kosten voor de inrichting van de administratie en van het productienet.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de omvang en de samenstelling van het minimumbedrag aan eigen vermogen. Bij de vaststelling van het minimumbedrag aan eigen vermogen wordt bepaald wat daarbij voor de onderscheiden rechtsvormen onder eigen vermogen wordt verstaan.
4.
Het minimumbedrag aan eigen vermogen van een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid wordt uitgedrukt in het minimumkapitaalvereiste.
5.
Indien een bewaarder, bewaarder van een icbe of pensioenbewaarder als bedoeld in het eerste lid voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat zijn minimumbedrag aan eigen vermogen niet voldoet of niet zal voldoen aan de regels, bedoeld in het derde lid, geeft hij hiervan onverwijld kennis aan de Nederlandsche Bank.
6.
Indien een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid constateert dat niet meer wordt voldaan aan het minimumkapitaalvereiste, dan wel voorziet dat er in de drie volgende maanden mogelijk niet aan wordt voldaan, geeft hij hiervan onverwijld kennis aan de Nederlandsche Bank.
7.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, aan een clearinginstelling, kredietunie of premiepensioeninstelling als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het eerste of derde lid, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Artikel 3:53, eerste, derde, vierde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in Nederland, en banken, levensverzekeraars en schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren en bewaarders met zetel in een staat die geen lidstaat is, die zijn verbonden aan een door een Nederlandse beheerder beheerde niet-Europese beleggingsinstelling. Artikel 3:53, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op bewaarders als bedoeld in de vorige volzin.
2.
Artikel 3:53, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het minimumkapitaalvereiste en de lokalisatie van de waarden die het solvabiliteitskapitaalvereiste van het bijkantoor van de levensverzekeraar of schadeverzekeraar vertegenwoordigen. Hierbij kan worden bepaald dat de levensverzekeraar of schadeverzekeraar voor bepaalde handelingen toestemming van de Nederlandsche Bank behoeft.
1.
Artikel 3:53, eerste, derde, vierde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op clearinginstellingen en verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het minimumkapitaalvereiste en de lokalisatie van de waarden die het solvabiliteitskapitaalvereiste van het bijkantoor van de verzekeraar met beperkte risico-omvang vertegenwoordigen. Hierbij kan worden bepaald dat de verzekeraar met beperkte risico-omvang voor bepaalde handelingen toestemming van de Nederlandsche Bank behoeft.
1.
Artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het minimumkapitaalvereiste.
Artikel 3:56
Artikel 3:53, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
1.
De volgende financiële ondernemingen met zetel in Nederland beschikken over voldoende solvabiliteit:
afwikkelondernemingen die werkzaamheden verrichten, gericht op salderen;
banken;
beheerders van beleggingsinstellingen;
beheerders van icbe’s;
beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten en beleggingsondernemingen waarop artikel 95, tweede lid, van die verordening van toepassing is, die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in Nederland;
betaalinstellingen;
clearinginstellingen;
elektronischgeldinstellingen;
kredietunies;
premiepensioeninstellingen;
verzekeraars.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de solvabiliteit van de financiële ondernemingen, bedoeld in het eerste lid. Deze regels kunnen in het bijzonder betrekking hebben op de minimumomvang, de samenstelling en de berekening van de solvabiliteit, alsmede op de waardering van de vermogensbestanddelen die tot de solvabiliteit kunnen worden gerekend.
3.
De aan te houden solvabiliteit van een beheerder, beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, kredietunie, premiepensioeninstelling of bank als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in een minimaal aan te houden toetsingsvermogen. De aan te houden solvabiliteit van een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in een solvabiliteitskapitaalvereiste.
4.
Indien een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat haar solvabiliteit niet voldoet of niet zal voldoen aan de regels, bedoeld in het tweede lid, geeft zij hiervan onverwijld kennis aan de Nederlandsche Bank. Indien het een verzekeraar betreft die constateert dat niet meer wordt voldaan aan het solvabiliteitskapitaalvereiste, dan wel voorziet dat in drie maanden mogelijk niet aan dat vereiste wordt voldaan, geeft hij hiervan onverwijld kennis aan de Nederlandsche Bank.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het aanhouden van balansposten of posten buiten de balanstelling door beheerders, beleggingsondernemingen, clearinginstellingen, kredietunies en banken, bedoeld in het eerste lid, maatschappijen voor collectieve belegging in effecten met zetel in Nederland, bewaarders met zetel in Nederland en bewaarders met zetel in Nederland van icbe’s.
6.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, aan een beleggingsonderneming, clearinginstelling, kredietunie, premiepensioeninstelling of bank als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van ingevolge het eerste, tweede of zesde lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
Artikel 3:57a
Indien een verzekeraar met zetel in Nederland constateert dat zijn financiële positie verslechtert, geeft hij hiervan onverwijld kennis aan de Nederlandsche Bank.
1.
Artikel 3:57 is van overeenkomstige toepassing op:
a. beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in Nederland;
b. banken met zetel in een staat die geen lidstaat is die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren;
c. levensverzekeraars en schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
2.
Artikel 3:57 is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is die hun bedrijf uitoefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is.
1.
Artikel 3:57 is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van levensverzekeraars of schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het minimumkapitaalvereiste en de lokalisatie van de waarden die het solvabiliteitskapitaalvereiste van het bijkantoor van een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid vertegenwoordigen.
1.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is die zijn bedrijf uitoefent of wil uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor en vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor, ontheffing verlenen van het bij of krachtens de artikelen 3:54, eerste en derde lid, en 3:59 bepaalde, ertoe leidend dat:
a. het solvabiliteitskapitaalvereiste wordt berekend op basis van het gehele bedrijf van de levensverzekeraar of schadeverzekeraar dat de levensverzekeraar onderscheidenlijk de schadeverzekeraar vanuit de in de lidstaten gelegen bijkantoren uitoefent;
b. de waarden die het minimumkapitaalvereiste vertegenwoordigen in de lidstaat aanwezig zijn van waaruit het toezicht op het solvabiliteitskapitaalvereiste van het bijkantoor wordt uitgeoefend; en
c. ten minste de helft van de bij algemene maatregel van bestuur te bepalen absolute ondergrens van het minimumkapitaalvereiste wordt aangehouden in waarden volgens de terzake geldende voorschriften in de lidstaat van waaruit het toezicht op het solvabiliteitskapitaalvereiste van het bijkantoor wordt uitgeoefend.
2.
De aanvraag voor de ontheffing bevat een gemotiveerde keuze van de toezichthoudende instantie die zich zal belasten met het toezicht op het solvabiliteitskapitaalvereiste, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
1.
Artikel 3:57 is van overeenkomstige toepassing op afwikkelondernemingen, clearinginstellingen, herverzekeraars en verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
2.
Artikel 3:57 is van overeenkomstige toepassing op afwikkelondernemingen, herverzekeraars of verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een vestiging in een niet-aangewezen staat.
1.
Artikel 3:57 is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat en op bijkantoren van verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de lokalisatie van de waarden die het solvabiliteitskapitaalvereiste van het bijkantoor van een verzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat vertegenwoordigen.
1.
Een bank met zetel in Nederland of een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die in Nederland beleggingsdiensten verleent als bedoeld in onderdeel e van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1, of beleggingsactiviteiten verricht als bedoeld in onderdeel a van de definitie van verrichten van een beleggingsactiviteit in artikel 1:1, beschikt over een kapitaalbuffer die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels met betrekking tot aard, omvang en samenstelling. Bij die maatregel kan worden bepaald dat de omvang van onderdelen van de door een individuele bank of beleggingsonderneming aan te houden kapitaalbuffer wordt vastgesteld bij besluit van de Nederlandsche Bank.
2.
De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben betrekking op de minimaal vereiste omvang van de kapitaalbuffer, vermeerderd met opslagen in verband met:
a. risico’s die voortvloeien uit een kredietcyclus;
b. het risico dat de financiële onderneming vormt voor de stabiliteit van het financiële stelsel; of
c. risico’s die voortvloeien uit niet-cyclische langetermijnsysteemrisico's of niet-cyclische macroprudentiële langetermijnrisico's.
3.
Indien een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid niet voldoet dan wel voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat zij niet zal voldoen aan de ingevolge dat lid op haar toepasselijke vereisten, geeft zij hiervan onverwijld kennis aan de Nederlandsche Bank.
4.
Indien een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid niet voldoet aan de ingevolge dat lid gestelde vereisten, dient zij binnen vijf werkdagen na de kennisgeving een kapitaalconserveringsplan in bij de Nederlandsche Bank waarin zij aangeeft welke maatregelen zij voornemens is te treffen om aan het eerste lid te voldoen, met dien verstande dat de Nederlandsche Bank de termijn kan verlengen tot tien dagen, indien zij dit met het oog op de schaal en de complexiteit van de werkzaamheden van de onderneming passend acht.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de kennisgeving en het kapitaalconserveringsplan, bedoeld in het derde, onderscheidenlijk vierde lid.
6.
Indien het naar het oordeel van de Nederlandsche Bank aannemelijk is dat de maatregelen in het kapitaalconserveringsplan de betrokken onderneming tijdig in staat stellen te voldoen aan het eerste lid, keurt zij het plan goed. Indien de Nederlandsche Bank haar goedkeuring aan het plan onthoudt, legt zij de onderneming een verplichting op, inhoudende:
a. dat de onderneming uiterlijk op een voorgeschreven datum beschikt over een toetsingsvermogen van een voorgeschreven omvang; of
b. dat de onderneming een door de Nederlandsche Bank te bepalen gedragslijn volgt ten aanzien van het doen van uitkeringen voor zover die zouden leiden tot een aantasting van het kapitaal, bedoeld in artikel 50 van de verordening kapitaalvereisten, het toekennen of uitkeren van variabele beloningen of aanspraken daarop dan wel het doen van betalingen op kapitaalinstrumenten als bedoeld in artikel 52 van de verordening kapitaalvereisten.
7.
Onder uitkeringen als bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, worden mede begrepen de gevallen, bedoeld in artikel 141, tiende lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.
1.
Onverminderd de artikelen 77 en 78 van de verordening kapitaalvereisten is het een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:62a, eerste lid, verboden om uitkeringen te doen voor zover die zouden leiden tot een zodanige aantasting van het kapitaal, bedoeld in artikel 50 van de verordening kapitaalvereisten, dat de betrokken bank of beleggingsonderneming niet langer zou voldoen aan het bepaalde ingevolge artikel 3:62a, eerste lid.
2.
Het is een bank of beleggingsonderneming die niet voldoet aan het bepaalde ingevolge artikel 3:62a, eerste lid, behoudens in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen, verboden:
a. uitkeringen te doen voor zover die zouden leiden tot een aantasting van het kapitaal, bedoeld in artikel 50 van de verordening kapitaalvereisten;
b. variabele beloningen of aanspraken daarop toe te kennen of uit te keren; of
c. betalingen te doen op kapitaalinstrumenten als bedoeld in artikel 52 van de verordening kapitaalvereisten.
3.
Onder het doen van uitkeringen als bedoeld in het eerste en tweede lid worden mede verstaan de gevallen, bedoeld in artikel 141, tiende lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.
1.
Het is een bank met zetel in Nederland of een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verleent als bedoeld in onderdeel e van de definitie van een beleggingsdienst in artikel 1:1, of beleggingsactiviteiten verricht als bedoeld in onderdeel a van de definitie van verrichten van een beleggingsactiviteit in artikel 1:1, niet toegestaan informatie over het risico, bedoeld in artikel 3:62a, tweede lid, onderdeel b, ten behoeve van reclamedoeleinden te gebruiken.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een bank met zetel buiten Nederland die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van dienstverrichting naar Nederland en een beleggingsonderneming buiten Nederland die de in het eerste lid bedoelde beleggingsdienst verleent of de in het eerste lid bedoelde beleggingsactiviteiten verricht vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van dienstverrichting naar Nederland.
1.
De volgende financiële ondernemingen met zetel in Nederland beschikken over voldoende liquiditeit:
banken;
beleggingsinstellingen met hefboomfinanciering, waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;
beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in Nederland, voor zover bij algemene maatregel van bestuur bepaald;
clearinginstellingen;
icbe’s waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;
kredietunies.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de minimumomvang, de samenstelling en de berekening van de liquiditeit van een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid.
3.
Indien een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat haar liquiditeit niet voldoet of niet zal voldoen aan de regels, bedoeld in het tweede lid, doet zij hiervan onverwijld mededeling aan de Nederlandsche Bank.
4.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt. Geen ontheffing kan worden verleend aan een bank of een beleggingsonderneming als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3:64
Artikel 3:63 is van overeenkomstige toepassing op banken met een zetel in een andere lidstaat als bedoeld in artikel 2:16, eerste lid.
Artikel 3:65
Artikel 3:63 is van overeenkomstige toepassing op banken en op beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten, die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in Nederland, hun zetel hebben in een staat die geen lidstaat is en hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.
1.
In geval van veranderingen in de intensiteit van macroprudentieel risico of systeemrisico in het financiële stelsel met mogelijk ernstige gevolgen voor dat stelsel of de reële economie kan de Nederlandsche Bank ter uitvoering van artikel 458 van de verordening kapitaalvereisten in overleg met Onze Minister tijdelijk regels stellen als bedoeld in het tweede lid van dat artikel. Deze regels kunnen mede strekken tot verhoging of aanvulling van de eisen, gesteld krachtens de artikelen 3:17, eerste lid en tweede lid, onderdeel c, 3:57, 3:62a en 3:63 van deze wet.
2.
De in het eerste lid bedoelde verplichting tot overleg met Onze Minister is niet van toepassing indien de Europese Centrale Bank de in dat lid genoemde bevoegdheid uitoefent.
3.
De regels, bedoeld in het eerste lid, gelden voor de duur van ten hoogste twee jaar, met de mogelijkheid tot verlenging met telkens een jaar.
1.
Een verzekeraar met zetel in Nederland houdt technische voorzieningen aan voor al zijn verzekeringsverplichtingen jegens verzekeringnemers en begunstigden van verzekeringen.
2.
De waarde van de technische voorzieningen stemt overeen met het bedrag dat een verzekeraar zou moeten betalen indien hij zijn verzekeringsverplichtingen met onmiddellijke ingang aan een andere verzekeraar zou overdragen.
3.
Een levensverzekeraar met zetel in Nederland stelt, rekening houdend met alle financiële aspecten van zijn onderneming, de premies voor te sluiten levensverzekeringen op adequate wijze vast.
4.
Een levensverzekeraar, schadeverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar dekt de verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen als bedoeld in artikel 3:198, tweede lid, onderdelen b, c en d, derde lid, onderdelen a, b en c, dan wel vierde lid, onderdelen a, b en c, volledig door waarden.
5.
Met betrekking tot het bepaalde in het eerste, tweede en vierde lid worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld.
6.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van op grond van het vijfde lid gestelde regels, voor zover het regels betreft met betrekking tot de dekking door waarden van de technische voorzieningen en de verplichtingen, bedoeld in het vierde lid, bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
7.
Indien een verzekeraar met zetel in Nederland niet voldoet aan de regels gesteld op grond van het vijfde lid, kan de toezichthouder die verzekeraar verplichten de technische voorzieningen zodanig te verhogen, dat wel voldaan wordt aan deze regels.
1.
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is, houdt voor zijn vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor aangegane verplichtingen uit levensverzekeringen onderscheidenlijk schadeverzekeringen toereikende technische voorzieningen aan. De technische voorzieningen worden volledig door waarden gedekt.
2.
Artikel 3:67, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars als bedoeld in het eerste lid.
3.
De levensverzekeraar of schadeverzekeraar dekt de verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen als bedoeld in artikel 3:198, tweede lid, onderdelen b, c en d, dan wel derde lid, onderdelen a, b en c, volledig door waarden.
4.
Artikel 3:67, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars.
1.
Een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat houdt technische voorzieningen aan voor al zijn vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor aangegane verplichtingen uit herverzekeringen.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
3.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een verzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat houdt voor zijn vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor aangegane verplichtingen uit natura-uitvaartverzekeringen toereikende technische voorzieningen aan. De technische voorzieningen worden volledig door waarden gedekt.
2.
De verzekeraar met beperkte risico-omvang dekt de verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen als bedoeld in artikel 3:198, vierde lid, onderdelen a, b en c, volledig door waarden.
3.
Artikel 3:67, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op verzekeraars met beperkte risico-omvang.
1.
Een verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in Nederland waardeert, tenzij anders vermeld, activa en passiva als volgt:
a. activa worden gewaardeerd tegen het bedrag waarvoor ze kunnen worden verhandeld tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk van elkaar zijn;
b. passiva worden gewaardeerd tegen het bedrag waarvoor ze kunnen worden overgedragen of afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk van elkaar zijn.
2.
Bij de waardering van de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde passiva wordt niet gecorrigeerd voor de eigen kredietwaardigheid van de verzekeraar.
1.
Een entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar met zetel in Nederland doet het boekjaar gelijk lopen met het kalenderjaar.
2.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, pensioenbewaarder, premiepensioeninstelling, verzekeraar of wisselinstelling met zetel in Nederland verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in de artikelen 361, eerste lid, onderscheidenlijk 391, eerste lid, en 392, eerste lid, onderdelen a tot en met h, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze van de verstrekking van de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens.
3.
Onverminderd het bepaalde in Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kan de Nederlandsche Bank op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een afwikkelonderneming met zetel in Nederland, een bank met zetel in Nederland, een beheerder met zetel in Nederland van een icbe, een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verleent of beleggingsactiviteiten verricht in Nederland, een betaalinstelling, een clearinginstelling, elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland, kredietunie met zetel in Nederland of een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling verstrekt periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen staten aan de Nederlandsche Bank, al dan niet tevens op geconsolideerde basis, die deze nodig heeft voor het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit deel bepaalde.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen als bedoeld in het eerste lid, waaraan een ontheffing als bedoeld in artikel 3:57, zesde lid, of 3:63, vierde lid, is verleend.
3.
Een entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar met zetel in Nederland verstrekt periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen staten aan de Nederlandsche Bank, die deze nodig heeft voor het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit deel bepaalde.
4.
Indien een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland een nieuw type levensverzekering of natura-uitvaartverzekering heeft gesloten, voegt hij bij de staten een opgave van de technische grondslagen voor de berekening van het desbetreffende tarief en van de desbetreffende technische voorzieningen. De levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar voegt bij de staten eveneens een opgave van de wijzigingen in de technische grondslagen voor de berekening van zijn tarieven en van de technische voorzieningen.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden, onverminderd het bepaalde ingevolge de artikelen 99, 100 en 101 van de verordening kapitaalvereisten, regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de staten en de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de verstrekking, en wordt bepaald welke staten worden verstrekt en welke staten openbaar worden gemaakt.
6.
De Nederlandsche Bank kan, indien zich een gebeurtenis voordoet of heeft voorgedaan die ernstige gevolgen heeft of kan hebben voor de financiële positie van een financiële onderneming als bedoeld in het eerste of derde lid, voorschrijven dat een of meer staten tijdelijk worden verstrekt met een hogere frequentie of op een kortere termijn dan ingevolge het vijfde lid is bepaald. Deze staten worden niet openbaar gemaakt.
7.
Staten, verstrekt door een afwikkelonderneming, een bank, beheerder, clearinginstelling, premiepensioeninstelling of verzekeraar zijn periodiek voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant. De Nederlandsche Bank kan bepalen dat staten, verstrekt door een beleggingsonderneming, voorzien zijn van een verklaring als bedoeld in de eerste volzin. De accountant waarmerkt de betrokken staten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het onderzoek en de waarmerking van de staten.
8.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of derde lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
9.
De Nederlandsche Bank publiceert periodiek de voornaamste geaggregeerde gegevens op basis van de staten die ingevolge het eerste lid door banken met zetel in Nederland aan haar zijn verstrekt.
Artikel 3:73
Een verzekeraar met beperkte risico-omvang legt de jaarrekening en het bestuursverslag, bedoeld in titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op al zijn kantoren in Nederland ter inzage van een ieder tot achttien maanden na afloop van het boekjaar. Tot zolang verstrekt hij een ieder op verzoek een afschrift tegen ten hoogste de kostprijs.
1.
Een afwikkelonderneming met zetel in Nederland meldt gebeurtenissen of omstandigheden die de ordelijke uitoefening van het bedrijf van afwikkelonderneming bedreigen onverwijld aan de Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank doet hiervan zo spoedig mogelijk mededeling aan de Autoriteit Financiële Markten.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de melding, bedoeld in het eerste lid.
1.
Een afwikkelonderneming met zetel in Nederland draagt zorg voor het effectief verlenen van haar diensten.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
1.
Een verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in Nederland maakt jaarlijks een rapport over zijn solvabiliteit en financiële positie openbaar.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.
1.
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de vanuit Nederland of andere lidstaten gelegen vestigingen gesloten levensverzekeringen onderscheidenlijk schadeverzekeringen, onder aparte vermelding van de uit hoofde van het verrichten van diensten naar andere lidstaten gesloten verzekeringen.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven en de wijze van de verstrekking.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op de vanuit de zetel in Nederland gesloten levensverzekeringen of schadeverzekeringen waarbij geen sprake is van het verrichten van diensten.
4.
De Nederlandsche Bank verstrekt de gegevens, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot een lidstaat in geaggregeerde vorm aan de toezichthoudende instantie van die lidstaat indien deze daarom verzoekt.
1.
De Nederlandsche Bank kan een bank of een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten, met zetel in Nederland, opdragen de informatie, bedoeld in deel 8 van de verordening, met een hogere frequentie dan eens per jaar te publiceren en voorschrijven op welke wijze publicatie plaatsvindt.
2.
De Nederlandsche Bank kan een moederonderneming met zetel in Nederland, die aan het hoofd staat van een groep waartoe een bank of een beleggingsonderneming als bedoeld in het eerste lid behoort, opdragen om, overeenkomstig het bepaalde in artikel 106, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, een beschrijving te publiceren van de juridische structuur en de governance- en organisatiestructuur van de groep.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van de richtlijn kapitaalvereisten nadere regels worden gesteld betreffende verplichtingen voor banken of voor beleggingsondernemingen als bedoeld in het eerste lid tot het publiceren van informatie, alsmede met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1.
Een betaalinstelling of elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland die naast het verlenen van betaaldiensten tevens andere werkzaamheden verricht, voert een afzonderlijke boekhouding voor de betaaldiensten.
2.
Een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland die naast de uitgifte van elektronisch geld andere werkzaamheden verricht, voert een afzonderlijke boekhouding voor de uitgifte van het elektronisch geld.
3.
Een wisselinstelling met zetel in Nederland die naast wisseltransacties andere werkzaamheden verricht, voert een afzonderlijke boekhouding voor wisseltransacties.
Artikel 3:74c
Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling verstrekt aan de Nederlandsche Bank de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens met betrekking tot de wijze waarop de beheerder beleggingsinstellingen beheert, de beleggingsinstellingen die hij beheert, de beleggingen van de beleggingsinstellingen en de markten waarop de beleggingsinstellingen actief zijn.
Artikel 3:75
Een bank met zetel in een andere lidstaat die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor voert in Nederland ten minste een afzonderlijke boekhouding met betrekking tot het in Nederland gelegen bijkantoor, die zodanig is dat de Nederlandsche Bank het toezicht op de naleving van het ingevolge artikel 3:63 in samenhang met artikel 3:64 bepaalde kan uitoefenen.
1.
Een bank met zetel in een andere lidstaat die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank de jaarrekening, de geconsolideerde jaarrekening en het bestuursverslag.
2.
De jaarrekening is voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant, dan wel door een deskundige die ingevolge het recht van de lidstaat waar de bank haar zetel heeft, bevoegd is de jaarrekening te onderzoeken.
Artikel 3:77
Indien de Nederlandsche Bank daarom verzoekt, verstrekt een in Nederland gelegen bijkantoor van een bank met zetel in een andere lidstaat al dan niet periodiek staten als bedoeld in artikel 3:72, eerste lid, aan de Nederlandsche Bank, die deze nodig heeft voor het toezicht op de naleving van het ingevolge artikel 3:63 in samenhang met artikel 3:64 bepaalde. Artikel 3:72, vijfde tot en met negende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een andere lidstaat die vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor zijn bedrijf uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de vanuit de bijkantoren gesloten levensverzekeringen of schadeverzekeringen uit hoofde van het verrichten van diensten naar Nederland.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven en de wijze van de verstrekking.
Artikel 3:79
De artikelen 3:69a en 3:70 zijn van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is, die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
Artikel 3:80
Artikel 3:75 is van overeenkomstige toepassing op banken, levensverzekeraars en schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is, die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren, met dien verstande dat levensverzekeraars en schadeverzekeraars de bedoelde boekhouding ter plaatse van het bijkantoor bewaren.
1.
Een bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is, die haar onderscheidenlijk zijn bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank de jaarrekening, de geconsolideerde jaarrekening en het bestuursverslag.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze van de verstrekking van de jaarrekening, de geconsolideerde jaarrekening en het bestuursverslag.
3.
De jaarrekening is voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, dan wel een met de verklaring omtrent de getrouwheid overeenkomende verklaring, afgegeven door een accountant, dan wel door een deskundige die ingevolge het recht van de staat waar de financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid, haar zetel heeft, bevoegd is de jaarrekening te onderzoeken.
1.
Artikel 3:72, eerste lid en vijfde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in Nederland en in Nederland gelegen bijkantoren van banken met zetel in een staat die geen lidstaat is, met dien verstande dat de staten zijn voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, dan wel een met de verklaring omtrent de getrouwheid overeenkomende verklaring, afgegeven door een accountant, dan wel door een deskundige die ingevolge het recht van de staat waar de beleggingsonderneming of bank haar zetel heeft, bevoegd is de staten te onderzoeken. Artikel 3:72, negende lid, is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van banken met zetel in een staat die geen lidstaat is.
2.
Artikel 3:72, derde en vijfde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van levensverzekeraars of schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is. Artikel 3:72, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van levensverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is.
Artikel 3:82a
Artikel 3:73c is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van levensverzekeraars en schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is.
1.
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de vanuit de in Nederland gelegen bijkantoren gesloten levensverzekeringen onderscheidenlijk schadeverzekeringen uit hoofde van het verrichten van diensten naar andere lidstaten.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven en de wijze van de verstrekking.
3.
Artikel 3:74, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4.
Artikel 3:78 is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is, die diensten verrichten naar Nederland.
Artikel 3:83a
Het bepaalde ingevolge artikel 3:74a van deze wet en deel 8 van de verordening kapitaalvereisten omtrent de openbaarmaking van informatie is van overeenkomstige toepassing op een bank of een beleggingsonderneming in de zin van die verordening, die haar zetel heeft in een staat die geen lidstaat is en haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.
Artikel 3:84
De artikelen 3:69a en 3:70 zijn van overeenkomstige toepassing op herverzekeraars en verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat, die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
Artikel 3:84a
De artikelen 3:71, 3:72, 3:73a en 3:73b zijn van overeenkomstige toepassing op afwikkelondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat en op in Nederland gelegen bijkantoren van afwikkelondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat.
Artikel 3:85
De artikelen 3:75 en 3:81 zijn van overeenkomstige toepassing op clearinginstellingen, herverzekeraars en verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat, die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
1.
Artikel 3:72, eerste lid en vijfde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat, met dien verstande dat de staten zijn voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, dan wel een met de verklaring omtrent de getrouwheid overeenkomende verklaring, afgegeven door een accountant, dan wel door een deskundige die ingevolge het recht van de staat waar de afwikkelonderneming onderscheidenlijk de clearinginstelling haar zetel heeft, bevoegd is de staten te onderzoeken.
2.
Artikel 3:72, derde tot en met zesde en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van entiteiten voor risico-acceptatie, herverzekeraars en verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat. Artikel 3:73c is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat.
Artikel 3:86a
Artikel 3:73c is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van herverzekeraars en verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat.
1.
Een verzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat, die zijn bedrijf uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de gesloten levensverzekeringen, natura-uitvaartverzekeringen dan wel schadeverzekeringen uit hoofde van het verrichten van diensten naar Nederland.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven, bedoeld in het eerste lid, en de wijze van de verstrekking.
Artikel 3:87a
De artikelen 3:71 en 3:74b, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op wisselinstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
1.
Een accountant die het onderzoek uitvoert van de jaarrekening van een afwikkelonderneming met zetel in Nederland, een bank met zetel in Nederland, een beheerder met zetel in Nederland van een icbe, een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verleent of beleggingsactiviteiten verricht in Nederland, een betaalinstelling, een clearinginstelling, een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland, kredietunie met zetel in Nederland, een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling, een Nederlandse beleggingsinstelling, een icbe of verzekeraar met zetel in Nederland, dan wel van de staten van een financiële onderneming met zetel in Nederland als bedoeld in artikel 3:72, eerste of derde lid, geeft de Nederlandsche Bank zo spoedig mogelijk kennis van elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van het onderzoek kennis heeft gekregen en die:
a. in strijd is met de ingevolge dit deel opgelegde verplichtingen; of
b. het voortbestaan van de financiële onderneming bedreigt.
2.
Een accountant die het onderzoek uitvoert van de jaarrekening van een afwikkelonderneming met zetel in Nederland, een clearinginstelling, bank, kredietunie of verzekeraar met zetel in Nederland, dan wel van de staten van een financiële onderneming met zetel in Nederland als bedoeld in artikel 3:72, eerste of derde lid, geeft de Nederlandsche Bank zo spoedig mogelijk kennis van elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van het onderzoek kennis heeft gekregen en die leidt tot weigering van het afgeven van een verklaring omtrent de getrouwheid of tot het maken van voorbehouden.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een accountant die naast het onderzoek van de jaarrekening of de staten, bedoeld in het eerste en tweede lid, ook het onderzoek uitvoert van de jaarrekening of de staten van een persoon waarmee een financiële onderneming als bedoeld in het eerste of tweede lid, in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur is verbonden.
4.
De accountant, bedoeld in het tweede lid, verstrekt zo spoedig mogelijk bij algemene maatregel van bestuur te bepalen inlichtingen aan de Nederlandsche Bank ten behoeve van het toezicht op de financiële onderneming. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in acht te nemen procedures.
5.
De Nederlandsche Bank stelt de financiële onderneming in de gelegenheid aanwezig te zijn bij de kennisgeving, bedoeld in het eerste of tweede lid, en bij het verstrekken van inlichtingen, bedoeld in het vierde lid, door de accountant.
6.
De accountant die op grond van het eerste, tweede of derde lid tot een melding of op grond van het vierde lid tot het verstrekken van inlichtingen aan de Nederlandsche Bank is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, in redelijkheid niet tot kennisgeving of tot het verstrekken van inlichtingen had mogen worden overgegaan.
Artikel 3:90
Artikel 3:88 is van overeenkomstige toepassing op accountants die het onderzoek, bedoeld in artikel 3:77 uitvoeren van de staten van een in Nederland gelegen bijkantoor van een bank met zetel in een andere lidstaat.
Artikel 3:91
Artikel 3:88 is van overeenkomstige toepassing op accountants of andere deskundigen die het onderzoek, bedoeld in artikel 3:82, eerste of tweede lid, uitvoeren van de staten van een in Nederland gelegen bijkantoor van een beleggingsonderneming, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is, of van een beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is die diensten verricht naar Nederland.
Artikel 3:93
Artikel 3:88 is van overeenkomstige toepassing op accountants of andere deskundigen die het onderzoek, bedoeld in artikel 3:86, eerste of tweede lid, uitvoeren van de staten van een in Nederland gelegen bijkantoor van een afwikkelonderneming met zetel in een niet-aangewezen staat, clearinginstelling met zetel in een niet-aangewezen staat, herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat of verzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat.
1.
Het is verboden, anders dan na verkregen verklaring van geen bezwaar van de Nederlandsche Bank of, ten aanzien van banken, niet zijnde houders van een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, de Europese Centrale Bank, een gekwalificeerde deelneming te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat een bovengrens als bedoeld in artikel 3:102, eerste lid, wordt bereikt of overschreden, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming uit te oefenen in een:
a. afwikkelonderneming met zetel in Nederland die een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning als bedoeld in artikel 2:3.0b, eerste lid, heeft;
b. bank met zetel in Nederland;
c. beheerder van een icbe met zetel in Nederland;
d. beleggingsonderneming met zetel in Nederland;
e. entiteit voor risico-acceptatie;
f. premiepensioeninstelling met zetel in Nederland; of
g. verzekeraar met zetel in Nederland.
2.
De aanvrager van een verklaring van geen bezwaar dient de aanvraag in bij de Nederlandsche Bank onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens. De aanvraag van een verklaring van geen bezwaar voor een gekwalificeerde deelneming in een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c of d, kan evenwel bij de Autoriteit Financiële Markten worden ingediend, indien die financiële onderneming op het moment van de aanvraag van de verklaring van geen bezwaar geen vergunning heeft.
3.
Op de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar voor een gekwalificeerde deelneming in een bank, niet zijnde de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, stelt de Nederlandsche Bank een ontwerpbesluit op als bedoeld in artikel 15 van de verordening bankentoezicht.
1.
Het is een bank met zetel in Nederland verboden, anders dan na verkregen verklaring van geen bezwaar van de Nederlandsche Bank:
a. een gekwalificeerde deelneming te verwerven of te vergroten in een bank, beleggingsonderneming of verzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is of in een financiële instelling waaraan geen verklaring van ondertoezichtstelling is verleend als bedoeld in artikel 3:110, indien het balanstotaal van die bank, beleggingsonderneming, verzekeraar of financiële instelling ten tijde van de verwerving onderscheidenlijk de vergroting, meer bedraagt dan een procent van het geconsolideerde balanstotaal van de bank, bedoeld in de aanhef;
b. een gekwalificeerde deelneming in een onderneming, niet zijnde een bank, beleggingsonderneming, financiële instelling of verzekeraar met zetel in Nederland of in een andere lidstaat of in een staat die geen lidstaat is, te verwerven of te vergroten, indien het bedrag dat wordt betaald voor die verwerving, onderscheidenlijk die vergroting, tezamen met de bedragen die voor eerdere verwerving en vergroting van een deelneming in die onderneming zijn betaald, meer bedraagt dan een procent van het geconsolideerde aanwezige eigen vermogen van de bank, bedoeld in de aanhef;
c. de activa en passiva van een andere onderneming of instelling geheel of voor een belangrijk deel al dan niet middellijk over te nemen indien het totaalbedrag van de over te nemen activa of van de over te nemen passiva meer bedraagt dan een procent van het geconsolideerde balanstotaal van de bank, bedoeld in de aanhef;
d. een fusie aan te gaan met een andere onderneming of instelling indien het balanstotaal van de onderneming of instelling waarmee de fusie wordt aangegaan meer bedraagt dan een procent van het geconsolideerde balanstotaal van de bank, bedoeld in de aanhef;
e. over te gaan tot financiële of vennootschappelijke reorganisatie;
f. een beherend vennoot tot de bank te doen toetreden.
2.
De aanvrager van een verklaring van geen bezwaar dient de aanvraag in bij de Nederlandsche Bank onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op gekwalificeerde deelnemingen in vennootschappen wier activa op het moment van verwerving van de gekwalificeerde deelneming door de bank voor meer dan negentig procent uit liquide middelen bestaan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke middelen tot de liquide middelen mogen worden gerekend.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid, onderdeel b.
5.
Onder gekwalificeerde deelneming als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, worden niet begrepen de stemrechten op aandelen die een bank kan uitoefenen op grond van een verkregen pandrecht op de aandelen en de stemrechten op aandelen die bewaarnemers van aandelen niet naar eigen goeddunken kunnen uitbrengen.
Artikel 3:97
Het is een verzekeraar met zetel in Nederland verboden, anders dan na verkregen verklaring van geen bezwaar van de Nederlandsche Bank, zijn eigen vermogen door terugbetaling van kapitaal of uitkering van reserves te verminderen dan wel een dividenduitkering te doen, indien de verzekeraar ten tijde van deze terugbetaling dan wel uitkering niet voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste of zou kunnen worden voorzien dat hij in de twaalf volgende maanden niet meer aan dat vereiste kan voldoen.
1.
Artikel 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel c, is niet van toepassing op handelingen waarvoor ingevolge artikel 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of 3:96, eerste lid, een verklaring van geen bezwaar is verleend.
2.
Tevens is artikel 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel c, niet van toepassing op handelingen waarvoor ingevolge artikel 3:96, eerste lid, onderdeel a of b, geen verklaring van geen bezwaar is vereist.
3.
Artikel 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel c, is niet van toepassing indien ingevolge artikel 5:32d, tweede lid, een verklaring van geen bezwaar is verleend voor een gekwalificeerde deelneming in een marktexploitant die tevens een multilaterale handelsfaciliteit exploiteert.
1.
De betrouwbaarheid van de houder van een verklaring van geen bezwaar die op grond van zijn gekwalificeerde deelneming het beleid van de betrokken onderneming zal bepalen of mede bepalen of zal kunnen bepalen of mede bepalen staat buiten twijfel.
2.
De betrouwbaarheid staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door een toezichthouder voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld, uitgezonderd ten aanzien van entiteiten voor risico-acceptatie, met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid buiten twijfel staat en welke feiten en omstandigheden daarbij in aanmerking worden genomen alsmede met betrekking tot de misdrijven die, indien begaan door die persoon, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.
1.
De Nederlandsche Bank of, ten aanzien van banken, niet zijnde houders van een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, de Europese Centrale Bank verleent een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, tenzij:
a. de betrouwbaarheid van de aanvrager van de verklaring van geen bezwaar of van de personen die op grond van de voorgenomen gekwalificeerde deelneming het beleid van de financiële onderneming zullen bepalen of mede bepalen of zullen kunnen bepalen of mede bepalen niet buiten twijfel staat;
b. de personen die op grond van de voorgenomen gekwalificeerde deelneming het dagelijks beleid van de financiële onderneming zullen bepalen terzake niet geschikt zijn;
c. de financiële soliditeit van de aanvrager, rekening houdend met de bedrijfsactiviteiten van de financiële onderneming, niet is gewaarborgd;
d. de financiële onderneming als gevolg van de gekwalificeerde deelneming niet zal kunnen blijven voldoen aan de prudentiële regels die ingevolge deze wet zijn gesteld;
e. er goede redenen zijn om te vermoeden dat in verband met de voorgenomen verwerving of vergroting geld wordt of werd witgewassen of terrorisme wordt of werd gefinancierd of dat gepoogd wordt of werd geld wit te wassen of terrorisme te financieren in de zin van de Wet voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme of dat de voorgenomen verwerving of vergroting het risico daarop zou kunnen vergroten; of
f. onvolledige of onjuiste informatie is verstrekt door de aanvrager.
2.
De Nederlandsche Bank stelt een ontwerpbesluit op als bedoeld in artikel 3:95, derde lid, dat in ieder geval strekt tot afwijzing van de aanvraag indien zich een geval voordoet als bedoeld in het eerste lid.
3.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, zijn het tweede en derde lid van artikel 3:99 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:101
De Nederlandsche Bank verleent een verklaring van geen bezwaar voor een handeling als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, of 3:97, eerste lid, tenzij:
a. de handeling in strijd zou kunnen komen of zou zijn met hetgeen voor de betrokken bank of verzekeraar ingevolge artikel 3:57, eerste en tweede lid, is bepaald met betrekking tot de solvabiliteit;
b. de handeling anderszins in strijd zou kunnen komen of zou zijn met een gezonde en prudente bedrijfsuitoefening; of
c. de handeling zou kunnen leiden of zou leiden tot een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector.
1.
Indien een verklaring van geen bezwaar wordt verleend kan op aanvraag de aanvrager tevens toestemming worden verleend tot het vergroten van zijn gekwalificeerde deelneming, waarbij als bovengrens 20, 33, 50 of 100 procent kan gelden. Voor de vergroting van een gekwalificeerde deelneming in een entiteit voor risico-acceptatie is geen toestemming vereist.
2.
Indien een verklaring van geen bezwaar wordt verleend voor een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, kan, op aanvraag, worden bepaald dat die verklaring van geen bezwaar geldt voor alle groepsmaatschappijen gezamenlijk.
3.
Indien een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, wordt verleend, kan deze betrekking hebben op door de aanvrager:
a. via een dochtermaatschappij verworven en nog te verwerven middellijke deelnemingen; of
b. verworven dan wel nog te verwerven middellijke deelnemingen, niet zijnde deelnemingen als bedoeld in onderdeel a, voorzover deze deelnemingen buiten de invloedssfeer van de aanvrager zijn verworven dan wel worden verworven.
1.
Een ieder geeft de Nederlandsche Bank vooraf kennis van een wijziging van zijn gekwalificeerde deelneming in een financiële onderneming, niet zijnde een entiteit voor risico-acceptatie als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid:
a. waardoor de omvang van deze deelneming boven de 20, 33 of 50 procent stijgt of waardoor de financiële onderneming een dochtermaatschappij wordt; of
b. waardoor de omvang van deze deelneming onder de 10, 20, 33 of 50 procent daalt of waardoor de financiële onderneming ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
2.
Een financiële onderneming als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, onderdeel a tot en met d of f, geeft, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in die onderneming:
a. waardoor de omvang van deze deelneming boven de 20, 33 of 50 procent stijgt of waardoor de betrokken financiële onderneming een dochtermaatschappij wordt; of
b. waardoor de omvang van deze deelneming onder de 10, 20, 33 of 50 procent daalt of waardoor de betrokken financiële onderneming ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
3.
Een financiële onderneming als bedoeld in tweede lid, geeft, voor zover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van iedere persoon die een gekwalificeerde deelneming in de betrokken onderneming houdt.
4.
Een entiteit voor risico-acceptatie of herverzekeraar geeft, zodra zulks haar of hem bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in haar of hem waardoor de omvang van deze deelneming onder de 10 procent daalt.
5.
Indien de omvang van een deelneming waarvoor een verklaring van geen bezwaar is afgegeven onder de 10 procent daalt, vervalt de afgegeven verklaring van geen bezwaar van rechtswege.
1.
Onverminderd de artikelen 1:102, tweede lid, en 1:106a, kan de Nederlandsche Bank aan een door haar verleende verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, 3:96, eerste lid, of 3:97, beperkingen stellen dan wel voorschriften verbinden met het oog op de belangen die artikel 3:100, onderscheidenlijk 3:101 beoogt te beschermen. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 3:95, derde lid.
2.
Indien enige zeggenschap, verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in een financiële onderneming als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, is uitgeoefend zonder dat een verklaring van geen bezwaar is verkregen of dat de bij de verklaring van geen bezwaar gestelde beperkingen in acht zijn genomen, is een mede door de uitgeoefende zeggenschap tot stand gekomen besluit vernietigbaar. Het besluit kan worden vernietigd op vordering van de Nederlandsche Bank. Het besluit wordt in dat geval door de rechtbank binnen wier rechtsgebied de financiële onderneming haar zetel heeft, vernietigd indien het besluit zonder dat de desbetreffende zeggenschap zou zijn uitgeoefend anders zou hebben geluid of niet zou zijn genomen, tenzij voor het tijdstip van de uitspraak alsnog een verklaring van geen bezwaar wordt verleend of de niet in acht genomen beperkingen worden ingetrokken. De rechtbank regelt voorzover nodig de gevolgen van de vernietiging.
3.
De Nederlandsche Bank kan degene die niet voldoet aan artikel 3:95, eerste lid, door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om binnen een door de Nederlandsche Bank te stellen termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.
1.
Van de door haar verleende verklaring van geen bezwaar, bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, wordt door de Nederlandsche Bank aan de financiële onderneming waarin de gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, verworven of vergroot mededeling gedaan. Indien de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig artikel 3:95, tweede lid, tweede volzin, is ingediend bij de Autoriteit Financiële Markten, zendt de Nederlandsche Bank de verleende verklaring van geen bezwaar aan de Autoriteit Financiële Markten. De Autoriteit Financiële Markten deelt de verleende verklaring van geen bezwaar mede aan de betrokken financiële onderneming.
2.
Van de afgifte van een verklaring van geen bezwaar wordt door de Nederlandsche Bank mededeling gedaan in de Staatscourant, tenzij de publicatie zou leiden of zou kunnen leiden tot onevenredige bevoordeling of benadeling van belanghebbenden.
3.
Onverminderd de artikelen 1:104, 1:105, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en 1:106a, kan de Nederlandsche Bank de verklaring van geen bezwaar geheel of gedeeltelijk intrekken:
a. indien aan de houder een nieuwe verklaring van geen bezwaar wordt verleend die betrekking heeft of mede betrekking heeft op handelingen waarvoor de in te trekken verklaring van geen bezwaar was verleend;
b. indien de houder van een verklaring van geen bezwaar niet de gedragslijn volgt die de Nederlandsche Bank op grond van artikel 1:75 aan die houder heeft voorgeschreven; of
c. indien de aanvrager de verwerving of vergroting niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 1:106e, heeft voltooid.
4.
Onverminderd de artikelen 1:104, 1:105, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en 1:106a, kan de Nederlandsche Bank aan een verklaring van geen bezwaar nadere beperkingen stellen dan wel daaraan nadere voorschriften verbinden of de verklaring van geen bezwaar intrekken indien zich met betrekking tot de handeling waarvoor de verklaring van geen bezwaar is verleend omstandigheden voordoen of feiten bekend worden die, indien zij zich ten tijde van de verlening van de verklaring van geen bezwaar zouden hebben voorgedaan of bekend zouden zijn geweest, aanleiding zouden hebben gegeven tot het stellen van deze beperkingen, het verbinden van deze voorschriften of het niet verlenen van de verklaring van geen bezwaar.
5.
De Nederlandsche Bank of de Europese Centrale Bank deelt de wijziging of de intrekking van een verklaring van geen bezwaar mede aan de betrokken financiële onderneming.
6.
Van de wijziging of de intrekking van een verklaring van geen bezwaar wordt door de Nederlandsche Bank mededeling gedaan in de Staatscourant, tenzij de publicatie zou leiden of zou kunnen leiden tot onevenredige bevoordeling of benadeling van belanghebbenden.
7.
Indien een verklaring van geen bezwaar is verleend voor een gekwalificeerde deelneming in een bank, niet zijnde de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, stelt de Nederlandsche Bank in afwijking van het derde en vierde lid geen besluit als bedoeld in het derde en vierde lid, maar een ontwerpbesluit op van die strekking.
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot houders van een verklaring van geen bezwaar waarvan ten minste een dochtermaatschappij een beleggingsonderneming is die een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 heeft, om te voorkomen dat de handeling waarvoor de verklaring van geen bezwaar is verleend, zou kunnen leiden of zou leiden tot een invloed op de beleggingsonderneming die in strijd is met de financiële soliditeit van die beleggingsonderneming.
2.
De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen uitsluitend betrekking hebben op financiële waarborgen, op te verstrekken gegevens en inlichtingen alsmede op de vorm waarin die gegevens en inlichtingen worden verstrekt.
3.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing van het eerste lid indien de houder van de verklaring van geen bezwaar aantoont dat aan die regels redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die deze regels beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
Artikel 3:107
De Nederlandsche Bank deelt Onze Minister eens per jaar de gegevens mede waarover zij ingevolge artikel 3:103, eerste en tweede lid, beschikt.
Artikel 3:108
De artikelen 3:95 en 3:103 zijn niet van toepassing ten aanzien van gekwalificeerde deelnemingen die beleggingsondernemingen of banken houden als gevolg van het verlenen van een beleggingsdienst als bedoeld in onderdeel e en f van de definitie van het verlenen van een beleggingsdienst, indien de hieruit voortvloeiende stemrechten niet worden uitgeoefend of anderszins gebruikt worden om zeggenschap uit te oefenen in de uitgevende instelling en de betreffende gekwalificeerde deelneming binnen een jaar na verwerving wordt overgedragen.
1.
Een ieder geeft de Nederlandsche Bank vooraf kennis van een wijziging van zijn gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling:
a. waardoor de omvang van deze deelneming boven de 20, 33 of 50 procent stijgt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt; of
b. waardoor de omvang van deze deelneming onder de 10, 20, 33 of 50 procent daalt of waardoor de financiële onderneming ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
2.
Degene die aan de Nederlandsche Bank een kennisgeving verstrekt als bedoeld in het eerste lid, verstrekt daarbij mede informatie over de grootte van de voorgenomen deelneming alsmede een opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
Indien de Nederlandsche Bank gelet op de door de kandidaat-verwerver uitgeoefende invloed op de bedrijfsvoering van de instelling, bezwaren heeft tegen de verwerving als bedoeld in het eerste lid, maakt de Nederlandsche Bank deze bezwaren kenbaar uiterlijk binnen 8 weken na ontvangst van de mededeling bedoeld in het eerste lid, kenbaar.
4.
Indien op het moment dat de Nederlandsche Bank haar bezwaren kenbaar maakt, de verwerving van de deelneming al heeft plaatsgevonden, neemt de Nederlandsche Bank passende maatregelen. Die maatregelen kunnen bindende aanwijzingen, sancties tegen bestuurders of managers of de schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen welke door de betrokken aandeelhouders of vennoten worden gehouden, omvatten.
5.
Wanneer een deelneming wordt verworven ondanks bezwaar van de Nederlandsche Bank, kan deze bepalen, onverminderd andere te treffen sancties, dat de uitoefening van de stemrechten van de verkrijger wordt geschorst of dat de uitgebrachte stemmen nietig zijn.
Artikel 3:109
De artikelen 3:96, 3:99, 3:101, 3:102, eerste en derde lid, 3:104, eerste lid, 3:105, tweede, derde, vierde lid en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van banken met zetel in een staat die geen lidstaat is die een vergunning als bedoeld in artikel 2:20 hebben.
1.
Een financiële instelling met zetel in Nederland die dochtermaatschappij is van een of meer banken die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, hebben, en die voornemens is haar bedrijf dat zij in Nederland uitoefent, uit te oefenen vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat, kan een verklaring van ondertoezichtstelling verkrijgen van de Nederlandsche Bank.
2.
De aanvraag geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag de verklaring van ondertoezichtstelling, indien:
a. het de aanvrager is toegestaan, voorzover op zijn werkzaamheden andere wettelijke voorschriften van toepassing zijn, deze werkzaamheden te verrichten;
b. ten minste 90 procent van de stemrechten in de aanvrager worden gehouden door de bank of banken, bedoeld in het eerste lid;
c. de verplichtingen van de aanvrager worden gegarandeerd door de bank of banken, bedoeld in het eerste lid, en de Nederlandsche Bank met deze garantie heeft ingestemd;
d. de bank of banken, bedoeld in het eerste lid, zorgdragen dat de financiële instelling de bedrijfsvoering zodanig inricht dat deze een beheerste en integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt.
4.
Onverminderd het derde lid verleent de Nederlandsche Bank op aanvraag een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in het eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e. artikel 3:16 met betrekking tot de zeggenschapstructuur;
f. artikel 3:33c met betrekking tot de administratie van het derivatenvermogen;
g. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen; en
h. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit.
5.
Onverminderd het derde en vierde lid verleent de Nederlandsche Bank op aanvraag een verklaring van ondertoezichtstelling aan een financiële instelling die voornemens is tevens beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6°, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
b. artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van de rechten van cliënten; en
c. artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.
6.
De artikelen 3:8, 3:9, 3:10, 3:15, 3:16, 3:17, 3:18, 3:33, 3:53, 3:57, 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel a, tweede lid, eerste volzin, 3:99, 3:100, 3:102, eerste en tweede lid, 3:103, 3:105 en 3:108a, zijn van overeenkomstige toepassing op financiële instellingen die een verklaring van ondertoezichtstelling hebben.
7.
Artikel 1:48 is van overeenkomstige toepassing.
8.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het derde lid, aanhef en onderdeel d, of van het vierde lid, aanhef en onderdelen c, f, of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die die onderdelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt. Artikel 2:2 is van overeenkomstige toepassing.
1.
Bij ministeriële regeling kan een groep banken die blijvend is aangesloten bij een centrale kredietinstelling die controle uitoefent op de bedrijfsvoering, uitbesteding, solvabiliteit en liquiditeit van die banken, worden vrijgesteld van het toezicht door de Nederlandsche Bank op de naleving van het ingevolge hoofdstuk 1.7 en de artikelen 3:10, 3:173:17b, 3:17c, 3:18, 3:18a, 3:57, 3:62a, 3:62b, 3:63 en 3:159ai van deze wet bepaalde, alsmede, op grond van artikel 10 van de verordening kapitaalvereisten, van het bepaalde ingevolge de delen 2 tot en met 8 van die verordening, indien:
a. de centrale kredietinstelling en de aangesloten banken hoofdelijk instaan voor elkaars verplichtingen dan wel de verplichtingen van de aangesloten banken door de centrale kredietinstelling worden gegarandeerd;
b. de centrale kredietinstelling in voldoende mate bevoegd is voor de naleving van deze wet noodzakelijke instructies te geven aan de aangesloten banken; en
c. het ingevolge de artikelen 3:57 en 3:63 uitgeoefende toezicht op de centrale kredietinstelling en de aangesloten banken op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend.
2.
De Nederlandsche Bank kan ten aanzien van een bank die behoort tot een groep die is vrijgesteld ingevolge het eerste lid bepalen dat de artikelen 1:75, 1:104, 1:125, tweede lid, 2:12, eerste lid, 2:13, eerste en tweede lid, 3:8, 3:9, 3:15, 3:16, 3:19, 3:29 , 3:33c, 3:53, 3:71, 3:72, 3:88, 4:14, 4:87 en 4:91a geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven.
3.
De centrale kredietinstelling oefent controle uit op de aangesloten banken krachtens haar statuten en de statuten van de aangesloten banken of krachtens een overeenkomst met de bij haar aangesloten banken. Deze controle behelst:
a. het geven van instructies die naar inhoud en strekking overeenkomen met de regels die ingevolge hoofdstuk 1.7 en de artikelen 3:10, 3:173:17b, 3:17c, 3:18, 3:18a, 3:57, 3:62a, 3:62b, 3:63 en 3:159ai van deze wet, alsmede ingevolge de delen 2 tot en met 8 van de verordening kapitaalvereisten, zijn gesteld aan de aangesloten banken;
b. het toetsen of de aangesloten banken voldoen aan de instructies, bedoeld in onderdeel a;
c. het bepalen voor de aangesloten banken van de vorm, waarin de staten, bedoeld in artikel 3:72 worden opgemaakt, de benaming en omschrijving van de posten die deze staten bevatten, de achtereenvolgende tijdstippen waarop deze staten betrekking hebben, de termijnen waarbinnen deze staten worden ingediend en de te hanteren grondslagen van de waardering van de posten;
d. het indienen door de aangesloten banken van de staten, bedoeld in artikel 3:72, bij de centrale kredietinstelling; en
e. het inwinnen van inlichtingen bij de aangesloten banken ten behoeve van de controle op de naleving van de op grond van dit artikel door de centrale kredietinstelling gegeven instructies.
1.
De Nederlandsche Bank kan, indien een bank met zetel in Nederland of een beleggingsonderneming met zetel in Nederland, die beleggingsdiensten verleent of beleggingsactiviteiten verricht in Nederland, niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet of de verordening kapitaalvereisten gestelde eisen met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering, de solvabiliteit of de liquiditeit, of indien er tekenen zijn van een ontwikkeling die de beheerste en integere bedrijfsuitoefening, de liquiditeit of de solvabiliteit van de bank of beleggingsonderneming in gevaar kan brengen, dan wel indien een bank of beleggingsonderneming niet voldoet aan het bepaalde ingevolge artikel 3:62b, tweede lid, de onderstaande maatregelen treffen ten aanzien van die bank of beleggingsonderneming:
a. met inachtneming van artikel 104, derde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten voorschrijven dat zij over een hogere solvabiliteit of liquiditeit beschikt dan ingevolge de artikelen 3:57 en 3:63 van deze wet of ingevolge de verordening kapitaalvereisten is vereist;
b. voorschrijven dat ingevolge artikel 3:17 ingevoerde strategieën, maatregelen en procedures worden aangescherpt;
c. voorschrijven dat de bank of beleggingsonderneming een plan opstelt ten einde duurzaam te kunnen voldoen aan de in de aanhef bedoelde eisen en een datum vaststelt waarop het plan zal zijn uitgevoerd;
d. wijzigingen aanbrengen aan het plan, bedoeld in onderdeel c, voor wat betreft de reikwijdte daarvan en de datum waarop het plan zal zijn uitgevoerd;
e. voorschrijven dat in verband met de liquiditeitseisen of de solvabiliteitseisen een specifiek voorzieningenbeleid wordt gevoerd of de liquiditeitsposten of de activa op een specifieke wijze worden behandeld;
f. beperkingen opleggen aan bedrijfsactiviteiten en transacties van of netwerkrelaties tussen banken of beleggingsondernemingen;
g. voorschrijven dat activiteiten die een buitensporig risico met zich meebrengen voor de soliditeit van de bank of beleggingsonderneming worden beperkt of beëindigd;
h. voorschrijven dat de door de bank of beleggingsonderneming gelopen risico’s worden beperkt;
i. voorschrijven dat de bank of beleggingsonderneming het variabele deel van de beloning tot een bepaald percentage van de totale netto-inkomsten beperkt, indien deze beloning niet met het in stand houden van de soliditeit van de bank of beleggingsonderneming te verenigen is;
j. voorschrijven dat de bank of beleggingsonderneming haar nettowinsten gebruikt om de solvabiliteit te versterken;
k. beperkingen of een verbod opleggen ten aanzien van het doen van uitkeringen aan aandeelhouders of leden dan wel het doen van betalingen op aanvullende kapitaalinstrumenten als bedoeld in artikel 52 van de verordening kapitaalvereisten, voor zover dat niet leidt tot een tekortkoming in de nakoming van een betalingsverplichting;
l. voorschrijven dat de staten, bedoeld in artikel 3:72, en de rapportages, bedoeld in de artikelen 99 en 100 van de verordening kapitaalvereisten, frequenter worden verstrekt of dat daarin aanvullende informatie wordt opgenomen, onder meer met betrekking tot de solvabiliteit en de liquiditeitspositie;
m. bepaalde liquiditeitsvereisten opleggen, waaronder beperkingen met betrekking tot verschillen in looptijd tussen bepaalde activa en passiva;
n. voorschrijven dat de bank of beleggingsonderneming bij de toepassing van deel 8 van de verordening kapitaalvereisten aanvullende informatie openbaar maakt; of
o. haar voortdurende aanwezigheid instellen bij de bank of beleggingsonderneming.
2.
De Nederlandsche Bank treft in elk geval de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde maatregel indien:
a. de bank of beleggingsonderneming niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 3:17 van deze wet of artikel 393 van de verordening kapitaalvereisten gestelde eisen;
b. bepaalde risico’s of aspecten daarvan worden niet gedekt door de vereiste solvabiliteit;
c. het opleggen van andere maatregelen naar het oordeel van de Nederlandsche Bank niet binnen een redelijke termijn zal leiden tot verbetering van de ingevolge artikel 3:17 ingevoerde strategieën, procedures en maatregelen;
d. op grond van de toetsing, bedoeld in artikel 3:18b, eerste lid, blijkt dat het niet voldoen aan de eisen voor het gebruik van een intern model naar het oordeel van de Nederlandsche Bank heeft geleid tot een vaststelling van de vereiste solvabiliteit op een te laag niveau;
e. de bank of beleggingsonderneming naar het oordeel van de Nederlandsche Bank de risico’s waar zij aan bloot staat te laag heeft ingeschat; of
f. uit de resultaten van de stresstest, bedoeld in artikel 377, vijfde lid, van de verordening kapitaalvereisten, blijkt dat de vereiste solvabiliteit met betrekking tot de correlatiehandelsportefeuille, bedoeld in artikel 338 van de verordening kapitaalvereisten, op een niveau is vastgesteld dat aanmerkelijk te laag is.
3.
De Nederlandsche Bank heft de maatregelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, op zodra de omstandigheden, bedoeld in de aanhef van het eerste lid onderscheidenlijk het tweede lid, zich niet meer voordoen.
1.
Een betaalinstelling die voornemens is betaaldiensten te verlenen door tussenkomst van een betaaldienstagent, stelt de Nederlandsche Bank hiervan in kennis onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2.
Indien de Nederlandsche Bank overeenkomstig het eerste lid de gegevens heeft ontvangen en zij er van overtuigd is dat de gegevens correct zijn, schrijft zij de agent in in het register, bedoeld in artikel 1:107.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op elektronischgeldinstellingen met zetel in Nederland die door tussenkomst van een betaaldienstagent betaaldiensten verlenen.
Artikel 3:111c
Een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, kan zijn rechten en verplichtingen uit verzekering uitsluitend overdragen aan een andere verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang. De Nederlandsche Bank kan echter toestaan dat de rechten en verplichtingen uit verzekering worden overgedragen aan een verzekeraar met beperkte risico-omvang, die onder prudentieel toezicht staat.
1.
Een levensverzekeraar met zetel in Nederland die rechten en verplichtingen uit levensverzekering wenst over te dragen, behoeft daarvoor de instemming van de Nederlandsche Bank indien het betreft:
a. de overdracht van rechten en verplichtingen uit levensverzekering, gesloten vanuit een vestiging in een lidstaat, aan een andere levensverzekeraar met zetel in een lidstaat in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in een lidstaat;
b. de overdracht van rechten en verplichtingen uit levensverzekering, gesloten vanuit de zetel in Nederland, aan een andere levensverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor;
c. de overdracht van rechten en verplichtingen uit een levensverzekering, gesloten vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor, aan een andere levensverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in een lidstaat gelegen bijkantoor.
2.
In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, stemt de Nederlandsche Bank slechts met de overdracht in indien de betrokken toezichthoudende instanties daarmee eveneens op verzoek van de Nederlandsche Bank hebben ingestemd.
3.
In afwijking van het eerste lid behoeven levensverzekeraars met zetel in Nederland niet de instemming van de Nederlandsche Bank voor overdracht van hun rechten en verplichtingen uit een individuele levensverzekering op verzoek van de verzekeringnemer.
1.
Een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland die rechten en verplichtingen uit natura-uitvaartverzekering wenst over te dragen, behoeft daarvoor de instemming van de Nederlandsche Bank indien het betreft:
a. de overdracht van rechten en verplichtingen uit natura-uitvaartverzekering, gesloten vanuit de zetel in Nederland, aan een andere natura-uitvaartverzekeraar of aan een levensverzekeraar met vestiging in Nederland in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in Nederland;
b. de overdracht van rechten en verplichtingen uit natura-uitvaartverzekering, gesloten vanuit een buiten Nederland gelegen bijkantoor, aan een andere natura-uitvaartverzekeraar of aan een levensverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in Nederland.
2.
Een levensverzekeraar met zetel in Nederland die rechten en verplichtingen uit natura-uitvaartverzekering wenst over te dragen, behoeft daarvoor de instemming van de Nederlandsche Bank indien het betreft:
a. de overdracht van rechten en verplichtingen uit natura-uitvaartverzekering, gesloten vanuit de zetel in Nederland, aan een andere natura-uitvaartverzekeraar met vestiging in Nederland in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in Nederland;
b. de overdracht van rechten en verplichtingen uit natura-uitvaartverzekering, gesloten vanuit een buiten Nederland gelegen bijkantoor, aan een andere natura-uitvaartverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in Nederland.
3.
In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel b, stemt de Nederlandsche Bank slechts met de overdracht in indien de betrokken toezichthoudende instantie van die staat, voorzover aanwezig, daarmee eveneens op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft ingestemd.
4.
In afwijking van het eerste lid kan een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland zijn rechten en verplichtingen uit een individuele natura-uitvaartverzekering op verzoek van de verzekeringnemer overdragen.
1.
Een schadeverzekeraar met zetel in Nederland die rechten en verplichtingen krachtens schadeverzekering wenst over te dragen, kan die overdracht met instemming van de Nederlandsche Bank doen plaatsvinden zonder medewerking of instemming van degenen die aan die schadeverzekeringen rechten kunnen ontlenen indien het betreft:
a. de overdracht van rechten en verplichtingen krachtens schadeverzekering, gesloten vanuit een vestiging in een lidstaat, aan een andere schadeverzekeraar met zetel in een lidstaat in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in een lidstaat;
b. de overdracht van rechten en verplichtingen krachtens schadeverzekering, gesloten vanuit de zetel in Nederland, aan een andere schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor;
c. de overdracht van rechten en verplichtingen krachtens schadeverzekering, gesloten vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor, aan een andere schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in een lidstaat gelegen bijkantoor.
2.
In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, stemt de Nederlandsche Bank slechts met de overdracht in indien de betrokken toezichthoudende instanties daarmee eveneens op verzoek van de Nederlandsche Bank instemmen.
1.
Een herverzekeraar met zetel in Nederland die rechten en verplichtingen uit herverzekering wenst over te dragen, kan die overdracht met instemming van de Nederlandsche Bank doen plaatsvinden zonder medewerking of instemming van degenen die aan die herverzekeringen rechten kunnen ontlenen indien het betreft:
a. de overdracht van rechten en verplichtingen uit herverzekering, gesloten vanuit een vestiging in een lidstaat, aan een andere herverzekeraar met zetel in een lidstaat in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in een lidstaat;
b. de overdracht van rechten en verplichtingen uit herverzekering, gesloten vanuit de zetel in Nederland, aan een andere herverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor;
c. de overdracht van rechten en verplichtingen uit herverzekering, gesloten vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor, aan een andere herverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in een lidstaat gelegen bijkantoor.
2.
In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, stemt de Nederlandsche Bank slechts met de voordracht in indien de betrokken toezichthoudende instanties daarmee eveneens op verzoek van de Nederlandsche Bank instemmen.
1.
Met een overdracht van de rechten en verplichtingen uit alle levensverzekeringen, uit alle natura-uitvaartverzekeringen, krachtens alle schadeverzekeringen of uit alle herverzekeringen door levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars, schadeverzekeraars onderscheidenlijk herverzekeraars met zetel in Nederland, wordt gelijkgesteld de overgang van deze rechten en verplichtingen bij een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of bij een splitsing als bedoeld in artikel 334a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
Op een overgang als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot een levensverzekeraar met zetel in Nederland, zijn de artikelen 3:112, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en tweede lid, 3:113, tweede lid, aanhef en onderdeel a, 3:116, 3:117, eerste lid, 3:118, eerste lid, onderdeel a, vierde en vijfde lid, 3:119 en 3:120, eerste tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
3.
Op een overgang als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland, zijn de artikelen 3:113, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 3:116, 3:118, zesde lid, 3:119 en 3:120, eerste tot en met derde lid, van overeenkomstige toepassing.
4.
Op een overgang als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot een schadeverzekeraar met zetel in Nederland, zijn de artikelen 3:114, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 3:116, 3:117, tweede lid, 3:118, eerste tot en met vijfde lid, en 3:120, eerste tot en met derde, vijfde, zevende en negende lid, van overeenkomstige toepassing.
5.
Op een overgang als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot een herverzekeraar met zetel in Nederland, zijn de artikelen 3:114a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 3:116, 3:118a en 3:120, eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:116
De aanvraag van instemming met een overdracht als bedoeld in artikel 3:112, eerste lid, 3:113, eerste en tweede lid, 3:114, eerste lid, of  3:114a, eerste lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
1.
Indien een voorgenomen overdracht als bedoeld in artikel 3:112, eerste lid, onderdeel a, betrekking heeft op levensverzekeringen, gesloten vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor, en in geval van een overdracht als bedoeld in artikel 3:112, eerste lid, onderdeel c, legt de Nederlandsche Bank na ontvangst van de gegevens, bedoeld in artikel 3:116 deze gegevens voor advies voor aan de toezichthoudende instantie van elke betrokken lidstaat.
2.
Indien een voorgenomen overdracht als bedoeld in artikel 3:114, eerste lid, onderdeel a, betrekking heeft op schadeverzekeringen, gesloten vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor, en in geval van een overdracht als bedoeld in artikel 3:114, eerste lid, onderdeel c, legt de Nederlandsche Bank na ontvangst van de gegevens, bedoeld in artikel 3:116 deze gegevens voor advies voor aan de toezichthoudende instantie van elke betrokken lidstaat.
1.
De Nederlandsche Bank stemt slechts in met een overdracht als bedoeld in artikel 3:112, eerste lid, of artikel 3:114, eerste lid, aan:
a. een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht,voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste en er bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht;
b. een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat, indien de toezichthoudende instantie van die lidstaat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste en er bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht; of
c. een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste en er bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht.
2.
Indien een toezichthoudende instantie van een lidstaat belast is met het toezicht op het solvabiliteitskapitaalvereiste van het bijkantoor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, stemt de Nederlandsche Bank slechts in nadat die toezichthoudende instantie op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft medegedeeld dat het bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste.
3.
De Nederlandsche Bank stemt slechts in met een overdracht als bedoeld in artikel 3:112, eerste lid, of artikel 3:114, eerste lid, aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in een andere staat gelegen bijkantoor indien:
a. de toezichthoudende instantie van die lidstaat dan wel, indien een andere toezichthoudende instantie van een lidstaat belast is met het toezicht op het solvabiliteitskapitaalvereiste van het betrokken bijkantoor, laatstbedoelde instantie op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft medegedeeld dat het bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste; en
b. de betrokken toezichthoudende instantie op verzoek van de Nederlandsche Bank instemt met de overdracht.
4.
Voorzover een overdracht betrekking heeft op schadeverzekeringen bij het sluiten waarvan in een andere lidstaat gelegen risico’s zijn verzekerd dan wel op door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat gesloten levensverzekeringen, stemt de Nederlandsche Bank slechts in nadat de toezichthoudende instantie van die lidstaat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard met de overdracht in te stemmen.
5.
Indien de toezichthoudende instantie, bedoeld in het vierde lid of in artikel 3:117, niet binnen drie maanden na ontvangst van het daartoe strekkende verzoek van de Nederlandsche Bank heeft gereageerd, wordt zulks gelijkgesteld met een gunstig advies onderscheidenlijk een instemming.
6.
De Nederlandsche Bank stemt slechts in met een overdracht als bedoeld in artikel 3:113, eerste of tweede lid, aan:
a. een levensverzekeraar met zetel in Nederland, met zetel in een andere lidstaat of met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien deze levensverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste en er bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht;
b. een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze natura-uitvaartverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste en er bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht; en
c. een natura-uitvaartverzekeraar met zetel buiten Nederland in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste en er bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht.
1.
De Nederlandsche Bank stemt slechts in met een overdracht als bedoeld in artikel 3:114a, aan:
a. een herverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste;
b. een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat, indien de toezichthoudende instantie van de staat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste; of
c. een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat in het kader van dienst bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste.
2.
De Nederlandsche Bank stemt slechts in met een overdracht als bedoeld in artikel 3:114a, eerste lid, aan een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen lidstaat in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor:
a. de toezichthoudende instantie van die lidstaat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft medegedeeld dat het bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste; en
b. de betrokken toezichthoudende instantie op verzoek van de Nederlandsche Bank instemt met de overdracht.
1.
Indien de gegevens, bedoeld in artikel 3:116 voldoende zijn voor de voorbereiding van de beschikking, geeft de Nederlandsche Bank opdracht aan de levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar om van zijn voornemen tot overdracht van rechten en verplichtingen mededeling te doen in de Staatscourant en op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze. Daarbij doet de Nederlandsche Bank mededeling van de termijn waarbinnen de betrokken polishouders zich bij de Nederlandsche Bank schriftelijk tegen de overdracht kunnen verzetten.
2.
Indien een vierde of meer van de polishouders zich binnen de door de Nederlandsche Bank gestelde termijn, bedoeld in het eerste lid, tegen de voorgenomen overdracht door een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar heeft verzet, verleent de Nederlandsche Bank geen instemming.
3.
Heeft de Nederlandsche Bank bedenkingen tegen de overdracht, dan deelt zij deze bedenkingen na afloop van de gestelde termijn mee aan de levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar.
4.
Indien zich niet binnen de door de Nederlandsche Bank gestelde termijn, bedoeld in het eerste lid, een vierde of meer van de polishouders tegen de voorgenomen overdracht heeft verzet en tegen de overdracht ook bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan, verleent de Nederlandsche Bank de levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar instemming met de overdracht. De overdracht kan dan plaatsvinden en is van kracht ten aanzien van alle betrokkenen.
5.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder polishouder verstaan de verzekeringnemer of zijn rechtsopvolger, doch indien een uitkering uit de verzekering opeisbaar is, de tot de uitkering gerechtigde. In het geval van overdracht door een levensverzekeraar wordt, indien de verzekeringnemer bij een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet met een verzekeraar ontbreekt, onder polishouder verstaan degene die wegens het verbreken van de band met de onderneming van zijn werkgever een premievrije aanspraak op uitkeringen heeft verkregen. In afwijking van de eerste en tweede volzin wordt ingeval van een collectieve levensverzekering voor de toepassing van het tweede lid het aantal verzekerden in aanmerking genomen.
1.
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
2.
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
3.
De inhoud van de mededelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.
4.
Indien in de overdracht levensverzekeringen zijn betrokken die door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat zijn gesloten, doet de levensverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.
5.
Indien in de overdracht schadeverzekeringen zijn betrokken, waarbij risico’s zijn verzekerd, die in een andere lidstaat zijn gelegen, doet de schadeverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.
6.
De overdracht door een schadeverzekeraar wordt ten aanzien van alle andere betrokkenen dan de betrokken schadeverzekeraars van kracht met ingang van de tweede dag, volgend op die van de dagtekening van de Staatscourant waarin de publicatie is geplaatst.
7.
De bij de overdracht door een schadeverzekeraar betrokken verzekeringnemers kunnen gedurende drie maanden na de dagtekening van de Staatscourant waarin de publicatie is geplaatst de schadeverzekering schriftelijk opzeggen met ingang van de dag na afloop van deze termijn. De schadeverzekeraar geeft alsdan de vooruitbetaalde premie alsmede de voldane assurantiebelasting terug voor het gedeelte dat evenredig is aan het op de hiervoor bedoelde dag nog niet verstreken gedeelte van de termijn waarvoor de premie en de assurantiebelasting werden betaald.
8.
Indien een verzekeringnemer die lid is van een onderlinge waarborgmaatschappij met zetel in Nederland of van een onderneming op onderlinge grondslag met zetel in een staat die geen lidstaat is ingevolge de overdracht geen verzekering meer bij deze verzekeraar heeft lopen, eindigt zijn lidmaatschap uit dien hoofde van rechtswege met ingang van de tweede dag, volgend op die van de dagtekening van de Staatscourant waarin de publicatie is geplaatst.
9.
Indien bij de overdracht het lidmaatschap van een onderlinge waarborgmaatschappij met zetel in Nederland of van een onderneming op onderlinge grondslag met zetel buiten Nederland is verkregen, eindigt in geval van opzegging overeenkomstig het zevende lid dit lidmaatschap en de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid voor een tekort van rechtswege met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in dat lid.
1.
Indien de wetgeving van een andere lidstaat niet voorziet in een instemmingprocedure voor een levensverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel aldaar voor de overdracht van rechten en verplichtingen uit levensverzekering, gesloten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, aan een andere levensverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, kan de overdracht plaatsvinden met instemming van de Nederlandsche Bank.
2.
Indien de wetgeving van een andere lidstaat niet voorziet in een instemmingprocedure voor een schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel aldaar voor de overdracht van rechten en verplichtingen krachtens schadeverzekering, gesloten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, aan een andere schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, kan de overdracht plaatsvinden met instemming van de Nederlandsche Bank en zonder medewerking of instemming van degenen die aan die schadeverzekeringen rechten kunnen ontlenen.
3.
De Nederlandsche Bank verleent geen instemming alvorens de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de overdragende verzekeraar op verzoek van de Nederlandsche Bank aan haar heeft verklaard met die overdracht in te stemmen.
1.
Met een overdracht van de rechten en verplichtingen uit alle levensverzekeringen of krachtens alle schadeverzekeringen door levensverzekeraars onderscheidenlijk schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een andere lidstaat, wordt gelijkgesteld de overgang van deze rechten en verplichtingen bij een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of bij een splitsing als bedoeld in artikel 334a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
Op een overgang als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot een levensverzekeraar zijn de artikelen 3:112, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 3:113, tweede lid, aanhef en onderdeel a, 3:116, 3:117, eerste lid, 3:118, eerste, tweede en vijfde lid, 3:119 en 3:120, eerste tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
3.
Op een overgang als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot een schadeverzekeraar zijn de artikelen 3:114, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 3:116, 3:117, tweede lid, 3:118, eerste tot en met vijfde lid, en 3:120, eerste tot en met derde, vijfde, zevende en negende lid, van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat de Nederlandsche Bank vraagt om haar advies over of instemming met een voorgenomen overdracht van rechten en verplichtingen uit levensverzekering of krachtens schadeverzekering, geeft zij haar advies of instemming binnen drie maanden na ontvangst van het daartoe strekkende verzoek.
2.
Indien de overdracht geschiedt aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in een andere lidstaat stemt de Nederlandsche Bank niet in met:
a. een overdracht door een levensverzekeraar aan een levensverzekeraar met zetel in een andere lidstaat, indien de overdracht betrekking heeft op een vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor gesloten levensverzekering waarbij geen sprake is van het verrichten van diensten en de overdracht niet in het belang is van degenen die aan die levensverzekering rechten kunnen ontlenen; en
b. een overdracht door een schadeverzekeraar aan een schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat, indien de overdracht betrekking heeft op een vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor gesloten schadeverzekering waarvan de risico’s in Nederland zijn gelegen en de overdracht niet in het belang is van degenen die aan die schadeverzekering rechten kunnen ontlenen.
3.
Indien de overdracht geschiedt aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat stemt de Nederlandsche Bank niet in met:
a. een overdracht door een levensverzekeraar aan een levensverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien de overdracht betrekking heeft op een vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor gesloten levensverzekering waarbij geen sprake is van het verrichten van diensten, tenzij de overdracht in het belang is van degenen die aan die levensverzekering rechten kunnen ontlenen;
b. een overdracht door een schadeverzekeraar aan een schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien de overdracht betrekking heeft op een vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor gesloten schadeverzekering waarvan de risico’s in Nederland zijn gelegen, tenzij de overdracht in het belang is van degenen die aan die schadeverzekering rechten kunnen ontlenen.
1.
De instemming, verleend door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in die lidstaat met overdracht van rechten en verplichtingen uit een levensverzekering of krachtens een schadeverzekering in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor dan wel in het kader van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een vestiging in een andere lidstaat, treedt in de plaats van de medewerking of de instemming van degenen die aan die levensverzekeringen of schadeverzekeringen rechten kunnen ontlenen.
2.
De levensverzekeraar of schadeverzekeraar die rechten en verplichtingen ingevolge het eerste lid heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant en op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze. De inhoud van deze publicaties behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.
3.
De overdracht wordt ten aanzien van alle andere betrokkenen dan de betrokken levensverzekeraars of schadeverzekeraars van kracht op het volgens het recht van de betrokken lidstaat te bepalen tijdstip, dan wel, bij gebreke van een regeling in die lidstaat, met ingang van de tweede dag, volgend op die van de dagtekening van de Staatscourant waarin de publicatie is geplaatst.
4.
In geval van overdracht door een schadeverzekeraar kunnen de bij een overdracht betrokken verzekeringnemers de schadeverzekering volgens de door het recht van de betrokken lidstaat bepaalde wijze opzeggen. Bij gebreke van een regeling in die lidstaat is artikel 3:120, zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
5.
Indien bij de overdracht door een schadeverzekeraar het lidmaatschap van een onderlinge waarborgmaatschappij met zetel in Nederland of van een onderneming op onderlinge grondslag met zetel buiten Nederland is verkregen, eindigt in geval van opzegging ingevolge het vierde lid dit lidmaatschap en de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid voor een tekort van rechtswege volgens de door het recht van de betrokken lidstaat bepaalde wijze, dan wel, bij gebreke van een regeling in die lidstaat, met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 3:120, zevende lid.
6.
Indien een verzekeringnemer die lid is van een onderneming op onderlinge grondslag ingevolge de overdracht geen levensverzekeringen meer bij de levensverzekeraar heeft lopen, eindigt zijn lidmaatschap van rechtswege volgens de door het recht van de betrokken lidstaat bepaalde wijze, dan wel, bij gebreke van een regeling in die lidstaat, met ingang van de tweede dag, volgend op die van de dagtekening van de Staatscourant waarin de publicatie is geplaatst.
1.
Indien een levensverzekeraar met zetel in een andere lidstaat instemming vraagt aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn zetel om rechten en verplichtingen uit een levensverzekering in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor over te dragen aan een andere levensverzekeraar, doet hij van de voorgenomen overdracht onverwijld mededeling in de Staatscourant en op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze. Daarbij wordt mededeling gedaan van een door de Nederlandsche Bank vast te stellen termijn, waarbinnen de betrokken polishouders zich bij de Nederlandsche Bank schriftelijk tegen de overdracht kunnen verzetten.
2.
Indien een vierde of meer van de polishouders zich binnen de gestelde termijn tegen de overdracht heeft verzet, verleent de Nederlandsche Bank geen instemming.
3.
Artikel 3:119, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Een levensverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is, die rechten en verplichtingen uit levensverzekering wenst over te dragen, behoeft daarvoor instemming van de Nederlandsche Bank indien het betreft:
a. de overdracht van rechten en verplichtingen uit levensverzekering, gesloten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, aan een andere levensverzekeraar met zetel in een lidstaat in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in een lidstaat;
b. de overdracht van rechten en verplichtingen uit levensverzekering, gesloten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, aan een andere levensverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.
2.
Voorzover levensverzekeringen als bedoeld in het eerste lid door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat zijn gesloten, kan de levensverzekeraar rechten en verplichtingen onder de in de aanhef van het eerste lid gestelde voorwaarde tevens overdragen aan een andere levensverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in die lidstaat gelegen bijkantoor.
3.
In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen levensverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is hun rechten en verplichtingen uit een individuele levensverzekering op schriftelijk verzoek van de verzekeringnemer overdragen.
4.
Op een overdracht als bedoeld in het eerste lid is het bepaalde ingevolge de artikelen 3:116, 3:119 en 3:120, eerste tot en met vierde lid en achtste lid, van overeenkomstige toepassing.
1.
Een schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is, die rechten en verplichtingen krachtens schadeverzekering wenst over te dragen, kan die overdracht met instemming van de Nederlandsche Bank doen plaatsvinden zonder medewerking of instemming van degenen die aan die schadeverzekeringen rechten kunnen ontlenen indien het betreft:
a. de overdracht aan een andere schadeverzekeraar met zetel in een lidstaat in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in een lidstaat;
b. de overdracht aan een andere schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.
2.
Voorzover bij het sluiten van de in het eerste lid bedoelde schadeverzekeringen in een andere lidstaat gelegen risico’s zijn verzekerd, kan de schadeverzekeraar rechten en verplichtingen onder de in de aanhef van dat lid gestelde voorwaarde tevens overdragen aan een andere schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een bijkantoor in de lidstaat waar het risico is gelegen.
3.
Op een overdracht als bedoeld in het eerste lid is het bepaalde ingevolge de artikelen 3:116 en 3:120, eerste tot en met derde en vijfde tot en met negende lid, van overeenkomstige toepassing.
1.
Met een overdracht van de rechten en verplichtingen uit alle levensverzekeringen of krachtens alle schadeverzekeringen door levensverzekeraars onderscheidenlijk schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is, wordt gelijkgesteld de overgang van deze rechten en verplichtingen bij een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of bij een splitsing als bedoeld in artikel 334a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
Op een overgang als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot een levensverzekeraar zijn de artikelen 3:112, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 3:113, tweede lid, aanhef en onderdeel a, 3:116, 3:117, eerste lid, 3:118, eerste, tweede en vijfde lid, 3:119 en 3:120, eerste tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
3.
Op een overgang als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot een schadeverzekeraar zijn de artikelen 3:114, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 3:116, 3:117, tweede lid, 3:118, eerste tot en met vijfde lid, en 3:120, eerste tot en met derde, vijfde, zevende en negende lid, van overeenkomstige toepassing.
1.
De Nederlandsche Bank stemt slechts in met een overdracht als bedoeld in artikel 3:126, eerste en tweede lid, of 3:127, eerste en tweede lid, aan:
a. een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland indien deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste en er bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht;
b. een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat indien de toezichthoudende instantie van die lidstaat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste en er bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht en er bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht;
c. een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste en er bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht;
d. een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit bijkantoor in een andere lidstaat met betrekking tot de naar die lidstaat in dienstverrichting gesloten verzekeringen indien de wetgeving van die lidstaat in de mogelijkheid van een dergelijke overdracht voorziet en de betrokken toezichthoudende instantie heeft verklaard met die overdracht in te stemmen.
2.
Indien een andere toezichthoudende instantie van een lidstaat belast is met het toezicht op het solvabiliteitskapitaalvereiste van het betrokken bijkantoor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, stemt de Nederlandsche Bank slechts in nadat die toezichthoudende instantie op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat het bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste.
3.
Artikel 3:118, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is die rechten en verplichtingen uit levensverzekering onderscheidenlijk rechten of verplichtingen krachtens schadeverzekering, door hem bij het verrichten van diensten naar Nederland gesloten, met instemming van de bevoegde toezichthoudende instantie aan een andere levensverzekeraar onderscheidenlijk een andere schadeverzekeraar heeft overgedragen, doet van de overdracht in Nederland mededeling op door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
2.
De inhoud van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.
1.
Een levensverzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat die rechten en verplichtingen uit levensverzekering wenst over te dragen, behoeft daarvoor instemming van de Nederlandsche Bank indien het betreft de overdracht van rechten en verplichtingen uit levensverzekering gesloten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor. De overdracht geschiedt aan een andere levensverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in Nederland.
2.
Indien de wetgeving van een andere staat niet voorziet in een instemmingprocedure voor een levensverzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel aldaar tot overdracht van zijn rechten en verplichtingen uit levensverzekering, gesloten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, aan een andere levensverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, kan de overdracht slechts plaatsvinden met instemming van de Nederlandsche Bank.
3.
De Nederlandsche Bank stemt slechts in met een overdracht als bedoeld in het eerste lid aan een levensverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in Nederland indien deze levensverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste en er bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht.
4.
De Nederlandsche Bank stemt in met een overdracht als bedoeld in het eerste lid nadat de toezichthoudende instantie in de staat van de zetel van de overdragende levensverzekeraar heeft verklaard met die overdracht in te stemmen.
5.
In afwijking van het tweede en vierde lid kan een levensverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat zijn rechten en verplichtingen uit een individuele levensverzekering op verzoek van de verzekeringnemer overdragen.
6.
Op een overdracht als bedoeld in het eerste lid is het bepaalde ingevolge de artikelen 3:116, 3:119 en 3:120, eerste tot en met derde lid, van overeenkomstige toepassing.
1.
Een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat die rechten en verplichtingen uit natura-uitvaartverzekering wenst over te dragen, behoeft daarvoor instemming van de Nederlandsche Bank indien het betreft de overdracht van rechten en verplichtingen uit natura-uitvaartverzekering gesloten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor. De overdracht geschiedt aan een andere natura-uitvaartverzekeraar of aan een levensverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in Nederland.
2.
Indien de wetgeving van een andere staat niet voorziet in een instemmingprocedure voor een natura-uitvaartverzekeraar met zetel aldaar tot overdracht van zijn rechten en verplichtingen uit natura-uitvaartverzekering, gesloten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, aan een andere natura-uitvaartverzekeraar of aan een levensverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, kan de overdracht plaatsvinden met instemming van de Nederlandsche Bank.
3.
De Nederlandsche Bank stemt slechts in met een overdracht als bedoeld in het eerste lid aan:
a. een natura-uitvaartverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in Nederland indien deze natura-uitvaartverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste en er bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht;
b. een levensverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in Nederland indien deze levensverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste en, voor zover het betreft een levensverzekeraar met zetel in een lidstaat, er bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht.
4.
De Nederlandsche Bank stemt in met een overdracht als bedoeld in het eerste lid nadat de toezichthoudende instantie, voorzover aanwezig, in de staat van de zetel van de overdragende natura-uitvaartverzekeraar heeft verklaard met die overdracht in te stemmen.
5.
In afwijking van het tweede en vierde lid kan een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat zijn rechten en verplichtingen uit een individuele natura-uitvaartverzekering op verzoek van de verzekeringnemer overdragen.
6.
Op een overdracht als bedoeld in het eerste lid is het bepaalde ingevolge de artikelen 3:116, 3:119 en 3:120, eerste tot en met derde lid, van overeenkomstige toepassing.
1.
Een schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat die rechten en verplichtingen uit schadeverzekering wenst over te dragen, kan die overdracht met instemming van de Nederlandsche Bank doen plaatsvinden zonder medewerking of instemming van degenen die aan die schadeverzekeringen rechten kunnen ontlenen indien het betreft de overdracht van rechten en verplichtingen uit schadeverzekering gesloten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, aan een andere schadeverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in Nederland.
2.
Indien de wetgeving van een andere staat niet voorziet in een instemmingprocedure voor een schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel aldaar tot overdracht van zijn rechten en verplichtingen uit schadeverzekering, gesloten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, aan een andere schadeverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, kan de overdracht plaatsvinden met instemming van de Nederlandsche Bank.
3.
De Nederlandsche Bank stemt slechts in met een overdracht als bedoeld in het eerste lid aan een schadeverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in Nederland indien deze schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste en er bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht.
4.
De Nederlandsche Bank stemt in met een overdracht als bedoeld in het eerste lid nadat de toezichthoudende instantie in de staat van de zetel van de overdragende schadeverzekeraar heeft verklaard met die overdracht in te stemmen.
5.
Op een overdracht als bedoeld in het eerste lid is het bepaalde ingevolge de artikelen 3:116 en 3:120, eerste tot en met derde lid, van overeenkomstige toepassing.
1.
Met een overdracht van de rechten en verplichtingen uit alle levensverzekeringen, uit alle natura-uitvaartverzekeringen of krachtens alle schadeverzekeringen door levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars onderscheidenlijk schadeverzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet aangewezen staat, wordt gelijkgesteld de overgang van deze rechten en verplichtingen bij een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of bij een splitsing als bedoeld in artikel 334a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
Op een overgang als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot een levensverzekeraar zijn de artikelen 3:112, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 3:113, tweede lid, aanhef en onderdeel a, 3:116, 3:117, eerste lid, 3:118, eerste, tweede en vijfde lid, 3:119 en 3:120, eerste tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
3.
Op een overgang als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot een natura-uitvaartverzekeraar zijn de artikelen 3:113, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 3:116, 3:117, eerste lid, 3:118, zesde lid, 3:119 en 3:120, eerste tot en met derde lid, van overeenkomstige toepassing.
4.
Op een overgang als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot een schadeverzekeraar zijn de artikelen 3:114, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 3:116, 3:117, tweede lid, 3:118, eerste tot en met vijfde lid, en 3:120, eerste tot en met derde, vijfde, zevende en negende lid, van overeenkomstige toepassing.
1.
De Nederlandsche Bank kan in uitzonderlijke omstandigheden een verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in Nederland een kapitaalopslag op het solvabiliteitskapitaalvereiste opleggen.
2.
Een besluit tot het opleggen van een kapitaalopslag wordt tenminste eenmaal per jaar door de Nederlandsche Bank geëvalueerd en herzien indien de verzekeraar de tekortkomingen die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van een kapitaalopslag heeft verholpen.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de omstandigheden waarin een kapitaalopslag kan worden opgelegd, de berekening en de gevolgen van de kapitaalopslag.
Artikel 3:133
Artikel 3:132 is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars of schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is.
Artikel 3:134
Artikel 3:132 is van overeenkomstige toepassing op herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.
1.
Binnen twee maanden na de constatering, bedoeld in artikel 3:57, vierde lid, tweede volzin, dat niet wordt voldaan aan het solvabiliteitskapitaalvereiste, dient de verzekeraar met zetel in Nederland een herstelplan ter instemming in bij de Nederlandsche Bank.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de inhoud van het herstelplan.
3.
De verzekeraar treft de nodige maatregelen om binnen zes maanden na de in het eerste lid bedoelde constatering het in aanmerking komend eigen vermogen ter dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste weer op het vereiste niveau te brengen of zijn risicoprofiel zodanig aan te passen dat weer wordt voldaan aan het genoemde vereiste.
4.
De Nederlandsche Bank kan besluiten de in het derde lid bedoelde periode met drie maanden te verlengen.
5.
Bij uitzonderlijke ongunstige omstandigheden als bedoeld in artikel 138, vierde lid, van de richtlijn solvabiliteit II, kan de Nederlandsche Bank besluiten de in het vierde lid bedoelde periode voor de getroffen verzekeraars te verlengen met een periode van maximaal zeven jaar, rekening houdende met alle relevante factoren, inclusief de gemiddelde uitlooptermijn van de technische voorzieningen.
6.
Indien zich een situatie voordoet als bedoeld in het vijfde lid, dient de verzekeraar elke drie maanden een voortgangsverslag in bij de Nederlandsche Bank, waarin wordt aangegeven welke maatregelen zijn getroffen en welke vooruitgang is geboekt om het in aanmerking komend eigen vermogen ter dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste weer op het vereiste niveau te brengen of het risicoprofiel van de verzekeraar zodanig aan te passen dat weer wordt voldaan aan het genoemde vereiste.
7.
De Nederlandsche Bank trekt haar besluit tot verlenging, bedoeld in het vijfde lid, in indien uit het voortgangsverslag, bedoeld in het zesde lid, blijkt dat er geen significante vooruitgang is geboekt tussen de datum waarop is geconstateerd dat niet meer werd voldaan aan het solvabiliteitskapitaalvereiste en de datum van indiening van het voortgangsverslag.
1.
Binnen een maand na de constatering, bedoeld in het artikel 3:53, zesde lid, dient de verzekeraar met zetel in Nederland ter instemming bij de Nederlandsche Bank een financieel kortetermijnplan om binnen drie maanden na deze constatering weer te voldoen aan het minimumkapitaalvereiste in.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de inhoud van een financieel kortetermijnplan.
1.
De Nederlandsche Bank kan de vrije beschikking door een verzekeraar met zetel in Nederland over zijn door de Nederlandsche Bank aangewezen waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden, indien:
a. de verzekeraar niet voldoet aan het bij of krachtens artikel 3:67 bepaalde met betrekking tot de technische voorzieningen;
b. sprake is van een constatering als bedoeld in artikel 3:57, vierde lid, tweede volzin, en zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan de Nederlandsche Bank verwacht dat de financiële positie van de verzekeraar nog verder zal verslechteren;
c. sprake is van een constatering als bedoeld in artikel 3:53, zesde lid; of
d. onverminderd de artikelen 3:135 en 3:136, sprake is van een aanhoudende verslechtering van de solvabiliteitspositie van de verzekeraar.
2.
De Nederlandsche Bank beperkt de vrije beschikking door een verzekeraar met zetel in Nederland over zijn door de Nederlandsche Bank aangewezen waarden, waar zij zich ook bevinden, of verbiedt hem om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden, indien de Nederlandsche Bank de vergunning van de verzekeraar intrekt op grond van artikel 1:104, eerste of tweede lid.
3.
Alvorens een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, te nemen, stelt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waar de herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar een bijkantoor heeft of waarnaar hij vanuit zijn vestigingen in een lidstaat diensten verricht, in kennis van haar voornemen.
4.
In geval van toepassing van het eerste lid, onderdelen b, c, d of tweede lid, stelt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waar de verzekeraar een bijkantoor heeft of waarnaar hij vanuit zijn vestigingen in een lidstaat diensten verricht, in kennis van alle genomen maatregelen.
5.
Indien de Nederlandsche Bank een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid heeft genomen, kan zij de toezichthoudende instantie, bedoeld in het derde lid, verzoeken overeenkomstige maatregelen te treffen ten aanzien van de in de betrokken lidstaten aanwezige waarden, onder opgave van een overzicht van die waarden.
6.
De verzekeraar kan de ongeldigheid van een rechtshandeling, verricht in strijd met de beperking of het verbod, inroepen indien de wederpartij de maatregel kende of daarvan niet onkundig kon zijn.
7.
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de verzekeraar weer voldoet aan het bepaalde bij of krachtens deze wet.
8.
De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instanties, bedoeld in het derde en vierde lid, in kennis van het besluit, bedoeld in het zevende lid.
1.
De Nederlandsche Bank neemt een besluit als bedoeld in artikel 3:137, eerste lid, indien de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat waar een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, zijn zetel heeft hierom verzoekt.
2.
De Nederlandsche Bank kan in dringende gevallen de in het eerste lid bedoelde maatregelen treffen zonder een daartoe strekkend verzoek van de in dat lid bedoelde toezichthoudende instantie, indien de levensverzekeraar of schadeverzekeraar inbreuk maakt op bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften.
3.
De beperking of het verbod heeft betrekking op de in Nederland aanwezige waarden. Indien de maatregel wordt getroffen op verzoek van de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de verzekeraar zijn zetel heeft en die instantie opgave van deze waarden heeft gedaan, houdt de Nederlandsche Bank daarmee rekening.
4.
Artikel 3:137, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5.
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de toezichthoudende instantie, bedoeld in het eerste lid, dat verzoekt of indien daartoe aanleiding bestaat.
6.
De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instantie, bedoeld in het eerste lid, in kennis van het besluit inzake de beperking of het verbod en van het besluit, bedoeld in het vijfde lid.
7.
Indien een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een andere lidstaat een bijkantoor heeft in Nederland of diensten verricht naar Nederland en de toezichthoudende instantie van die lidstaat de Nederlandsche Bank in kennis heeft gesteld van de intrekking van de aan die verzekeraar verleende vergunning, doet de Nederlandsche Bank daarvan mededeling in de Staatscourant. Bij deze publicatie wordt tevens mededeling gedaan van de beperking of het verbod, opgelegd ingevolge het eerste lid.
1.
Indien een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is niet voldoet aan het ingevolge artikel 3:68 bepaalde met betrekking tot de technische voorzieningen, kan de Nederlandsche Bank de vrije beschikking door de levensverzekeraar of schadeverzekeraar over de waarden, die betrekking hebben op zijn vanuit Nederland uitgeoefende bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk bedrijf van schadeverzekeraar, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2.
Alvorens een besluit als bedoeld in het eerste lid te nemen, stelt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat die belast is met het toezicht op de solvabiliteit van de levensverzekeraar of schadeverzekeraar, bedoeld in artikel 3:60, tweede lid, op de hoogte van haar voornemen.
3.
Artikel 3:137, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4.
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de levensverzekeraar of schadeverzekeraar, bedoeld in het eerste lid, weer voldoet aan de in het eerste lid bedoelde eisen.
5.
De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instantie, bedoeld in het tweede lid, alsmede de toezichthoudende instanties van de lidstaten waarnaar de levensverzekeraar of schadeverzekeraar, bedoeld in het eerste lid, vanuit Nederland diensten verricht in kennis van het besluit betreffende de beperking of het verbod en de opheffing daarvan.
Artikel 3:142
De artikelen 3:135 en 3:136 zijn van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is.
Artikel 3:143
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is wiens solvabiliteit niet voldoet aan het bij of krachtens deze wet bepaalde dan wel aan de in een andere lidstaat gestelde eisen indien een ontheffing is verleend overeenkomstig artikel 3:60, doet aan de Nederlandsche Bank binnen een door haar te bepalen termijn en op een door haar te bepalen wijze opgave van de in artikel 3:68 bedoelde waarden en van de wijzigingen die daarin optreden.
1.
De Nederlandsche Bank kan indien zich in het geval, bedoeld in artikel 3:135, eerste lid of 3:136, eerste lid, uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de financiële positie van de levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is nog verder zal verslechteren, de vrije beschikking door de levensverzekeraar of schadeverzekeraar over zijn waarden, die betrekking hebben op zijn vanuit Nederland uitgeoefende bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2.
De Nederlandsche Bank deelt haar besluit, zo mogelijk voordat dit van kracht wordt, mee aan de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat waar de levensverzekeraar of schadeverzekeraar een bijkantoor heeft of waarnaar hij vanuit zijn bijkantoor in een lidstaat diensten verricht. Zij kan deze toezichthoudende instantie verzoeken overeenkomstige maatregelen te treffen ten aanzien van de in de betrokken lidstaat aanwezige waarden.
3.
Ten aanzien van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, waarvan op de solvabiliteit toezicht wordt gehouden door de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat op grond van artikel 3:60, tweede lid, neemt de Nederlandsche Bank een besluit als bedoeld in het eerste lid ten aanzien van de hier te lande aanwezige waarden, indien die toezichthoudende instantie dit verzoekt op grond van het feit dat de levensverzekeraar of schadeverzekeraar in soortgelijke omstandigheden verkeert als bedoeld in het eerste lid.
4.
Artikel 3:137, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5.
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de levensverzekeraar of schadeverzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteit, dan wel, indien het besluit uitsluitend berust op het derde lid, zodra de aldaar bedoelde toezichthoudende instantie hierom verzoekt. De Nederlandsche Bank doet van het besluit tot opheffing van de beperking of het verbod mededeling aan de toezichthoudende instantie, bedoeld in het tweede lid.
1.
Indien een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat of verzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat niet voldoet aan het bij of krachtens artikel 3:68a onderscheidenlijk 3:69 bepaalde met betrekking tot de technische voorzieningen, kan de Nederlandsche Bank de vrije beschikking door de verzekeraar met beperkte risico-omvang over de waarden, die betrekking hebben op zijn vanuit Nederland uitgeoefende bedrijf, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2.
Artikel 3:137, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de herverzekeraar of verzekeraar met beperkte risico-omvang weer voldoet aan het bij of krachtens artikel 3:68a onderscheidenlijk 3:69 bepaalde.
Artikel 3:147
De artikelen 3:135, 3:136 en 3:137, eerste en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op herverzekeraars en verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat.
1.
De Nederlandsche Bank kan indien zich in het geval, bedoeld in artikel 3:135, eerste lid of 3:136, eerste lid, uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan de financiële positie van de herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat of verzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat nog verder zal verslechteren, de vrije beschikking door de herverzekeraar of verzekeraar met beperkte risico-omvang over zijn waarden, die betrekking hebben op zijn vanuit Nederland uitgeoefende bedrijf, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2.
Artikel 3:137, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de herverzekeraar of verzekeraar met beperkte risico-omvang weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde solvabiliteitseisen.
1.
Deze paragraaf is van toepassing op levensverzekeraars met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, of 2:48, eerste lid, hebben.
2.
Deze paragraaf en de artikelen 1:79 tot en met 1:81, 1:85, 3:8, 3:9, 3:15, 3:17, 3:18, 3:70, 3:71, 3:95 en 3:99, zijn van overeenkomstige toepassing op opvanginstellingen die het bedrijf van levensverzekeraar uitsluitend als herverzekeraar uitoefenen in de zin van artikel 3:152, tweede lid.
1.
Er is een vertrouwenscommissie bestaande uit een voorzitter en ten minste twee en ten hoogste vier overige leden, die tot taak heeft:
a. de Nederlandsche Bank te adviseren in gevallen waarin dat in deze paragraaf is voorgeschreven;
b. desgevraagd de Nederlandsche Bank te adviseren bij de ingevolge deze paragraaf door haar te nemen beslissingen; en
c. desgevraagd de Nederlandsche Bank behulpzaam te zijn bij een onderzoek naar de mogelijkheden van samenwerking tussen een levensverzekeraar waarop de opvang kan worden toegepast en een andere verzekeraar, dan wel overname door laatstbedoelde verzekeraar.
2.
Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de voorzitter en de overige leden van de vertrouwenscommissie volgens een bij ministeriële regeling te bepalen procedure die ten minste voorziet in een recht van voordracht door de Nederlandsche Bank en de vertegenwoordigende organisaties van levensverzekeraars gezamenlijk.
3.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de werkwijze van de vertrouwenscommissie.
1.
De Nederlandsche Bank kan, gehoord de vertrouwenscommissie, besluiten tot opvang indien:
a. artikel 3:136, eerste lid, van toepassing is;
b. met betrekking tot het opgestelde financieel kortetermijnplan, bedoeld in artikel 3:136, eerste lid, van de levensverzekeraar, de instemming is geweigerd; en
c. de portefeuille van de levensverzekeraar nog overlevingskans heeft.
2.
Met het weigeren van instemming voor het financieel kortetermijnplan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt voor de toepassing van deze paragraaf gelijk gesteld het intrekken van een verleende instemming voor een financieel kortetermijnplan, het niet binnen de door de Nederlandsche Bank bepaalde termijn indienen van een financieel kortetermijnplan, of het niet binnen de door de Nederlandsche Bank bepaalde termijn aanbrengen van door haar aangegeven wijzigingen in een financieel kortetermijnplan waarvoor instemming is verleend.
3.
Opvang geschiedt aan de hand van een door de Nederlandsche Bank, gehoord de vertrouwenscommissie, op te stellen opvangplan. De levensverzekeraar en de opvanginstelling handelen overeenkomstig het opvangplan.
4.
De Nederlandsche Bank deelt de inwerkingstelling van de opvang en het daarbij behorende opvangplan mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.
5.
De Nederlandsche Bank kan, gehoord de vertrouwenscommissie, het opvangplan wijzigen.
1.
De in het opvangplan geregelde opvang kan bestaan uit herverzekering door een opvanginstelling of overdracht van de portefeuille aan een opvanginstelling.
2.
In geval van herverzekering van de portefeuille worden de verplichtingen van de levensverzekeraar uit directe verzekering geheel of gedeeltelijk herverzekerd bij een door de Nederlandsche Bank aan te wijzen opvanginstelling. De voorwaarden waaronder herverzekering plaatsvindt, worden opgesteld door de opvanginstelling en behoeven instemming van de Nederlandsche Bank.
3.
In geval van overdracht van de portefeuille worden de rechten en verplichtingen van de levensverzekeraar uit directe verzekering overgedragen aan een door de Nederlandsche Bank aan te wijzen opvanginstelling. De opvanginstelling brengt daarbij het solvabiliteitskapitaalvereiste op de ingevolge artikel 3:57 vereiste omvang.
4.
De statuten van de opvanginstelling, met inbegrip van wijzigingen daarvan, behoeven voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.
Artikel 3:153
De Nederlandsche Bank kan de levensverzekeraar en de opvanginstelling aanwijzingen geven in het belang van de goede werking van de opvang. De levensverzekeraar en de opvanginstelling volgen de aanwijzingen van de Nederlandsche Bank op. De aanwijzingen hebben geen betrekking op de herverzekeringsvoorwaarden, bedoeld in artikel 3:152, tweede lid, laatste volzin.
1.
Overdracht van de portefeuille van de levensverzekeraar ingevolge het opvangplan vindt slechts plaats nadat de rechtbank Amsterdam op verzoek van de Nederlandsche Bank daartoe een machtiging heeft verleend.
2.
De Nederlandsche Bank kan een verzoek tot het verlenen of tot het intrekken van een machtiging bij de rechtbank indienen zonder tussenkomst van een advocaat.
3.
De rechtbank verleent de machtiging, tenzij de Nederlandsche Bank in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat de portefeuille van de levensverzekeraar nog overlevingskans heeft.
4.
De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van haar verzoek tot machtiging aan de levensverzekeraar.
5.
De rechtbank behandelt het verzoek van de Nederlandsche Bank tot machtiging met de meeste spoed op een niet openbare terechtzitting op de voet van de rechtspleging in burgerlijke zaken, voorzover daarvan bij deze wet niet is afgeweken. De uitspraak wordt niet in het openbaar gedaan.
6.
De rechtbank kan inzage nemen of doen nemen van de zakelijke gegevens en bescheiden van de levensverzekeraar.
7.
De rechtbank geeft geen beschikking dan nadat de levensverzekeraar en de Nederlandsche Bank zijn gehoord althans daartoe behoorlijk zijn opgeroepen.
8.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, terugwerkend tot aan het begin van de dag waarop zij is uitgesproken, niettegenstaande enige daartegen gerichte voorziening.
9.
De rechtbank kan op verzoek van de Nederlandsche Bank de machtiging intrekken.
10.
De Nederlandsche Bank deelt de verlening van de machtiging mede aan de betrokken levensverzekeraar en de opvanginstelling.
11.
Tegen de beschikking staat uitsluitend beroep in cassatie open. Tot het instellen van beroep in cassatie tegen de beschikking van de rechtbank uit hoofde van deze paragraaf is, buiten de Nederlandsche Bank, de levensverzekeraar bevoegd, ongeacht of deze bij de rechtbank is verschenen.
12.
Beroep in cassatie tegen de beschikking wordt ingesteld binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak van de rechtbank. De behandeling heeft in raadkamer plaats en geschiedt met de grootste spoed. De uitspraak wordt niet in het openbaar gedaan.
1.
De levensverzekeraar draagt, ter uitvoering van het opvangplan, aan de opvanginstelling de waarden over die dienen tot dekking van de technische voorzieningen, voorzover deze voorzieningen betrekking hebben op de verplichtingen die worden herverzekerd, onderscheidenlijk worden overgedragen.
2.
De levensverzekeraar draagt niet meer waarden over dan benodigd zijn voor de herverzekering, onderscheidenlijk overdracht, van de portefeuille.
3.
Indien voor de opvang meer waarden benodigd zijn dan de in het eerste lid bedoelde, draagt de levensverzekeraar aan de opvanginstelling tevens aanvullende waarden over tot het benodigde bedrag.
4.
Op de portefeuilleoverdracht door de levensverzekeraar aan de opvanginstelling zijn de artikelen 3:112, 3:117, eerste lid, 3:118, 3:119, 3:120, 3:126 en 3:128 niet van toepassing.
1.
Voor uitvoering van opvang wordt op enig moment ten hoogste € 213.610.176 [Red: voor het jaar 2015: € 269.372.650] ter beschikking gesteld, met dien verstande dat:
a. per opvangsituatie maximaal € 106.805.088 [Red: voor het jaar 2015: € 134.686.325] ter beschikking kan worden gesteld; en
b. het ter beschikking staande bedrag ten aanzien waarvan naar het oordeel van de Nederlandsche Bank bij het in werking stellen van de opvang, gehoord de vertrouwenscommissie, het aanmerkelijke risico bestaat dat het niet wordt terugbetaald, nooit hoger is dan € 106.805.088 [Red: voor het jaar 2015: € 134.686.325] .
2.
De bedragen, bedoeld in het eerste lid, worden jaarlijks door Onze Minister aangepast aan de procentuele ontwikkeling van het totaal van de solvabiliteitskapitaalvereisten van de levensverzekeraars, bedoeld in de artikelen 3:149, eerste lid, en 3:159, zoals die blijkt uit de meest recente jaarlijkse financiële verslaglegging van de Nederlandsche Bank.
3.
De bedragen, bedoeld in het eerste lid, worden in januari van het jaar waarop zij betrekking hebben door Onze Minister in de Staatscourant bekend gemaakt.
4.
Indien als gevolg van toepassing van de opvang voor een daarop volgende toepassing niet meer de maximale bedragen, bedoeld in het eerste lid, ter beschikking staan, bepaalt de Nederlandsche Bank de alsdan maximaal ter beschikking staande bedragen.
5.
De Nederlandsche Bank, gehoord de vertrouwenscommissie, stelt het bedrag vast dat in een voorkomend geval beschikbaar wordt gesteld voor de toepassing van de opvang. De Nederlandsche Bank bepaalt per levensverzekeraar in hoeverre dit bedrag in de vorm van aandelen in de opvanginstelling wordt genomen en in hoeverre dit bedrag in de vorm van een achtergestelde lening aan de opvanginstelling wordt verstrekt. De levensverzekeraars waarop deze paragraaf van toepassing is, nemen de aandelen en verstrekken de achtergestelde lening. Voor dit nemen van de aandelen, het houden ervan en het uitoefenen van de daarmee verbonden zeggenschap is geen verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, aanhef en eerste lid, onderdeel d, vereist. De Nederlandsche Bank bepaalt de voorwaarden van de achtergestelde lening.
6.
De levensverzekeraars waarop deze paragraaf van toepassing is verschaffen het ingevolge het vijfde lid vastgestelde bedrag. De Nederlandsche Bank legt daartoe aan de levensverzekeraars een aanslag op.
7.
Het zesde lid is niet van toepassing op opvanginstellingen en op levensverzekeraars ten aanzien waarvan opvang wordt toegepast of is toegepast en die uit dien hoofde nog verplichtingen hebben.
8.
De Nederlandsche Bank kan een levensverzekeraar ontheffing verlenen van het zesde lid, eerste volzin, indien de bijdrage tot gevolg zal hebben dat het solvabiliteitskapitaalvereiste van die levensverzekeraar niet meer zal voldoen aan artikel 3:57 en de levensverzekeraar niet in staat lijkt te zijn het solvabiliteitskapitaalvereiste binnen een redelijke termijn op de vereiste omvang te brengen.
9.
Ingeval een levensverzekeraar niet voldoet aan zijn verplichtingen, voortvloeiend uit het zesde lid, kan de Nederlandsche Bank een dwangbevel uitvaardigen, dat executoir kan worden verklaard door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam en dan een executoriale titel oplevert, die met de toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door de Nederlandsche Bank ten uitvoer gelegd kan worden.
10.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot opvang op grond van deze paragraaf.
1.
Indien de opvanginstelling de portefeuille overdraagt aan een andere levensverzekeraar, is artikel 3:119, eerste tot en met vierde lid, eerste volzin, niet van toepassing.
2.
Indien de Nederlandsche Bank geen bedenkingen heeft tegen de overdracht, verleent zij aan de opvanginstelling instemming met de overdracht.
1.
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
2.
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.
3.
Indien na beëindiging van de toepassing van de opvang, waarbij een portefeuilleoverdracht heeft plaatsgevonden, bij de opvanginstelling een batig saldo resteert, keert de opvanginstelling dit uit aan de levensverzekeraar ten behoeve waarvan de opvang is toegepast.
4.
De opvanginstelling trekt na beëindiging van de toepassing van de opvang in elk geval de aandelen in die niet het minimumkapitaal, bedoeld in artikel 67, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigen. De aandeelhouders werken hieraan mee.
Artikel 3:158a
Paragraaf 3.5.4.1 is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is, die vanuit in Nederland gelegen bijkantoren het bedrijf van levensverzekeraar uitoefenen, voorzover het betreft overeenkomsten uit directe verzekering gesloten vanuit een bijkantoor in Nederland, tenzij met betrekking tot het bijkantoor een ontheffing is verleend in de zin van artikel 3:60.
Artikel 3:159
Paragraaf 3.5.4.1. is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat, die vanuit in Nederland gelegen bijkantoren het bedrijf van levensverzekeraar uitoefenen, voor zover het betreft overeenkomsten uit directe verzekering gesloten vanuit een bijkantoor in Nederland.
Artikel 3:159a
In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
aandeel: effect als bedoeld in onderdeel a van de definitie van effect in artikel 1:1;
groep: het geheel van een moederonderneming, haar dochterondernemingen, andere ondernemingen waarin de moederonderneming of een of meer van haar dochterondernemingen een deelneming heeft, alsmede ondernemingen die met een van de eerdergenoemde ondernemingen zijn verbonden door een centrale leiding die bestaat krachtens een met deze ondernemingen gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van een of meer van deze ondernemingen, dan wel door het feit dat de bestuurs-, leidinggevende, of toezichthoudende organen van deze ondernemingen gedurende het boekjaar en tot de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening in meerderheid bestaan uit dezelfde personen;
overbruggingsinstelling: rechtspersoon die is opgericht door of vanwege de Staat der Nederlanden of de Nederlandsche Bank met als doel op te treden als overnemer totdat een andere persoon, niet zijnde een rechtspersoon die is opgericht door of vanwege de Staat der Nederlanden of de Nederlandsche Bank, activa of passiva, of door de probleeminstelling uitgegeven aandelen overneemt;
overdrager: degene die door de rechtbank op grond van artikel 3:159z, eerste lid, als zodanig is benoemd;
overnemer: degene die activa of passiva, of door de probleeminstelling uitgegeven aandelen overneemt, degene die bereid is zulks te doen en degene die onderzoekt of hij daartoe bereid is;
probleeminstelling: een verzekeraar ten aanzien waarvan de Nederlandsche Bank van oordeel is dat de situatie, bedoeld in artikel 3:159c, eerste lid, zich voordoet.
Artikel 3:159b
Deze afdeling is van toepassing op een verzekeraar met zetel in Nederland of een moedermaatschappij met zetel in Nederland van een verzekeraar met zetel in Nederland, ongeacht het recht dat van toepassing is.
1.
Indien de Nederlandsche Bank oordeelt dat er ten aanzien van een verzekeraar die een vergunning als bedoeld in artikel 2:26a, 2:27, 2:48 of 2:54a heeft tekenen van een gevaarlijke ontwikkeling zijn met betrekking tot het eigen vermogen, de solvabiliteit of de technische voorzieningen en redelijkerwijs is te voorzien dat die ontwikkeling niet voldoende of niet tijdig ten goede zal keren, kan zij een overdrachtsplan voorbereiden.
2.
De Nederlandsche Bank kan een overdrachtsplan voorbereiden met betrekking tot een moedermaatschappij van een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, indien zich ten aanzien van die verzekeraar een situatie als bedoeld in het eerste lid voordoet en de Nederlandsche Bank oordeelt dat:
a. er ten aanzien van de moedermaatschappij tekenen zijn van een gevaarlijke ontwikkeling met betrekking tot het eigen vermogen, de solvabiliteit of de liquiditeit, en redelijkerwijs is te voorzien dat die ontwikkeling niet voldoende of niet tijdig ten goede zal keren, of dat de situatie waarin de verzekeraar verkeert, een bedreiging vormt voor de groep waartoe deze behoort; en
b. voor de afwikkeling van de verzekeraar of de groep waartoe de verzekeraar behoort een overdracht van activa of passiva van de moedermaatschappij of door de moedermaatschappij uitgegeven aandelen nodig is.
3.
Het overdrachtsplan kan betrekking hebben op activa of passiva of de uitgegeven aandelen.
4.
De omstandigheid dat de Nederlandsche Bank de vergunning van een verzekeraar heeft ingetrokken, staat niet eraan in de weg dat ten aanzien van die verzekeraar toepassing wordt gegeven aan deze afdeling.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het overdrachtsplan en de voorbereiding daarvan.
1.
Indien de Nederlandsche Bank een overdrachtsplan voorbereidt, kan zij dat mededelen aan de probleeminstelling.
2.
Nadat de Nederlandsche Bank de mededeling, bedoeld in het eerste lid, heeft gedaan, kan zij:
a. de probleeminstelling verplichten gegevens of inlichtingen te verschaffen aan:
1°. een door de Nederlandsche Bank met name genoemde overnemer en deskundigen die de overnemer bijstaan;
2°. ingeval de Nederlandsche Bank voornemens is een of meer personen voor te dragen voor de benoeming van overdrager, bewindvoerder of curator, die met name genoemde persoon of personen; en
3°. door de Nederlandsche Bank met name genoemde deskundigen die de Nederlandsche Bank bijstaan bij de voorbereiding van het overdrachtsplan; en
b. de probleeminstelling verplichten toe te staan dat de in onderdeel a bedoelde persoon of personen elke plaats met uitzondering van een woning van de probleeminstelling betreden; en
c. een persoon benoemen als curator als bedoeld in artikel 1:76, ook indien een situatie als bedoeld in het tweede of vierde lid van dat artikel zich niet voordoet.
Op de personen, bedoeld in onderdeel a, zijn de artikelen 5:15 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
3.
De personen, bedoeld in het tweede lid, maken van gegevens of inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, gebruik en betreden een plaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, slechts voor zover dat redelijkerwijs in verband met het overdrachtsplan nodig is.
4.
Artikel 1:89 is van overeenkomstige toepassing op personen die op grond van het tweede lid vertrouwelijke gegevens of inlichtingen hebben verkregen.
5.
Onverminderd het eerste en tweede lid, is het een ieder verboden aan de voorbereiding van het overdrachtsplan bekendheid te geven.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het derde, vierde en vijfde lid.
7.
De probleeminstelling en een onderneming die tot de groep behoort waartoe ook de probleeminstelling behoort alsmede de personen, bedoeld in het tweede lid, zijn uitgezonderd van bij of krachtens de wet geldende verplichtingen tot openbaarmaking van gegevens of inlichtingen tot het moment waarop het overdrachtsplan is goedgekeurd.
8.
De bevoegdheden van de Nederlandsche Bank, bedoeld in het tweede lid, en de verplichtingen van de probleeminstelling, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdelen a en b, en de benoeming van de curator, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, vervallen twee maanden nadat de Nederlandsche Bank de mededeling, bedoeld in het eerste lid, heeft gedaan tenzij de Nederlandsche Bank aan de probleeminstelling opnieuw mededeelt dat zij een overdrachtsplan voorbereidt, of zoveel eerder als de rechtbank de overdrachtsregeling, de noodregeling of het faillissement heeft uitgesproken.
9.
Indien, na een mededeling als bedoeld in het eerste lid, op grond van artikel 1 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht geen beroep heeft opengestaan tegen een besluit op grond van artikel 1:75, eerste en tweede lid, 1:76, eerste en derde lid, of 3:159d, tweede lid, en de mogelijkheid van beroep tegen die besluiten op grond van artikel 1 van genoemde bijlage herleeft, vangt in afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aan met ingang van de dag waarop de mogelijkheid van beroep herleeft.
10.
Indien de Nederlandsche Bank een overdrachtsplan voorbereidt, stelt zij de Autoriteit Financiële Markten en de Autoriteit Consument en Markt daarvan in kennis.
11.
Onverminderd artikel 1:89, eerste lid, verstrekt de Nederlandsche Bank eigener beweging of desgevraagd vertrouwelijke gegevens of inlichtingen aan Onze Minister, indien dit met het oog op de toepassing van artikel 3:159u, tweede lid, noodzakelijk is. Artikel 1:42, vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Na de mededeling, bedoeld in artikel 3:159d, eerste lid:
a. verlenen de probleeminstelling en de organen en de vertegenwoordigers van de probleeminstelling medewerking aan de voorbereiding van het overdrachtsplan;
b. is voor schade ten gevolge van gedragingen die in strijd zijn met onderdeel a, elke persoon die deel uitmaakt van het orgaan van de probleeminstelling dat in strijd met onderdeel a handelde, en de vertegenwoordiger die in strijd met onderdeel a handelde, hoofdelijk aansprakelijk tegenover de probleeminstelling, tenzij deze gedragingen niet aan hem zijn te verwijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.
2.
De artikelen 5:15 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien de Nederlandsche Bank van oordeel is dat de organen of vertegenwoordigers van de probleeminstelling onvoldoende medewerken aan de voorbereiding van het overdrachtsplan, kan de Nederlandsche Bank, indien zij een curator als bedoeld in artikel 1:76 benoemt of heeft benoemd, besluiten dat de curator de probleeminstelling kan verplichten tot het verrichten of nalaten van door de curator te bepalen handelingen.
2.
Na de mededeling, bedoeld in artikel 3:159d, eerste lid:
a. verrichten de organen of vertegenwoordigers van de probleeminstelling onderscheidenlijk laten de organen of vertegenwoordigers van de probleeminstelling na de door de curator bepaalde handelingen;
b. is voor schade ten gevolge van het niet voldoen aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid of artikel 3:159d, tweede lid, elke persoon die deel uitmaakt van het orgaan van de probleeminstelling dat in strijd met onderdeel a handelde en de vertegenwoordiger die in strijd met onderdeel a handelde, hoofdelijk aansprakelijk tegenover de probleeminstelling, tenzij deze gedragingen niet aan hem zijn te verwijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden;
c. kan de Nederlandsche Bank besluiten dat de curator niet langer de probleeminstelling kan verplichten tot het verrichten of nalaten van door de curator te bepalen handelingen; en
d. zijn handelingen die de curator verplicht heeft na te laten en toch door de organen of vertegenwoordigers van de probleeminstelling zijn verricht, voor zover deze rechtshandelingen zijn, vernietigbaar indien de wederpartij wist of behoorde te weten dat de curator verplicht heeft deze na te laten.
3.
De artikelen 5:15 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:159g
Gedingen op de voet van rechtspleging in burgerlijke zaken die betrekking hebben op handelingen in het kader van de voorbereiding van het overdrachtsplan, verricht na de mededeling, bedoeld in artikel 3:159d, eerste lid, worden behandeld op een niet openbare terechtzitting.
1.
In het overdrachtsplan wordt opgenomen:
a. de activa of passiva waarop het overdrachtsplan betrekking heeft;
b. de met name genoemde overnemer; en
c. de prijs die de overnemer bereid is te betalen en op grond waarvan deze prijs wordt geacht een redelijke prijs te zijn dan wel de wijze waarop de prijs die de overnemer bereid is te betalen wordt vastgesteld, en op grond waarvan deze methode wordt geacht een redelijke methode te zijn.
2.
Onverminderd artikel 3:267f worden door de goedkeuring van het overdrachtsplan niet aangetast de bevoegdheden die voortvloeien uit een verrekenbeding in een overeenkomst met betrekking tot financiële instrumenten, noch worden daardoor aangetast nevenrechten, gevestigde rechten tot zekerheid op aan de probleeminstelling of een derde toebehorende activa, andere rechten tot zekerheid en voorrechten op die activa die in verband met een overeenkomst of een daarmee verbonden overeenkomst konden worden uitgeoefend voorafgaand aan de goedkeuring van het overdrachtsplan.
3.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder verrekenbeding verstaan: een beding op grond waarvan bij het voldoen aan tussen partijen overeengekomen voorwaarden:
a. de verplichtingen van partijen onmiddellijk opeisbaar worden, alsmede omgezet in een verplichting tot het betalen van een bedrag dat hun geschatte actuele waarde vertegenwoordigt, dan wel de verplichtingen vervallen en worden vervangen door een verplichting tot het betalen van het voornoemde bedrag; of
b. de verplichtingen van partijen worden verrekend en alleen het saldo is verschuldigd.
4.
In een overdrachtsplan dat strekt tot overdracht van rechten en verplichtingen uit of krachtens verzekering, kan worden voorzien in wijziging van de verzekering, met inbegrip van verkorting van de duur en het tijdstip waarop de wijziging ingaat. Artikel 3:195, zesde en zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
5.
In een overdrachtsplan kan erin worden voorzien dat de activa of passiva overgaan met uitsluiting van enig met de activa of passiva samenhangend recht op schadevergoeding.
1.
De rechtbank vermeldt op een beschikking waarbij het overdrachtsplan wordt goedgekeurd het tijdstip waarop de beschikking is gegeven tot op de minuut nauwkeurig.
2.
De in het overdrachtsplan genoemde activa of passiva gaan over door de goedkeuring van het overdrachtsplan op het tijdstip waarop de beschikking is gegeven, tenzij anders is bepaald in het overdrachtsplan.
3.
Indien de rechtbank het overdrachtsplan goedkeurt, stelt de griffier van de rechtbank de Nederlandsche Bank daarvan terstond in kennis. De Nederlandsche Bank doet van de goedkeuring onverwijld mededeling in de Staatscourant.
4.
Indien de overgang van activa of passiva betrekking heeft op vorderingen of overeenkomsten waaruit schulden voortvloeien, geeft de overnemer kennis van de overgang aan de betreffende schuldenaren onderscheidenlijk schuldeisers.
5.
Degene die een vordering waarop de overgang betrekking heeft voldoet aan de probleeminstelling na het in het eerste lid genoemde tijdstip doch voor de mededeling in de Staatscourant, bedoeld in het derde lid, heeft bevrijdend voldaan zolang zijn bekendheid met de goedkeuring van het overdrachtsplan niet wordt bewezen.
Artikel 3:159q
Het overdrachtsplan met betrekking tot door de probleeminstelling uitgegeven aandelen kan zo nodig afwijken van wettelijke voorschriften of statutaire bepalingen, met uitzondering van de bij of krachtens deze afdeling gestelde regels.
Artikel 3:159r
In het overdrachtsplan met betrekking tot door de probleeminstelling uitgegeven aandelen wordt in ieder geval opgenomen:
a. de door de probleeminstelling uitgegeven aandelen waarop het overdrachtsplan betrekking heeft;
b. de met name genoemde overnemer;
c. de prijs die de overnemer bereid is te betalen en op grond waarvan deze prijs wordt geacht een redelijke prijs te zijn, dan wel de wijze waarop de prijs die de overnemer bereid is te betalen wordt vastgesteld, en op grond waarvan deze methode wordt geacht een redelijke methode te zijn;
d. of er aandeelhouders zijn die meer dan 5% van de door de probleeminstelling uitgegeven aandelen hebben, en zo ja, wie dat zijn; en
e. of de overdracht afwijkt van wettelijke voorschriften of statutaire bepalingen, en zo ja, van welke wettelijke voorschriften en statutaire bepalingen en op welke wijze.
1.
De in het overdrachtsplan genoemde aandelen gaan, tenzij anders is bepaald in het overdrachtsplan, over op de overnemer op het tijdstip van de goedkeuring van het overdrachtsplan door de rechtbank.
2.
De toestemming of medewerking van de aandeelhouders of houders van certificaten met betrekking tot die aandelen is niet vereist.
3.
De Nederlandsche Bank doet van de goedkeuring onverwijld mededeling in de Staatscourant.
1.
De Staat der Nederlanden kan niet de overnemer zijn.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de oprichting en beëindiging, de taak, de financiering, de inrichting, het bestuur en de werkwijze van een overbruggingsinstelling of van een rechtspersoon die tot taak heeft de eigendom in een overbruggingsinstelling te houden.
3.
De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien binnen die termijn een der kamers besluit niet in te stemmen met het ontwerp, kan geen voordracht worden gedaan en kan een nieuw ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal worden overgelegd.
4.
De Nederlandsche Bank kan een overbruggingsinstelling of rechtspersoon als bedoeld in het tweede lid een aanwijzing geven met betrekking tot de taakuitoefening.
1.
De overbruggingsinstelling beschikt, voor zover nodig voor de uitoefening van haar werkzaamheden, van rechtswege over een vergunning als bedoeld in artikel 2:26a, eerste lid, 2:27, eerste lid, of 2:48, eerste lid.
2.
De Nederlandsche Bank kan tijdelijk ontheffing verlenen van een of meer van de vereisten, bedoeld in artikel 2:26b, eerste lid, 2:31, eerste lid, of 2:49, eerste lid, met het oog op:
a. het voorkomen van significante nadelige gevolgen voor de stabiliteit van het financiële stelsel;
b. het vermijden van een beroep op publieke middelen; of
c. het beschermen van de rechten van degenen die als verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen betrokken zijn bij verzekeringen.
3.
de rechtspersoon, bedoeld in artikel 3:195t, tweede lid, beschikt, voor zover nodig voor de uitoefening van zijn taak, van rechtswege over een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid.
1.
De Nederlandsche Bank kan een door haar voorbereid overdrachtsplan aan de rechtbank Amsterdam overleggen met het verzoek het overdrachtsplan goed te keuren en de overdrachtsregeling uit te spreken.
2.
Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt, indien het overdrachtsplan waarop het betrekking heeft strekt tot overdracht van door de probleeminstelling uitgegeven aandelen, gedaan in overeenstemming met Onze Minister.
Artikel 3:159v
De rechtbank behandelt het verzoek van de Nederlandsche Bank tot het goedkeuren van het overdrachtsplan en het uitspreken van de overdrachtsregeling met de meeste spoed op een niet openbare terechtzitting op de voet van de rechtspleging in burgerlijke zaken, voor zover daarvan bij deze wet niet is afgeweken.
1.
Aandeelhouders worden niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. In uitzondering op de eerste volzin stelt de rechtbank een aandeelhouder die meer dan 5% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigt in de gelegenheid te worden gehoord, op voorwaarde dat belangen van geheimhouding of spoed zich daartegen niet verzetten.
2.
Indien een aandeelhouder als bedoeld in het eerste lid, wordt gehoord, kan hij zich verweren tegen het oordeel van de Nederlandsche Bank dat zich een situatie als bedoeld in artikel 3:159c, eerste of tweede lid, voordoet en tegen de in het overdrachtsplan opgenomen prijs of wijze waarop de prijs die de overnemer bereid is te betalen wordt vastgesteld. Artikel 1:89 is van overeenkomstige toepassing op die aandeelhouder.
1.
De probleeminstelling kan, na in de gelegenheid te zijn gesteld te worden gehoord, zich verweren tegen:
a. beslissingen als bedoeld in artikel 3:159d, tweede lid;
b. een beslissing als bedoeld in artikel 3:159f, eerste lid;
c. beslissingen als bedoeld in de artikelen 1:75 en 1:76 die zijn genomen nadat de Nederlandsche Bank een mededeling als bedoeld in artikel 3:159d, eerste lid, heeft gedaan;
d. het oordeel van de Nederlandsche Bank dat zich een situatie als bedoeld in artikel 3:159c, eerste of tweede lid, voordoet;
e. in geval van een verzoek om goedkeuring van het overdrachtsplan met betrekking tot activa of passiva of aandelen, tegen de in het overdrachtsplan opgenomen prijs dan wel de wijze waarop de prijs die de overnemer bereid is te betalen wordt vastgesteld.
2.
Ingeval de probleeminstelling zich heeft verweerd tegen een beslissing of oordeel als bedoeld in het eerste lid, verklaart de rechtbank dat verweer uitsluitend dan gegrond, indien de Nederlandsche Bank in redelijkheid niet tot die beslissing of dat oordeel heeft kunnen komen.
1.
De rechtbank spreekt de overdrachtsregeling uit indien zij het overdrachtsplan goedkeurt, en indien summierlijk blijkt dat zich een situatie als bedoeld in artikel 3:159c, eerste of tweede lid, voordoet.
2.
Onverminderd artikel 3:159x, tweede lid, keurt de rechtbank het overdrachtsplan goed tenzij niet is voldaan aan artikel 3:159o of 3:159r of tenzij de in het overdrachtsplan genoemde prijs of wijze waarop de prijs die de overnemer bereid is te betalen wordt vastgesteld, gegeven de omstandigheden van het geval, niet een redelijke prijs of wijze is. Bij het vaststellen of de prijs of wijze redelijk is wordt uitgegaan van het te verwachten toekomstperspectief van de probleeminstelling in de situatie dat het overdrachtsplan niet wordt goedgekeurd en de overdrachtsregeling niet wordt uitgesproken. Het afwijken in het overdrachtsplan van wettelijke voorschriften of statutaire bepalingen is geen grond voor het niet goedkeuren van het overdrachtsplan.
3.
Onverminderd artikel 3:159x, tweede lid, keurt de rechtbank het overdrachtsplan met betrekking tot activa of passiva goed, tenzij schuldeisers daardoor zouden worden benadeeld.
4.
De rechtbank kan ambtshalve aan de goedkeuring voorwaarden verbinden met betrekking tot de voldoening van de prijs.
1.
Bij het uitspreken van de overdrachtsregeling benoemt de rechtbank een of meer overdragers. De Nederlandsche Bank kan voor de benoeming van de overdrager of overdragers voordrachten doen.
2.
Indien het verzoek wordt toegewezen, wordt de beschikking op een openbare terechtzitting uitgesproken en wordt een uittreksel ervan onverwijld door de overdrager bekendgemaakt in de Staatscourant, het Publicatieblad van de Europese Unie, alsmede in ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen Nederlandse dagbladen en ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen landelijke dagbladen van iedere lidstaat waar een bijkantoor van de probleeminstelling is gelegen of waarnaar zij diensten verricht. De uittreksels vermelden naam en zetel van de probleeminstelling, de woonplaats of het kantoor van de overdrager, de naam en de zetel van de overnemer, alsmede de datum van de beschikking. De publicatie in de landelijke dagbladen geschiedt in de officiële taal of talen van de betrokken lidstaat. In de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en de landelijke dagbladen van iedere lidstaat waar de probleeminstelling een bijkantoor heeft of waarnaar zij diensten verricht wordt daarenboven vermeld dat op de overdrachtsregeling, behoudens uitzonderingen, Nederlands recht van toepassing is, de rechtsgrondslag, dat de Nederlandsche Bank de bevoegde toezichthouder is, alsmede de uiterste datum waarop tegen de beschikking beroep in cassatie kan worden ingesteld met vermelding van het volledige adres van de Hoge Raad en het onderwerp van de beschikking.
3.
Indien het verzoek wordt toegewezen, stelt de griffier van de rechtbank de Nederlandsche Bank daarvan terstond in kennis. De Nederlandsche Bank stelt de Autoriteit Financiële Markten onmiddellijk in kennis van de toewijzing van het verzoek.
4.
Indien de goedkeuring een overdrachtsplan betreft met betrekking tot door de probleeminstelling uitgegeven aandelen die zijn toegelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt of een in Nederland geëxploiteerde multilaterale handelsfaciliteit, en de Autoriteit Financiële Markten een inkennisstelling als bedoeld in het derde lid, tweede volzin, daarvan ontvangt, verplicht zij door middel van een aanwijzing de betrokken marktexploitant of de in artikel 4:4b bedoelde beleggingsonderneming om de handel in die aandelen, alsmede de handel in daaraan gerelateerde financiële instrumenten, op te schorten of te onderbreken en de handel in die aandelen of in certificaten van die aandelen tot een door de Autoriteit Financiële Markten nader te bepalen tijdstip niet meer te hervatten.
5.
Voor de toepassing van het vierde lid worden met aandelen die zijn toegelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt of een in Nederland geëxploiteerde multilaterale handelsfaciliteit gelijkgesteld aandelen ten aanzien waarvan in Nederland systematische interne afhandeling plaatsvindt.
6.
Een door de rechtbank gegeven beschikking als bedoeld in dit artikel, is uitvoerbaar bij voorraad.
1.
Tegen een beschikking als bedoeld in artikel 3:159ij, eerste lid, heeft, indien het verzoek om het uitspreken van de overdrachtsregeling geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, of aan de goedkeuring voorwaarden als bedoeld in artikel 3:159ij, vierde lid, zijn verbonden, de Nederlandsche Bank het recht van hoger beroep gedurende acht dagen na de dag van de afwijzing. Artikel 3:159v is van overeenkomstige toepassing.
2.
Tegen een beschikking als bedoeld in artikel 3:159ij, eerste lid, staat geen hoger beroep open indien het verzoek om het uitspreken van de overdrachtsregeling wordt toegewezen.
3.
Een aandeelhouder, met uitzondering van de aandeelhouder die ingevolge artikel 3:159w, eerste lid, tweede volzin, door de rechtbank in staat is gesteld te worden gehoord, heeft het recht van verzet tegen een beschikking als bedoeld in artikel 3:159ij, eerste lid, gedurende acht dagen na de dag van de goedkeuring indien het overdrachtsplan wordt goedgekeurd.
4.
Indien een aandeelhouder als bedoeld in het derde lid, in verzet komt, kunnen de aandeelhouder en de probleeminstelling die door de rechtbank in staat zijn gesteld te worden gehoord, zich voegen.
5.
Het verzet kan zich niet richten tegen de prijs die de overnemer bereid is te betalen of de wijze waarop de prijs die de overnemer bereid is te betalen, wordt vastgesteld.
6.
Indien de rechtbank het verzet gegrond verklaart, leidt dit niet tot vernietiging van de overdrachtsregeling indien de ongedaanmaking van de overdrachtsregeling onevenredig ernstige gevolgen zou hebben.
1.
Een aandeelhouder kan, indien hij van mening is dat de door de overnemer te betalen prijs geen volledige vergoeding vormt voor de schade die hij rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn aandeel lijdt, de ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam verzoeken een aanvullende schadeloosstelling vast te stellen.
2.
Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan worden ingediend gedurende zes weken na de dag waarop de beschikking tot het uitspreken van de overdrachtsregeling in kracht van gewijsde is gegaan, dan wel, indien de overnameprijs op dat moment nog niet vaststaat, gedurende zes weken na de dag waarop de overnameprijs op de in het overdrachtsplan bepaalde wijze is komen vast te staan. De ondernemingskamer behandelt het verzoek op de voet van de rechtspleging in burgerlijke zaken.
3.
Indien de ondernemingskamer aannemelijk acht dat de door de overnemer te betalen prijs geen volledige vergoeding vormt van de door de aandeelhouder geleden schade, stelt zij een aanvullende schadeloosstelling vast. De artikelen 6:8, tweede lid, en 6:9 zijn van overeenkomstige toepassing.
4.
De Staat der Nederlanden stelt uiterlijk vier weken nadat de beschikking tot vaststelling van de aanvullende schadeloosstelling in kracht van gewijsde is gegaan, het bedrag van de schadeloosstelling betaalbaar. De artikelen 6:12, tweede, derde en vijfde lid, en 6:13 zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Door de beschikking, bedoeld in artikel 3:159ij, eerste lid, verliest de probleeminstelling van rechtswege de beschikking en het beheer over dat deel van haar vermogen dat in het overdrachtsplan als over te dragen is opgenomen, te rekenen van de dag waarop de beschikking is gegeven, die dag daaronder begrepen.
2.
In afwijking van het eerste lid werkt de beschikking niet terug ten aanzien van een door de probleeminstelling, indien deze een instelling is als bedoeld in artikel 212a, onder a, van de Faillissementswet:
a. gegeven overboekingsopdracht, opdracht tot verrekening of enige uit een dergelijke opdracht voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om de opdracht volledig in een systeem als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, van de Faillissementswet uit te voeren, of rechten en verplichtingen die voor een deelnemer ingevolge of in verband met zijn deelname aan een systeem als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, van die wet, zijn ontstaan; en
b. gesloten financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten of een overdracht of vestiging van een pandrecht of een opdracht tot verrekening op grond daarvan, ingeval deze opdracht of financiëlezekerheidsovereenkomst is gegeven onderscheidenlijk gesloten voor het tijdstip waarop de rechtbank de beschikking heeft gegeven.
3.
Het eerste lid kan niet aan derden worden tegengeworpen ten aanzien van een door een probleeminstelling die een instelling is als bedoeld in artikel 212a, onder a, van de Faillissementswet gegeven overboekingsopdracht, opdracht tot verrekening of enige uit een dergelijke opdracht voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om de opdracht volledig uit te voeren, ingeval de opdracht is gegeven na het tijdstip waarop de rechtbank een beschikking als bedoeld in artikel 3:159ij, eerste lid, heeft gegeven, indien de opdracht in een systeem als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, van de Faillissementswet, wordt uitgevoerd op de dag waarop de beschikking is gegeven en de centrale tegenpartij, de afwikkelende instantie of het verrekeningsinstituut als bedoeld in artikel 212a, onderdelen c, d en e, van de Faillissementswet kan aantonen dat deze ten tijde van de uitvoering van de opdracht de door de rechtbank gegeven beschikking niet kende of behoorde te kennen en kan evenmin aan derden worden tegengeworpen ten aanzien van een door de probleeminstelling gesloten financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten, een overdracht of vestiging van een pandrecht op grond daarvan, alsmede elke rechtshandeling op grond van een financiëlezekerheidsovereenkomst vanwege verbintenissen van de probleeminstelling die na het tijdstip waarop de rechtbank een beschikking als bedoeld in artikel 3:159ij, eerste lid, heeft gegeven zijn ontstaan, mits de betreffende rechtshandeling plaatsvindt op de dag waarop de beschikking is gegeven en de wederpartij kan aantonen dat deze ten tijde van de rechtshandeling de door de rechtbank gegeven beschikking niet kende of behoorde te kennen.
4.
Het tweede en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op goederenrechtelijke zekerheidsrechten die door een probleeminstelling in verband met deelname aan een systeem als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, van de Faillissementswet, zijn gevestigd ten behoeve van een centrale bank als bedoeld in artikel 212a, onderdeel h, van de Faillissementswet of ten behoeve van een financiële onderneming die deelneemt aan het systeem alsmede in geval van een overdrachtsregeling ten aanzien van een systeemexploitant van een interoperabel systeem die geen deelnemer is.
1.
De overdrager is belast met de overdracht van de in het overdrachtsplan genoemde activa of passiva en aandelen, die niet reeds zijn overgegaan door goedkeuring van het overdrachtsplan en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden.
2.
De overdrager is bij uitsluiting bevoegd alle handelingen te verrichten in verband met het overdrachtsplan.
3.
De bestuurders en commissarissen van de probleeminstelling en haar vertegenwoordigers verlenen alle door de overdrager gevraagde medewerking.
4.
De overdrager voert het overdrachtsplan uit zo spoedig mogelijk nadat de rechtbank het heeft goedgekeurd.
5.
Zijn er twee of meer overdragers, dan kan ieder van hen alle werkzaamheden verrichten, tenzij anders is bepaald. Bij verschil van mening tussen de overdragers beslist op verzoek van een hunner de rechtbank Amsterdam.
6.
De overdrachtsregeling houdt van rechtswege op van kracht te zijn doordat de probleeminstelling in staat van faillissement wordt verklaard of ten aanzien van de probleeminstelling de noodregeling wordt uitgesproken doordat de rechtbank op verzoek van de overdrager of de Nederlandsche Bank de overdrachtsregeling beëindigt, of doordat de Nederlandsche Bank vaststelt dat het overdrachtsplan en de daarmee samenhangende werkzaamheden zijn uitgevoerd.
7.
De Nederlandsche Bank doet van de beëindiging door de rechtbank of de vaststelling door de Nederlandsche Bank dat het overdrachtsplan en de daarmee samenhangende werkzaamheden zijn uitgevoerd onverwijld mededeling in de Staatscourant.
8.
De benoeming van de overdrager eindigt van rechtswege doordat de overdrachtsregeling ophoudt van kracht te zijn.
9.
De kosten in verband met de uitvoering van het overdrachtsplan, waaronder het salaris van de overdrager, komen voor rekening van de probleeminstelling, tenzij in het overdrachtsplan anders is bepaald.
1.
De overdrager houdt bij een financiële onderneming die ingevolge deze wet in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen een rekening aan op zijn naam met vermelding van zijn hoedanigheid, die uitsluitend bestemd is voor gelden, die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig onder zich neemt, tenzij in het overdrachtsplan anders is bepaald en tenzij de rechtbank ingevolge artikel 3:159ij, vierde lid, andersluidende voorwaarden aan de goedkeuring heeft verbonden.
2.
De overnemer voldoet de prijs, bedoeld in artikel 3:159i, eerste lid, onderdeel c, 3:159o, onderdeel c, en 3:159r, onderdeel c, door overmaking op de rekening, bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk nadat de rechtbank de overdrachtsregeling heeft uitgesproken, tenzij in het overdrachtsplan anders is bepaald en tenzij de rechtbank ingevolge artikel 3:159ij, vierde lid, andersluidende voorwaarden aan de goedkeuring heeft verbonden.
1.
De overdracht van aandelen kan afwijken van wettelijke voorschriften of statutaire bepalingen, voor zover dit in het overdrachtsplan is bepaald.
2.
De overdrager maakt de goedkeuring van het overdrachtsplan en de in het overdrachtsplan opgenomen prijs of wijze waarop de prijs die de overnemer bereid is te betalen wordt vastgesteld zo spoedig mogelijk nadat de rechtbank de overdrachtsregeling heeft uitgesproken, bekend aan de rechthebbenden. In daarvoor in aanmerking komende gevallen geschiedt de bekendmaking overeenkomstig artikel 5:25m, eerste en tweede lid.
3.
Een in het overdrachtsplan genoemd door de probleeminstelling uitgegeven aandeel gaat onbezwaard over op de overnemer. Overgang van door de probleeminstelling uitgegeven aandelen doet de rechten op nieuw uit te geven aandelen vervallen.
4.
De op een overgegaan door de probleeminstelling uitgegeven aandeel rustende rechten van pand of vruchtgebruik en de aan de overnemer bekende beslagen op dat aandeel gaan op het tijdstip van de overgang over op het recht op de prijs met betrekking tot dat aandeel.
5.
Indien een aandeel overgaat dan wel wordt overgedragen waarvoor met medewerking van de probleeminstelling een certificaat of een daarmee vergelijkbaar financieel instrument is uitgegeven, komt het recht op de prijs toe aan de houder van dat certificaat of dat financiële instrument en vervalt het certificaat, onderscheidenlijk het financiële instrument.
1.
De Nederlandsche Bank kan, nadat zij de overdrager in staat heeft gesteld te worden gehoord, de rechtbank Amsterdam verzoeken om goed te keuren dat een reeds goedgekeurd overdrachtsplan wordt aangepast op een in het verzoek bepaalde wijze.
2.
Ingeval de rechtbank de aanpassing niet goedkeurt, wijst zij het verzoek om aanpassing van het overdrachtsplan af en blijft het overdrachtsplan ongewijzigd in stand.
3.
De artikelen 3:159c, derde lid, 3:159d tot en met 3:159s, 3:159t, tweede lid, 3:159v tot en met 3:159z, met uitzondering van artikel 3:159ij, eerste lid, 3:159ae en 3:159af zijn van overeenkomstige toepassing op de aanpassing van het overdrachtsplan.
Artikel 3:159ah
De artikelen 3:159a tot en met 3:159ag zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is, met dien verstande dat:
a. een overgang van activa of passiva uitsluitend mogelijk is ten aanzien van activa of passiva die zich in Nederland bevinden of die door Nederlands recht worden beheerst; en
b. het overdrachtsplan geen betrekking kan hebben op door de verzekeraar uitgegeven aandelen.
Artikel 3:159ai
De artikelen 3:159a tot en met 3:159ag zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat, met dien verstande dat:
a. een overgang van activa of passiva uitsluitend mogelijk is ten aanzien van activa of passiva die zich in Nederland bevinden of die door Nederlands recht worden beheerst; en
b. het overdrachtsplan geen betrekking kan hebben op door de verzekeraar uitgegeven aandelen.
Artikel 3:159ak
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder «verzekeraar» mede verstaan «entiteit voor risico-acceptatie» en onder «verzekering» mede «risico-acceptatie».
1.
Indien de Nederlandsche Bank oordeelt dat er ten aanzien van een bank of verzekeraar met zetel in Nederland die een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning heeft, tekenen van een gevaarlijke ontwikkeling zijn met betrekking tot het eigen vermogen, de solvabiliteit dan wel de liquiditeit of de technische voorzieningen en redelijkerwijs is te voorzien dat die ontwikkeling niet voldoende of niet tijdig ten goede zal keren, kan zij de rechtbank Amsterdam verzoeken ten aanzien van die bank of verzekeraar de noodregeling uit te spreken. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op een bank of verzekeraar waarvan de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank de vergunning heeft ingetrokken.
2.
Ingeval het belang van de gezamenlijke schuldeisers bij de afwikkeling van een bank of verzekeraar met zetel in Nederland die niet een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning heeft een bijzondere voorziening behoeft, kan de Nederlandsche Bank de rechtbank Amsterdam verzoeken ten aanzien van die bank of verzekeraar de noodregeling uit te spreken.
Artikel 3:161
De Nederlandsche Bank kan bij haar verzoek als bedoeld in artikel 3:160, eerste lid, een overdrachtsplan als bedoeld in artikel 3:159c, derde lid, onderdelen a en b, overleggen, met het verzoek het overdrachtsplan goed te keuren.
Artikel 3:162
De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van het verzoekschrift aan de bank of verzekeraar en geeft kennis van de inhoud van het verzoekschrift aan de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waar een bijkantoor van de bank of verzekeraar is gelegen of waarnaar zij of hij diensten verricht vanuit haar of zijn vestigingen in een lidstaat.
Artikel 3:162a
De rechtbank behandelt het verzoek van de Nederlandsche Bank tot het uitspreken van de noodregeling met de meeste spoed op een niet openbare terechtzitting op de voet van de rechtspleging in burgerlijke zaken, voorzover daarvan bij deze wet niet is afgeweken.
1.
De bank of verzekeraar kan, na in de gelegenheid te zijn gesteld te worden gehoord, zich verweren tegen:
a. beslissingen als bedoeld in artikel 3:159d, tweede lid;
b. beslissingen als bedoeld in artikel 3:159f, eerste lid;
c. beslissingen als bedoeld in de artikelen 1:75 en 1:76 die zijn genomen nadat de Nederlandsche Bank een mededeling als bedoeld in artikel 3:159d, eerste lid, heeft gedaan;
d. het oordeel van de Nederlandsche Bank dat zich een situatie als bedoeld in artikel 3:159c, eerste lid, voordoet.
2.
Ingeval een bank of verzekeraar zich heeft verweerd tegen een beslissing of oordeel als bedoeld in het eerste lid, verklaart de rechtbank dat verweer uitsluitend dan gegrond indien de Nederlandsche Bank in redelijkheid niet tot die beslissingen of dat oordeel heeft kunnen komen.
1.
De rechtbank spreekt de noodregeling uit indien summierlijk blijkt dat zich een situatie, als bedoeld in artikel 3:160, eerste of tweede lid, voordoet.
2.
Ingeval de Nederlandsche Bank een overdrachtsplan als bedoeld in artikel 3:159c, derde lid, onderdeel a of b, heeft overgelegd, keurt de rechtbank het overdrachtsplan goed, tenzij de in het overdrachtsplan genoemde prijs of wijze waarop de prijs die de overnemer bereid is te betalen wordt vastgesteld, gegeven de omstandigheden van het geval, niet een redelijke prijs of wijze is. Bij het vaststellen of de prijs of wijze redelijk is wordt uitgegaan van het te verwachten toekomstperspectief van de bank of verzekeraar in de situatie dat het overdrachtsplan niet wordt goedgekeurd en de noodregeling niet wordt uitgesproken.
3.
Onverminderd het tweede lid, keurt de rechtbank het plan met betrekking tot de overdracht van activa of passiva goed, tenzij schuldeisers daardoor zouden worden benadeeld.
4.
De rechtbank kan ambtshalve aan de goedkeuring voorwaarden verbinden met betrekking tot de voldoening van de prijs.
1.
Bij het uitspreken van de noodregeling benoemt de rechtbank een van haar leden tot rechter-commissaris en benoemt zij een of meer bewindvoerders. De Nederlandsche Bank kan voor de benoeming van de bewindvoerder of bewindvoerders voordrachten doen.
2.
Indien het verzoek wordt toegewezen, wordt de beschikking op een openbare terechtzitting uitgesproken en wordt een uittreksel ervan onverwijld door de bewindvoerder bekendgemaakt in de Staatscourant, het Publicatieblad van de Europese Unie, alsmede in ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen Nederlandse dagbladen en ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen landelijke dagbladen van iedere lidstaat waar een bijkantoor van de financiële onderneming is gelegen of waarnaar zij diensten verricht. De uittreksels vermelden naam en zetel van de financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid, de woonplaats of het kantoor van de bewindvoerders alsmede de datum van de beschikking. De publicatie in de landelijke dagbladen geschiedt in de officiële taal of talen van iedere betrokken lidstaat. In de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en de landelijke dagbladen van iedere lidstaat waar de financiële onderneming een bijkantoor heeft of waarnaar zij diensten verricht wordt daarenboven vermeld dat op de noodregeling, behoudens uitzonderingen, Nederlands recht van toepassing is, de rechtsgrondslag, dat de Nederlandsche Bank de bevoegde toezichthouder is, alsmede de uiterste datum waarop tegen de beschikking beroep in cassatie kan worden ingesteld met vermelding van het volledige adres van de Hoge Raad en het onderwerp van de beschikking.
1.
Bij het uitspreken van de noodregeling of daarna kan de rechtbank aan de bewindvoerders een machtiging verlenen die strekt tot:
a. overdracht van het geheel of een gedeelte van de verbintenissen van de bank, welke zij in de uitoefening van het bedrijf van bank tot het ter beschikking krijgen van gelden heeft aangegaan onderscheidenlijk van het geheel of van een gedeelte van de verbintenissen van de verzekeraar krachtens overeenkomsten van verzekering;
b. gehele of gedeeltelijke liquidatie van het bedrijf van de bank onderscheidenlijk van de portefeuille van de verzekeraar; of
c. zowel overdracht als bedoeld in onderdeel a als liquidatie als bedoeld in onderdeel b.
2.
In geval van een machtiging met betrekking tot een verzekeraar, strekt de machtiging, bedoeld in de onderdelen b en c, mede tot vereffening van het vermogen van de onderneming van de verzekeraar, zolang nog niet blijkt dat de verzekeraar een negatief eigen vermogen heeft.
3.
De Nederlandsche Bank kan in het verzoek, bedoeld in de artikelen 3:160, eerste of tweede lid, vermelden welke van de machtigingen, bedoeld in het eerste lid, naar haar oordeel het meest passend is.
4.
Geen machtiging is benodigd voor het uitvoeren door de bewindvoerders van een door de rechtbank goedgekeurd overdrachtsplan.
5.
Indien een machtiging in strijd komt met een door de rechtbank goedgekeurd overdrachtsplan, vervalt die machtiging van rechtswege.
1.
Indien de machtiging strekt tot overdracht als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel a, kan op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de bewindvoerders de machtiging worden uitgebreid tot een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel c.
2.
De griffier zendt een afschrift van de voordracht of het verzoek aan de bank onderscheidenlijk de verzekeraar met zetel in Nederland en, indien het een voordracht betreft, tevens aan de Nederlandsche Bank.
3.
Op een voordracht of verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt niet beslist dan nadat de rechter de Nederlandsche Bank in de gelegenheid heeft gesteld haar mening daaromtrent kenbaar te maken. De Nederlandsche Bank maakt met de meeste spoed haar mening kenbaar.
4.
Nadat de Nederlandsche Bank haar mening ingevolge het derde lid kenbaar heeft gemaakt, of, indien zij niet van de in het derde lid bedoelde gelegenheid gebruikt heeft gemaakt, behandelt de rechtbank de voordracht of het verzoek, bedoeld in het eerste lid, met de meeste spoed op een niet openbare terechtzitting op de voet van de rechtspleging in burgerlijke zaken, voorzover daarvan bij deze wet niet is afgeweken.
1.
De rechtbank is bevoegd inzage te nemen of te doen nemen, door daartoe door haar aangewezen deskundigen, van zakelijke gegevens en bescheiden van de betrokken bank of verzekeraar.
2.
Degene die de gegevens onder zich heeft, verstrekt de gegevens of inlichtingen binnen een door de rechtbank te stellen termijn.
Artikel 3:166
De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de voordracht of het verzoek, bedoeld in artikel 3:164, eerste lid, aan de bank of verzekeraar met zetel in Nederland en deelt de inhoud daarvan mede aan de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waar een bijkantoor van de desbetreffende financiële onderneming is gelegen of waarnaar zij diensten verricht vanuit haar vestigingen in andere lidstaten.
Artikel 3:167
De beschikkingen, bedoeld in de artikelen 3:162c, eerste lid, en 3:164, eerste lid, worden met redenen omkleed.
Artikel 3:168
Indien de rechtbank een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, verleent, bepaalt de rechtbank de duur van de machtiging op ten hoogste anderhalf jaar. Indien een machtiging tot overdracht wordt uitgebreid tot een machtiging tot zowel overdracht als liquidatie, bepaalt de rechtbank de duur van de machtiging tot zowel overdracht als liquidatie op de resterende duur van de machtiging tot overdracht. Voor het verstrijken van de gestelde termijn kunnen de bewindvoerders eenmaal of meermalen verlenging van de geldigheidsduur voor ten hoogste anderhalf jaar verzoeken. Het verzoek wordt behandeld op dezelfde wijze als een verzoek tot het uitspreken van de noodregeling. Zolang bij de afloop van de geldigheidsduur van de machtiging op een verzoek tot verlenging niet is beschikt, blijft de machtiging gehandhaafd.
1.
De griffier van de rechtbank stelt de Nederlandsche Bank onverwijld in kennis van een beschikking als bedoeld in artikel 3:162c, eerste lid, of 3:164, eerste lid.
2.
De Nederlandsche Bank deelt, onverwijld nadat zij in kennis is gesteld van de beschikking, de toezichthoudende instanties van alle andere lidstaten de beschikking mede, alsmede de mogelijke gevolgen in het desbetreffende geval. Tevens deelt de Nederlandsche Bank onverwijld de door Onze Minister op grond van artikel 212d van de Faillissementswet aangewezen systemen de beschikking mede.
1.
De bewindvoerders geven van een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel b of c, onmiddellijk schriftelijk kennis aan alle bekende schuldeisers.
2.
De kennisgeving aan schuldeisers met een vordering uit hoofde van verzekering vermeldt tevens welke de belangrijkste gevolgen van de machtiging voor de overeenkomsten uit hoofde van verzekering zijn en de rechten en verplichtingen van de schuldeiser met een vordering uit hoofde van verzekering.
3.
Iedere schuldeiser kan zijn vordering en schriftelijke opmerkingen betreffende zijn vordering indienen bij de bewindvoerders.
1.
De kennisgeving, bedoeld in artikel 3:170, eerste lid, aan een bekende schuldeiser met gewone verblijfplaats of woonplaats in een lidstaat, die een vordering uit hoofde van verzekering heeft, geschiedt in de officiële taal of talen van die lidstaat.
2.
De kennisgeving, bedoeld in artikel 3:170, eerste lid, aan een bekende schuldeiser met gewone verblijfplaats of woonplaats in een lidstaat, die een andere vordering heeft dan de vordering, bedoeld in het eerste lid, geschiedt in het Nederlands met een formulier dat in alle officiële talen van de lidstaten het opschrift draagt «Oproep tot indiening van opmerkingen betreffende schuldvorderingen. Termijnen».
3.
Iedere schuldeiser met gewone verblijfplaats of woonplaats in een lidstaat kan zijn vordering en schriftelijke opmerkingen betreffende zijn vordering indienen in een officiële taal van die lidstaat met een verklaring met als opschrift in de Nederlandse taal «Indiening van een vordering», onderscheidenlijk «Indiening van opmerkingen betreffende een vordering».
4.
In geval van een noodregeling ten aanzien van een bank kunnen de bewindvoerders een vertaling in het Nederlands van de indiening van de vordering en de opmerkingen verlangen.
Artikel 3:172
Indien een machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel b of c:
a. stellen de bewindvoerders alle bekende schuldeisers regelmatig op passende wijze in kennis van in ieder geval het verloop van de noodregeling; en
b. deelt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten die zulks verzoeken het verloop van de noodregeling mede.
1.
De rechter-commissaris houdt toezicht op de overdracht onderscheidenlijk de liquidatie, bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, en op het beheer van de boedel.
2.
Met betrekking tot de beschikkingen van de rechter-commissaris, gegeven ter uitvoering van het in het eerste lid bepaalde, zijn de artikelen 66 en 67, eerste lid, van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing. Artikel 67, tweede lid, van de Faillissementswet is van overeenkomstige toepassing voorzover de daarin opgesomde artikelen in artikel 3:180, tweede lid, van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Hetgeen in de genoemde artikelen is bepaald met betrekking tot de curator onderscheidenlijk de gefailleerde is van overeenkomstige toepassing op de bewindvoerders onderscheidenlijk de verzekeraar.
1.
Een beschikking als bedoeld in artikel 3:162c, eerste lid, 3:163, eerste lid, of 3:164, eerste lid, is uitvoerbaar bij voorraad. Een beschikking als bedoeld in artikel 3:162c, eerste lid, werkt terug tot aan het begin van de dag waarop zij is uitgesproken. De in dit lid bedoelde uitvoerbaarheid en terugwerkende kracht gelden niettegenstaande enige daartegen gerichte voorziening.
2.
In afwijking van het eerste lid werkt een beschikking als bedoeld in het eerste lid niet terug ten aanzien van een door een bank of verzekeraar met zetel in Nederland:
a. gegeven overboekingsopdracht, opdracht tot verrekening of enige uit een dergelijke opdracht voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om de opdracht volledig uit te voeren in een systeem als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, van de Faillissementswet of rechten en verplichtingen die voor een bank of verzekeraar in verband met haar of zijn deelname aan een systeem als bedoeld in dat artikel zijn ontstaan; of
b. gesloten financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten of een overdracht of vestiging van een pandrecht op grond daarvan, of enige uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende betaling, levering of andere rechtshandeling die benodigd is om die overeenkomst volledig uit te voeren,
ingeval deze overboekingsoverdracht of financiëlezekerheidsovereenkomst is gegeven onderscheidenlijk gesloten voor het tijdstip waarop de rechtbank de beschikking heeft gegeven.
3.
Het eerste lid en artikel 3:175, eerste lid, kunnen niet aan derden worden tegengeworpen ten aanzien van een door een financiële onderneming als bedoeld in het tweede lid:
a. gegeven overboekingsopdracht, opdracht tot verrekening of enige uit een dergelijke opdracht voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om de opdracht volledig uit te voeren, ingeval de overboekingsopdracht is gegeven na het tijdstip waarop de rechtbank een beschikking als bedoeld in het eerste lid heeft gegeven, indien de opdracht in een systeem als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, van de Faillissementswet, wordt uitgevoerd op binnen een werkdag als omschreven in de regels van het systeem, gedurende welke de rechtbank de beschikking heeft gegeven en de systeemexploitant bedoeld in artikel 212a van de Faillissementswet, kan aantonen dat deze op het tijdstip waarop deze opdrachten onherroepelijk worden niet op de hoogte was of op de hoogte behoorde te zijn van de door de rechtbank gegeven beschikking; of
b. gesloten financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten, of enige uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om die overeenkomst volledig uit te voeren, ingeval de financiëlezekerheidsovereenkomst is gesloten na het tijdstip waarop de rechtbank een beschikking als bedoeld in het eerste lid heeft gegeven, indien de zekerheidsnemer kan aantonen dat deze ten tijde van het sluiten van die overeenkomst niet op de hoogte was of op de hoogte behoorde te zijn van de door de rechtbank gegeven beschikking.
4.
Het tweede en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op goederenrechtelijke zekerheidsrechten die door financiële ondernemingen als bedoeld in het tweede lid in verband met deelname aan een systeem als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, van de Faillissementswet, zijn gevestigd ten behoeve van een centrale bank als bedoeld in artikel 212a, onderdeel h, van de Faillissementswet of ten behoeve van een financiële onderneming die deelneemt aan het systeem.
5.
In afwijking van het eerste lid werkt een in dat lid bedoelde beschikking niet terug ten aanzien van een door financiële ondernemingen als bedoeld in het tweede lid, voor het tijdstip waarop de rechtbank de beschikking heeft gegeven, gesloten financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten of een overdracht of vestiging van een pandrecht op grond daarvan, of enige uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om die overeenkomst volledig uit te voeren.
6.
Het eerste lid kan niet aan derden worden tegengeworpen ten aanzien van een, door een financiële onderneming als bedoeld in het tweede lid, na het tijdstip waarop de rechtbank een beschikking als bedoeld in het eerste lid heeft gegeven, gesloten financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten, of enige uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om die overeenkomst volledig uit te voeren, indien de zekerheidsnemer kan aantonen dat deze niet op de hoogte was of behoorde te zijn van de door de rechtbank gegeven beschikking.
7.
De rechtbank vermeldt op een beschikking als bedoeld in het eerste lid het tijdstip waarop de beschikking is gegeven tot op de minuut nauwkeurig.
Artikel 3:174a
De artikelen 3:159k, 3:159l en 3:159p zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Ingeval de Nederlandsche Bank bij haar verzoek tot het uitspreken van de noodregeling geen overdrachtsplan heeft overgelegd of indien zij dat wel heeft gedaan maar de rechtbank het overdrachtsplan niet heeft goedgekeurd, kan de Nederlandsche Bank alsnog of opnieuw een overdrachtsplan voorbereiden.
a. in de artikelen 3:159d en 3:159e voor «probleeminstelling» wordt gelezen: de bank of verzekeraar en bewindvoerder;
b. in de artikelen 3:159ad, eerste tot en met vijfde lid, 3:159ae, 3:159af, tweede lid en 3:159ag, eerste lid, voor «overdrager» of «overdragers» wordt gelezen «bewindvoerder» onderscheidenlijk «bewindvoerders».
1.
De bewindvoerders oefenen bij uitsluiting alle bevoegdheden van de bestuurders, commissarissen van de bank of verzekeraar met zetel in Nederland of, in geval van een verzekeraar met zetel in Nederland, vertegenwoordigers van de verzekeraar uit.
2.
De bewindvoerders waken voor de belangen van de gezamenlijke schuldeisers.
3.
De bestuurders en commissarissen van de bank of verzekeraar of de vertegenwoordigers van de verzekeraar verlenen alle door de bewindvoerders gevraagde medewerking.
4.
Indien meer dan een bewindvoerder is benoemd, is voor de geldigheid van hun handelingen toestemming van de meerderheid of bij staking van stemmen een beslissing van de president van de rechtbank vereist. De bewindvoerder aan wie bij een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, een bepaalde werkkring is aangewezen, is binnen de grenzen daarvan zelfstandig tot handelen bevoegd.
5.
De rechtbank kan te allen tijde een bewindvoerder, na hem en de Nederlandsche Bank gehoord, dan wel behoorlijk opgeroepen te hebben, ontslaan en door een ander vervangen, of aan hem een of meer bewindvoerders toevoegen, een en ander op verzoek van de bewindvoerder zelf, de andere bewindvoerders, de Nederlandsche Bank of een of meer schuldeisers dan wel ambtshalve.
6.
De bewindvoerders kunnen de bestuurders van een bank of verzekeraar of de vertegenwoordiger van de verzekeraar machtigen bepaalde handelingen te verrichten.
7.
Een besluit van aandeelhouders of leden van de financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid, behoeft, om van kracht te zijn, de toestemming van de bewindvoerders.
8.
Wordt een besluit van aandeelhouders of leden dat ingevolge de statuten of reglement van de financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid, voor een handeling is vereist, niet genomen of verkrijgt dit besluit niet de volgens de statuten of reglementen vereiste toestemming, dan kunnen de bewindvoerders dit besluit nemen.
9.
De bewindvoerders kunnen personen machtigen alle of een deel van de bevoegdheden uit te oefenen die zij ingevolge het eerste lid hebben. De bewindvoerders kunnen de rechtbank verzoeken een beloning voor de gemachtigden vast te stellen. De bewindvoerders doen van de naam en woonplaats van een door hen gemachtigde alsook van de intrekking van een machtiging mededeling in de Staatscourant.
10.
Het loon van de personen, aangewezen ingevolge artikel 3:165, eerste lid, het loon en de verschotten van de bewindvoerders, alsmede de overige kosten van de noodregeling worden bepaald door de rechtbank en vormen een boedelschuld.
11.
De bewindvoerders kunnen de bestuurders, commissarissen en vertegenwoordigers namens de financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid, ontslaan. Bij dit ontslag worden de overeengekomen of wettelijke termijnen in acht genomen, met dien verstande echter dat een termijn van zes weken in elk geval voldoende is.
12.
De bewindvoerders kunnen personen aanwijzen om hen te vertegenwoordigen of anderszins bij te staan.
13.
Artikel 69 van de Faillissementswet is van overeenkomstige toepassing.
1.
Het uitspreken van de noodregeling heeft tot gevolg dat de bank of verzekeraar met zetel in Nederland niet kan worden genoodzaakt tot nakoming van haar onderscheidenlijk zijn verplichtingen die voor het uitspreken van de noodregeling zijn ontstaan.
2.
Executies die zijn aangevangen voor het uitspreken van de noodregeling worden geschorst.
3.
Beslagen die zijn gelegd voor het uitspreken van de noodregeling vervallen.
4.
Artikel 36 van de Faillissementswet is van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid bedoelde verplichtingen.
5.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor:
a. vorderingen die door pand of hypotheek op goederen van de financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid, zijn gedekt;
b. termijnen van huurkoop;
c. vorderingen tot nakoming van financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten; en
d. de verplichtingen die voortvloeien uit corresponderende posities en daarmee samenhangende cliëntposities als bedoeld in hoofdstuk 3b van de Wet giraal effectenverkeer, alsmede de verplichtingen met betrekking tot het stellen van zekerheid in verband met de betreffende derivatenposities, voor wat betreft de verplichtingen jegens cliënten beperkt tot de verplichtingen die kunnen worden voldaan uit het derivatenvermogen, bedoeld in artikel 49g, eerste lid, van die wet.
6.
Voorzover vorderingen die door pand of hypotheek zijn gedekt, niet op de daaraan onderworpen goederen kunnen worden verhaald, werkt de uitspraak wel ten aanzien van deze vorderingen.
1.
De artikelen 234 tot en met 241e van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
In afwijking van het eerste lid, bevrijdt voldoening na de bekendmaking van de vaststelling van de noodregeling ten aanzien van een bank niet zijnde een natuurlijke persoon tegenover de boedel indien degene die haar deed, bewijst dat hij niet bekend was met de vaststelling van de noodregeling, ingeval een machtiging is verleend als bedoeld in 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of, ingeval een machtiging is verleend als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel c, vanaf het moment waarop activa van de desbetreffende financiële onderneming te gelde zijn gemaakt met het oogmerk de opbrengst te verdelen onder de schuldeisers, aandeelhouders of leden van de desbetreffende financiële onderneming.
1.
De bewindvoerders kunnen uitkeringen doen op vorderingen die niet voortvloeien uit handelingen met de bank of verzekeraar met zetel in Nederland na het uitspreken van de noodregeling verricht, voorzover dit gelet op de liquiditeitspositie van de desbetreffende financiële onderneming verantwoord is te achten en indien is voldaan aan het tweede lid en de artikelen 3:179 tot en met 3:184.
2.
Artikel 3:171 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de verwijzing naar de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:170, moet worden gelezen: de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:179, tweede lid, tweede volzin.
1.
De bewindvoerders maken een staat op waaruit blijken de aard en het bedrag van de baten en schulden van de financiële onderneming, de namen en woonplaatsen van de schuldeisers alsmede het bedrag der vorderingen van iedere schuldeiser. Een door de bewindvoerders gewaarmerkt afschrift van deze staat wordt ter kosteloze inzage van een ieder ter griffie van de rechtbank neergelegd.
2.
Op verzoek van de bewindvoerders bepaalt de rechter-commissaris de dag waarop uiterlijk de vorderingen moeten worden ingediend, en voorts dag, uur en plaats waarop de verificatievergadering zal worden gehouden. Nadat de rechter-commissaris op het verzoek, bedoeld in de eerste volzin, heeft beslist, geven de bewindvoerders daarvan onmiddellijk aan alle bekende schuldeisers schriftelijk kennis. Deze kennisgeving betreft in elk geval tevens de gevolgen van het indienen van een vordering na het verstrijken van de termijn, bedoeld in de eerste volzin, de mededeling dat de vordering bij de bewindvoerders moet worden ingediend, met, in het voorkomende geval, de opgave dat op een voorrecht of goederenrechtelijk recht aanspraak wordt gemaakt. Aan schuldeisers met een vordering uit hoofde van verzekering vermeldt de kennisgeving voorts welke de belangrijkste gevolgen van de noodregeling voor de overeenkomsten uit hoofde van verzekering zijn, en de rechten en verplichtingen van de verzekerde en anderen in verband met de overeenkomsten van verzekering.
3.
De bewindvoerders doen, ingeval van een bank, schadeverzekeraar of levensverzekeraar met zetel in Nederland, tevens mededeling van de beschikkingen in de Staatscourant, het Publicatieblad van de Europese Unie, alsmede in ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen Nederlandse dagbladen en ten minste twee landelijke dagbladen van iedere lidstaat waar de desbetreffende onderneming een bijkantoor heeft of waarnaar zij diensten verricht en, ingeval van een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland, in de Staatscourant en in ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen Nederlandse dagbladen.
4.
De artikelen 110 tot en met 113 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Een afschrift van de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen en van de lijst van betwiste vorderingen wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen voorafgaande aan de verificatievergadering kosteloos voor een ieder ter inzage te liggen. De bewindvoerders geven alle bekende schuldeisers voor het begin van deze periode schriftelijk van de nederlegging bericht waarbij zij een nadere oproeping tot de verificatievergadering voegen. Voorts doen de bewindvoerders van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen.
2.
Met betrekking tot verificaties zijn de artikelen 59, 119 tot en met 122, 123 tot en met 127, 129, 132 tot en met 137, 260, eerste lid, 261 en 262, eerste en derde lid, van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing. Daarbij zijn de bepalingen met betrekking tot de curator onderscheidenlijk de gefailleerde van toepassing op de bewindvoerders onderscheidenlijk de financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid. In afwijking van de in artikel 127, eerste lid, van de Faillissementswet genoemde termijn geldt de termijn die ingevolge artikel 3:179, tweede lid, voor de indiening van vorderingen is bepaald. De vorderingen welke opeisbaar worden op of na de datum van de beschikking, bedoeld in artikel 3:162c, eerste lid, worden geverifieerd voor de waarde welke zij hebben op het tijdstip waarop deze vorderingen opeisbaar worden, met dien verstande dat dit ten aanzien van vorderingen welke vallen onder de werking van artikel 3:195, eerste lid, slechts geldt voorzover deze bepaling niet reeds op deze vorderingen is toegepast.
1.
De bestuurders van de financiële onderneming, bedoeld in artikel 3:178, wonen de verificatievergadering bij teneinde aldaar alle inlichtingen over de oorzaken van de in artikel 3:160 bedoelde toestand en de staat van de boedel te geven die aan hen door de rechter-commissaris worden gevraagd. Ieder van de schuldeisers kan de rechter-commissaris verzoeken omtrent bepaalde door hem op te geven punten inlichtingen aan de bestuurders te vragen.
2.
De vragen aan de bestuurders gesteld en de door hen gegeven antwoorden worden in het proces-verbaal opgetekend.
3.
In afwijking van het bepaalde in artikel 121, vierde lid, van de Faillissementswet levert het proces-verbaal van de verificatievergadering ten aanzien van de verbintenissen van de financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid, welke ingevolge artikel 3:194, eerste lid, onderscheidenlijk 3:195, eerste lid, worden overgedragen slechts kracht van gewijsde op voorzover de desbetreffende bedingen niet worden gewijzigd.
1.
Na de verificatie van de schuldvorderingen maken de bewindvoerders een uitdelingslijst op. Zij onderwerpen die aan de goedkeuring van de rechter-commissaris. De lijst houdt in een staat van ontvangsten en uitgaven, daaronder begrepen het loon van de bewindvoerders, de namen van de schuldeisers, en voorts het geverifieerde bedrag van ieders vordering en de daarop te ontvangen uitkering. De artikelen 180, tweede lid, 181 en 182, eerste lid, van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing. Onverminderd artikel 3:184 is artikel 233 van die wet eveneens van overeenkomstige toepassing.
2.
Bij het opmaken van de uitdelingslijst wordt met betrekking tot de vorderingen die zijn betwist of waarvan de voorrang is betwist of die voorwaardelijk zijn toegelaten een bedrag aan liquide middelen afgezonderd tot ten minste het beloop van het totaal van de bedragen die bij de toepassing van dit artikel op deze vorderingen zullen kunnen worden uitgekeerd, dan wel wordt deze uitkering op andere wijze zeker gesteld.
1.
De door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen kosteloos voor de schuldeisers ter inzage te liggen. De bewindvoerders doen van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen alsmede indien het een bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar betreft met zetel in Nederland in het Publicatieblad van de Europese Unie. Voorts geven de bewindvoerders aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk van de nederlegging kennis, onder vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag.
2.
De artikelen 184 tot en met 186, 187, eerste, tweede en derde lid, 189 en 191 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de curator van toepassing is op de bewindvoerders en dat in afwijking van de in artikel 184 van de Faillissementswet bedoelde termijn de in het eerste lid, eerste volzin van dit artikel genoemde termijn geldt.
3.
Indien ten gevolge van het krachtens artikel 184 dan wel artikel 186 van de Faillissementswet gedane verzet een verificatiegeschil ontstaat, is ten aanzien van de vorderingen waarop dit verzet betrekking heeft artikel 3:182 van overeenkomstige toepassing, en kan vervolgens, nadat voorzover nodig tevens dienovereenkomstig wijziging van de overige in de ter inzage neergelegde lijst opgenomen uitkeringsbedragen heeft plaats gehad, met inachtneming van het overigens in de artikelen 3:178 tot en met 3:184 bepaalde, tot uitkering worden overgegaan. Indien het gedane verzet niet tot een verificatiegeschil leidt, kan met inachtneming van het bij de beschikking op het verzet bepaalde tot uitkering worden overgegaan zodra die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
Artikel 3:184
In afwijking van artikel 3:182, tweede lid, laatste volzin, kan op geverifieerde vorderingen welke opeisbaar worden op of na de datum van de beschikking, bedoeld in artikel 3:162c, eerste lid, voorzover artikel 3:163, eerste lid, niet reeds op deze vorderingen werd toegepast, een uitkering eerst worden gedaan zodra deze vorderingen opeisbaar zijn geworden. Tot dat tijdstip wordt een bedrag aan liquide middelen afgezonderd tot ten minste het beloop van het totaal van de bedragen die bij de toepassing van dit artikel op deze vorderingen zullen kunnen worden uitgekeerd, dan wel wordt deze uitkering op andere wijze zeker gesteld.
Artikel 3:185
Ingevolge de hun verleende machtiging, bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, kunnen de bewindvoerders, ongeacht hetgeen daaromtrent bij de statuten van de betrokken bank of verzekeraar met zetel in Nederland is bepaald:
a. alle nog niet gedane stortingen op de aandelen in het geplaatste kapitaal van de bank of verzekeraar met zetel in Nederland onderscheidenlijk het waarborgkapitaal van een verzekeraar met zetel in Nederland uitschrijven en innen; en
b. naheffingen opleggen en innen tot het in de statuten van een verzekeraar met zetel in Nederland die een onderlinge waarborgmaatschappij met zetel in Nederland is bepaalde maximum.
Artikel 3:186
De bewindvoerders brengen tijdens de noodregeling telkens na verloop van drie maanden, alsmede na beëindiging van de noodregeling, zo spoedig mogelijk verslag omtrent hun werkzaamheden uit aan de rechtbank. Een afschrift van dit verslag zenden de bewindvoerders aan Onze Minister en aan de Nederlandsche Bank.
Artikel 3:187
Voor de toepassing van de artikelen 194, 342 en 343 van het Wetboek van Strafrecht wordt met faillissement gelijkgesteld de rechtstoestand waarin een bank of verzekeraar met zetel in Nederland verkeert zolang de noodregeling ten aanzien van deze financiële onderneming van kracht is.
1.
De rechtbank kan op verzoek van de bewindvoerders of ambtshalve de noodregeling beëindigen.
2.
De bewindvoerders kunnen een verzoek tot beëindiging van de noodregeling bij de rechtbank indienen zonder tussenkomst van een advocaat.
3.
De rechtbank geeft geen beschikking dan nadat de bank of verzekeraar met zetel in Nederland en de Nederlandsche Bank zijn gehoord, althans behoorlijk zijn opgeroepen.
4.
De bewindvoerders maken het beëindigen van de noodregeling bekend in de Staatscourant en, indien het een bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland betreft, in het Publicatieblad van de Europese Unie en in een of meer door de rechtbank aan te wijzen dagbladen.
5.
De Nederlandsche Bank deelt het beëindigen van de noodregeling mede aan de toezichthoudende instanties van andere lidstaten waar een bijkantoor van de financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid, is gelegen of waarnaar zij diensten verricht vanuit haar vestigingen in lidstaten.
Artikel 3:190
Indien de bekendmaking, bedoeld in artikel 3:189, vierde lid, 3:194, derde lid, of artikel 212o, eerste lid, van de Faillissementswet betrekking heeft op alle verbintenissen van de bank of verzekeraar met zetel in Nederland, vervallen door deze bekendmaking van rechtswege de bevoegdheden, welke de bewindvoerders ingevolge het uitspreken van de noodregeling hadden verkregen.
1.
Tegen beschikkingen van de rechtbank ingevolge de artikelen 3:162c, eerste lid, 3:163, eerste lid, en 3:194, heeft, indien het verzoek om toepassing van de noodregeling wordt afgewezen, de Nederlandsche Bank het recht van hoger beroep gedurende acht dagen na de dag van de afwijzing.
2.
Tegen beschikkingen van de rechtbank ingevolge de artikelen 3:162c, eerste lid, 3:163, eerste lid, 3:194 en 3:195, eerste lid, hebben, indien het verzoek om toepassing van de noodregeling wordt toegewezen, de bank of verzekeraar met zetel in Nederland, nadat zij of hij op de aanvraag van de toepassing van de noodregeling is gehoord gedurende acht dagen na de dag van toewijzing, het recht van hoger beroep en, zo zij niet in staat zijn gesteld te worden gehoord, het recht van verzet.
3.
In afwijking van het tweede lid staat geen hoger beroep open tegen een beschikking als bedoeld in artikel 3:162c, eerste lid, indien de rechtbank eveneens het verzoek om goedkeuring van een overdrachtsplan heeft toegewezen.
4.
De behandeling heeft in raadkamer plaats en geschiedt met de grootste spoed.
5.
Indien het verzoek wordt toegewezen, wordt de beschikking op een openbare terechtzitting uitgesproken en wordt een uittreksel ervan onverwijld door de bewindvoerders bekendgemaakt in de Staatscourant, het Publicatieblad van de Europese Unie, alsmede in ten minste twee door het Gerechtshof aan te wijzen Nederlandse dagbladen en ten minste twee door het Gerechtshof aan te wijzen landelijke dagbladen van iedere lidstaat waar een bijkantoor van de desbetreffende onderneming is gelegen of waarnaar zij diensten verricht. De uittreksels vermelden de naam en zetel van de desbetreffende financiële onderneming, de woonplaats of het kantoor van de bewindvoerders alsmede de datum van de beschikking. De publicatie in de landelijke dagbladen geschiedt in de officiële taal of talen van de betrokken lidstaat. In de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en de landelijke dagbladen van iedere lidstaat waar een bijkantoor van de desbetreffende onderneming is gelegen of waarnaar zij diensten verricht wordt daarenboven vermeld dat op de noodregeling, behoudens uitzonderingen, Nederlands recht van toepassing is, de rechtsgrondslag, dat de Nederlandsche Bank de bevoegde toezichthouder is, alsmede de uiterste datum waarop tegen de beslissing beroep in cassatie bij de Hoge Raad kan worden ingesteld met vermelding van het volledige adres van de Hoge Raad, het onderwerp van de beslissing en de rechtsgrondslag.
6.
Beroep in cassatie tegen deze beschikking op het hoger beroep of het verzet moet worden ingesteld binnen veertien dagen na de dag van uitspraak. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.
7.
Indien ten gevolge van verzet, hoger beroep of cassatie de uitspraak tot toepassing van de noodregeling wordt vernietigd, blijven niettemin geldig en verbindend voor de bank of verzekeraar de handelingen, door de bewindvoerders verricht vóór of op de dag waarop aan het voorschrift tot aankondiging in de Staatscourant overeenkomstig artikel 3:192, eerste lid, is voldaan.
1.
Zodra een beschikking waarbij de noodregeling is toegepast ten gevolge van verzet, hoger beroep of cassatie is vernietigd, en, in de eerste twee gevallen de termijn om in hoger beroep of cassatie te komen is verstreken zonder dat daarvan gebruik is gemaakt, wordt door de griffier van het rechtscollege dat de vernietiging heeft uitgesproken, van die uitspraak kennis gegeven aan de bewindvoerders. De bewindvoerders doen daarvan aankondiging in de bladen, bedoeld in artikel 3:162, vijfde lid.
1.
Een vereniging waarvan ten minste 35 procent van:
a. de schuldeisers met een vordering op de bank met zetel in Nederland uit hoofde van een overeenkomst die de bank heeft gesloten in de uitoefening van haar bedrijf tot het ter beschikking krijgen van gelden heeft aangegaan; of
b. de schuldeisers met een vordering uit hoofde van verzekering;
lid is, kan zich melden bij de bewindvoerders.
2.
De bewindvoerders horen de vereniging alvorens zij de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 3:194 of 3:195, uitoefenen, indien deze op een door de bewindvoerders te bepalen moment ten genoegen van de bewindvoerders heeft aangetoond dat zij aan de in het eerste lid gestelde vereisten voldoet.
1.
De rechtbank kan tegelijk met een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, of daarna de bewindvoerders op hun verzoek een bijzondere machtiging verlenen die strekt tot wijziging, bij de overdracht van rechten en verplichtingen uit overeenkomsten die de bank met zetel in Nederland in de uitoefening van haar bedrijf als bank tot het ter beschikking verkrijgen van gelden heeft aangegaan, van die overeenkomsten, met dien verstande dat de bedingen in de overeenkomsten, waaruit vorderingen voortvloeien als bedoeld in artikel 3:176, vijfde lid, vorderingen die door pand of hypotheek op goederen van de bank worden gedekt of termijnen van huurkoop daarbij niet kunnen worden gewijzigd.
2.
Met betrekking tot bijzondere machtigingen, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3:162, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, eerste volzin, 3:165, 3:168, 3:169, eerste en tweede lid, eerste volzin, en 3:174, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
3.
Zodra overdracht van verbintenissen heeft plaatsgevonden, maken bewindvoerders de overdracht en, ingeval de bedingen in de overeenkomsten zijn gewijzigd, deze wijzigingen bekend door plaatsing in de Staatscourant, in het Publicatieblad van de Europese Unie en in ten minste drie door de rechtbank aan te wijzen dagbladen.
4.
De overdracht en de wijziging worden ten aanzien van alle andere belanghebbenden dan de betrokken banken van kracht met ingang van de tweede dag, volgende op die van de dagtekening van de Staatscourant waarin de bekendmaking is geplaatst.
5.
De Nederlandsche Bank deelt de overdracht mede aan de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waar een bijkantoor van de bank is gelegen of waarnaar zij diensten verricht vanuit haar vestigingen in lidstaten.
6.
Wijzigingen als bedoeld in het eerste lid laten onverlet de uitkeringen die overeenkomstig artikel 3:178 zijn gedaan voor de dag van de indiening van het verzoek om de machtiging, bedoeld in het eerste lid.
7.
Gedurende de liquidatie, bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel b of c, regelt de rechtbank naar behoefte de bijzonderheden en gevolgen van de liquidatie, waaronder begrepen verkorting van de geldingsduur van lopende overeenkomsten, nadat zij daaromtrent het advies van de bewindvoerders en de Nederlandsche Bank heeft ingewonnen.
1.
De rechtbank kan tegelijk met een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, of daarna de bewindvoerders op hun verzoek een bijzondere machtiging verlenen die strekt:
a. bij de overdracht van rechten en verplichtingen krachtens verzekering die de verzekeraar met zetel in Nederland heeft gesloten, tot wijziging van die verzekering; of
b. tot verkorting van de duur van verzekering.
2.
Met betrekking tot de bijzondere machtiging, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3:162, 3:162a, 3:162b en 3:162d, tweede lid, eerste volzin, 3:165, 3:168, 3:169, eerste en tweede lid, eerste volzin, en 3:174, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
3.
Zodra overdracht van rechten en verplichtingen krachtens de in artikel 3:163, eerste lid, bedoelde machtiging heeft plaatsgevonden, doen de bewindvoerders van deze overdracht en, zo handelingen door hen zijn verricht krachtens de in het eerste lid bedoelde bijzondere machtiging, van deze handelingen mededeling in de Staatscourant, in ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen dagbladen en indien het een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland betreft in het Publicatieblad van de Europese Unie. De bewindvoerders kunnen, indien zij dit in het belang van verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen achten, de bedoelde overdracht en handelingen tevens op andere wijze publiceren.
4.
De overdracht en de wijziging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden ten aanzien van alle andere belanghebbenden dan de betrokken verzekeraar van kracht met ingang van de tweede dag, volgende op die van de dagtekening van de Staatscourant waarin de publicatie is geplaatst. Op overdrachten zijn de artikelen 3:112 tot en met 3:114, 3:116 en 3:120 niet van toepassing.
5.
De Nederlandsche Bank deelt de overdracht en de handelingen indien het een levensverzekeraar of schadeverzekeraar betreft, mede aan de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waar een bijkantoor van de desbetreffende financiële onderneming is gelegen of waarnaar hij diensten verricht vanuit zijn vestigingen in lidstaten.
6.
Wijzigingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, laten onverlet de uitkeringen die overeenkomstig artikel 3:178 zijn gedaan voor de dag van de indiening van het verzoek om de machtiging, bedoeld in het eerste lid.
7.
Wijzigingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, die op een levensverzekering betrekking hebben, kunnen niet tot gevolg hebben dat aan verzekeringnemers meer verplichtingen worden opgelegd.
Artikel 3:196
In geval van overdracht van rechten en verplichtingen ingevolge een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, of een bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid, draagt de verzekeraar met zetel in Nederland de waarden over die dienen tot dekking van de technische voorzieningen voorzover deze voorzieningen betrekking hebben op de verplichtingen die worden overgedragen.
Artikel 3:197
Een overdracht van rechten en verplichtingen ingevolge een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel a of c, mag geen nadeel toebrengen aan de rechten van de overblijvende schuldeisers.
1.
In geval van toepassing van de noodregeling op grond van dit hoofdstuk worden de boedelschulden, overeenkomstig de bepalingen van de Faillissementswet , al naar gelang de aard van de betrokken boedelschuld hetzij omgeslagen over ieder deel van de boedel, hetzij uitsluitend van een bepaalde bate van de boedel afgetrokken. Onder boedelschulden vallen in ieder geval de kosten van inschrijving in een openbaar register in een andere lidstaat.
2.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid en behoudens vorderingen door pand of hypotheek gedekt, worden in geval van een noodregeling van een schadeverzekeraar met zetel in Nederland de volgende vorderingen verhaald op de boedel in de volgende volgorde:
a. de vorderingen uit hoofde van verzekering betreffende periodieke uitkeringen ter zake van ziekte, letsel of overlijden van natuurlijke personen, ontstaan krachtens een schadeverzekering, en van uitkeringen ter zake van pensioenen, toegezegd aan werknemers of gewezen werknemers van de verzekeraar of aan hun nabestaanden;
b. de vorderingen van werknemers en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot reeds vervallen termijnen van pensioen voorzover de vordering niet ouder is dan een jaar;
c. de vorderingen van werknemers, niet zijnde bestuurders van de verzekeraar bij wie zij in dienst zijn, en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot in de toekomst tot uitkering komende termijnen van overeengekomen pensioen;
d. de vorderingen van werknemers met betrekking tot het loon over het voorafgaande jaar en hetgeen over het lopende jaar is verschuldigd, benevens het bedrag van de verhoging van dat loon ingevolge artikel 625 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede het bedrag van de uitgaven, door de werknemer voor de verzekeraar als werkgever gedaan, en de bedragen, door de verzekeraar aan de werknemer krachtens titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verschuldigd;
e. de vorderingen uit hoofde van verzekering betreffende niet-periodieke uitkeringen ter zake van ziekte, letsel of overlijden van natuurlijke personen, ontstaan krachtens een schadeverzekering;
f. de vorderingen uit hoofde van verzekering betreffende uitkeringen ter zake van andere dan in de onderdelen a en e bedoelde schaden, ontstaan uit overeenkomsten van schadeverzekering;
g. de vorderingen tot teruggave van bedragen die zonder rechtsgrond zijn betaald of aan de betaling waarvan de rechtsgrond is komen te ontvallen, welke betaling heeft plaatsgevonden in de veronderstelling dat daarmee premies zijn betaald.
3.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid en behoudens vorderingen door pand of hypotheek gedekt, worden in geval van een noodregeling van een levensverzekeraar met zetel in Nederland de volgende vorderingen verhaald op de boedel in de volgende volgorde:
a. de vorderingen van werknemers en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot reeds vervallen termijnen van pensioen, voorzover de vordering niet ouder is dan een jaar;
b. de vorderingen van werknemers, niet zijnde bestuurders van de verzekeraar waarbij zij in dienst zijn, en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot in de toekomst tot uitkering komende termijnen van toegezegd pensioen;
c. de vorderingen van werknemers met betrekking tot het loon over het voorafgaande jaar en hetgeen over het lopende jaar verschuldigd is, benevens het bedrag van de verhoging van dat loon ingevolge artikel 625 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede het bedrag van de uitgaven, door de werknemer voor de verzekeraar gedaan, en de bedragen, door de verzekeraar aan de werknemer krachtens titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verschuldigd;
d. de vorderingen uit hoofde van verzekering en rechten betreffende uitkeringen, die zijn ontstaan of nog zullen ontstaan uit een levensverzekering;
e. de vorderingen tot teruggave van bedragen die zonder rechtsgrond zijn betaald of aan de betaling waarvan de rechtsgrond is komen te ontvallen, welke betaling heeft plaatsgevonden in de veronderstelling dat daarmee premies zijn betaald.
4.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid en behoudens vorderingen door pand of hypotheek gedekt, worden in geval van een noodregeling van een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland de volgende vorderingen verhaald op de boedel in de volgende volgorde:
a. de vorderingen van werknemers en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot reeds vervallen termijnen van pensioen, voorzover de vordering niet ouder is dan een jaar;
b. de vorderingen van werknemers, niet zijnde bestuurders van de verzekeraar waarbij zij in dienst zijn, en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot in de toekomst tot uitkering komende termijnen van overeengekomen pensioen;
c. de vorderingen van werknemers met betrekking tot het loon over het voorafgaande jaar en hetgeen over het lopende jaar verschuldigd is, benevens het bedrag van de verhoging van dat loon ingevolge artikel 625 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede het bedrag van de uitgaven, door de werknemer voor de verzekeraar als werkgever gedaan, en de bedragen, door de verzekeraar aan de werknemer krachtens titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verschuldigd;
d. de vorderingen en rechten betreffende prestaties, die zijn ontstaan of nog zullen ontstaan uit een natura-uitvaartverzekering, gesloten vanuit de zetel in Nederland.
5.
Vorderingen die niet worden genoemd in het tweede, derde en vierde lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid zijn voldaan en, in geval van vorderingen, bedoeld in het tweede en derde lid, indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.
6.
De in het vijfde lid bedoelde redenen van voorrang gelden zowel voor vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in Nederland als voor soortgelijke vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in een andere lidstaat.
7.
Artikel 212ra van de Faillissementswet is van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien de opvang, bedoeld in artikel 3:152, eerste lid, ten tijde van het uitspreken van de noodregeling reeds in werking is gesteld, kan de toepassing ervan door de Nederlandsche Bank worden voortgezet in de in artikel 3:152, derde lid, bedoelde vorm.
2.
De bewindvoerders verlenen hieraan hun medewerking.
1.
De Nederlandsche Bank kan, gehoord de vertrouwenscommissie, de opvang, bedoeld in artikel 3:152, eerste lid, in werking stellen tijdens de noodregeling indien de portefeuille van de levensverzekeraar overlevingskans heeft.
2.
De bewindvoerders verlenen hieraan hun medewerking.
3.
De opvang blijft in een in het eerste lid bedoeld geval beperkt tot de in artikel 3:152, derde lid, bedoelde verplichte overdracht van de portefeuille.
4.
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.
1.
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2.
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3.
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
Artikel 3:201a
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het verwerken van persoonsgegevens ten behoeve van de afwikkeling van een verzekeraar. Bij die maatregel kan worden bepaald dat bij de verwerking van persoonsgegevens het burgerservicenummer kan worden gebruikt.
Artikel 3:202
Indien het belang van de gezamenlijke schuldeisers bij de afwikkeling van een in Nederland gelegen bijkantoor van een bank of een verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, die geen vergunning heeft een bijzondere voorziening behoeft, kan de rechtbank Amsterdam op verzoek van de Nederlandsche Bank de noodregeling uitspreken.
Artikel 3:204
De artikelen 3:162 tot en met 3:201 zijn van overeenkomstige toepassing op banken en verzekeraars als bedoeld in artikel 3:202, voor zover deze artikelen betrekking hebben op de desbetreffende financiële ondernemingen.
1.
Indien de rechtbank het noodzakelijk acht dat in verband met een in Nederland gelegen bijkantoor van een bank met zetel in een andere lidstaat die krachtens artikel 2:15 in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, een saneringsmaatregel wordt vastgesteld, stelt de griffier van de rechtbank de Nederlandsche Bank hiervan in kennis.
2.
De Nederlandsche Bank deelt nadat zij overeenkomstig het eerste lid in kennis is gesteld de toezichthoudende instanties van alle andere lidstaten dat mede.
1.
Ingeval de Nederlandsche Bank oordeelt dat er ten aanzien van een in Nederland gelegen bijkantoor van een bank of een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is die een vergunning als bedoeld in artikel 2:20 onderscheidenlijk 2:40 heeft, zich een situatie als bedoeld in artikel 3:159c, eerste lid, voordoet, kan de rechtbank Amsterdam op verzoek van de Nederlandsche Bank ten aanzien van die bank of verzekeraar de noodregeling uitspreken.
2.
In geval het belang van de gezamenlijke schuldeisers bij de afwikkeling van een in Nederland gelegen bijkantoor van een bank of een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is die niet een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning heeft een bijzondere voorziening behoeft, kan de rechtbank Amsterdam op verzoek van de Nederlandsche Bank de noodregeling uitspreken.
1.
De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van het verzoekschrift aan de bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, bedoeld in artikel 3:206, eerste en tweede lid en aan het bijkantoor en deelt de inhoud van het verzoekschrift mede aan:
a. de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waarnaar zij diensten verricht vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor; en
b. indien het een levensverzekeraar of schadeverzekeraar betreft en een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat is belast met het toezicht op het solvabiliteitskapitaalvereiste van de betrokken verzekeraar, die toezichthoudende instantie.
2.
Artikel 3:162, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
De griffier van de rechtbank zendt een afschrift van de oproeping, bedoeld in artikel 3:162, derde lid, aan een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid en het bijkantoor.
4.
Indien het verzoek wordt toegewezen, wordt de beschikking op een openbare terechtzitting uitgesproken en wordt een uittreksel ervan onverwijld door de bewindvoerders bekendgemaakt in de Staatscourant, alsmede in ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen Nederlandse dagbladen. Het uittreksel vermeldt de naam en zetel en het bijkantoor van de financiële onderneming, de zetel en de woonplaats of het kantoor van de bewindvoerders alsmede de datum van de beschikking.
Artikel 3:209
Indien een machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel b of c, stellen de bewindvoerders de bekende schuldeisers wier vordering het resultaat is van een uit de exploitatie van een in Nederland gelegen bijkantoor voortvloeiende verplichting, regelmatig op passende wijze in kennis van in ieder geval het verloop van de noodregeling.
1.
Ten aanzien van een bank, of een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is met een in Nederland gelegen bijkantoor hebben de machtigingen betrekking op het vanuit de in Nederland gelegen bijkantoren uitgeoefende bedrijf.
2.
Ten behoeve van de toepassing van het eerste lid kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald welke activa en passiva tot dat bedrijf moeten worden gerekend.
1.
De artikelen 3:163 tot en met 3:168, 3:171, 3:173 en 3:174, 3:175, eerste tot en met zesde lid, en negende tot en met dertiende lid, 3:176 tot en met 3:201, zijn van overeenkomstige toepassing op noodregelingen die overeenkomstig artikel 3:206 zijn uitgesproken met dien verstande dat voor «schuldeisers» moet worden gelezen «schuldeisers wier vordering het resultaat is van een uit de exploitatie van het in Nederland gelegen bijkantoor voortvloeiende verplichting».
2.
In afwijking van het eerste lid behoeft van de beschikkingen, bedoeld in artikel 3:179, derde lid, en de nederlegging, bedoeld in artikel 3:183, eerste lid, niet in het Publicatieblad van de Europese Unie mededeling te worden gedaan.
1.
Indien een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel b, is gegeven, stelt de griffier van de rechtbank de Nederlandsche Bank onverwijld in kennis van de inhoud van de beschikking, alsmede van de mogelijke gevolgen daarvan in het desbetreffende geval. De Nederlandsche Bank deelt daarna onverwijld de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waar een bijkantoor van de bank of de verzekeraar, bedoeld in artikel 3:206, eerste of tweede lid, is gelegen de beschikking mede, alsmede van de mogelijke gevolgen daarvan in het desbetreffende geval. De Nederlandsche Bank deelt de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten de beschikking mede.
2.
Indien een machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel c, en de bewindvoerder gaat over tot liquidatie, stelt de bewindvoerder de Nederlandsche Bank onverwijld in kennis van de inhoud van de beschikking, alsmede van de mogelijke gevolgen daarvan in het desbetreffende geval. De Nederlandsche Bank deelt daarna onverwijld de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waar een bijkantoor van de bank of de verzekeraar, bedoeld in artikel 3:206, eerste of tweede lid, is gelegen de beschikking mede, alsmede van de mogelijke gevolgen daarvan in het desbetreffende geval. De Nederlandsche Bank deelt de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten de beschikking mede.
3.
De rechtbank tracht de gezamenlijke optredens met de rechterlijke of administratieve instanties van de andere lidstaten te coördineren.
1.
Indien een bank, of een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is een in Nederland gelegen bijkantoor heeft en een of meer in andere lidstaten gelegen bijkantoren, trachten zowel de rechtbank als de Nederlandsche Bank hun optreden te coördineren met de administratieve of rechterlijke instanties die bevoegd zijn ter zake van het treffen van saneringsmaatregelen onderscheidenlijk de toezichthoudende instanties van die andere lidstaten.
2.
In het in het eerste lid bedoelde geval trachten de in Nederland benoemde bewindvoerders hun optreden te coördineren met de bewindvoerders in de andere lidstaten waarin aan de bank een vergunning is verleend.
Artikel 3:214
Onverminderd artikel 3:166 zendt de Nederlandsche Bank een afschrift als bedoeld in dat artikel tevens aan het in Nederland gelegen bijkantoor.
1.
De bewindvoerders geven van een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdelen b en c, onmiddellijk schriftelijk kennis aan de schuldeisers, bedoeld in artikel 3:209.
2.
De kennisgeving aan schuldeisers als bedoeld in artikel 3:209 met een vordering uit hoofde van verzekering vermeldt tevens welke de belangrijkste gevolgen van de machtiging voor de overeenkomsten uit hoofde van verzekering zijn en de rechten en verplichtingen van de schuldeiser met een vordering uit hoofde van verzekering.
3.
Iedere schuldeiser als bedoeld in artikel 3:209 kan zijn vordering en schriftelijke opmerkingen betreffende zijn vordering indienen bij de bewindvoerders.
Artikel 3:216
Indien een machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid,aanhef en onderdeel b of c, stellen de bewindvoerders de schuldeisers, bedoeld in artikel 3:209, regelmatig op passende wijze in kennis van in ieder geval het verloop van de noodregeling, en deelt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten die zulks verzoeken het verloop van de noodregeling mede.
Artikel 3:217
Ingevolge de hun verleende machtiging, bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, kunnen de bewindvoerders, ongeacht hetgeen daaromtrent bij de statuten van de bank, of een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is, is bepaald:
a. alle nog niet gedane stortingen op de aandelen in het geplaatste kapitaal van de bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar onderscheidenlijk het waarborgkapitaal van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar uitschrijven en innen; en
b. naheffingen opleggen en innen tot het in de statuten van de levensverzekeraar of schadeverzekeraar die een onderlinge waarborgmaatschappij met zetel in Nederland is bepaalde maximum.
Artikel 3:218
Bij de beoordeling van de omvang van het eigen vermogen van een bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, worden uitsluitend de activa en passiva in aanmerking genomen die moeten worden gerekend tot het vanuit haar of zijn in Nederland gelegen bijkantoren uitgeoefende bedrijf.
Artikel 3:219
De Nederlandsche Bank deelt het beëindigen van de noodregeling mede:
a. aan de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waarnaar een bank, of een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is diensten verricht vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor; en
b. indien het een levensverzekeraar of schadeverzekeraar betreft en een andere toezichthoudende instantie van een andere lidstaat is belast met het toezicht op het solvabiliteitskapitaalvereiste van de desbetreffende verzekeraar: aan die toezichthoudende instantie.
1.
De rechtbank kan tegelijk met een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, of daarna de bewindvoerders op hun verzoek een bijzondere machtiging verlenen die strekt tot wijziging, bij de overdracht van rechten en verplichtingen uit overeenkomsten die de bank met zetel in een staat die geen lidstaat is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor in de uitoefening van haar bedrijf als bank tot het ter beschikking verkrijgen van gelden heeft aangegaan, van die overeenkomsten gesloten vanuit haar in Nederland gelegen bijkantoor, met dien verstande dat de bedingen in de overeenkomsten, waaruit vorderingen voortvloeien als bedoeld in artikel 3:176, vijfde lid, vorderingen die door pand of hypotheek op goederen van de bank worden gedekt of termijnen van huurkoop daarbij niet kunnen worden gewijzigd.
2.
Met betrekking tot bijzondere machtigingen, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3:162, eerste tot en met derde lid, en vijfde lid, eerste volzin, 3:165, 3:168, 3:169, eerste en tweede lid, eerste volzin, en 3:174, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
3.
Zodra overdracht van verbintenissen heeft plaatsgevonden, maken bewindvoerders de overdracht en, ingeval de bedingen in de overeenkomsten zijn gewijzigd, deze wijzigingen bekend door plaatsing in de Staatscourant, en in ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen dagbladen.
4.
Artikel 3:194, vierde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
De rechtbank kan tegelijk met een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, of daarna de bewindvoerders op hun verzoek een bijzondere machtiging verlenen die strekt:
a. bij de overdracht van rechten en verplichtingen krachtens verzekering die de verzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, heeft gesloten, tot wijziging van die verzekering; of
b. tot verkorting van de duur van die verzekering.
2.
Met betrekking tot bijzondere machtigingen, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3:162, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, eerste volzin, 3:165, 3:168, 3:169, eerste en tweede lid, eerste volzin, en 3:174, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
3.
Zodra overdracht van rechten en verplichtingen krachtens de in artikel 3:163, eerste lid, bedoelde machtiging heeft plaatsgevonden, doen de bewindvoerders van deze overdracht en, zo handelingen door hen zijn verricht krachtens de in het eerste lid bedoelde bijzondere machtiging, van deze handelingen mededeling in de Staatscourant, en in ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen dagbladen. De bewindvoerders kunnen, indien zij dit in het belang van verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen achten, de bedoelde overdracht en handelingen tevens op andere wijze publiceren.
4.
Artikel 3:195, vierde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien het belang van de gezamenlijke schuldeisers bij de afwikkeling van het bedrijf van een herverzekeraar of verzekeraar met beperkte risico-omvang of van de gezamenlijke schuldeisers wier vordering het resultaat is van een uit de exploitatie van het in Nederland gelegen bijkantoor van een dergelijke verzekeraar voortvloeiende verplichting een bijzondere voorziening behoeft, kan de rechtbank Amsterdam op verzoek van de Nederlandsche Bank de noodregeling uitspreken.
2.
Indien het verzoek wordt toegewezen, wordt de beschikking op een openbare terechtzitting uitgesproken en wordt een uittreksel ervan onverwijld door de bewindvoerders bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant, alsmede in ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen Nederlandse dagbladen. Het uittreksel vermeldt naam en zetel van de verzekeraar en het bijkantoor en de zetel en de woonplaats of het kantoor van de bewindvoerders alsmede de datum van de beschikking.
3.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder «herverzekeraar» mede verstaan «entiteit voor risico-acceptatie».
1.
De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van het verzoekschrift aan de verzekeraar, bedoeld in artikel 3:222, eerste lid, en aan het bijkantoor.
2.
Artikel 3:162, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
De griffier van de rechtbank zendt een afschrift van de oproeping, bedoeld in artikel 3:162, derde lid, aan het bijkantoor.
4.
Indien het verzoek wordt toegewezen, wordt de beschikking op een openbare terechtzitting uitgesproken en wordt een uittreksel onverwijld door de bewindvoerders bekend gemaakt in de Staatscourant, alsmede in ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen Nederlandse dagbladen. Het uittreksel vermeldt naam en zetel van de verzekeraar en het bijkantoor en de zetel en de woonplaats of het kantoor van de bewindvoerders alsmede de datum van de beschikking.
1.
De artikelen 3:163 tot en met 3:168, 3:171, 3:173, 3:174, 3:175, eerste tot en met zesde lid en negende tot en met elfde lid, en 3:176 tot en met 3:198, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op noodregelingen die ingevolge artikel 3:222 zijn uitgesproken met dien verstande dat voor «schuldeisers» moet worden gelezen «schuldeisers wier vordering het resultaat is van een uit de exploitatie van het in Nederland gelegen bijkantoor voortvloeiende verplichting».
2.
In afwijking van het eerste lid behoeft van de beschikkingen, bedoeld in artikel 3:179, derde lid, en de nederlegging, bedoeld in artikel 3:183, eerste lid, niet in het Publicatieblad van de Europese Unie mededeling te worden gedaan.
1.
Ten aanzien van een herverzekeraar of verzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel buiten Nederland en met een in Nederland gelegen bijkantoor hebben de machtigingen, bedoeld in de artikelen 3:163, eerste lid, en 3:194, eerste lid, betrekking op het vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor uitgeoefende bedrijf.
2.
Ten behoeve van de toepassing van het eerste lid kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald welke activa en passiva tot dat bedrijf moeten worden gerekend.
Artikel 3:226
Bij de beoordeling van de omvang van het eigen vermogen van een herverzekeraar of verzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel buiten Nederland en met een in Nederland gelegen bijkantoor worden uitsluitend de activa en passiva in aanmerking genomen die moeten worden gerekend tot het vanuit zijn in Nederland gelegen bijkantoren uitgeoefende bedrijf.
Artikel 3:227
Onverminderd artikel 3:166 zendt de Nederlandsche Bank een afschrift als bedoeld in dat artikel tevens aan het in Nederland gelegen bijkantoor, en, indien bij de Nederlandsche Bank bekend is dat herverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar in de staat waar hij zijn zetel heeft onder toezicht staat, deelt zij de inhoud van het verzoekschrift aan de toezichthoudende instanties van die staat mede.
1.
De bewindvoerders geven van een machtiging, bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel b of c, onverwijld schriftelijk kennis aan bekende schuldeisers, wier vordering het resultaat is van een uit de exploitatie van het in Nederland gelegen bijkantoor voortvloeiende verplichting.
2.
De kennisgeving aan schuldeisers als bedoeld in het eerste lid met een vordering uit hoofde van verzekering vermeldt tevens welke de belangrijkste gevolgen van de machtiging voor de overeenkomsten uit hoofde van verzekering zijn en de rechten en verplichtingen van de schuldeiser met een vordering uit hoofde van verzekering.
3.
Iedere schuldeiser als bedoeld in het eerste lid kan zijn vordering en schriftelijke opmerkingen betreffende zijn vordering indienen bij de bewindvoerders.
1.
De bewindvoerders kunnen uitkeringen doen op vorderingen die niet voortvloeien uit handelingen met de herverzekeraar of verzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel buiten Nederland na het uitspreken van de noodregeling verricht, voorzover dit gelet op de liquiditeitspositie van de verzekeraar verantwoord is te achten en mits is voldaan aan het tweede lid en de artikelen 3:230 tot en met 3:235.
2.
Artikel 3:171 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de verwijzing naar de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:170, moet worden gelezen: de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:230, tweede lid, tweede volzin.
1.
De bewindvoerders maken een staat op waaruit blijken de aard en het bedrag van de baten en schulden van de herverzekeraar of verzekeraar met beperkte risico-omvang, de namen en woonplaatsen van ieder van de schuldeisers bedoeld in artikel 3:228, alsmede het bedrag van de vorderingen van ieder van die schuldeisers. Een door de bewindvoerders gewaarmerkt afschrift van deze staat wordt ter kosteloze inzage van een ieder ter griffie van de rechtbank neergelegd.
2.
Op verzoek van de bewindvoerders bepaalt de rechter-commissaris de dag waarop uiterlijk de vorderingen moeten worden ingediend, en voorts dag, uur en plaats waarop de verificatievergadering zal worden gehouden. Nadat de rechter-commissaris op het verzoek, bedoeld in de eerste volzin, heeft beslist, geven de bewindvoerders daarvan onmiddellijk aan alle bekende schuldeisers, bedoeld in artikel 3:228, schriftelijk kennis. Deze kennisgeving betreft in ieder geval tevens de gevolgen van het indienen van een vordering na het verstrijken van de termijn, bedoeld in de eerste volzin, de mededeling dat de vordering bij de bewindvoerders moet worden ingediend, met, in het voorkomende geval, de opgave dat op een voorrecht of goederenrechtelijk recht aanspraak wordt gemaakt. Aan schuldeisers als bedoeld in artikel 3:228 met een vordering uit hoofde van verzekering vermeldt de kennisgeving voorts welke de belangrijkste gevolgen van de noodregeling voor de overeenkomsten uit hoofde van verzekering zijn, en de rechten en de verplichtingen van de verzekerden en anderen in verband met de overeenkomsten van verzekering.
3.
De bewindvoerders doen tevens mededeling van de beschikkingen in de Staatscourant alsmede in ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen Nederlandse dagbladen.
4.
De artikelen 110 tot en met 113 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen is bepaald met betrekking tot de curator onderscheidenlijk de gefailleerde van toepassing is op de bewindvoerders onderscheidenlijk de verzekeraar. Artikel 213l, eerste lid, onderdeel e, van de Faillissementswet is van overeenkomstige toepassing.
1.
Een afschrift van de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen en van de lijst van betwiste vorderingen wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen voorafgaande aan de verificatievergadering kosteloos voor een ieder ter inzage te liggen. De bewindvoerders geven alle schuldeisers, bedoeld in artikel 3:228, voor het begin van deze periode schriftelijk van de nederlegging bericht waarbij zij een nadere oproeping tot de verificatievergadering voegen. Voorts doen de bewindvoerders van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen.
2.
Met betrekking tot de verificatie zijn de artikelen 59, 119 tot en met 122, 123 tot en met 127, 129, 132 tot en met 137, 260, eerste lid, 261 en 262, eerste en derde lid, van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing. Daarbij zijn de bepalingen met betrekking tot de curator onderscheidenlijk de gefailleerde van overeenkomstige toepassing op de bewindvoerders onderscheidenlijk de herverzekeraar of verzekeraar met beperkte risico-omvang. In afwijking van de in artikel 127, eerste lid, van de Faillissementswet genoemde termijn geldt de termijn die ingevolge artikel 3:230, tweede lid, voor de indiening van vorderingen is bepaald. De vorderingen welke opeisbaar worden op of na de datum van de beschikking, bedoeld in artikel 3:222, eerste lid, worden geverifieerd voor de waarde welke zij hebben op het tijdstip waarop deze vorderingen opeisbaar worden, met dien verstande dat dit ten aanzien van vorderingen welke vallen onder de werking van artikel 3:194 slechts geldt voorzover deze bepaling niet reeds op deze vorderingen is toegepast.
1.
De bestuurders van de herverzekeraar of verzekeraar met beperkte risico-omvang of de feitelijk-leidinggevenden van het in Nederland gelegen bijkantoor wonen de verificatievergadering bij teneinde aldaar alle inlichtingen over de oorzaken van de in artikel 3:222, eerste lid, bedoelde toestand en de staat van de boedel te geven die aan hen door de rechter-commissaris worden gevraagd. Ieder van de schuldeisers, bedoeld in artikel 3:228, kan de rechter-commissaris verzoeken omtrent bepaalde door hen op te geven punten inlichtingen aan de bestuurders of de feitelijk-leidinggevenden te vragen.
2.
De vragen aan de bestuurders of de feitelijk-leidinggevenden gesteld en de door hen gegeven antwoorden worden in het proces-verbaal opgetekend.
3.
In afwijking van het bepaalde in artikel 121, vierde lid, van de Faillissementswet levert het proces-verbaal van de verificatievergadering ten aanzien van de verbintenissen van de herverzekeraar of verzekeraar met beperkte risico-omvang welke ingevolge artikel 3:195, eerste lid, worden overgedragen slechts kracht van gewijsde op voorzover de desbetreffende bedingen niet worden gewijzigd.
1.
Na de verificatie van de schuldvorderingen maken de bewindvoerders een uitdelingslijst op. Zij onderwerpen die aan de goedkeuring van de rechter-commissaris. De lijst houdt in een staat van ontvangsten en uitgaven, daaronder begrepen het loon van de bewindvoerders, de namen van de schuldeisers, bedoeld in artikel 3:228, en voorts het geverifieerde bedrag van ieders vordering en de daarop te ontvangen uitkering. De artikelen 180, tweede lid, 181 en 182, eerste lid, van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing. Onverminderd artikel 3:235 is artikel 233 van die wet eveneens van overeenkomstige toepassing.
2.
Bij het opmaken van de uitdelingslijst wordt met betrekking tot de vorderingen die zijn betwist of waarvan de voorrang is betwist of die voorwaardelijk zijn toegelaten een bedrag aan liquide middelen afgezonderd tot ten minste het beloop van het totaal van de bedragen die bij de toepassing van dit artikel op deze vorderingen zullen kunnen worden uitgekeerd, dan wel wordt deze uitkering op andere wijze zeker gesteld.
1.
De door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen kosteloos voor de schuldeisers ter inzage te liggen. De bewindvoerders doen van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. Voorts geven de bewindvoerders aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk van de nederlegging kennis, onder vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag.
2.
De artikelen 184 tot en met 186, 187, eerste, tweede en derde lid, 189 en 191 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de curator van toepassing is op de bewindvoerders en dat in afwijking van de in artikel 184 van de Faillissementswet bedoelde termijn de in het eerste lid, eerste volzin, genoemde termijn geldt.
3.
Indien ten gevolge van het krachtens artikel 184 dan wel artikel 186 van de Faillissementswet gedane verzet een verificatiegeschil ontstaat, is ten aanzien van de vorderingen waarop dit verzet betrekking heeft artikel 3:233 van overeenkomstige toepassing, en kan vervolgens, nadat voorzover nodig tevens dienovereenkomstig wijziging van de overige in de ter inzage neergelegde lijst opgenomen uitkeringsbedragen heeft plaats gehad, met inachtneming van het overigens in de artikelen 3:229 tot en met 3:235 bepaalde, tot uitkering worden overgegaan. Indien het gedane verzet niet tot een verificatiegeschil leidt, kan met inachtneming van het bij de beschikking op het verzet bepaalde tot uitkering worden overgegaan zodra die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
Artikel 3:235
In afwijking van artikel 3:233, tweede lid, laatste volzin, kan op geverifieerde vorderingen welke opeisbaar worden op of na de datum van de beschikking, bedoeld in artikel 3:206, eerste en tweede lid, voorzover artikel 3:194, eerste lid, niet reeds op deze vorderingen werd toegepast, een uitkering eerst worden gedaan zodra deze vorderingen opeisbaar zijn geworden. Tot dat tijdstip wordt een bedrag aan liquide middelen afgezonderd tot ten minste het beloop van het totaal van de bedragen die bij de toepassing van dit artikel op deze vorderingen zullen kunnen worden uitgekeerd, dan wel wordt deze uitkering op andere wijze zeker gesteld.
Artikel 3:236
Indien een machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel b of c, stellen de bewindvoerders ieder van de schuldeisers, bedoeld in artikel 3:228, regelmatig op passende wijze in kennis van in ieder geval het verloop van de noodregeling.
Artikel 3:237
Zodra de noodregeling is beëindigd, doen de bewindvoerders daarvan mededeling in de Staatscourant.
Artikel 3:238
De verwijzingen in deze paragraaf naar een lidstaat waar een financiële onderneming haar zetel heeft, worden tevens beschouwd als verwijzingen naar een lidstaat waar een bijkantoor van een financiële onderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is, is gelegen.
1.
Een in een andere lidstaat dan Nederland genomen beslissing tot opening van een insolventieprocedure ten aanzien van een bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, wordt van rechtswege erkend, indien de bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, in die lidstaat haar of zijn zetel heeft.
2.
De beslissing heeft rechtsgevolgen binnen Nederland vanaf het tijdstip dat zij rechtsgevolgen heeft in de lidstaat waar de bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, haar of zijn zetel heeft.
Artikel 3:240
De beslissing tot vaststelling van een saneringsmaatregel, de saneringsmaatregel zelf en de rechtsgevolgen van de saneringsmaatregel worden beheerst door het recht van de lidstaat waar de saneringsmaatregel is vastgesteld, tenzij de wet anders bepaalt.
1.
De beslissing tot vaststelling van een saneringsmaatregel laat onverlet het goederenrechtelijke recht van een schuldeiser of een derde op een goed of goederen, zowel bepaalde goederen als gehelen met een wisselende samenstelling van onbepaalde goederen, die toebehoren aan de bank of verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, en die zich op het tijdstip waarop de beslissing tot opening van de saneringsprocedure rechtsgevolgen heeft, bevinden op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de entiteit voor risico-acceptatie, bank of verzekeraar haar of zijn zetel heeft.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder goederenrechtelijk recht in ieder geval verstaan:
a. het recht een goed te gelde te maken of te laten maken en te worden voldaan uit de opbrengst van of de inkomsten uit het goed, in het bijzonder op grond van een recht van pand of recht van hypotheek;
b. het uitsluitende recht een vordering te innen, in het bijzonder op grond van een pandrecht op de vordering of op grond van een cessie tot zekerheid van de vordering;
c. het recht om een goed van een ieder die het zonder recht houdt op te eisen, van dat goed afgifte te verlangen of van dat goed een ongestoord genot te verlangen;
d. het goederenrechtelijke recht om van een goed de vruchten te trekken.
3.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt met een goederenrechtelijk recht gelijkgesteld het in een openbaar register ingeschreven recht tot verkrijging van een goederenrechtelijk recht als bedoeld in het eerste lid dat aan derden kan worden tegengeworpen.
4.
Voor de toepassing van dit artikel is de lidstaat waar een goed zich bevindt:
a. met betrekking tot registergoederen en rechten op registergoederen: de lidstaat onder het gezag waarvan het desbetreffende register wordt gehouden;
b. met betrekking tot zaken, voorzover niet vallend onder onderdeel a: de lidstaat op het grondgebied waarvan de zaak zich bevindt; en
c. met betrekking tot schuldvorderingen: de lidstaat op het grondgebied waarvan de statutaire zetel van de derde-schuldenaar zich bevindt.
1.
Ingeval een bank of een verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, een zaak heeft gekocht, laat de beslissing tot vaststelling van een saneringsmaatregel onverlet de op een eigendomsvoorbehoud berustende rechten van de verkoper, indien de zaak waarop het eigendomsvoorbehoud betrekking heeft zich op het tijdstip waarop de beslissing tot vaststelling van de saneringsmaatregel rechtsgevolgen heeft, bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de entiteit voor risico-acceptatie, bank of verzekeraar haar of zijn zetel heeft.
2.
Ingeval de financiële onderneming een zaak heeft verkocht, is de beslissing tot vaststelling van een saneringsmaatregel geen grond voor ontbinding of beëindiging van de overeenkomst tot verkoop, en belet de saneringsmaatregel de koper niet de eigendom van de gekochte zaak te verkrijgen, indien de zaak zich op het tijdstip waarop de beslissing tot vaststelling van de saneringsmaatregel gevolgen heeft, bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de entiteit voor risico-acceptatie, bank of een verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, haar of zijn zetel heeft.
3.
Artikel 3:241, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:243
Indien degene die zowel schuldeiser als schuldenaar is van de bank of de verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, bevoegd is zijn schuld te verrekenen met de vordering op de bank of de verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, op grond van het recht dat van toepassing is op de vordering van de bank of de verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, laat de beslissing tot vaststelling van de saneringsmaatregel de bedoelde bevoegdheid onverlet.
Artikel 3:244
De artikelen 3:241 tot en met 3:243 staan er niet aan in de weg dat een vordering wordt ingesteld tot nietigheid, vernietiging of het niet kunnen worden tegengeworpen van een rechtshandeling wegens de benadeling van het geheel van schuldeisers welke van die rechtshandeling het gevolg is.
Artikel 3:245
In afwijking van artikel 3:240 worden de gevolgen van een saneringsmaatregel voor arbeidsovereenkomsten en andere rechtsverhoudingen ter zake van het verrichten van arbeid uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat dat op die overeenkomst of rechtsverhouding van toepassing is.
Artikel 3:246
In afwijking van artikel 3:240 worden de gevolgen van een saneringsmaatregel voor een overeenkomst die het recht geeft op het genot of de verkrijging van een onroerende zaak uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de onroerende zaak is gelegen.
Artikel 3:247
In afwijking van artikel 3:240 worden de gevolgen van een saneringsmaatregel voor de rechten van de bank of de verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, op een registergoed beheerst door het recht van de lidstaat onder het gezag waarvan het register wordt gehouden.
1.
In afwijking van artikel 3:240 worden, onverminderd artikel 3:241, de gevolgen van een saneringsmaatregel voor de rechten en verplichtingen van deelnemers aan een gereglementeerde markt uitsluitend beheerst door het recht dat op die markt van toepassing is.
2.
Het eerste lid staat er niet aan in de weg dat een vordering wordt ingesteld tot nietigheid, vernietiging of het niet kunnen worden tegengeworpen van een rechtshandeling wegens de benadeling van het geheel van schuldeisers die van die rechtshandeling het gevolg is.
Artikel 3:249
In afwijking van artikel 3:240 wordt de rechtsgeldigheid van een rechtshandeling, onder bezwarende titel aangegaan door de bank of de verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, na het tijdstip tot vaststelling van een saneringsmaatregel, waarmee deze beschikt over een registergoed of effecten of andere waardepapieren waarvan het bestaan of de overdracht inschrijving in een wettelijk voorgeschreven register of op een wettelijk voorgeschreven rekening veronderstelt, of die zijn geplaatst in een door het recht van een lidstaat beheerst gecentraliseerd effectendepot, beheerst door het recht van de lidstaat onder het gezag waarvan het register, de rekening of het depot wordt gehouden dan wel, indien het een onroerende zaak betreft, door het recht van de lidstaat waar de onroerende zaak is gelegen.
Artikel 3:250
In afwijking van artikel 3:240 worden de gevolgen van de saneringsmaatregel voor een aanhangige rechtsvordering betreffende een goed waarover de bank of de verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, het beheer en de beschikking heeft verloren, uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat waar het rechtsgeding aanhangig is.
Artikel 3:251
Artikel 3:240 is niet van toepassing op regels betreffende de nietigheid, de vernietigbaarheid van voor het geheel van schuldeisers nadelige rechtshandelingen en evenmin op de regels die bepalen of dergelijke rechtshandelingen kunnen worden tegengeworpen, indien degene die voordeel heeft gehad bij die rechtshandeling bewijst dat:
a. die rechtshandeling wordt beheerst door het recht van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de entiteit voor risico-acceptatie, de bank of de verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, haar of zijn zetel heeft; en
b. dat recht in het gegeven geval niet voorziet in de mogelijkheid dat die rechtshandeling wordt aangetast onderscheidenlijk niet kan worden tegengeworpen.
Artikel 3:252
In afwijking van artikel 3:240 worden de gevolgen van een saneringsmaatregel, vastgesteld met betrekking tot een bank, voor de gevolgen van een overeenkomst tot verrekening als bedoeld in artikel 212a, onderdeel m, van de Faillissementswet en novatie uitsluitend beheerst door het recht dat van toepassing is op die overeenkomst.
Artikel 3:253
In afwijking van artikel 3:240 worden, onverminderd artikel 3:254, de gevolgen van een saneringsmaatregel, vastgesteld met betrekking tot een bank, voor een overeenkomst waarbij de ene partij, de koper, zich verbindt tot een latere overdracht van een gelijke hoeveelheid activa van dezelfde soort aan de verkoper, uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat dat van toepassing is op die overeenkomst.
Artikel 3:254
In afwijking van artikel 3:240 worden de gevolgen van een saneringsmaatregel, vastgesteld met betrekking tot een bank, voor het uitoefenen van rechten op financiële instrumenten waarvan het bestaan of de overdracht inschrijving in een register, op een rekening of in een in een lidstaat bijgehouden of gesitueerd gecentraliseerd effectendepot veronderstelt, uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat waar het register, de rekening of het gecentraliseerde effectendepot waar deze rechten zijn ingeschreven, wordt gehouden of is gesitueerd.
1.
De bewindvoerder uit een andere lidstaat dan Nederland waar de bank of de levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, haar of zijn zetel heeft, heeft in Nederland de bevoegdheden die hij heeft in de lidstaat van de zetel van de bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, behoudens de bevoegdheid tot het aanwenden van een dwangmaatregel en de bevoegdheid tot het doen van een uitspraak in een geding of een geschil. De wijze van uitoefenen van deze bevoegdheden in Nederland wordt beheerst door het Nederlandse recht.
2.
Indien op grond van het recht van de lidstaat waar de bank of de levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, haar of zijn zetel heeft personen zijn aangewezen om de bewindvoerder te vertegenwoordigen of anderszins bij te staan, kunnen zij de bevoegdheden die zij hebben op grond van het recht van die lidstaat uitoefenen op het grondgebied van Nederland.
1.
Voor het bewijs van aanwijzing van de bewindvoerder uit een andere lidstaat volstaat een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het aanwijzingsbesluit of van ieder ander door de bestuurlijke of rechtelijke instanties die bevoegd zijn ter zake van saneringsmaatregelen van de lidstaat gegeven schriftelijke verklaring.
2.
De bewindvoerder uit een andere lidstaat toont op verlangen van een ieder tegenover wie hij zijn bevoegdheden wenst uit te oefenen een vertaling in de Nederlandse taal van het afschrift.
Artikel 3:257
Op verzoek van een bewindvoerder uit een andere lidstaat worden de gegevens met betrekking tot een saneringsmaatregel, vastgesteld in een andere lidstaat, door de griffier van de rechtbank Den Haag ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Faillissementswet.
1.
Deze paragraaf is van toepassing op:
a. banken die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 hebben;
b. beheerders van een icbe die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, voor zover het betreft het beheren van individuele vermogens en Nederlandse beheerders met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, aanhef en onderdeel a, voor zover het betreft het verrichten van de activiteiten of het verlenen van de diensten, bedoeld in artikel 2:67a, tweede lid;
c. beleggingsondernemingen die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:96 voor het verlenen van beleggingsdiensten; en
d. financiële instellingen die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 hebben en die beleggingsdiensten mogen verlenen.
2.
De intrekking van een vergunning als bedoeld in het eerste lid laat onverlet de toepasselijkheid van deze paragraaf op vorderingen van beleggers op de financiële onderneming die verband houden met beleggingsverrichtingen die tot het tijdstip van intrekking van de vergunning hebben plaatsgevonden en laat onverlet de toepasselijkheid van deze paragraaf op bestaande vorderingen van crediteuren op de financiële onderneming op het tijdstip van de intrekking van de vergunning.
3.
In deze paragraaf en paragraaf 3.5.6.1A wordt verstaan onder belegger: persoon als bedoeld in artikel 3:259, eerste lid, eerste volzin.
1.
Er is een beleggerscompensatiestelsel dat tot doel heeft personen die op grond van een beleggingsdienst als omschreven in artikel 1:1 of een dienst als vermeld in bijlage I, deel B, punt 1, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten, geld of financiële instrumenten aan een bank, beleggingsonderneming of financiële instelling hebben toevertrouwd, te compenseren ingeval de betreffende onderneming niet in staat is te voldoen aan haar verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen die verband houden met die beleggingsdienst of nevendienst. Banken waarop artikel 2:13 of 3:33 van toepassing is, beleggingsondernemingen en financiële instellingen dragen de kosten van het beleggerscompensatiestelsel.
2.
Er is een depositogarantiestelsel dat tot doel heeft depositohouders te compenseren in het geval een bank niet in staat is te voldoen aan haar verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen uit deposito’s. Banken dragen de kosten van het depositogarantiestelsel.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:
a. categorieën van financiële ondernemingen en personen die onder de reikwijdte van de vangnetregeling vallen, dan wel hiervan worden uitgesloten;
b. categorieën van vorderingen die onder de reikwijdte van een vangnetregeling vallen, de wijze van indiening en vaststelling daarvan, de voorwaarden voor vergoeding van deze vorderingen, de hoogte van de vergoeding, het doen van uitkeringen aan beleggers of crediteuren en de wijze van informatieverschaffing daarover door financiële ondernemingen.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot:
a. de bekendmaking van een vangnetregeling; en
b. de financiering, bekostiging en verdeling van baten van een vangnetregeling.
1.
Er is een depositogarantiefonds dat tot taak heeft het beheer van financiële middelen ten behoeve van de uitvoering van het depositogarantiestelsel, bedoeld in artikel 3:259, tweede lid. De Nederlandsche Bank besluit over de aanwending van de financiële middelen van het fonds.
2.
Het depositogarantiefonds bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Amsterdam.
3.
Het depositogarantiefonds wordt vertegenwoordigd door een bestuur dat bestaat uit drie leden, waaronder de voorzitter. Benoeming, schorsing en ontslag van de leden geschiedt door de Nederlandsche Bank.
4.
De Nederlandsche Bank ondersteunt het depositogarantiefonds bij de uitoefening van zijn taak en verschaft de voor die taakuitoefening benodigde financiële middelen.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de taakuitoefening van het depositogarantiefonds, het bestuur van het fonds en de verantwoording door het fonds.
1.
De Nederlandsche Bank besluit onverwijld tot toepassing van een vangnetregeling indien:
a. de Nederlandsche Bank van oordeel is dat een financiële onderneming om redenen die rechtstreeks verband houden met haar financiële positie niet in staat is een verschuldigd en betaalbaar deposito onder de toepasselijke wettelijke en contractuele voorwaarden terug te betalen of aan verplichtingen te voldoen die voortvloeien uit vorderingen van beleggers die verband houden met een beleggingsdienst of dienst als bedoeld in artikel 3:259, eerste lid, en de onderneming daartoe ook op afzienbare termijn niet in staat is; of
b. een rechterlijke instantie, om redenen die rechtstreeks verband houden met de financiële positie van de financiële onderneming, een uitspraak heeft gedaan die leidt tot schorsing van de rechten van depositohouders of beleggers om hun vordering op de betreffende financiële onderneming te verhalen.
2.
De Nederlandsche Bank geeft toepassing aan het eerste lid, aanhef en onder a, uiterlijk vijf werkdagen nadat zij voor het eerst heeft geconstateerd dat een bank heeft nagelaten verschuldigde en betaalbare deposito’s onder de toepasselijke wettelijke en contractuele voorwaarden terug te betalen of aan verplichtingen te voldoen die voortvloeien uit vorderingen van beleggers die verband houden met een beleggingsdienst of dienst als bedoeld in artikel 3:259a, eerste lid.
3.
De Nederlandsche Bank doet van het besluit tot toepassing van een vangnetregeling mededeling in de Staatscourant.
1.
Bij de toepassing van een vangnetregeling stelt de Nederlandsche Bank met inachtneming van het ingevolge artikel 3:259, derde lid, onderdeel b, bepaalde de omvang vast van de vorderingen die voor vergoeding in aanmerking komen en de hoogte van de voor vergoeding in aanmerking komende vorderingen van beleggers of depositohouders, alsmede de hoogte van de vergoeding van de vorderingen.
2.
De Nederlandsche Bank draagt zorg voor betaling van de ingevolge het beleggerscompensatiestelsel voor vergoeding in aanmerking komende vorderingen van beleggers binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn.
3.
De Nederlandsche Bank is in staat ingevolge het depositogarantiestelsel voor vergoeding in aanmerking komende aanspraken te honoreren binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn.
4.
De Nederlandsche Bank treedt in de rechten die een belegger of depositohouder terzake van een vordering op de betalingsonmachtige financiële onderneming heeft voor zover zij een vergoeding als bedoeld in het eerste lid aan die belegger of depositohouder heeft betaald.
1.
De samenloop van vorderingen van beleggers op een bank, beleggingsonderneming of financiële instelling ten aanzien waarvan een vangnetregeling is toegepast, met aanspraken op vergoeding van de ingevolge deze afdeling daarvoor in aanmerking komende vorderingen, leidt er niet toe dat de Nederlandsche Bank en de boedel, beleggingsonderneming of financiële instelling hoofdelijk zijn verbonden.
2.
De samenloop van vorderingen van depositohouders op een bank ten aanzien waarvan een vangnetregeling is toegepast, met aanspraken op vergoeding van de ingevolge deze afdeling daarvoor in aanmerking komende vorderingen, leidt er niet toe dat de Nederlandsche Bank en de boedel of de bank hoofdelijk zijn verbonden.
Artikel 3:262
De Nederlandsche Bank stelt met inachtneming van het ingevolge artikel 3:259, vierde lid, onderdeel b, bepaalde de bijdragen vast van de financiële ondernemingen, bedoeld in artikel 3:258, eerste lid, aan de vangnetregeling. De bijdrageplichtige financiële ondernemingen voldoen deze bijdragen binnen een door de Nederlandsche Bank vastgestelde termijn.
1.
Een financiële onderneming als bedoeld in artikel 3:258, eerste lid, stelt informatie ter beschikking over de toepasselijke vangnetregeling. Voorzover op een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor een met een vangnetregeling vergelijkbare regeling toepasselijk is, stelt de financiële onderneming eveneens informatie ter beschikking over die regeling.
2.
De informatie moet zodanig zijn dat al dan niet potentiële beleggers en depositohouders in staat worden gesteld om na te gaan of een vordering valt onder de dekking van de vangnetregeling dan wel onder een vergelijkbare buitenlandse regeling.
3.
De informatie over de vangnetregeling wordt in de Nederlandse taal of in de taal die door de depositohouder en de bank zijn overeengekomen bij het aangaan van de overeenkomst ter beschikking gesteld of voorzover het een vergelijkbare regeling betreft die op een bijkantoor toepasselijk is, in de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat waar het desbetreffende bijkantoor is gelegen.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1.
Het is een financiële onderneming niet toegestaan informatie over een vangnetregeling ten behoeve van reclamedoeleinden te gebruiken.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die in een reclame-uiting vermelden dat op hen een vangnetregeling van toepassing is.
1.
Ingeval van een rechtsfeit als bedoeld in artikel 16, zesde lid, van de richtlijn depositogarantiestelsels, geeft elke betrokken bank depositohouders daarvan kennis ten minste een maand voordat de rechtsgevolgen ingaan, tenzij de Nederlandsche Bank een kortere termijn toestaat omwille van de stabiliteit van het financiële stelsel of omdat hiermee een rechtmatig belang van de desbetreffende bank wordt gediend.
2.
De bank stelt gedurende drie maanden na de kennisgeving depositohouders onvoorwaardelijk en zonder betaling van een boete in staat deposito’s die voor vergoeding uit hoofde van een depositogarantiestelsel in aanmerking komen, op te nemen voor zover die deposito’s hoger zijn dan het uit hoofde van het toepasselijke depositogarantiestelsel gegarandeerde bedrag nadat de rechtsgevolgen, bedoeld in het eerste lid, zijn ingetreden.
3.
Artikel 1:23 is niet van toepassing ten aanzien van het tweede lid.
1.
De Nederlandsche Bank verhaalt de vorderingen op de betalingsonmachtige financiële onderneming die ingevolge artikel 3:261, derde lid, op haar zijn overgegaan, op die financiële onderneming.
2.
Ingeval bij de toepassing van een vangnetregeling een batig saldo resteert, stelt de Nederlandsche Bank met inachtneming van het ingevolge artikel 3:259, vierde lid, onderdeel b, bepaalde dit ter beschikking aan de financiële ondernemingen die een bijdrage als bedoeld in artikel 3:262 hebben gedaan.
Artikel 3:265a
De bewindvoerders stellen de Nederlandsche Bank zo spoedig mogelijk na het uitspreken van de noodregeling, bedoeld in Afdeling 3.5.5, in kennis van aan hen bekende:
a. beleggers;
b. depositohouders;
c. vorderingen van de personen, bedoeld in de onderdelen a en b, op de financiële onderneming; en
d. vorderingen van de financiële onderneming op de personen, bedoeld in de onderdelen a en b.
1.
Zodra de Nederlandsche Bank de hoogte van de vergoeding van een vordering overeenkomstig artikel 3:261, eerste lid, heeft vastgesteld, deelt zij die en de berekening daarvan mee aan de bewindvoerders.
2.
Indien de Nederlandsche Bank van oordeel is dat de vordering niet voor vergoeding in aanmerking komt, deelt zij dat mee aan de bewindvoerders.
3.
De bewindvoerders brengen het aan hen ingevolge het eerste lid medegedeelde bedrag in mindering op het bedrag van de na verrekening geresteerde of te resteren vordering van de belegger of depositohouder op de financiële onderneming.
1.
Indien de Nederlandsche Bank de hoogte van de vergoeding van een vordering nog niet ingevolge artikel 3:265b, eerste lid, aan de bewindvoerders heeft medegedeeld op het tijdstip waarop de bewindvoerders tot uitkering van vorderingen overgaan, keren de bewindvoerders het bedrag aan de desbetreffende belegger of depositohouder uit dat zij zouden hebben uitgekeerd in het geval waarin de Nederlandsche Bank de hoogte van de vergoeding zou hebben vastgesteld op het bedrag waarop de belegger of depositohouder aanspraak maakt.
2.
De bewindvoerders doen geen uitkering op het gedeelte van de na verrekening resterende vordering dat resteert na de uitkering ingevolge het eerste lid dan nadat de Nederlandsche Bank de overeenkomstig artikel 3:261, eerste lid, vastgestelde hoogte van de voor vergoeding in aanmerking komende vordering aan de bewindvoerders heeft medegedeeld.
3.
Indien de bewindvoerders tot een tussentijdse uitkering overgaan, reserveren zij een bedrag met betrekking tot elke na verrekening geresteerde of te resteren vordering waarop ingevolge het tweede lid nog geen uitkering is gedaan.
4.
De hoogte van het bedrag, bedoeld in het derde lid, wordt gevormd door een percentage van de na verrekening geresteerde of te resteren vordering waarop ingevolge het tweede lid nog geen uitkering is gedaan, welk percentage gelijk is aan het percentage dat is uitgekeerd op de andere vorderingen met dezelfde rang die wel zijn voldaan.
1.
Een bankspaardeposito eigen woning dat een depositohouder bij een bank aanhoudt en de daarmee verbonden eigenwoningschuld aan die bank of een ander worden tot hun gemeenschappelijk beloop opeisbaar en van rechtswege met elkaar verrekend, voor zoveel mogelijk eerst met de eigenwoningschuld aan de bank, ongeacht mogelijk bestaande rechten van derden ten aanzien van het bankspaardeposito eigen woning, onderscheidenlijk de verbonden eigenwoningschuld, op het tijdstip dat zich als eerste van de volgende tijdstippen voordoet:
a. het tijdstip waarop de Nederlandsche Bank de depositogarantieregeling in werking heeft gesteld ingevolge artikel 3:260, eerste lid, aanhef en onderdeel a;
b. het tijdstip dat de rechtbank ingevolge artikel 3:174, zevende lid, vermeldt op de beschikking waarbij zij de noodregeling uitspreekt;
c. het tijdstip dat de rechtbank ingevolge artikel 14, eerste lid, laatste volzin, van de Faillissementswet vermeldt op de beschikking waarbij zij het faillissement uitspreekt.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing ingeval de deposito’s worden overgedragen aan degene aan wie de depositohouder de eigenwoningschuld heeft.
3.
De verrekening, bedoeld in het eerste lid, kan niet ertoe leiden dat degene die een eigenwoningschuld heeft, een additioneel bedrag verschuldigd wordt.
1.
Indien de Nederlandsche Bank een afwikkelingsinstrument als bedoeld in artikel 3A:1 toepast en de toepassing van dat instrument ertoe strekt dat depositohouders toegang houden tot hun deposito’s, wordt, overeenkomstig artikel 79 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, ten laste van het depositogarantiestelsel, bedoeld in 3:259, tweede lid, een bedrag beschikbaar gesteld.
2.
Indien bij de toepassing van het instrument van bail-in door het depositogarantiestelsel gegarandeerde deposito’s in gelijke mate zouden worden afgeschreven als vorderingen met een gelijke rang, wordt ten hoogste het bedrag beschikbaar gesteld waarmee deze vorderingen zouden zijn afgeschreven om de verliezen van de entiteit te absorberen tot het punt waarop de nettowaarde van de activa van de entiteit gelijk is aan nul.
3.
Bij de toepassing van een ander afwikkelingsinstrument wordt ten hoogste het bedrag beschikbaar gesteld ter grootte van het totaal aan verliezen die houders van vorderingen tot het gegarandeerde bedrag die voor vergoeding uit hoofde van het depositogarantiestelsel in aanmerking komen zouden lijden indien zij in gelijke mate verliezen zouden lijden als houders van vorderingen met een gelijke rang.
1.
De paragrafen 3.5.6.1 tot en met 3.5.6.1B zijn van overeenkomstige toepassing op:
a. beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat die beleggingsdiensten verlenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor en die ingevolge het tweede lid hebben gekozen voor een aanvullende deelname aan het beleggerscompensatiestelsel;
b. banken met zetel in een andere lidstaat die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor en die ingevolge het derde lid hebben gekozen voor een aanvullende deelname aan het depositogarantiestelsel; en
c. banken en financiële instellingen met zetel in een andere lidstaat die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor en die ingevolge het vierde lid hebben gekozen voor een aanvullende deelname aan het beleggerscompensatiestelsel.
2.
Een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat die beleggingsdiensten verleent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor kan, indien de dekking van een in die lidstaat toepasselijk stelsel van beleggerscompensatie beperkter is dan de dekking van het beleggerscompensatiestelsel, kiezen voor deelname aan het beleggerscompensatiestelsel, ter aanvulling van de dekking van het stelsel in de lidstaat van de zetel.
3.
Een bank met zetel in een andere lidstaat die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor kan, indien de dekking van een in die lidstaat toepasselijk stelsel van depositogarantie beperkter is dan de dekking van het depositogarantiestelsel, kiezen voor deelname aan het depositogarantiestelsel, ter aanvulling van de dekking van het stelsel in de lidstaat van de zetel.
4.
Een bank of een financiële instelling met zetel in een andere lidstaat die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, waaraan het ingevolge artikel 2:15, onderscheidenlijk artikel 2:112, is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen, kan indien de dekking van een in die lidstaat toepasselijk stelsel van beleggerscompensatie beperkter is dan de dekking van het beleggerscompensatiestelsel, kiezen voor deelname aan het beleggerscompensatiestelsel, ter aanvulling van de dekking van het stelsel in de lidstaat waar de zetel zich bevindt.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld betreffende de deelname aan een vangnetregeling door een bank of beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat die een in Nederland gelegen bijkantoor heeft.
1.
De Nederlandsche Bank kan al dan niet op aanvraag besluiten dat het ingevolge de
paragrafen 3.5.6.1 tot en met 3.5.6.1B bepaalde betreffende het beleggerscompensatiestelsel van overeenkomstige toepassing is op een beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend, of op een bank met zetel in een staat die geen lidstaat is die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, waaraan het ingevolge artikel 2:22 is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen en, indien op de vorderingen van beleggers op die beleggingsondernemingen in verband met beleggingsverrichtingen geen stelsel van beleggerscompensatie van toepassing is waarvan de dekking gelijkwaardig is aan de dekking bedoeld in artikel 11, eerste lid, van richtlijn nr. 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PbEG L 84).
2.
De Nederlandsche Bank kan al dan niet op aanvraag besluiten dat het ingevolge de paragrafen 3.5.6.1 en 3.5.6.1A bepaalde betreffende het depositogarantiestelsel van overeenkomstige toepassing is op banken met zetel in een staat die geen lidstaat is die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien op de vorderingen van crediteuren op die banken geen stelsel van depositogarantie van toepassing is, waarvan de bescherming, ten minste wat betreft dekkingsniveau en beschermingsomvang, gelijkwaardig is aan de bescherming zoals voorgeschreven door de richtlijn depositogarantiestelsels.
3.
Een bank of beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is die haar bedrijf uitoefent onderscheidenlijk beleggingsdiensten verleent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor stelt informatie ter beschikking over de toepasselijke vangnetregeling.
4.
De informatie, bedoeld in het derde lid, wordt in de Nederlandse taal of in de taal die door de depositohouder en de bank zijn overeengekomen bij het aangaan van de overeenkomst ter beschikking gesteld en moet zodanig zijn dat al dan niet potentiële beleggers en crediteuren in staat worden gesteld om na te gaan of een vordering valt onder de dekking van de vangnetregeling dan wel onder een vergelijkbare buitenlandse regeling.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het derde en het vierde lid.
1.
Een afwikkelonderneming met zetel in Nederland houdt haar activa en die van haar deelnemers aan op basis van een prudent beleggingsbeleid.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
Artikel 3:267.0b
Artikel 3:267.0a is van overeenkomstige toepassing op afwikkelondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor dan wel door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.
1.
Een premiepensioeninstelling met zetel in Nederland stelt voor elke door haar uit te voeren pensioenregeling een verklaring inzake de beleggingsbeginselen op en actualiseert deze ten minste eens in de drie jaar. Deze verklaring omvat ten minste:
a. de toegepaste wegingmethoden voor beleggingsrisico’s;
b. de risicobeheerprocedures en de strategische allocatie van activa in het licht van de aard en de looptijd van de pensioenregelingen.
2.
De premiepensioeninstelling herziet de verklaring telkens onverwijld na een belangrijke wijziging van de beleggingsbeginselen.
3.
De premiepensioeninstelling stelt de Nederlandsche Bank en de toezichthoudende instanties van de lidstaten waar zij vanuit een bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten haar bedrijf uitoefent, in kennis van de verklaring en van iedere wijziging daarvan.
4.
De premiepensioeninstelling stelt de verklaring op verzoek ter beschikking aan de pensioendeelnemers en pensioengerechtigden van de desbetreffende pensioenregeling.
1.
Een premiepensioeninstelling voert een beleggingsbeleid dat in overeenstemming is met de prudent-person regel en met name gebaseerd is op de uitgangspunten die zijn vastgelegd in het tweede, derde en vierde lid.
2.
Een premiepensioeninstelling met zetel in Nederland belegt haar activa uitsluitend in het belang van de pensioendeelnemers en de pensioengerechtigden, op zodanige wijze dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de beleggingen als geheel worden gewaarborgd.
3.
Een premiepensioeninstelling belegt haar activa hoofdzakelijk in financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit of een daarmee vergelijkbaar systeem in een staat die geen lidstaat is.
4.
Een premiepensioeninstelling gaat geen leningen aan als debiteur, met uitzondering van leningen voor liquiditeitsdoelstellingen, en staat niet voor derde partijen garant.
5.
Het eerste, tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing bij uitvoering van een pensioenregeling die beheerst wordt door de sociale- en arbeidswetgeving van een staat die geen lidstaat is. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het beleggingsbeleid in deze situatie.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste, tweede, derde en vierde lid.
1.
Indien een premiepensioeninstelling met zetel in Nederland niet voldoet aan het ingevolge de artikelen 3:53, eerste, tweede en zesde lid, 3:57, eerste, tweede en zevende lid, of 3:267b bepaalde, kan de Nederlandsche Bank de vrije beschikking over de activa door de premiepensioeninstelling beperken of haar verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank daarover te beschikken.
2.
Alvorens een besluit als bedoeld in het eerste lid te nemen, stelt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waar de premiepensioeninstelling een bijkantoor heeft of waarnaar zij diensten verricht, in kennis van haar voornemen.
3.
De Nederlandsche Bank kan, indien zij een besluit als bedoeld in het eerste lid heeft genomen, de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waar de premiepensioeninstelling een bijkantoor heeft of waarnaar zij diensten verricht, verzoeken overeenkomstige maatregelen te treffen ten aanzien van de in de betrokken lidstaten aanwezige waarden, onder opgave van die waarden.
4.
De premiepensioeninstelling kan de ongeldigheid van een rechtshandeling, verricht in strijd met de beperking of het verbod, inroepen indien de wederpartij de maatregel kende of behoorde te kennen.
5.
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de premiepensioeninstelling weer voldoet aan het bepaalde ingevolge de in het eerste lid bedoelde artikelen.
6.
De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instanties, bedoeld in het tweede lid, in kennis van een besluit als bedoeld in het eerste of vijfde lid.
Artikel 3:267d
Deze afdeling is van toepassing op overeenkomsten waarbij een verzekeraar of tot dezelfde groep behorende onderneming met zetel in Nederland partij is, ongeacht het recht dat de overeenkomst beheerst.
1.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder gebeurtenis verstaan:
a. het voorbereiden van een overdrachtsplan als bedoeld in artikel 3:159c, eerste of tweede lid;
b. de mededeling, bedoeld in artikel 3:159d, eerste lid;
c. het uitoefenen van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:159d, tweede lid;
d. een besluit als bedoeld in 3:159f;
e. het overleggen en het verzoek als bedoeld in artikel 3:159u;
f. het uitspreken van de overdrachtsregeling, bedoeld in artikel 3:159ij, eerste lid;
g. het goedkeuren van het overdrachtsplan, bedoeld in artikel 3:159ij, tweede en derde lid;
h. het verbinden van voorwaarden met betrekking tot de voldoening van de prijs, bedoeld in artikel 3:159ij, vierde lid;
i. de benoeming van een of meer overdragers, bedoeld in artikel 3:159z, eerste lid;
j. het instellen van hoger beroep, bedoeld in artikel 3:159aa eerste lid;
k. het instellen van verzet, bedoeld in artikel 3:159aa, derde lid;
l. de gegrondverklaring van het verzet, bedoeld in artikel 3:159aa, zesde lid;
m. het achterwege blijven van vernietiging als bedoeld in artikel 3:159aa, zesde lid;
n. een verzoek als bedoeld in artikel 3:159ag, eerste lid;
o. een besluit als bedoeld in artikel 6:1;
p. een besluit als bedoeld in artikel 6:2; of
q. een gebeurtenis naar een ander recht dan Nederlands recht, die vergelijkbaar is met de gebeurtenissen, bedoeld in onderdelen a tot en met p.
2.
Met een gebeurtenis worden gelijkgesteld handelingen die een gebeurtenis voorbereiden of uitvoeren, de uitoefening van bevoegdheden die met de gebeurtenis verband houden of het ontstaan dan wel nakomen van verplichtingen die met de gebeurtenis verband houden.
1.
Een wederpartij in een rechtsverhouding met een verzekeraar of een tot dezelfde groep behorende onderneming kan zonder toestemming van de Nederlandsche Bank geen beroep doen op een beding dat hem naar aanleiding van een gebeurtenis het recht geeft tot:
a. uitoefening van daaruit voortvloeiende rechten of bevoegdheden;
b. het verlangen van nakoming van daaruit voortvloeiende verplichtingen; of
c. beëindiging, wijziging of vervanging van de rechtsverhouding of van daaruit voortvloeiende rechten, bevoegdheden of verplichtingen.
2.
Jegens de verzekeraar of een tot dezelfde groep behorende onderneming kan geen beroep worden gedaan op het zich voordoen van een omstandigheid die het gevolg is van een gebeurtenis, daaronder begrepen een tekortkoming of een opeisbaarheidsgrond.
3.
Onder de in het eerste lid genoemde rechten, bevoegdheden en verplichtingen zijn mede begrepen rechten en verplichtingen die de wederpartij of een derde het recht of de bevoegdheid geven tot:
a. het opeisen van een vordering;
b. de opeisbaarheid van een vordering beëindigen;
c. het verlangen van een vorm van zekerheid;
d. het overdragen van een goed;
e. het brengen van wijziging in het bedrag van een vordering of het tijdstip waarop een betaling dient te geschieden;
f. het uitoefenen van een bevoegdheid tot opschorting, verrekening of inhouding;
g. het instellen van een tegenvordering; of
h. het verhinderen of onderwerpen aan voorwaarden van de uitoefening van een recht of een bevoegdheid die de verzekeraar of een tot dezelfde groep behorende onderneming op grond van de wet of overeenkomst toekomt.
4.
Het eerste tot en met het derde lid zijn niet van toepassing op:
a. een recht dat krachtens een in het eerste lid bedoelde rechtsverhouding toekomt aan een centrale bank of, in verband met deelname aan een systeem als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, van de Faillissementswet, aan een andere deelnemer die deelneemt aan het systeem;
b. een recht dat voortvloeit uit een door de verzekeraar gesloten financiëlezekerheidsovereenkomst.
Artikel 3:267g
Jegens de verzekeraar of een tot dezelfde groep behorende onderneming kan geen beroep worden gedaan op een mededelingsverplichting of verplichting tot het verstrekken van informatie met betrekking tot een gebeurtenis.
1.
Een entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar voert een beleggingsbeleid dat in overeenstemming is met de prudent-person regel.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het in het eerste lid bepaalde.
1.
Een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse bank die een moederonderneming of dochteronderneming is van een andere beleggingsonderneming of bank, voldoet op geconsolideerde of gesubconsolideerde basis aan het ingevolge artikel 3:17 bepaalde op zodanige wijze dat de procedures en maatregelen ter beheersing van bedrijfsprocessen en risico’s samenhang vertonen en goed geïntegreerd zijn en dat zij de inlichtingen, bedoeld in artikel 1:52, kan verschaffen.
2.
Een verzekeraar met zetel in Nederland waarop aanvullend toezicht wordt uitgeoefend overeenkomstig afdeling 3.6.3 richt de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:17, zodanig in dat de procedures en maatregelen ter beheersing van bedrijfsprocessen en risico’s samenhang vertonen en goed geïntegreerd zijn en dat zij de inlichtingen, bedoeld in artikel 1:52, kan verschaffen.
1.
Een onderneming die, alleen of tezamen met een andere onderneming, aan het hoofd staat van een richtlijngroep waarvan een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland deel uitmaakt, draagt zorg voor een zodanige bedrijfsvoering dat de financiële soliditeit van de gereglementeerde entiteiten en de onderneming zelf niet in gevaar wordt gebracht door:
a. het risicobeheer van de groep als geheel en van de afzonderlijke richtlijngroepsleden;
b. de strategie en het beleid van de groep als geheel en van de afzonderlijke richtlijngroepsleden;
c. mogelijke belangentegenstellingen en relaties tussen de gereglementeerde entiteiten, de onderneming, bedoeld in de aanhef, en de andere richtlijngroepsleden; of
d. door richtlijngroepsleden verrichte activiteiten die van wezenlijk belang zijn voor de bedrijfsvoering met betrekking tot de financiële activiteiten van een of meer gereglementeerde entiteiten.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.
3.
De hierna bedoelde richtlijngroepsleden richten hun bedrijfsvoering dusdanig in dat alle gegevens die relevant zijn voor het toezicht, bedoeld in dit hoofdstuk, kunnen worden verschaft:
a. de gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland;
b. de onderneming die alleen of tezamen met een andere onderneming aan het hoofd staat van de groep;
c. andere richtlijngroepsleden dan de in onderdelen a en b bedoelde richtlijngroepsleden die activiteiten verrichten die van wezenlijk belang zijn voor de bedrijfsvoering met betrekking tot de financiële activiteiten van een of meer gereglementeerde entiteiten in de groep.
Artikel 3:270
De Nederlandsche Bank kan, indien zij groepstoezichthouder is, besluiten een onderneming niet in het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.3, te betrekken indien:
a. de onderneming haar zetel heeft in een staat die geen lidstaat is en waar wettelijke belemmeringen bestaan voor het verstrekken van de voor het toezicht noodzakelijke informatie;
b. de bij dat toezicht te betrekken onderneming in het licht van de doelstellingen van dat toezicht slechts van te verwaarlozen betekenis is tenzij verscheidene ondernemingen van dezelfde groep buiten beschouwing mogen worden gelaten en zij gezamenlijk niet van te verwaarlozen betekenis zijn; of
c. het in aanmerking nemen van de financiële positie van die onderneming in het licht van de doelstellingen van dat toezicht misplaatst of misleidend zou zijn.
Artikel 3:271
Artikel 3:8 is van overeenkomstige toepassing op een financiële holding, gemengde financiële holding of verzekeringsholding met zetel in Nederland, met dien verstande dat voor de toepassing van het eerste lid voor «geschikt in verband met de uitoefening van het bedrijf van de financiële onderneming» wordt gelezen «geschikt in verband met de uitoefening van het bedrijf van de financiële holding, gemengde financiële holding of verzekeringsholding, en van de tot de desbetreffende richtlijngroep behorende gereglementeerde entiteiten».
Artikel 3:272
Artikel 3:9 is van overeenkomstige toepassing op een financiële holding, gemengde financiële holding of verzekeringsholding met zetel in Nederland.
1.
Een gemengde financiële holding, financiële holding of verzekeringsholding met zetel in Nederland meldt wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 3:271 of 3:272 verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank.
2.
Het ingevolge artikel 3:29, derde lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing op gemengde financiële holdings, financiële holdings en verzekeringsholdings met zetel in Nederland voorzover het betrekking heeft op het melden van de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3:274
Het toezicht op geconsolideerde basis ingevolge deze afdeling wordt uitgeoefend overeenkomstig het bepaalde ingevolge titel II van deel 1 van de verordening kapitaalvereisten.
1.
Tenzij die bevoegdheid op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht aan de Europese Centrale Bank toekomt, houdt de Nederlandsche Bank op banken en op beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten toezicht op geconsolideerde basis, indien dat voortvloeit uit de toepassing van de artikelen 111, eerste tot en met vierde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, dan wel indien zij als consoliderende toezichthouder is aangewezen overeenkomstig artikel 111, vijfde lid, van die richtlijn.
2.
Alvorens de Nederlandsche Bank en de andere betrokken toezichthoudende instanties met betrekking tot het toezicht op geconsolideerde basis op een Nederlandse bank of een Nederlandse beleggingsonderneming toepassing geven aan artikel 111, vijfde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, stelt de Nederlandsche Bank de in dat lid, tweede volzin, bedoelde ondernemingen in de gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen.
3.
Indien een Nederlandse financiële EU-moederholding een bank en een beleggingsonderneming als dochteronderneming heeft, en die bank haar zetel in Nederland heeft, oefent de Nederlandsche Bank het toezicht op geconsolideerde basis uit op alle dochterondernemingen, tenzij die bevoegdheid op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht aan de Europese Centrale Bank toekomt.
4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt de Nederlandsche Bank beschouwd als de toezichthouder die een vergunning heeft verleend aan een beheerder van beleggingsinstellingen, een beheerder van icbe’s of aan een beleggingsonderneming.
1.
De Nederlandsche Bank houdt, tenzij die bevoegdheid op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht aan de Europese Centrale Bank toekomt, toezicht op Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederbanken, in de mate en op de wijze als bepaald in deze afdeling, op basis van de geconsolideerde financiële positie. Dit toezicht omvat het toezicht op de naleving van het bepaalde ingevolge de artikelen 3:17, eerste en tweede lid, onderdeel c, 3:17a, 3:57, 3:62a en 3:96, eerste lid, onderdeel b.
2.
De Nederlandsche Bank houdt, tenzij die bevoegdheid op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht aan de Europese Centrale Bank toekomt, toezicht op Nederlandse beleggingsondernemingen en Nederlandse banken die dochteronderneming zijn van een Nederlandse financiële moederholding of Nederlandse gemengde financiële moederholding, in de mate en op de wijze als bepaald in deze afdeling, op basis van de geconsolideerde financiële positie van de Nederlandse financiële moederholding of Nederlandse gemengde financiële moederholding. Dit toezicht omvat het toezicht op de naleving van het bepaalde ingevolge de artikelen 3:17, eerste en tweede lid, onderdeel c, 3:17a, 3:57, 3:62a en 3:96, eerste lid, onderdeel b.
3.
De Nederlandsche Bank houdt toezicht op Nederlandse beleggingsondernemingen en Nederlandse banken die dochteronderneming zijn van een financiële moederholding of gemengde financiële moederholding indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op deze beleggingsondernemingen of banken op geconsolideerde basis op grond van artikel 3:275. Het tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de berekening van de solvabiliteit op geconsolideerde basis van de beleggingsondernemingen of banken, bedoeld in het eerste en tweede lid.
1.
Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op geconsolideerde basis overeenkomstig deze afdeling en de gemengde financiële holding onderworpen is aan gelijkwaardige bepalingen van zowel deze afdeling als afdeling 3.6.4, kan de Nederlandsche Bank, na overleg met de andere betrokken toezichthoudende instanties, besluiten alleen de relevante bepalingen van afdeling 3.6.4 op de gemengde financiële holding toe te passen.
2.
Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op geconsolideerde basis overeenkomstig deze afdeling en de gemengde financiële holding onderworpen is aan gelijkwaardige bepalingen van zowel deze afdeling als afdeling 3.6.3, kan de Nederlandsche Bank, in overeenstemming met de groepstoezichthouder van de in artikel 2, punt 8, onderdeel b, van de richtlijn financiële conglomeraten bedoelde verzekeringssector, besluiten alleen de relevante bepalingen van de belangrijkste sector als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de richtlijn financiële conglomeraten toe te passen.
Artikel 3:277
Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op Nederlandse beleggingsondernemingen of Nederlandse banken die een moederonderneming hebben die een niet-Europese beleggingsonderneming, niet-Europese bank, financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien:
a. die beleggingsondernemingen of banken niet reeds onderworpen zijn aan toezicht dat gelijkwaardig is aan het toezicht op geconsolideerde basis, bedoeld in titel VII, hoofdstuk 3, van de richtlijn kapitaalvereisten; en
b. De Nederlandsche Bank op basis van een overeenkomstige toepassing van artikel 3:275 verantwoordelijk zou zijn voor het toezicht op geconsolideerde basis op die beleggingsondernemingen of banken.
1.
Een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse bank, die een dochteronderneming is van een beleggingsonderneming of bank of als moederonderneming een financiële holding of gemengde financiële holding heeft, voldoet op gesubconsolideerde basis aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:17, eerste en tweede lid, onderdeel c, 3:17a, 3:573:62a en 3:96, eerste lid, onderdeel b, indien de Nederlandse beleggingsonderneming, Nederlandse bank, de financiële holding of gemengde financiële holding:
a. als dochteronderneming een beheerder heeft van een beleggingsinstelling of icbe, beleggingsonderneming, financiële instelling of bank met zetel in een staat die geen lidstaat is; of
b. een deelneming houdt in een beheerder van een beleggingsinstelling of icbe, beleggingsonderneming, financiële instelling of bank met zetel in een staat die geen lidstaat is.
2.
Indien de financiële holding of gemengde financiële holding als dochteronderneming zowel een beleggingsonderneming als een bank heeft, is het eerste lid slechts van toepassing op de bank.
Artikel 3:278b
Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op geconsolideerde basis op een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse EU-moederbank, Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse bank die dochteronderneming is van een Nederlandse financiële EU-moederholding of Nederlandse gemengde financiële EU-moederholding:
a. coördineert zij de vergaring en verspreiding van informatie aan de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten die relevant of essentieel is in normale omstandigheden en in noodsituaties;
b. plant en coördineert zij de toezichtactiviteiten in normale omstandigheden en de samenwerking met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten in het kader van de artikelen 3:18a, 3:74a en 3:111a; en
c. plant en coördineert zij de toezichtactiviteiten bij de voorbereiding op en in noodsituaties.
Artikel 3:278c
Indien de Nederlandsche Bank op geconsolideerde basis toezicht houdt op een bank of op een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten, neemt zij de besluiten, bedoeld in artikel 113, eerste lid, onderdelen a en b, van de richtlijn kapitaalvereisten, in overeenstemming met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten en neemt zij daarbij de in artikel 113, tweede lid, van de richtlijn bedoelde termijnen in acht.
1.
Indien het overleg met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 3:278c, tot overeenstemming heeft geleid, neemt de Nederlandsche Bank, indien zij toezicht houdt op dochterondernemingen van een EU-moederbeleggingsonderneming of EU-moederbank of een EU-moederholding op niet-geconsolideerde basis of op subgeconsolideerde basis, onverwijld een besluit op grond van de evaluatie bedoeld in artikel 3:18a, of de solvabiliteit van de dochteronderneming toereikend is gelet op haar financiële situatie en risicoprofiel.
2.
De Nederlandsche Bank besluit over de toepassing van de artikelen 3:18a en 3:111a nadat zij de door de betrokken toezichthoudende instantie die toezicht houdt op geconsolideerde basis geuite standpunten en voorbehouden in aanmerking heeft genomen.
3.
De Nederlandsche Bank actualiseert jaarlijks het besluit, bedoeld in het tweede lid.
1.
Indien een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse bank een gemengde holding als moederonderneming heeft, oefent de Nederlandsche Bank toezicht uit op de intragroepsovereenkomsten en -posities met de gemengde holding en haar dochterondernemingen, tenzij die bevoegdheid op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht aan de Europese Centrale Bank toekomt.
2.
De beleggingsonderneming of bank zorgt voor de berekening en bewaking van haar intragroepsovereenkomsten en -posities met de gemengde holding en haar dochterondernemingen.
3.
De beleggingsonderneming of bank dient periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen een rapportage bij de Nederlandsche Bank of de Europese Centrale Bank in waarin zijn opgenomen significante intragroepsovereenkomsten en -posities met de gemengde holding en haar dochterondernemingen.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud, de verstrekking, de modellen en de periodiciteit van de rapportage.
5.
Indien uit de intragroepsovereenkomsten en -posities blijkt dat de financiële positie van de beleggingsonderneming of bank in gevaar is of zou kunnen komen, neemt de Nederlandsche Bank maatregelen jegens die beleggingsonderneming of bank.
1.
Op een verzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel in Nederland die deel uitmaakt van een richtlijngroep, niet zijnde een verzekeringsrichtlijngroep, wordt aanvullend toezicht uitgeoefend overeenkomstig deze paragraaf.
2.
In het aanvullend toezicht worden betrokken:
a. met de verzekeraar verbonden ondernemingen;
b. in de verzekeraar deelnemende ondernemingen;
c. ondernemingen die zijn verbonden met de in onderdeel b bedoelde ondernemingen.
1.
De Nederlandsche Bank betrekt in het aanvullende toezicht, bedoeld in artikel 3:281, onder andere intragroepsovereenkomsten en -posities tussen de aan dat toezicht onderworpen verzekeraar en:
a. met die verzekeraar verbonden ondernemingen;
b. in die verzekeraar deelnemende ondernemingen;
c. ondernemingen die zijn verbonden met de ondernemingen, bedoeld in onderdeel b; en
d. natuurlijke personen die een deelneming bezitten in:
1°. die verzekeraar of een daarmee verbonden onderneming;
2°. een in die verzekeraar deelnemende onderneming;
3°. een onderneming die is verbonden met een onderneming als bedoeld onder 2°.
2.
De verzekeraar, bedoeld in het eerste lid, aanhef, dient periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen een rapportage bij de Nederlandsche Bank in waarin zijn opgenomen overeenkomsten en posities voor zover die van significante betekenis zijn.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud, de verstrekking, de modellen en de periodiciteit van de rapportage.
4.
Indien uit de intragroepsovereenkomsten en -posities blijkt dat de solvabiliteit van de verzekeraar, bedoeld in het eerste lid, aanhef, in gevaar is of zou kunnen komen, neemt de Nederlandsche Bank maatregelen jegens die verzekeraar.
1.
Een verzekeraar met beperkte risico-omvang waarop het toezicht, bedoeld in artikel 3:281, eerste lid, van toepassing is, berekent de aangepaste solvabiliteit. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de berekening van de aangepaste solvabiliteit en de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de rapportage. Deze regels kunnen verschillen naar gelang van de samenstelling van de richtlijngroep.
2.
Alle verbonden ondernemingen, deelnemende ondernemingen en met een deelnemende onderneming verbonden ondernemingen worden in de berekening betrokken.
3.
Indien uit de berekening blijkt dat de solvabiliteit in gevaar is of zou kunnen komen, neemt de Nederlandsche Bank maatregelen jegens die verzekeraar.
Artikel 3:283
De Nederlandsche Bank kan verzoeken om een andere groepstoezichthouder dan de groepstoezichthouder die ingevolge artikel 247, tweede lid, van de richtlijn solvabiliteit II wordt aangewezen. Zij volgt daarbij de procedure van artikel 247, derde tot en met zevende lid, van die richtlijn.
Artikel 3:284
Een onderneming die zal ophouden onderdeel van een verzekeringsrichtlijngroep te zijn of die onderdeel wenst te worden van een dergelijke groep vraagt instemming van de groepstoezichthouder indien:
a. de groepstoezichthouder is aangewezen ingevolge de criteria, genoemd in artikel 247 van de richtlijn solvabiliteit II; en
b. onderdeel b van de definitie van richtlijngroep, bedoeld in artikel 1:1 van toepassing is of zou worden.
1.
Op een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar die een deelnemende onderneming is in een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, in een Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar of in een niet-Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, wordt verzekeringsrichtlijngroepstoezicht uitgeoefend ingevolge de artikelen 1:51e, 1:55a, 1:56, 1:58e, 3:271, 3:272, 3:288a tot en met 3:288f, 3:288h en 3:288i. Artikel 3:269 is van overeenkomstige toepassing.
2.
Op een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waarvan de moederonderneming een gemengde financiële holding of verzekeringsholding met zetel in een lidstaat is, wordt verzekeringsrichtlijngroepstoezicht uitgeoefend als bedoeld ingevolge de artikelen 1:51e, 1:55a, 1:56, 1:58e, 3:271, 3:272, 3:288a tot en met 3:288f, 3:288h en 3:288i.
3.
Op een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waarvan de moederonderneming een gemengde financiële holding of verzekeringsholding met zetel in een staat die geen lidstaat is of een niet-Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar is, wordt verzekeringsrichtlijngroepstoezicht uitgeoefend ingevolge de artikelen 1:65, zesde lid, 3:288g, 3:288j en 3:288k.
4.
Op een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waarvan de moederonderneming een gemengde verzekeringsholding is, wordt verzekeringsrichtlijngroepstoezicht uitgeoefend als bedoeld in artikel 3:288g.
5.
Indien de Nederlandsche Bank groepstoezichthouder is, verzekeringsrichtlijngroepstoezicht uitoefent als bedoeld in het eerste of tweede lid, en de deelnemende herverzekeraar, levensverzekeraar, schadeverzekeraar, gemengde financiële holding of verzekeringsholding met zetel in een lidstaat die hetzij een verbonden onderneming van een gereglementeerde entiteit of zelf een gereglementeerde entiteit is, of een gemengde financiële holding die aan aanvullend toezicht is onderworpen als bedoeld in afdeling 3.6.4, kan de Nederlandsche Bank besluiten op het niveau van de deelnemende herverzekeraar, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of verzekeringsholding het toezicht op de risicoconcentratie, bedoeld in artikel 3:288e of intragroepsovereenkomsten en -posities als bedoeld in artikel 3:288f niet uit te oefenen.
1.
Indien de Nederlandsche Bank groepstoezichthouder is en de gemengde financiële holding onderworpen is aan gelijkwaardige bepalingen van zowel deze afdeling als afdeling 3.6.4, kan de Nederlandsche Bank, na overleg met de andere betrokken toezichthoudende instanties, besluiten alleen de relevante bepalingen van afdeling 3.6.4 toe te passen.
2.
Indien de Nederlandsche Bank groepstoezichthouder is en een gemengde financiële holding onderworpen is aan gelijkwaardige bepalingen van zowel deze afdeling als afdeling 3.6.2, kan de Nederlandsche Bank, in overeenstemming met de toezichthoudende instanties die geconsolideerd toezicht houden op de sector banken en de sector beleggingsdiensten, bedoeld in artikel 2, punt 8, onderdeel a respectievelijk c, van de richtlijn financiële conglomeraten, besluiten alleen de relevante bepalingen van de belangrijkste sector als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de richtlijn financiële conglomeraten toe te passen.
1.
Ingeval de in artikel 3:285, eerste of tweede lid, bedoelde deelnemende verzekeraar, gemengde financiële holding of verzekeringsholding een dochteronderneming is van een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, van een Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, of van een gemengde financiële holding of verzekeringsholding met zetel in een lidstaat, zijn de artikelen 1:51e, 1:55a, 1:56, 1:58e, 3:271, 3:272, 3:288a tot en met 3:288f, 3:288h en 3:288i alleen van toepassing op het niveau van de verzekeraar, gemengde financiële holding of verzekeringsholding met zetel in een lidstaat die de uiteindelijke moederonderneming is.
2.
Indien de Nederlandsche Bank groepstoezichthouder is en de in het eerste lid bedoelde uiteindelijke moederonderneming een dochteronderneming van een aan het in afdeling 3.6.4. bedoelde aanvullende toezicht onderworpen onderneming is, kan de Nederlandsche Bank besluiten het toezicht op de risicoconcentratie, bedoeld in artikel 3:288e, of het toezicht op intragroepsovereenkomsten en -posities als bedoeld in artikel 3:288f niet uit te oefenen.
1.
Indien de in artikel 3:286, eerste lid, bedoelde uiteindelijke moederonderneming haar zetel in een andere lidstaat heeft dan de in artikel 3:282, eerste of tweede lid, bedoelde deelnemende verzekeraar, gemengde financiële holding of verzekeringsholding, kan de Nederlandsche Bank, na raadpleging van de uiteindelijke moederonderneming, besluiten de verantwoordelijke verzekeraar, gemengde financiële holding of verzekeringsholding met zetel in Nederland aan het verzekeringsrichtlijngroepstoezicht te onderwerpen.
2.
De Nederlandsche Bank stuurt haar besluit, bedoeld in het eerste lid, toe aan de uiteindelijke moederonderneming.
3.
De artikelen 1:51e, 1:56, 1:58e, 3:271, 3:272, 3:288a tot en met 3:288f, 3:288h en 3:288i zijn van overeenkomstige toepassing op de verantwoordelijke moederonderneming met zetel in Nederland, onverminderd het vierde tot en met achtste lid.
4.
De Nederlandsche Bank kan het verzekeringsrichtlijngroepstoezicht op de verantwoordelijke moederonderneming, bedoeld in het derde lid, beperken tot een of meer van de eisen, gesteld in de artikelen 3:288a tot en met 3:288f en 3:288h.
5.
Indien de Nederlandsche Bank besluit de eisen ten aanzien van de financiële positie, bedoeld in de artikelen 3:288a tot en met 3:288f en 3:288h op de verantwoordelijke moederonderneming met zetel in Nederland toe te passen, past zij de methodekeuze voor de berekening van de solvabiliteit op het niveau van de verzekeringsrichtlijngroep toe die door de groepstoezichthouder is gemaakt.
6.
Indien de Nederlandsche Bank besluit de eisen ten aanzien van de financiële positie, bedoeld in de artikelen 3:288a tot en met 3:288f en 3:288h op de verantwoordelijke moederonderneming met zetel in Nederland toe te passen en de groepstoezichthouder op verzoek van de verzekeringsrichtlijngroep heeft besloten dat de uiteindelijke moederonderneming met zetel in een andere lidstaat, bedoeld in artikel 3:286, eerste lid, zowel het solvabiliteitskapitaalvereiste van de verzekeringsrichtlijngroep als het solvabiliteitskapitaalvereiste van de verzekeraars in de richtlijngroep op basis van een intern model mag berekenen, past de Nederlandsche Bank dat besluit toe.
7.
Indien in het geval van het zesde lid het risicoprofiel van de verantwoordelijke moederonderneming met zetel in Nederland significant afwijkt van het op Unieniveau goedgekeurde interne model van de verzekeringsrichtlijngroep en die moederonderneming onvoldoende maatregelen neemt om de afwijking op te heffen, kan de Nederlandsche Bank besluiten om op het uit de toepassing van het interne model voor de moederonderneming voortvloeiende solvabiliteitskapitaalvereiste voor de verzekeringsrichtlijnsubgroep een kapitaalopslag toe te passen, of, in uitzonderlijke omstandigheden waarin de toepassing van een dergelijke kapitaalopslag niet gepast is, eisen dat deze onderneming haar solvabiliteitskapitaalvereiste van de verzekeringsrichtlijngroep op basis van de standaardformule berekent. De Nederlandsche Bank stuurt dit besluit toe aan de moederonderneming.
8.
Indien de Nederlandsche Bank besluit de eisen ten aanzien van de financiële positie als bedoeld in de artikelen 3:288a tot en met 3:288f en 3:288h op de verantwoordelijke moederonderneming met zetel in Nederland toe te passen, dient die onderneming geen aanvraag in om een van haar dochterondernemingen aan een gecentraliseerd risicobeheer ingevolge artikel 3:288b te onderwerpen.
9.
De Nederlandsche Bank neemt geen besluit als bedoeld in het eerste lid, dan wel trekt een dergelijk besluit in indien de verantwoordelijke moederonderneming met zetel in Nederland een dochteronderneming is van de in artikel 3:286, eerste lid, bedoelde uiteindelijke moederonderneming op Unieniveau en die onderneming overeenkomstig artikel 3:288b of 3:288c op haar dochteronderneming artikel 3:288b mag toepassen.
1.
In het geval van artikel 3:287, eerste lid, kan de Nederlandsche Bank besluiten verzekeringsrichtlijngroepstoezicht op de gecombineerde verzekeringsrichtlijnsubgroep te houden. De Nederlandsche Bank stelt die uiteindelijke moederonderneming in kennis van het besluit. Het verzekeringsrichtlijnsubgroepstoezicht strekt zich niet uit tot de uiteindelijke moederonderneming die haar zetel heeft in een andere lidstaat dan de lidstaten waar de leden van de verzekeringsrichtlijnsubgroep hun zetel hebben.
2.
Artikel 3:287, derde tot en met negende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar die een deelnemende onderneming is in een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, in een Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar of in een niet-Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, draagt er zorg voor dat de verzekeringsrichtlijngroep de beschikking heeft over eigen vermogen dat ten minste gelijk is aan het solvabiliteitskapitaalvereiste van de verzekeringsrichtlijngroep. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste, de samenstelling van de solvabiliteit, de periodiciteit en de termijnen van de rapportage en de beoordeling of de solvabiliteitsregeling van een derde land gelijkwaardig is aan die van de richtlijn solvabiliteit II.
2.
Een gemengde financiële holding of verzekeringsholding met zetel in een lidstaat die aan het hoofd staat van een verzekeringsrichtlijngroep waarvan een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar deel uitmaakt, draagt er zorg voor dat die groep de beschikking heeft over eigen vermogen dat ten minste gelijk is aan het solvabiliteitskapitaalvereiste van de verzekeringsrichtlijngroep. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste, de samenstelling van de solvabiliteit, de periodiciteit en de termijnen van de rapportage en de beoordeling of de solvabiliteitsregeling van een derde land gelijkwaardig is aan die van de richtlijn solvabiliteit II.
3.
Indien de gemengde financiële holding of verzekeringsholding de verplichting, bedoeld in het tweede lid, niet of niet tijdig nakomt, rust die verplichting eveneens op de Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar.
4.
Indien de Nederlandsche Bank groepstoezichthouder is, houdt zij toezicht op het bepaalde in het eerste tot en met derde lid. De artikelen 3:57, vijfde lid, 3:57a en 3:135 zijn van overeenkomstige toepassing.
5.
Zodra niet meer wordt voldaan aan het solvabiliteitskapitaalvereiste van de richtlijngroep of het gevaar dreigt dat daaraan de drie volgende maanden niet wordt voldaan, stelt de verzekeraar, bedoeld in het eerste lid, of de holding, bedoeld in het tweede lid, de Nederlandsche Bank daarvan in kennis indien de Nederlandsche Bank groepstoezichthouder is. Indien de gemengde financiële holding of verzekeringsholding de bedoelde verplichting niet of niet tijdig nakomt, rust die verplichting eveneens op de verzekeraars, bedoeld in het tweede lid.
1.
De Nederlandsche Bank kan een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar die deel uitmaakt van een verzekeringsrichtlijngroep in bepaalde gevallen overeenkomstig artikel 3:132 een kapitaalopslag op het solvabiliteitskapitaalvereiste opleggen dan wel een van de andere in artikel 238, tweede of derde lid, van de richtlijn solvabiliteit II genoemde maatregelen toepassen.
2.
Indien de Nederlandsche Bank groepstoezichthouder is, kan zij in bepaalde gevallen op het geconsolideerde solvabiliteitskapitaalvereiste een kapitaalopslag toepassen. Artikel 3:132is van overeenkomstige toepassing.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de omstandigheden waarin een kapitaalopslag kan worden opgelegd, de berekening, de gevolgen van de kapitaalopslag, de aannames en de voorwaarden die ten grondslag liggen aan het solvabiliteitskapitaalvereiste, daaronder begrepen de voorwaarden voor de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste bij een gecentraliseerd risicobeheer.
Artikel 3:288c
Artikel 3:288b is van overeenkomstige toepassing op een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar die een dochteronderneming is van een gemengde financiële holding of verzekeringsholding.
Artikel 3:288d
Een verzekeringsrichtlijngroep waarvan een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar deel uitmaakt, past artikel 3:69a toe op de waardering van de activa en passiva van de groep.
1.
Een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar die aan het hoofd staat van een verzekeringsrichtlijngroep of de gemengde financiële holding of verzekeringsholding dient periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen een rapportage in bij de groepstoezichthouder . In die rapportage worden opgenomen alle significante risicoconcentraties van de verzekeraars op het niveau van de groep.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud, de verstrekking, de modellen en de periodiciteit van de rapportage.
3.
In afwijking van het eerste lid kan de Nederlandsche Bank, indien zij groepstoezichthouder is bepalen, na overleg met de andere betrokken toezichthoudende instanties en met de verzekeringsrichtlijngroep, dat de rapportage aan haar wordt overgelegd door een door haar aangewezen verzekeraar in die groep.
4.
Indien de Nederlandsche Bank groepstoezichthouder is, bepaalt zij, na overleg met de andere betrokken toezichthoudende instanties en de verzekeringsrichtlijngroep, welke categorieën van risico’s door de verzekeraars in die groep in elk geval worden gerapporteerd.
5.
Bij het overleg over de categorieën van risico’s die door de verzekeraars in de verzekeringsrichtlijngroep worden gerapporteerd, houdt de Nederlandsche Bank in haar hoedanigheid als groepstoezichthouder of als betrokken toezichthouder rekening met de specifieke groeps- en risicomanagementstructuur van de groep.
6.
De Nederlandsche Bank bepaalt indien zij groepstoezichthouder is, na overleg met de andere betrokken toezichthoudende instanties en de verzekeringsrichtlijngroep, met het oog op de aanmerking als significante risicoconcentratie die wordt gerapporteerd de drempels op basis van het solvabiliteitsvermogen of de technische voorzieningen.
7.
De Nederlandsche Bank besteedt bij haar toezicht op significante risicoconcentraties aandacht aan mogelijke besmettingsrisico’s in de verzekeringsrichtlijngroep, het risico van belangenconflicten en het niveau of de omvang van de risico’s.
1.
Een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar die aan het hoofd staat van een verzekeringsrichtlijngroep of de gemengde financiële holding of verzekeringsholding dient periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen een rapportage in bij de groepstoezichthouder. In die rapportage worden opgenomen alle significante intragroepsovereenkomsten en -posities verricht door de aan het verzekeringsrichtlijngroepstoezicht onderworpen verzekeraars, daaronder begrepen de intragroepsovereenkomsten en -posities met natuurlijke personen die met de groep zijn verbonden door een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur. Zeer significante intragroepsovereenkomsten en -posities van de verzekeraars in die groep worden, zodra zulks praktisch mogelijk is, gerapporteerd.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud, de verstrekking, de modellen en de periodiciteit van de rapportage.
3.
In afwijking van het eerste lid kan de Nederlandsche Bank indien zij groepstoezichthouder is bepalen, na overleg met de andere betrokken toezichthoudende instanties en met de verzekeringsrichtlijngroep, dat de rapportage aan haar wordt overgelegd door een door haar aangewezen verzekeraar in die groep.
4.
De Nederlandsche Bank bepaalt indien zij groepstoezichthouder is, na overleg met de andere betrokken toezichthoudende instanties en de verzekeringsrichtlijngroep, welke categorieën van intragroepsovereenkomsten en -posities door de verzekeraars in die groep in elk geval worden gerapporteerd.
5.
Artikel 3:288e, derde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar een dochteronderneming is van een gemengde verzekeringsholding is, oefent de Nederlandsche Bank toezicht uit op de intragroepsovereenkomsten en -posities tussen bedoelde verzekeraars en de gemengde verzekeringsholding en de met haar verbonden ondernemingen.
2.
De artikelen 1:51e, 1:53, 1:56, 3:288f en 3:295 zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
De artikelen 3:8, 3:9, 3:17 3:18, en 3:72, vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het niveau van de verzekeringsrichtlijngroep.
2.
Een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:285, eerste en tweede lid, past de risicomanagement- en internecontrolesystemen en rapportageprocedures in de verzekeringsrichtlijngroep consequent toe waardoor deze systemen en procedures op het niveau van die groep kunnen worden gecontroleerd.
3.
Een in het tweede lid bedoelde verzekeraar beschikt over internecontrolesystemen die ten minste omvatten:
a. adequate procedures met betrekking tot de groepssolvabiliteit om alle bestaande materiële risico’s te bepalen en te meten en het in aanmerking komend eigen vermogen naar behoren af te stemmen op de risico’s;
b. gedegen rapportage- en financiële- verslaggevingprocedures om de intragroepsovereenkomsten en -posities en de risicoconcentratie te bewaken en te beheren.
4.
Een in het tweede lid bedoelde verzekeraar of de gemengde financiële holding of verzekeringsholding voert de ingevolge artikel 3:17, tweede lid, vereiste beoordeling van het eigen risico en solvabiliteit uit op het niveau van de groep.
5.
De in het tweede lid bedoelde verzekeraar draagt er zorg voor dat indien de berekening van de solvabiliteit op het niveau van de richtlijngroep wordt uitgevoerd met gebruikmaking van de standaardmethode, de groepstoezichthouder inzicht heeft in het verschil tussen de som van de solvabiliteitskapitaalvereisten van alle verzekeraars in de verzekeringsrichtlijngroep en het geconsolideerde solvabiliteitskapitaalvereiste van die groep.
6.
Indien de Nederlandsche Bank groepstoezichthouder is, oefent zij toezicht uit op het bepaalde in het eerste tot en met derde lid. De artikelen 1:51e, 1:55a, 1:58e, 3:288i, 3:288j en 3:288k zijn van toepassing.
7.
Indien de Nederlandsche Bank groepstoezichthouder is, kan zij er mee instemmen dat de beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit tegelijkertijd op het niveau van de verzekeringsrichtlijngroep en op het niveau van een dochteronderneming van die groep worden uitgevoerd en dat een document wordt opgesteld dat op alle beoordelingen betrekking heeft.
8.
Indien de verzekeringsverzekeringsgroep gebruik maakt van de mogelijkheid, bedoeld in het zevende lid, wordt het document, bedoeld in het zevende lid, tegelijkertijd aan alle betrokken toezichthoudende instanties gestuurd.
1.
Een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar die een deelnemende onderneming is in een andere verzekeraar, of een gemengde financiële holding of verzekeringsholding met zetel in Nederland maakt jaarlijks openbaar:
a. een rapport over de solvabiliteit en de financiële toestand op het niveau van de verzekeringsrichtlijngroep; en
b. de juridische structuur en governance- en organisatiestructuur, met inbegrip van een beschrijving van alle dochterondernemingen, materieel verbonden ondernemingen en significante bijkantoren die deel uitmaken van de verzekeringsrichtlijngroep.
2.
Ten aanzien van het eerste lid, onderdeel a, is artikel 3:73c, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
3.
Indien de holding de verplichting, bedoeld in het eerste lid niet of niet tijdig nakomt, rust die verplichting eveneens op een Nederlandse verzekeraar die deel uitmaakt van de verzekeringsrichtlijngroep waarvan de holding deel uitmaakt.
4.
Indien de in het eerste lid bedoelde verzekeraar of holding daartoe besluit en de groepstoezichthouder daarmee instemt, kan die verzekeraar of holding één rapport over de solvabiliteit en de financiële toestand van de verzekeringsrichtlijngroep verstrekken. Dat rapport bevat:
a. de informatie op het niveau van de groep die op grond van het eerste lid openbaar wordt gemaakt;
b. de informatie over de dochterondernemingen binnen de groep die overeenkomstig artikel 3:73c, eerste en tweede lid, individueel te herleiden is en openbaar wordt gemaakt.
5.
In geval van toepassing van het vierde lid behoeven de afzonderlijke verzekeraars in de groep het rapport, bedoeld in artikel 3:73c, eerste lid, niet openbaar te maken.
6.
Indien het rapport, bedoeld in het vierde lid, niet de informatie bevat over een Nederlandse verzekeraar die de Nederlandsche Bank van vergelijkbare verzekeraars verlangt en indien wezenlijke informatie ontbreekt, kan zij van de betrokken verzekeraar verlangen dat hij de aanvullende informatie openbaar maakt.
1.
In het geval van artikel 3:285, derde lid, besluit de Nederlandsche Bank indien zij groepstoezichthouder zou zijn met inachtneming van artikel 260, eerste lid, van de richtlijn solvabiliteit II of het toezicht dat wordt uitgeoefend door de toezichthoudende instantie van de moederonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is, gelijkwaardig is aan het verzekeringsrichtlijntoezicht, bedoeld in artikel 3:285, tweede lid, onverminderd het vijfde en zesde lid.
2.
De Nederlandsche Bank onderzoekt regelmatig of haar besluit, bedoeld in het eerste lid, zal worden herzien.
3.
De Nederlandsche Bank neemt het besluit, bedoeld in het eerste lid, op verzoek van de moederonderneming, bedoeld in het eerste lid, van de Nederlandse of Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar in de verzekeringsrichtlijngroep of op eigen initiatief, tenzij de Europese Commissie een uitspraak heeft gedaan over de gelijkwaardigheid van het toezicht van de betrokken staat.
4.
De Nederlandsche Bank oefent het verzekeringsrichtlijngroepstoezicht als bedoeld in artikel 3:285, derde lid, niet uit indien besloten is dat het groepstoezicht gelijkwaardig is.
5.
Indien de moederonderneming, bedoeld in het eerste lid, een dochteronderneming is van een gemengde financiële holding of verzekeringsholding met zetel in een staat die geen lidstaat is, of van een niet Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, neemt de Nederlandsche Bank het besluit, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend op het niveau van de uiteindelijke moederonderneming die een gemengde financiële holding of verzekeringsholding met zetel in een staat die geen lidstaat is, niet-Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar is.
6.
Indien gelijkwaardig toezicht als bedoeld in het eerste lid ontbreekt, kan de Nederlandsche Bank het eerste lid toepassen op een lager niveau van die groep ten aanzien van het toezicht van een staat die geen lidstaat is alwaar zich een moederonderneming bevindt, ongeacht of die moederonderneming een gemengde financiële holding of verzekeringsholding, een niet-Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar is. De Nederlandsche Bank deelt haar besluit mee aan de verzekeringsrichtlijngroep. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien de Nederlandsche Bank groepstoezichthouder is en geen sprake is van gelijkwaardig toezicht als bedoeld in artikel 3:288j, eerste lid, of indien de Nederlandsche Bank artikel 3:288j, vierde lid, niet toepast in geval van tijdelijke gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 260, zevende lid, van de richtlijn solvabiliteit II, zijn de artikelen 1:51e, 1:53, 1:55a, 1:56, 1:58e, 3:288a, 3:288b, eerste en derde lid, 3:288d, 3:288e, 3:288f, 3:288h en 3:288i van overeenkomstige toepassing.
2.
De algemene beginselen, vervat in de artikelen 1:51e, 1:53, 1:55a, 1:56, 1:58e, 3:271, 3:272, 3:288a tot en met 3:288f, 3:288h en 3:288i zijn van toepassing op het niveau van de gemengde financiële holding, verzekeringsholding, niet-Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar.
3.
Uitsluitend voor de berekening van de verzekeringsrichtlijngroepssolvabiliteit wordt de moederonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is, behandeld alsof zij een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar is waarop artikel 3:57, tweede lid, van overeenkomstige toepassing is voor wat betreft het voor het solvabiliteitskapitaalvereiste in aanmerking komende eigen vermogen evenals:
a. het overeenkomstig artikel 3:288a, tweede lid, bepaalde solvabiliteitskapitaalvereiste indien zij gemengde financiële holding of verzekeringsholding is;
b. het overeenkomstig artikel 3:288a, eerste lid, bepaalde solvabiliteitskapitaalvereiste indien zij een niet-Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar is.
4.
De Nederlandsche Bank kan andere methoden toepassen die passend toezicht waarborgen op herverzekeraars, levensverzekeraars en schadeverzekeraars in een verzekeringsrichtlijngroep.
1.
Tenzij die bevoegdheid op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht aan de Europese Centrale Bank toekomt, stelt de Nederlandsche Bank in overeenstemming met de relevante toezichthoudende instanties, en met toepassing van artikel 3 van de richtlijn financiële conglomeraten, vast of een groep een financieel conglomeraat is. Bij de vaststelling neemt zij de artikelen 30 en 30bis van die richtlijn in acht.
2.
De Nederlandsche Bank kan, in overeenstemming met de relevante toezichthoudende instanties, en met inachtneming van artikel 3, leden 3 en 3bis, van de richtlijn financiële conglomeraten, besluiten de artikelen 3:269a, 3:297 en 3:298 niet toe te passen, indien zij de toepassing van die artikelen in het licht van de doeleinden van het toezicht onnodig, ongepast of misleidend acht.
1.
Indien de Nederlandsche Bank in overeenstemming met artikel 10 van de richtlijn financiële conglomeraten is aangewezen als coördinator, maakt zij aan de onderneming die aan het hoofd van de richtlijngroep staat, of bij ontbreken daarvan aan de in artikel 4, tweede lid, van de richtlijn bedoelde gereglementeerde entiteit, het besluit bekend dat de groep als financieel conglomeraat is aangemerkt en dat de Nederlandsche Bank als coördinator is aangewezen.
2.
Bij de toepassing van artikel 10 van de richtlijn financiële conglomeraten wordt de Nederlandsche Bank beschouwd als de toezichthouder die een vergunning heeft verleend aan een beheerder van beleggingsinstellingen, een beheerder van icbe’s, of aan een beleggingsonderneming.
1.
Indien de Nederlandsche Bank ingevolge artikel 10 van de richtlijn financiële conglomeraten is aangewezen als coördinator, heeft het toezicht overeenkomstig de artikelen 3:269a en 3:296 tot en met 3:298 betrekking op elke gereglementeerde entiteit van het financiële conglomeraat.
2.
In afwijking van het eerste lid oefent de Nederlandsche Bank geen toezicht overeenkomstig de artikelen 3:269a en 3:296 tot en met 3:298 uit op gereglementeerde entiteiten van een financieel conglomeraat waarvan de moederonderneming een gereglementeerde entiteit of een gemengde financiële holding is met zetel in een staat die geen lidstaat is indien zij heeft vastgesteld dat het toezicht door de toezichthoudende instantie van die staat op de gereglementeerde entiteiten van het financiële conglomeraat gelijkwaardig is aan het toezicht op gereglementeerde entiteiten, bedoeld in het eerste lid. De Nederlandsche Bank oefent eveneens geen toezicht uit op een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland die deel uitmaakt van een financieel conglomeraat als bedoeld in de eerste volzin, indien zij niet de coördinator is en de coördinator een vaststelling heeft gedaan die overeenkomt met een vaststelling als bedoeld in de eerste volzin.
3.
De Nederlandsche Bank kan, in geval van een financieel conglomeraat als bedoeld in het tweede lid en indien er geen sprake is van gelijkwaardig toezicht als bedoeld in dat lid, toezicht op de gereglementeerde entiteiten met zetel in Nederland van dat financieel conglomeraat op een andere wijze uitoefenen dan bedoeld in het eerste lid, indien die wijze passend is, waarborgt dat de doeleinden van het toezicht worden bereikt en, indien de Nederlandsche Bank niet zelf de coördinator is, daarvoor toestemming is verleend door de coördinator.
4.
De Nederlandsche Bank stelt, in samenwerking met de relevante toezichthoudende instanties, vast in hoeverre toezicht als bedoeld in deze afdeling wordt uitgeoefend op een gereglementeerde entiteit waarop artikel 5, vierde lid, van de richtlijn financiële conglomeraten van toepassing is.
5.
Indien van een financieel conglomeraat een ander financieel conglomeraat deel uitmaakt, is het toezicht, bedoeld in deze afdeling, slechts van toepassing op het gehele financiële conglomeraat.
6.
In afwijking van het vijfde lid kan de Nederlandsche Bank op verzoek van een financieel conglomeraat dat deel uitmaakt van een ander financieel conglomeraat besluiten dat het toezicht, bedoeld in deze afdeling, van toepassing is op de afzonderlijke financiële conglomeraten die deel uitmaken van dat andere financieel conglomeraat.
1.
Indien de Nederlandsche Bank ingevolge artikel 10 van de richtlijn financiële conglomeraten is aangewezen als coördinator:
a. coördineert zij de verzameling en verspreiding van informatie die relevant of essentieel is in normale omstandigheden en in noodsituaties, met inbegrip van de verspreiding van informatie die van belang is voor het prudentieel toezicht op grond van de sectorale voorschriften;
b. ziet zij toe op en beoordeelt zij de financiële situatie van het financiële conglomeraat als geheel;
c. ziet zij toe op de naleving van de voorschriften inzake kapitaaltoereikendheid, risicoconcentratie en intragroepsovereenkomsten en -posities, bedoeld in de artikelen 3:296 tot en met 3:298;
d. ziet zij toe op de naleving van de regels met betrekking tot de bedrijfsvoering van het financieel conglomeraat, bedoeld in artikel 3:269a; en
e. plant en coördineert zij toezichtactiviteiten in normale omstandigheden en in noodsituaties, in samenwerking met de relevante toezichthoudende instanties.
2.
Indien de Nederlandsche Bank als coördinator of als toezichthouder informatie nodig heeft die reeds aan een andere toezichthoudende instantie van een andere lidstaat is verstrekt, richt zij zich eerst tot deze toezichthoudende instantie.
1.
Op een gemengde financiële holding die deel uitmaakt van een financieel conglomeraat waarvoor de Nederlandsche Bank als coördinator is aangewezen, kan de Nederlandsche Bank artikel 1:75 toepassen indien, niettegenstaande dat voldaan is aan de artikelen 3:269a, 3:296 tot en met 3:298 of bepalingen van andere lidstaten die naar strekking daarmee overeenkomen, de solvabiliteit in gevaar zou kunnen worden gebracht dan wel de intragroepsovereenkomsten en -posities of de risicoconcentraties de financiële positie van een gereglementeerde entiteit die tot het financieel conglomeraat behoort, bedreigen of kunnen bedreigen.
2.
Indien, niettegenstaande dat een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland voldoet aan de artikelen 3:269a en 3:296 tot en met 3:298, de solvabiliteit in gevaar zou kunnen worden gebracht dan wel de intragroepsovereenkomsten en -posities of de risicoconcentraties de financiële positie van die gereglementeerde entiteit bedreigen of kunnen bedreigen, kan de Nederlandsche Bank maatregelen nemen jegens die gereglementeerde entiteit.
3.
Indien de Nederlandsche Bank geen coördinator is, kan zij op een gemengde financiële holding met zetel in Nederland die deel uitmaakt van een financieel conglomeraat de artikelen 1:75, 1:79 tot en met 1:81 en 1:85 toepassen indien die holding of een gereglementeerde entiteit die tot dat financiële conglomeraat behoort in strijd handelt met de artikelen 3:269a en 3:296 tot en met 3:298 of met bepalingen van andere lidstaten die naar strekking daarmee overeenkomen. Artikel 1:75 is eveneens van toepassing indien aan bedoelde bepalingen weliswaar wordt voldaan maar de solvabiliteit toch in gevaar zou kunnen worden gebracht dan wel de intragroepsovereenkomsten en -posities of de risicoconcentraties de financiële positie van een gereglementeerde entiteit die tot het financieel conglomeraat behoort, bedreigen of kunnen bedreigen.
1.
Een onderneming die, alleen of tezamen met een andere onderneming, aan het hoofd staat van een financieel conglomeraat waarvan een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland deel uitmaakt, draagt er zorg voor dat zij op geconsolideerde basis dan wel geaggregeerde grondslag voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels met betrekking tot de kapitaaltoereikendheid van het conglomeraat, indien de Nederlandsche Bank coördinator is. Deze regels hebben betrekking op de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de rapportage, alsmede op de berekening van de kapitaaltoereikendheid.
2.
Indien een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland deel uitmaakt van een financieel conglomeraat, draagt de onderneming, bedoeld in het eerste lid, er zorg voor dat er adequate kapitaaltoereikendheidsstrategieën zijn voor het conglomeraat als geheel.
3.
Indien de onderneming de verplichting, bedoeld in het eerste of tweede lid, niet of niet tijdig nakomt, rust die verplichting eveneens op de in dat lid bedoelde gereglementeerde entiteit.
4.
Indien de Nederlandsche Bank coördinator is verstrekt de onderneming, bedoeld in het eerste lid, of een tot de groep behorende gereglementeerde entiteit die door de Nederlandsche Bank na overleg met de relevante toezichthoudende instanties en met het financiële conglomeraat is aangewezen, aan de Nederlandsche Bank ten minste een maal per jaar een berekening, tezamen met de bij die berekening gebruikte gegevens, waaruit blijkt of aan het eerste lid wordt voldaan.
5.
Indien de Nederlandsche Bank is aangewezen als coördinator kan zij besluiten een richtlijngroepslid niet in aanmerking te nemen bij de berekening van de kapitaaltoereikendheid indien:
a. het richtlijngroepslid zijn zetel heeft in een staat die geen lidstaat is waar wettelijke belemmeringen bestaan voor het verstrekken van de benodigde informatie;
b. het richtlijngroepslid in het licht van de doelstellingen van het toezicht als bedoeld in deze afdeling van te verwaarlozen betekenis is; of
c. het in aanmerking nemen van het richtlijngroepslid in het licht van de doelstellingen van het toezicht als bedoeld in deze afdeling misplaatst of misleidend zou zijn.
6.
Het vijfde lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien het meer dan een richtlijngroepslid betreft en de desbetreffende richtlijngroepsleden gezamenlijk van niet te verwaarlozen betekenis zijn.
7.
In het geval, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel c, raadpleegt de Nederlandsche Bank, behoudens in spoedeisende gevallen, de relevante toezichthoudende instanties voordat zij een besluit neemt.
8.
Ten aanzien van een groep die geen financieel conglomeraat is en waarvan naast een beleggingsonderneming of bank met zetel in Nederland een levensverzekeraar, schadeverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland deel uitmaakt, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de kapitaaltoereikendheid. De onderneming die, alleen of tezamen met een andere onderneming, aan het hoofd staat van de groep draagt er zorg voor dat aan die regels wordt voldaan.
1.
Een onderneming die, alleen of tezamen met een andere onderneming, aan het hoofd staat van een financieel conglomeraat waarvan een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland deel uitmaakt, rapporteert regelmatig en ten minste eenmaal per jaar alle significante risicoconcentraties op het niveau van het financiële conglomeraat aan de Nederlandsche Bank indien deze coördinator is.
2.
In afwijking van het eerste lid kan de Nederlandsche Bank bepalen, na overleg met de andere relevante toezichthoudende instanties en met het financiële conglomeraat, dat de rapportage aan haar wordt overgelegd door een door haar aangewezen gereglementeerde entiteit die deel uitmaakt van het financiële conglomeraat.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de rapportage, bedoeld in het eerste lid. Deze regels hebben betrekking op de inhoud, de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de rapportage.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot kwantitatieve limieten of andere maatregelen ter beperking van de risicoconcentratie.
5.
Toepassing van dit artikel geschiedt met inachtneming van artikel 7, vierde lid, van de richtlijn financiële conglomeraten.
1.
Een onderneming die, alleen of tezamen met een andere onderneming, aan het hoofd staat van een financieel conglomeraat waarvan een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland deel uitmaakt, rapporteert regelmatig en ten minste eenmaal per jaar alle significante intragroepsovereenkomsten en -posities van gereglementeerde entiteiten in het financiële conglomeraat aan de Nederlandsche Bank indien deze coördinator is.
2.
In afwijking van het eerste lid kan de Nederlandsche Bank bepalen, na overleg met de andere relevante toezichthoudende instanties en met het financiële conglomeraat, dat de rapportage aan haar wordt overgelegd door een door haar aangewezen gereglementeerde entiteit.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de rapportage, bedoeld in het eerste lid. Deze regels hebben betrekking op de inhoud, de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de rapportage.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot kwantitatieve of kwalitatieve limieten voor intragroepsovereenkomsten en -posities of met betrekking tot maatregelen die hetzelfde doel beogen.
5.
Toepassing van dit artikel geschiedt met inachtneming van artikel 8, vierde lid, van de richtlijn financiële conglomeraten.
1.
Een onderneming die, alleen of tezamen met een andere onderneming, aan het hoofd staat van een financieel conglomeraat waarvan een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland deel uitmaakt, informeert de Nederlandsche Bank ten minste eenmaal per jaar over de juridische structuur, het bestuur en de organisatiestructuur van de groep, met inbegrip van alle tot de groep behorende gereglementeerde entiteiten, niet gereguleerde dochterondernemingen en significante bijkantoren.
2.
Een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland maakt jaarlijks op het niveau van het financieel conglomeraat een beschrijving openbaar van de juridische structuur, het bestuur en de organisatiestructuur van de groep, hetzij door volledige vermelding, hetzij door verwijzing naar gelijkwaardige informatie.
1.
Deze afdeling is van toepassing op overeenkomsten die strekken tot het verlenen van financiële steun aan een partij bij de overeenkomst, wanneer die partij voldoet aan de voorwaarden voor vervroegde interventie, bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, tussen:
a. een EU-moederinstelling met zetel in Nederland en één of meer dochterondernemingen met zetel buiten Nederland die entiteiten zijn als bedoeld in artikel 3A:2, onderdeel a tot en met f;
b. één of meer entiteiten als bedoeld in artikel 3A:2, onderdeel a tot en met f, met zetel in Nederland en een EU-moederinstelling met zetel in een andere lidstaat; of
c. één of meer entiteiten als bedoeld in artikel 3A:2, onderdelen a, b en f, indien zij als dochterondernemingen onderdeel uitmaken van dezelfde groep.
2.
Een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid bevat geen vereisten als bedoeld in artikel 19, derde lid, onderdelen a en b, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
1.
Een EU-moederinstelling met zetel in Nederland behoeft voor het sluiten of wijzigen van een overeenkomst voor het verlenen van financiële steun goedkeuring van de consoliderende toezichthouder.
2.
Indien de Nederlandsche Bank consoliderende toezichthouder is, kan zij, met inachtneming van de procedure in artikel 20 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, goedkeuring onthouden, indien de overeenkomst niet voldoet aan het bepaalde ingevolge de artikelen 19, vijfde lid, onderdeel b, zevende en achtste lid, en 23 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
1.
Een EU-moederinstelling met zetel in Nederland die van de consoliderende toezichthouder goedkeuring heeft verkregen voor het sluiten of wijzigen van een overeenkomst voor het verlenen van financiële steun, legt die overeenkomst of de wijziging daarvan ter goedkeuring voor aan haar algemene vergadering. De overeenkomst dan wel de wijziging heeft eerst rechtsgevolgen nadat goedkeuring van de algemene vergadering is verkregen.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op entiteiten als bedoeld in artikel 3:300, onderdelen b en c.
1.
Een EU-moederinstelling met zetel in Nederland brengt jaarlijks schriftelijk verslag uit aan haar algemene vergadering over de uitvoering van overeenkomsten voor het verlenen van financiële steun waarbij zij partij is, alsmede van de op grond van die overeenkomsten genomen besluiten.
2.
Een EU-moederinstelling met zetel in Nederland maakt, overeenkomstig het bepaalde ingevolge artikel 26 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, openbaar:
a. of zij een overeenkomst voor het verlenen van financiële steun is aangegaan;
b. een beschrijving van de voorwaarden van de aangegane overeenkomsten; en
c. de namen van de groepsentiteiten die partij zijn bij de aangegane overeenkomsten.
Zij werkt deze informatie ten minste eenmaal per jaar bij. De artikelen 431 tot en met 434 van de verordening kapitaalvereisten zijn van overeenkomstige toepassing.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op entiteiten als bedoeld in artikel 3:300, onderdelen b en c.
Artikel 3:304
Een beslissing van een entiteit als bedoeld in artikel 3A:2, onderdeel a tot en met f, om op grond van een overeenkomst financiële steun te verlenen of te aanvaarden voldoet aan het bepaalde ingevolge artikel 24 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
1.
Een EU-moederinstelling met zetel in Nederland die voornemens is op grond van een overeenkomst financiële steun te verlenen brengt dit ter kennis van de consoliderende toezichthouder, de toezichthoudende instantie van de groepsentiteit waaraan de steun zal worden verleend en de Europese Bankautoriteit. De kennisgeving voldoet aan het bepaalde ingevolge artikel 25, eerste lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
2.
De Nederlandsche Bank kan de uitvoering van het voornemen, bedoeld in het eerste lid, verbieden dan wel daaraan voorwaarden verbinden indien zij van oordeel is dat niet aan de in artikel 23 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen bedoelde voorwaarden voor het verlenen van financiële steun binnen de groep is voldaan.
3.
Een EU-moederinstelling met zetel in Nederland kan overgaan tot het verlenen van financiële steun indien de uitvoering van het voornemen niet binnen vijf werkdagen na de ontvangst van de kennisgeving door de Nederlandsche Bank ingevolge het tweede lid is verboden dan wel is goedgekeurd.
4.
Een EU-moederinstelling met zetel in Nederland die overgaat tot het verlenen van financiële steun geeft daarvan kennis aan de in artikel 25, zesde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen bedoelde instanties.
5.
Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op entiteiten als bedoeld in artikel 3:300, onderdelen b en c.
Artikel 3a:1. Definities
In dit deel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. het instrument van overgang van de onderneming als bedoeld in artikel 3A:28;
b. het instrument van de overbruggingsinstelling als bedoeld in artikel 3A:37;
c. het instrument van afsplitsing van activa en passiva als bedoeld in artikel 3A:41; en
d. het instrument van bail-in als bedoeld in artikel 3A:44;
afwikkelingsmaatregel: de toepassing van een afwikkelingsinstrument of het uitoefenen van een bevoegdheid ingevolge hoofdstuk 3A.2, met uitzondering van afdeling 3A.2.2;
eigendomsinstrumenten: aandelen, rechten op aandelen, certificaten van aandelen, andere deelnemingsrechten of participaties in het kapitaal of certificaten van die rechten en participaties, lidmaatschapsrechten of hiermee vergelijkbare rechten, claims, opties, conversierechten of hiermee vergelijkbare rechten die bij uitoefening omgezet kunnen worden in of recht geven op de verwerving van aandelen of daarmee vergelijkbare rechten die aanspraken geven op het kapitaal of het vermogen van de desbetreffende entiteit;
entiteit voor activa- en passivabeheer: een vehikel voor activabeheer als bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
financiëlezekerheidsovereenkomst tot overdracht: de financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten;
gegarandeerd deposito: een deposito voor zover dat gegarandeerd wordt uit hoofde van een depositogarantiestelsel;
gestructureerde financieringsregeling: een regeling, met inbegrip van securitisaties en instrumenten voor hedgingdoeleinden, die integraal deel uitmaakt van de dekkingspool en naar het toepasselijke recht op gelijke wijze als gedekte obligaties is gedekt, en die het verstrekken en aanhouden van zekerheden door een partij bij de regeling, een trustee, lasthebber of gevolmachtigde inhoudt;
groep: een groep van entiteiten als bedoeld in artikel 3A:2, die gezamenlijk onderworpen zijn aan toezicht op geconsolideerde basis overeenkomstig titel II van deel 1 van de verordening kapitaalvereisten;
groepsafwikkelingsautoriteit: de afwikkelingsautoriteit in de lidstaat waar de consoliderende toezichthouder, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de verordening kapitaalvereisten, is gevestigd;
in aanmerking komende passiva: passiva als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 71, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
kernkapitaalinstrumenten: instrumenten als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van de verordening kapitaalvereisten;
kritieke functies: kritieke functies als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 35, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
relevante kapitaalinstrumenten: instrumenten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen 69 en 73, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
salderingsovereenkomst: een salderingsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 98, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
schuldinstrumenten: obligaties en andere vormen van overdraagbare schuld, instrumenten die een schuld creëren of erkennen en instrumenten die recht geven op het verwerven van schuldinstrumenten;
securitisatie: securitisatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 61, van de verordening kapitaalvereisten.
verrekeningsovereenkomst: een verrekeningsovereenkomst op grond waarvan twee of meer vorderingen of verplichtingen tussen de entiteit in afwikkeling en een tegenpartij met elkaar kunnen worden verrekend;
zekerheidsregelingen: zekerheidsregelingen waarbij een persoon bij wijze van zekerheid een werkelijk of voorwaardelijk belang in de over te dragen goederen heeft, ongeacht of dat belang door geïndividualiseerde goederen dan wel door een zekerheid op een algemeenheid van goederen of soortgelijke regeling is gedekt.
Artikel 3a:2. Reikwijdte
Dit hoofdstuk is van toepassing op de volgende entiteiten, met zetel in Nederland, tenzij anders is bepaald:
a. banken;
b. beleggingsondernemingen waarop artikel 28, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten van toepassing is;
c. financiële holdings in een groep met een bank of een beleggingsonderneming als bedoeld in onderdeel b;
d. gemengde financiële holdings in een groep met een bank of een beleggingsonderneming als bedoeld in onderdeel b;
e. gemengde holdings in een groep met een bank of een beleggingsonderneming als bedoeld in onderdeel b;
f. financiële instellingen, indien zij een dochteronderneming zijn van een entiteit als bedoeld in de onderdelen a tot en met e, en onder het toezicht op geconsolideerde basis op de moederonderneming vallen, overeenkomstig titel II van deel 1 van de verordening kapitaalvereisten; alsmede:
g. bijkantoren van banken en beleggingsondernemingen die voldoen aan het vereiste, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, met zetel in een staat die geen lidstaat is.
Artikel 3a:3. Verhouding tot toepasselijk recht
Dit hoofdstuk is van toepassing op entiteiten als bedoeld in artikel 3A:2, ongeacht het recht dat van toepassing is op:
a. de activa of passiva van de entiteit;
b. door of met de medewerking van de entiteit uitgegeven financiële instrumenten; en
c. overeenkomsten waaraan de entiteit is gebonden.
1.
Een besluit van een afwikkelingsautoriteit van een andere lidstaat inhoudende de overgang van eigendomsinstrumenten, activa of passiva die zich in Nederland bevinden of waarop Nederlands recht van toepassing is, dan wel inhoudende de omzetting of afschrijving van passiva waarop Nederlands recht van toepassing is, wordt van rechtswege erkend en alhier ten uitvoer gelegd.
2.
Niet kan in rechte worden opgekomen tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid.
1.
Een besluit van een afwikkelingsautoriteit van een staat die geen lidstaat is tot afwikkeling van een bank, beleggingsonderneming of moederonderneming met zetel in die staat, wordt van rechtswege erkend en ten uitvoer gelegd ten aanzien van een dochteronderneming met zetel in Nederland, een in Nederland gelegen bijkantoor, of ten aanzien van activa of passiva die zich in Nederland bevinden dan wel waarop Nederlands recht van toepassing is, indien:
a. dit volgt uit een verdrag als bedoeld in artikel 93 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, tussen de Europese Unie en de betreffende staat;
b. dit volgt uit een verdrag waarbij Nederland en de betreffende staat partij zijn;
c. dit volgt uit een besluit van een Europees afwikkelingscollege als bedoeld in artikel 94, tweede lid, van die richtlijn, tenzij de Nederlandsche Bank overeenkomstig artikel 95 van die richtlijn anders beslist; of
d. dit volgt uit een besluit van de Nederlandsche Bank overeenkomstig artikel 94, derde lid, van die richtlijn.
2.
Voor zover noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van een besluit als bedoeld in het eerste lid, beschikt de Nederlandsche Bank over de bevoegdheden in de afdelingen 3A.2.3 tot en met 3A.2.8.
3.
Het eerste en tweede lid laten toepassing van de titels I en II van de Faillissementswet en van afdeling 3.5.5 van deze wet onverlet.
1.
Een besluit ingevolge dit hoofdstuk alsmede de voorbereiding en uitvoering ervan, met uitzondering van afdeling 3A.2.2, is niet onderworpen aan enig instemmingsvereiste, met uitzondering van het vereiste van instemming van de verkrijger bij overgang van eigendomsinstrumenten, activa of passiva. De artikelen 38 en 107a en de titels 4.4 en 5.3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, eventuele statutaire bepalingen of tussen de entiteit en haar aandeelhouders of leden overeengekomen regelingen ten aanzien van besluitvorming door de algemene vergadering, zijn niet van toepassing.
2.
Onverminderd het bepaalde ingevolge de artikelen 81 en 83 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, is een besluit ingevolge dit hoofdstuk alsmede de voorbereiding en uitvoering ervan, met uitzondering van afdeling 3A.2.2, niet onderworpen aan enig kennisgevingsvereiste of procedureel voorschrift ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
3.
Een besluit tot afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten, toepassing van een afwikkelingsinstrument of omzetting van de rechtsvorm van de entiteit in afwikkeling, alsmede de voorbereiding en uitvoering van dat besluit, is niet onderworpen aan enige andere beperking uit hoofde van de wet, statuten of overeenkomst.
4.
Een besluit tot afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten of toepassing van een afwikkelingsinstrument vermeldt het tijdstip waarop het in werking treedt. De desbetreffende eigendomsinstrumenten, activa of passiva gaan over op dit tijdstip, tenzij in het besluit anders is bepaald.
Artikel 3a:7. Toepasselijk recht op waarborgen bij overgang
De waarborgen, bedoeld in hoofdstuk VII van titel IV van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, die gelden bij overgang van een gedeelte van de activa of passiva, worden beheerst door het recht van de lidstaat van de afwikkelingsautoriteit die het besluit tot overgang heeft genomen.
1.
Met de voorbereiding en uitvoering van besluiten ingevolge dit hoofdstuk zijn belast de bij besluit van de Nederlandsche Bank aangewezen personen. De artikelen 5:12 tot en met 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
1.
De Nederlandsche Bank stelt een afwikkelingsplan vast voor beleggingsondernemingen die geen onderdeel zijn van een groep.
2.
De Nederlandsche Bank stelt, indien zij de groepsafwikkelingsautoriteit is van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, een afwikkelingsplan vast voor de groep, overeenkomstig de procedure in artikel 13 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
3.
Het afwikkelingsplan voor een groep als bedoeld in het tweede lid, dat is vastgesteld door de groepsafwikkelingsautoriteit in een andere lidstaat, is op de entiteiten van de groep met zetel in Nederland van toepassing, tenzij de Nederlandsche Bank overeenkomstig artikel 13, zesde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, afzonderlijke afwikkelingsplannen opstelt voor deze entiteiten.
4.
Op het vaststellen van een afwikkelingsplan door de Nederlandsche Bank is artikel 8, vijfde tot en met twaalfde lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme van overeenkomstige toepassing.
5.
De Nederlandsche Bank kan besluiten dat het bepaalde ingevolge het vierde lid op vereenvoudigde wijze wordt toegepast of dat vaststelling van een afwikkelingsplan niet noodzakelijk is. Artikel 11, eerste en derde tot en met zevende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3a:10. Beoordeling afwikkelbaarheid buiten SRM
De Nederlandsche Bank beoordeelt bij het opstellen van een afwikkelingsplan ingevolge artikel 3A:9 de mate waarin de betrokken entiteit of groep afwikkelbaar is. Artikel 10, eerste tot en met zesde lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1.
De Nederlandsche Bank stelt op grond van de beoordeling van de afwikkelbaarheid van een entiteit of groep ingevolge artikel 3A:10, overeenkomstig de procedure in artikel 17, eerste tot en met vierde lid, onderscheidenlijk artikel 18, eerste tot en met zesde en achtste en negende lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, voor zover aanwezig de wezenlijke belemmeringen voor afwikkelbaarheid vast en kan zo nodig aan de entiteit of groep maatregelen opleggen als bedoeld in artikel 17, vijfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsonderneming, om deze belemmeringen in voldoende mate te verminderen of weg te nemen.
2.
Maatregelen als bedoeld in het eerste lid, die zijn opgelegd door de groepsafwikkelingsautoriteit in een andere lidstaat aan entiteiten van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, zijn op de entiteiten met zetel in Nederland van toepassing, tenzij de Nederlandsche Bank, overeenkomstig artikel 18, zevende lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, aan deze entiteiten zelf zulke maatregelen oplegt.
3.
Op het vaststellen van belemmeringen en het opleggen van maatregelen door de Nederlandsche Bank ingevolge het eerste of tweede lid, is artikel 10, tiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3a:12. Vermogen tot uitgifte kernkapitaal- en eigendomsinstrumenten
Een entiteit is te allen tijde in staat kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten uit te geven teneinde te voldoen aan een besluit als bedoeld in artikel 3A:22, eerste lid, of 3A:45, eerste lid.
1.
Een entiteit neemt in een overeenkomst waarop het recht van een staat die geen lidstaat is van toepassing is, en die verplichtingen bevat die voor toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 3A:21 en 3A:44, in aanmerking zouden komen en geen deposito’s zijn als bedoeld in artikel 212ra, eerste lid, onderdelen a of b, een bepaling op waarin de wederpartij instemt met de mogelijke toepassing van die bevoegdheden en met de gevolgen daarvan.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op overeenkomsten die zijn aangegaan voor de inwerkingtreding van dit artikel, tenzij anders is bepaald bij verordening van de Europese Commissie op grond van artikel 55, derde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
3.
De Nederlandsche Bank of, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van artikel 7 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, de Afwikkelingsraad kan voorschrijven dat de entiteit de afdwingbaarheid van een contractuele bepaling als bedoeld in het eerste lid, door middel van een verklaring van een onafhankelijke deskundige aantoont.
4.
De Nederlandsche Bank of, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van artikel 7 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, de Afwikkelingsraad kan ontheffing verlenen van het eerste lid, indien zij vaststelt dat de verplichtingen krachtens het recht van een staat die geen lidstaat is of ingevolge een met die staat gesloten bindende overeenkomst, zijn onderworpen aan toepassing van afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten of het instrument van bail-in door de Nederlandsche Bank, de Afwikkelingraad of een afwikkelingsautoriteit van een andere lidstaat.
1.
Een beleggingsonderneming die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, voldoet aan een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.
2.
De Nederlandsche Bank stelt het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva vast. Artikel 12, vierde, zesde tot en met negende, elfde, twaalfde, zestiende en zeventiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
3.
De Nederlandsche Bank kan aan een beleggingsonderneming die als EU-moederinstelling of dochteronderneming onderdeel uitmaakt van een grensoverschrijdende groep, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 45, elfde onderscheidenlijk twaalfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen is voldaan.
1.
Een entiteit die EU-moederonderneming is van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, voldoet op geconsolideerde basis aan een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.
2.
De Nederlandsche Bank stelt, indien zij de groepsafwikkelingsautoriteit is, overeenkomstig de procedure in artikel 45, negende lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, het minimumvereiste, bedoeld in het eerste lid, vast. Artikel 12, vierde, zesde tot en met achtste, elfde, twaalfde, zestiende en zeventiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
3.
Het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, bedoeld in het eerste lid, dat is vastgesteld door de groepsafwikkelingsautoriteit in een andere lidstaat, is op de EU-moederonderneming met zetel in Nederland van toepassing.
1.
De Nederlandsche Bank kan een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva opleggen aan entiteiten als bedoeld in artikel 3A:2, onderdelen c tot en met f, die niet vallen onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.
2.
Artikel 12, vierde, zesde tot en met negende, elfde, twaalfde, zestiende en zeventiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1.
De Nederlandsche Bank besluit tot afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten van een beleggingsonderneming die geen onderdeel is van een groep of van entiteiten van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, indien wordt voldaan aan een van de voorwaarden, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van die verordening en indien de toepassing van een afwikkelingsmaatregel tot gevolg zou hebben dat schuldeisers verliezen leiden of dat hun vorderingen worden omgezet.
2.
Op de toepassing van de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, is artikel 21, derde tot en met vijfde en zevende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme van overeenkomstige toepassing.
3.
Voor de afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten van een entiteit die onderdeel is van een groep als bedoeld in het eerste lid, waarvan de Nederlandsche Bank niet de groepsafwikkelingsautoriteit is:
a. dient het oordeel van de Nederlandsche Bank over de levensvatbaarheid van de groep in overeenstemming te zijn met het oordeel van de daartoe aangewezen autoriteit van de staat van de consoliderende toezichthouder, indien de entiteit een dochteronderneming is; en
b. oordeelt uitsluitend de daartoe aangewezen autoriteit van de staat van de consoliderende toezichthouder over de levensvatbaarheid van de groep, indien de entiteit de moederonderneming is.
4.
Ter voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt een waardering verricht van de activa en passiva van de entiteit. Artikel 20, eerste tot en met vijftiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1.
De Nederlandsche Bank besluit tot afwikkeling van een beleggingsonderneming die geen onderdeel is van een groep, of van entiteiten van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 16 en 18, eerste lid, van die verordening.
2.
De artikelen 14 en 18, derde tot en met zesde lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme zijn van overeenkomstige toepassing.
3.
Bij een besluit als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot entiteiten van een groep als bedoeld in dat lid, waarvan een gemengde holding deel uitmaakt, wordt artikel 33, derde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling banken en beleggingsondernemingen in acht genomen.
4.
De afwikkeling van een entiteit die onderdeel is van een groep als bedoeld in het eerste lid en waarvan de Nederlandsche Bank niet de groepsafwikkelingsautoriteit is, vindt plaats:
a. met inachtneming van de procedurele vereisten in artikel 91, vierde en vijfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen; en
b. overeenkomstig de groepsafwikkelingsregeling, bedoeld in artikel 91, zesde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, tenzij het een dochteronderneming betreft en de Nederlandsche Bank overeenkomstig artikel 91, achtste lid, of artikel 92, vierde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen anders beslist.
5.
Ter voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt een waardering verricht van de activa en passiva van de entiteit. Artikel 20, eerste tot en met vijftiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1.
De Nederlandse Bank kan besluiten tot het toepassen van een afwikkelingsmaatregel ten aanzien van een bijkantoor van een bank of beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 96 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
2.
Ter voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt een waardering verricht van de activa en passiva waarop de voorgenomen afwikkelingsmaatregel ziet. Artikel 20, eerste tot en met vijftiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien de Nederlandsche Bank een besluit neemt als bedoeld in de artikelen 3A:18, eerste lid, 3A:19, eerste lid of de artikelen 16 of 18 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, lijden de houders van kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten en de schuldeisers van wie vorderingen zijn afgeschreven of omgezet, geen grotere verliezen dan zij zouden hebben geleden indien de entiteit onmiddellijk voorafgaand aan dat besluit in een noodregeling of faillissement zou zijn geliquideerd.
2.
Indien de Nederlandsche Bank ter uitvoering van een besluit als bedoeld in het eerste lid besluit tot overgang van gedeelten van de activa of passiva van de entiteit in afwikkeling, ontvangen de houders van kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten en de schuldeisers van wie vorderingen niet zijn overgegaan, onverminderd het eerste lid, ter voldoening van hun vorderingen ten minste evenveel als zij zouden hebben ontvangen indien de entiteit in afwikkeling onmiddellijk voorafgaand aan de overgang in een noodregeling of faillissement zou zijn geliquideerd.
3.
Nadat de Nederlandsche Bank een besluit als bedoeld in de artikelen 3A:18, eerste lid, of 3A:19, eerste lid, heeft genomen, draagt zij er op zo kort mogelijke termijn zorg voor dat door een onafhankelijke persoon een waardering wordt verricht teneinde te verifiëren of aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid, is voldaan. Artikel 20, zestiende, zeventiende en achttiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
4.
Indien uit de waardering blijkt dat een houder van een kernkapitaalinstrument of eigendomsinstrument of een schuldeiser grotere verliezen heeft geleden dan zij zou hebben geleden, indien de entiteit onmiddellijk voorafgaand aan dat besluit in een noodregeling of faillissement zou zijn geliquideerd, kent de Nederlandsche Bank een vergoeding toe ter hoogte van het verschil ten laste van het afwikkelingsfonds, bedoeld in artikel 3A:68.
1.
De Nederlandsche Bank kan ter uitvoering van een besluit op grond van artikel 21 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme of artikel 3A:17:
a. kernkapitaalbestanddelen als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel b tot en met f, van de verordening kapitaalvereisten, verminderen;
b. de hoofdsom van de door of met medewerking van een entiteit uitgegeven kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten verminderen, of deze instrumenten intrekken; en
c. de hoofdsom van de door of met medewerking van een entiteit uitgegeven relevante kapitaalinstrumenten verminderen, of geheel of gedeeltelijk omzetten in rechten op nieuw uit te geven kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten.
2.
De Nederlandsche Bank:
a. trekt kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten in, indien de nettowaarde van de entiteit blijkens de ingevolge artikel 3A:17, vierde lid, verrichte waardering negatief is; of
b. zet relevante kapitaalinstrumenten om, indien de nettowaarde van de entiteit blijkens de ingevolge artikel 3A:17, vierde lid, verrichte waardering positief is.
3.
De Nederlandsche Bank oefent de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, uit overeenkomstig het bepaalde ingevolge de artikelen 49 en 50 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
4.
De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, worden ook genomen ten aanzien van houders van kernkapitaalinstrumenten en houders van eigendomsinstrumenten waarvan de aandelen of andere eigendomsinstrumenten in de omstandigheden, bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, werden uitgegeven of toegekend.
5.
Bij de toepassing op een entiteit die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, is artikel 21, zesde lid, achtste lid, tweede alinea, en tiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme van overeenkomstige toepassing.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1.
De Nederlandsche Bank kan voorschrijven dat een entiteit kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten uitgeeft aan de houders van de rechten, bedoeld in artikel 3A:21, eerste lid, onderdeel c, dan wel haar medewerking verleent aan de uitgifte daarvan. De Nederlandsche Bank kan aan de uitoefening van die rechten een termijn verbinden. Bij de uitgifte kunnen geen andere rechten worden uitgeoefend dan die bedoeld in artikel 3A:21, eerste lid, onderdeel c.
2.
Bij uitgifte van kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten ingevolge het eerste lid, zijn de voorwaarden bedoeld in artikel 60, derde lid, onderdelen a tot en met d, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen van overeenkomstige toepassing.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
1.
De Nederlandsche Bank regelt zo nodig de gevolgen van de besluiten op grond van de artikelen 3A:21 en 3A:22.
2.
Op verzoek van de Nederlandsche Bank gaat een daartoe bevoegde persoon of instantie over tot:
a. wijziging van relevante registers;
b. toelating tot de handel op een gereglementeerde markt van nieuwe kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten;
c. hernieuwde toelating tot de handel van schuldinstrumenten waarvan de hoofdsom is verlaagd; of
d. wijziging van de statuten in geval van vermindering van het bedrag van de aandelen.
3.
Bij de toepassing van het tweede lid, onderdelen b en c, is artikel 5:2 niet van toepassing.
Artikel 3a:24. Vermindering hoofdsom kapitaalinstrument
Bij vermindering van de hoofdsom van een relevant kapitaalinstrument ingevolge artikel 3A:21, eerste lid:
a. is de vermindering van deze hoofdsom permanent, tenzij terugbetaling plaatsvindt als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
b. resteert voor de houder van het relevante kapitaalinstrument geen vordering in verband met het gedeelte van de hoofdsom dat is afgeschreven, met uitzondering van alle reeds opeisbare vorderingen en vorderingen die zijn ontstaan uit een beroep ingesteld ter betwisting van de rechtmatigheid van de uitoefening van de bevoegdheid tot afschrijving; en
c. worden houders van de relevante kapitaalinstrumenten niet gecompenseerd, onverminderd de bevoegdheid bedoeld in artikel 3A:21, eerste lid, om relevante kapitaalinstrumenten om te zetten in rechten op nieuw uit te geven kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten.
1.
Indien de Nederlandsche Bank ingevolge artikel 3A:21, eerste lid, de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van een verplichting van een entiteit tot nihil vermindert, worden de verplichting en eventuele verplichtingen of vorderingen die daaruit voortvloeien en die niet opeisbaar waren op het moment waarop de bevoegdheid werd uitgeoefend, als voldaan beschouwd.
2.
Indien de Nederlandsche Bank de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van een verplichting van een entiteit vermindert, maar niet tot nihil reduceert:
a. wordt de verplichting als voldaan beschouwd ter hoogte van het verminderde bedrag; en
b. blijven de voorwaarden van het betrokken instrument of de betrokken overeenkomst waarop de oorspronkelijke verplichting is gebaseerd, van toepassing op het resterende gedeelte van de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van de verplichting, met uitzondering van een eventuele wijziging van het verschuldigde rentebedrag om de vermindering van het bedrag van de hoofdsom weer te geven, en onverminderd de toepassing van artikel 3A:51, eerste en derde lid.
1.
Indien de uitoefening van een ingevolge artikel 3A:21, eerste lid, verworven recht op nieuw uit te geven eigendomsinstrumenten zou leiden tot verwerving of vergroting van een gekwalificeerde deelneming in een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, verricht de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank de beoordeling van de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar met inachtneming van de doelstellingen bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme. De artikelen 1:106b, 1:106c, 1:106d en 1:106e zijn niet van toepassing.
2.
Indien de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank nog geen beslissing op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, heeft genomen, is, met ingang van het moment waarop de eigendomsinstrumenten worden uitgegeven totdat op de aanvraag is beslist:
a. het stemrecht van de aanvrager van de verklaring van geen bezwaar voortvloeiend uit die eigendomsinstrumenten geschorst en kan dit recht alleen door de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank worden uitgeoefend, zonder dat zij daarvoor aansprakelijk is; en
b. de aanvrager vrijgesteld van het bepaalde in de artikelen 3:95, 3:96, 3:99, 3:103 en 3:104.
3.
Indien de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank besluit een verklaring van geen bezwaar te verlenen, wordt de houder van de eigendomsinstrumenten geacht het volledige stemrecht met betrekking tot die eigendomsinstrumenten te hebben onmiddellijk nadat het besluit is bekendgemaakt.
4.
Indien de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank de aanvraag afwijst, doet de aanvrager afstand van die eigendomsinstrumenten binnen een door de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank bepaalde termijn. Het tweede lid, onderdelen a en b, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3a:27. Toepassingsbereik
Deze afdeling is van toepassing indien een besluit tot afwikkeling wordt genomen op grond van artikel 18 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme of de artikelen 3A:18 en 3A:19.
Artikel 3a:28. Instrument van overgang van de onderneming
De Nederlandsche Bank kan, tot toepassing van het instrument van overgang van de onderneming, besluiten tot overgang op een verkrijger die geen overbruggingsinstelling is, van:
a. eigendomsinstrumenten die zijn uitgegeven door of met medewerking van een entiteit in afwikkeling; en
b. activa of passiva van een entiteit in afwikkeling.
1.
Voor de toepassing van het instrument van overgang van de onderneming besluit de Nederlandsche Bank tot overgang van eigendomsinstrumenten, activa of passiva van de entiteit in afwikkeling met inachtneming van de voorwaarden voor overgang ingevolge artikel 39, tweede en derde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
2.
De overgang vindt plaats onder commerciële voorwaarden, die in overeenstemming zijn met de waardering ingevolge artikel 3A:17, vierde lid, artikel 3A:18, vijfde lid, of artikel 20, eerste tot en met vijftiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.
1.
Indien de Nederlandsche Bank besluit tot overgang van gedeelten van de activa of passiva van een entiteit in afwikkeling, verzoekt zij de rechtbank Amsterdam binnen een redelijke termijn het faillissement van de entiteit uit te spreken.
2.
Bij de beslissing op het verzoek wordt rekening gehouden met het mogelijke belang van het voortbestaan van het overgebleven deel van de entiteit om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken of om aan de beginselen te voldoen, bedoeld in artikel 14 onderscheidenlijk artikel 15, eerste lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.
Artikel 3a:31. Overgangsprijs
Onverminderd artikel 3A:62 komt een door de verkrijger te betalen overgangsprijs toe aan de oorspronkelijke eigenaren.
1.
De Nederlandsche Bank kan ten aanzien van eigendomsinstrumenten, activa of passiva die zijn overgegaan, besluiten tot overgang op de oorspronkelijke eigenaren, indien de verkrijger daarmee instemt.
2.
De overgang op de oorspronkelijke eigenaren vindt plaats binnen de termijn die wordt genoemd in het besluit tot overgang en voldoet aan de in dat besluit opgenomen voorwaarden.
Artikel 3a:33. Gekwalificeerde deelneming
Indien een overgang van eigendomsinstrumenten zou leiden tot verwerving of vergroting van een gekwalificeerde deelneming in een bank of beleggingsonderneming, is artikel 3A:26 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3a:34. Rechtsopvolging verkrijger in andere lidstaat
Voor de toepassing van de artikelen 2:15, eerste lid, 2:18, eerste lid, en 2:98 wordt een verkrijger met zetel in een andere lidstaat beschouwd als de rechtsopvolger van de entiteit in afwikkeling en kan deze alle rechten blijven uitoefenen die door die entiteit werden uitgeoefend met betrekking tot de activa of passiva die zijn overgegaan.
1.
Het lidmaatschap van of het recht op toegang tot betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen, gereglementeerde markten, het beleggerscompensatiestelsel of het depositogarantiestelsel van de entiteit in afwikkeling, gaat van rechtswege over op de verkrijger.
2.
De verkrijger kan de aan het lidmaatschap verbonden rechten of het recht op toegang uitoefenen indien hij voldoet aan de daaraan verbonden voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde om te beschikken over een vereiste kredietbeoordeling door een kredietbeoordelingsbureau.
3.
De Nederlandsche Bank kan bepalen dat de verkrijger voor de duur van ten hoogste twee jaar niet hoeft te voldoen aan de voorwaarden voor lidmaatschap en toegang, bedoeld in het tweede lid. De Nederlandsche Bank kan op aanvraag besluiten tot verlenging met telkens ten hoogste twee jaar.
Artikel 3a:36. Samenwerking met de verkrijger
De Nederlandsche Bank kan, indien dit noodzakelijk is voor de toepassing van het instrument van overgang van de onderneming, verlangen dat de verkrijger, de entiteit in afwikkeling en de rechtspersonen die met de entiteit een groep vormen als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, elkaar gegevens verstrekken en bijstand verlenen.
1.
De Nederlandsche Bank kan tot toepassing van het instrument van de overbruggingsinstelling, met het oog op het waarborgen van de continuïteit van kritieke functies van een entiteit in afwikkeling, besluiten tot overgang op een overbruggingsinstelling van:
a. eigendomsinstrumenten die zijn uitgegeven door of met medewerking van entiteiten in afwikkeling; of
b. activa of passiva van entiteiten in afwikkeling.
2.
Bij toepassing op een entiteit die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, is op de totale waarde van overgedragen passiva artikel 25, derde lid, van die verordening van overeenkomstige toepassing.
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de oprichting en beëindiging, de taak, de financiering, de inrichting, het bestuur en de werkwijze van een overbruggingsinstelling of van een rechtspersoon die tot taak heeft het eigendom in een overbruggingsinstelling te houden.
2.
De Nederlandsche Bank kan een overbruggingsinstelling of rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid een aanwijzing geven met betrekking tot de taakuitoefening.
Artikel 3a:39. Overeenkomstige toepassingsregels
De artikelen 3A:26, 3A:29 tot en met 3A:31, 3A:32, tweede lid, 3A:34 en 3A:35 zijn van overeenkomstige toepassing op het instrument van de overbruggingsinstelling.
1.
De overbruggingsinstelling beschikt, voor zover nodig voor de uitoefening van haar werkzaamheden, van rechtswege over een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:11 of 2:96.
2.
Op verzoek van de Nederlandsche Bank kan de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Autoriteit Financiële Markten, met het oog op de verwezenlijking van een of meer van de in artikel 14 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme bedoelde afwikkelingsdoelstellingen, tijdelijk ontheffing verlenen van een of meer van de vereisten, bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 2:99, eerste lid.
1.
De Nederlandsche Bank kan, tot toepassing van het instrument van afsplitsing van activa of passiva, besluiten tot overgang van activa of passiva van een entiteit in afwikkeling of van een overbruggingsinstelling op een of meer entiteiten voor activa- en passivabeheer.
2.
De Nederlandsche Bank past het instrument van afsplitsing van activa of passiva uitsluitend tezamen met een ander afwikkelingsinstrument toe, en indien:
a. de situatie op de specifieke markt voor de desbetreffende activa of passiva zodanig is dat vereffening van die activa in een noodregeling of bij faillissement nadelige gevolgen voor de financiële markten kan hebben;
b. de overgang van activa of passiva noodzakelijk is voor het goede functioneren van de entiteit in afwikkeling of de overbruggingsinstelling; of
c. de overgang van activa of passiva noodzakelijk is om de opbrengst bij vereffening te maximaliseren.
3.
De entiteit voor activa- en passivabeheer beheert de activa of passiva die op haar zijn overgegaan met het doel de waarde van de activa bij de uiteindelijke verkoop of liquidatie te maximaliseren.
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de oprichting en beëindiging, de taak, de financiering, de inrichting, het bestuur en de werkwijze van een entiteit voor activa- en passivabeheer of van een rechtspersoon die tot taak heeft het eigendom in een entiteit voor activa- en passivabeheer te houden.
2.
De Nederlandsche Bank kan een entiteit voor activa- en passivabeheer of rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid een aanwijzing geven met betrekking tot de taakuitoefening.
Artikel 3a:43. Overeenkomstige toepassingsregels
De artikelen 3A:29, 3A:31 en 3A:32, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het instrument van afsplitsing van activa of passiva.
1.
De Nederlandsche Bank kan tot toepassing van het instrument van bail-in het bedrag van in aanmerking komende passiva van een entiteit in afwikkeling verminderen of geheel of gedeeltelijk omzetten in rechten op nieuw uit te geven kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten.
2.
De Nederlandse Bank kan het instrument van bail-in tevens toepassen op in aanmerking komende passiva als bedoeld in het eerste lid, die zijn overgegaan op een overbrugginginstelling, een entiteit voor activa- en passivabeheer onderscheidenlijk door toepassing van het instrument van overgang van de onderneming, op een verkrijger die geen overbruggingsinstelling is.
3.
De Nederlandsche Bank oefent de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en het tweede lid, uit overeenkomstig het bepaalde ingevolge de artikelen 49 en 50 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
4.
Bij de toepassing op een entiteit die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, is artikel 27, eerste tot en met vijfde en twaalfde tot en met vijftiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme van overeenkomstige toepassing. Op de waardering van de activa en passiva is artikel 20, eerste tot en met vijftiende lid, van die verordening van overeenkomstige toepassing.
5.
De Nederlandsche Bank oefent de in het eerste en tweede lid omschreven bevoegdheden uit met inachtneming van het in artikel 44, twaalfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen bepaalde over de voorafgaande betrokkenheid van de Europese Commissie.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1.
De Nederlandsche Bank kan voorschrijven dat een entiteit kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten uitgeeft aan de houders van de rechten, verkregen ingevolge de toepassing van artikel 3A:44, eerste lid, dan wel medewerking verleent aan de uitgifte daarvan. De Nederlandsche Bank kan aan de uitoefening van die rechten een termijn verbinden. Bij de uitgifte kunnen geen andere rechten worden uitgeoefend dan de rechten, bedoeld in artikel 3A:44, eerste lid.
2.
Bij de uitgifte ingevolge het eerste lid zijn de voorwaarden, bedoeld in artikel 60, derde lid, onderdelen a tot en met d, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen van overeenkomstige toepassing.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
Artikel 3a:46. Overeenkomstige toepassingsregels
De artikelen 3A:23 tot en met 3A:26 zijn van overeenkomstige toepassing op het instrument van bail-in.
1.
Na toepassing van het instrument van bail-in ingevolge artikel 27, eerste lid, onder a, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, legt een entiteit binnen een maand een bedrijfssaneringsplan voor aan de Nederlandsche Bank.
2.
Het bedrijfssaneringsplan voldoet aan het bepaalde ingevolge artikel 52, vierde tot en met zesde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
3.
Indien het instrument van bail-in, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast op twee of meer entiteiten die onderdeel uitmaken van dezelfde groep en de EU-moederinstelling van die groep heeft haar zetel in Nederland, legt deze een bedrijfssaneringsplan voor aan de Nederlandsche Bank en heeft het plan betrekking op alle entiteiten in de groep. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.
4.
Het derde lid is van overeenkomstige toepassing indien het instrument van bail-in door een afwikkelingsautoriteit van een andere lidstaat wordt toegepast op een of meer entiteiten met zetel in een andere lidstaat, die onderdeel uitmaken van dezelfde groep en de EU-moederinstelling van die groep haar zetel heeft in Nederland.
5.
De Nederlandsche Bank kan in buitengewone omstandigheden en indien dit nodig is voor het bereiken van de afwikkelingsdoelstellingen, bedoeld in artikel 14 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen met ten hoogste een maand.
1.
De Nederlandsche Bank stelt de entiteit in afwikkeling binnen een maand in kennis van de beoordeling van het bedrijfssaneringsplan, onverminderd artikel 27, zestiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.
2.
De Nederlandsche Bank keurt het bedrijfssaneringsplan goed indien de uitvoering van het bedrijfssaneringsplan de levensvatbaarheid van de entiteit op lange termijn zal herstellen.
3.
Indien de Nederlandsche Bank het bedrijfssaneringplan niet goedkeurt, eist zij dat het plan wordt gewijzigd. De entiteit legt binnen twee weken een gewijzigd bedrijfssaneringsplan ter goedkeuring voor.
4.
De Nederlandsche Bank stelt de entiteit binnen een week in kennis of zij het gewijzigde plan goedkeurt, of dat er verdere wijzigingen zijn vereist.
5.
Indien het bedrijfssaneringsplan is goedgekeurd, voert de entiteit het plan uit en stelt de entiteit ten minste elke zes maanden de Nederlandsche Bank in kennis over de uitvoering.
6.
De Nederlandsche Bank kan de entiteit verzoeken het bedrijfssaneringsplan te wijzigen en ter goedkeuring voor te leggen. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
De Nederlandsche Bank kan een bijzondere bestuurder bij een entiteit in afwikkeling aanstellen of de zeggenschap over een entiteit in afwikkeling overnemen.
2.
De bijzondere bestuurder onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank treedt in de rechten en bevoegdheden van de organen van de entiteit in afwikkeling en haar aandeelhouders of leden. De bijzondere bestuurder kan afwijken van uit wettelijke voorschriften of statutaire bepalingen voortvloeiende verplichtingen van het bestuur.
3.
De artikelen 1:76, vijfde, zesde en achtste lid en 1:76a, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
4.
Tegen een besluit van een bijzondere bestuurder kan administratief beroep worden ingesteld bij De Nederlandsche Bank.
1.
De Nederlandsche Bank kan, indien dit noodzakelijk is voor de toepassing van de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten, bedoeld in artikel 3A:21, eerste lid, of de toepassing van het instrument van bail-in, bij besluit de rechtsvorm van de betrokken entiteit omzetten.
2.
Artikel 3A:23 is van overeenkomstige toepassing.
1.
De Nederlandsche Bank kan een overeenkomst waarbij de entiteit in afwikkeling partij is, beëindigen of wijzigen, alsmede de verkrijger in de plaats stellen van de entiteit in afwikkeling als partij bij een overeenkomst.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder overeenkomst mede verstaan: activa als bedoeld in artikel 63, eerste lid, onderdeel j, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, met uitzondering van door zekerheid gedekte passiva als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van die richtlijn.
3.
De Nederlandsche Bank kan bij de toepassing van een afwikkelingsmaatregel bepalen dat eigendomsinstrumenten, activa of passiva vrij van enige bezwaring of aansprakelijkheid overgaan.
1.
De Nederlandsche Bank kan een betalingsverplichting of leveringsverplichting ingevolge een overeenkomst waarbij een entiteit in afwikkeling partij is, opschorten vanaf het tijdstip van de bekendmaking van het besluit tot opschorting tot 00.00 uur Nederlandse tijd aan het einde van de werkdag volgend op die bekendmaking.
2.
Indien een voor de entiteit in afwikkeling op grond van een overeenkomst geldende betalingsverplichting of leveringsverplichting overeenkomstig het eerste lid wordt opgeschort, worden ook de ingevolge die overeenkomst voor de wederpartij van de entiteit in afwikkeling geldende betalingsverplichtingen en leveringsverplichtingen voor dezelfde periode opgeschort.
3.
Indien tijdens de periode van opschorting uitvoering moet worden gegeven aan een betalingsverplichting of leveringsverplichting, is de betaling of levering onmiddellijk na het verstrijken van die periode opeisbaar.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing op betalingsverplichtingen of leveringsverplichtingen:
a. ingevolge een overeenkomst op grond waarvan een depositohouder een in aanmerking komend deposito als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 4, van de richtlijn depositogarantiestelsels, houdt bij een bank;
b. die reeds hebben geleid tot een aan een systeem of systeemexploitant als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel q, van de Faillissementswet, een aan een centrale tegenpartij of een centrale bank gegeven overboekingsopdracht, opdracht tot verrekening of enige uit een dergelijke opdracht voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om de opdracht volledig uit te voeren, of tot rechten en verplichtingen die voor de entiteit in afwikkeling als deelnemer ingevolge of in verband met zijn deelname aan het systeem zijn ontstaan;
c. ingevolge een overeenkomst op grond waarvan personen in verband met de verrichting van een beleggingsdienst, of een dienst als vermeld in bijlage I, deel B, onder 1, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten, geld of financiële instrumenten aan een bank of beleggingsinstelling hebben toevertrouwd, voor zover deze verplichtingen worden gegarandeerd door een beleggerscompensatiestelsel.
1.
De Nederlandsche Bank kan de bevoegdheden van schuldeisers van de entiteit in afwikkeling tot verhaal op aan de entiteit in afwikkeling toebehorende goederen, of tot opeising van goederen die zich in de macht van de entiteit in afwikkeling of een derde bevinden, beperken tot 00.00 uur Nederlandse tijd aan het einde van de werkdag volgend op de bekendmaking van het besluit daartoe.
2.
De Nederlandsche Bank oefent de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid niet uit met betrekking tot een zekerheidsrecht dat is gevestigd ten behoeve van een systeem of systeemexploitant als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel q, van de Faillissementswet, centrale tegenpartijen en centrale banken, in verband met activa die de entiteit in afwikkeling bij wijze van margestorting heeft toegezegd of geleverd.
1.
De Nederlandsche Bank kan de aan een derde toebehorende bevoegdheid tot beëindiging van een overeenkomst met de entiteit in afwikkeling opschorten, voor zover die entiteit voortgaat met het nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de bedingen in de overeenkomst die de kern van de prestaties betreffen, alsmede met het verschaffen van zekerheden.
2.
De Nederlandsche Bank kan besluiten tot opschorting van een aan een derde toebehorende bevoegdheid tot beëindiging van een overeenkomst met een dochteronderneming van de entiteit in afwikkeling indien:
a. de verplichtingen op grond van de overeenkomst door de entiteit in afwikkeling worden gegarandeerd of anderszins gewaarborgd;
b. de beëindigingsbevoegdheden op grond van de overeenkomst uitsluitend zijn gebaseerd op de insolvabiliteit of financiële positie van de entiteit in afwikkeling; en
c. met betrekking tot de entiteit in afwikkeling een besluit is of kan worden genomen tot overgang van eigendomsinstrumenten, activa of passiva en:
i. alle activa of passiva van de dochteronderneming in verband met die overeenkomst aan de verkrijger zijn of kunnen overgaan en door hem zijn of kunnen worden verkregen; of
ii. de Nederlandsche Bank op een andere wijze passende bescherming biedt voor dergelijke verplichtingen.
3.
De opschorting, bedoeld in het eerste en tweede lid, werkt vanaf het tijdstip van de bekendmaking van het besluit tot 00.00 uur Nederlandse tijd aan het einde van de werkdag volgend op de bekendmaking onderscheidenlijk de tijd van de lidstaat waar de dochteronderneming is gevestigd.
4.
De opschorting werkt niet ten aanzien van een systeem of systeemexploitant als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel q, van de Faillissementswet, centrale tegenpartijen en centrale banken.
5.
Na het verstrijken van de opschortingstermijn, bedoeld in het derde lid, mogen de bevoegdheden tot beëindiging overeenkomstig de voorwaarden van die overeenkomst als volgt worden uitgeoefend:
a. indien de onder de overeenkomst vallende rechten en verplichtingen op een andere entiteit zijn overgegaan, kan een wederpartij de beëindigingsbevoegdheden slechts dan uitoefenen indien zich aan de zijde van de verkrijger een afdwingingsgrond blijft voordoen of zich later voordoet;
b. indien de onder de overeenkomst vallende rechten en verplichtingen niet vallen onder de toepassing van een afwikkelingsinstrument, kan een wederpartij de beëindigingsbevoegdheden uitoefenen.
Artikel 3a:55. Niet-nakoming overeenkomst
Een opschorting of beperking uit hoofde van de artikelen 3A:52 tot en met 3A:54 wordt niet beschouwd als het niet nakomen van een overeenkomst.
Artikel 3a:56. Ingrijpen in handel in financiële instrumenten
Op verzoek van de Nederlandsche Bank past de Autoriteit Financiële Markten haar bevoegdheden op grond van de artikelen 4:4b of 5:32h toe om:
a. de handel door of met medewerking van de entiteit in afwikkeling uitgegeven financiële instrumenten op te doen opschorten of onderbreken; of
b. die financiële instrumenten van de handel te doen uitsluiten.
Artikel 3a:57. Uitsluiting contractuele voorwaarden
Artikel 1:76b is van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van een bevoegdheid op grond van dit hoofdstuk of de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, een besluit van een afwikkelingsautoriteit van een andere lidstaat of een derde land, dat erkend is ingevolge de artikelen 3A:4 onderscheidenlijk 3A:5, of een gebeurtenis die daarmee rechtstreeks verband houdt.
Artikel 3a:58. Uitsluiting vernietigbaarheid
Rechtshandelingen in verband met de overgang van eigendomsinstrumenten, activa of passiva ingevolge de toepassing van een afwikkelingsmaatregel, zijn niet vernietigbaar op grond van artikel 45 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of de artikelen 42 en 47 van de Faillissementswet.
1.
De volgende besluiten laten de regels en de werking van een systeem of systeemexploitant als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel q, van de Faillissementswet, onverlet:
a. een besluit tot overgang van een gedeelte van de activa of passiva van een entiteit in afwikkeling, een overbruggingsinstelling of entiteit voor activa- en passivabeheer; of
b. een besluit op grond van artikel 3A:51, eerste lid, om een overeenkomst waarvan een van de partijen de entiteit in afwikkeling is, te beëindigen of wijzigen, dan wel om de ontvanger in de plaats te stellen van de entiteit in afwikkeling als partij bij een overeenkomst.
2.
Een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, laat een overboekingopdracht onverlet, voor zover de uitvoering van dat besluit onverenigbaar zou zijn met het bepaalde in artikel 5 van richtlijn 98/26/EG van het Europees parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PbEG 1998, L 166). Evenmin kan daarbij de afdwingbaarheid worden gewijzigd of teniet worden gedaan van een overboekingopdracht of verrekening overeenkomstig de artikelen 3 en 5 van die richtlijn, van het gebruik van middelen, effecten of kredietfaciliteiten overeenkomstig artikel 4 van die richtlijn of van de bescherming van zakelijke zekerheden overeenkomstig artikel 9 van die richtlijn.
Artikel 3a:60. Bescherming rechten uit overeenkomst
De rechten die voortvloeien uit financiëlezekerheidsovereenkomsten, gedekte obligaties, gestructureerde financieringsregelingen, salderingsovereenkomsten, verrekeningsovereenkomsten en zekerheidsregelingen, worden niet aangetast door besluiten als bedoeld in artikel 3A:59, eerste lid, onderdelen a en b.
1.
Indien de Nederlandsche Bank een besluit neemt tot overgang van activa of passiva of een besluit als bedoeld in artikel 3A:59, eerste lid, onderdeel b, strekt dat besluit ten aanzien van een financiëlezekerheidsovereenkomst, salderingsovereenkomst, verrekeningsovereenkomst, of een overeenkomst die met een dergelijke overeenkomst is verbonden, niet tot:
a. overgang van slechts een gedeelte van de activa of passiva die onder de overeenkomst vallen;
b. wijziging of beëindiging van rechten of verplichtingen die worden beschermd door de overeenkomst; of
c. het in de plaats stellen van de verkrijger als partij bij de overeenkomst.
2.
Indien de Nederlandsche Bank een besluit neemt als bedoeld in het eerste lid, strekt dat besluit ten aanzien van een zekerheidsregeling, of de activa of passiva die onder een zekerheidsregeling vallen, niet tot:
a. overgang van activa waarmee de verplichting is gedekt, tenzij ook wordt besloten tot overgang van de verplichting en het voordeel van de zekerheid;
b. overgang van een gedekte verplichting, tenzij ook wordt besloten tot overgang van het voordeel van de zekerheid;
c. overgang van het voordeel van de zekerheid, tenzij ook wordt besloten tot overgang van de gedekte verplichting; of
d. wijziging of beëindiging van de zekerheidsregeling, indien door die wijziging de verplichtingen niet langer zouden worden gedekt.
3.
Indien de Nederlandsche Bank een besluit neemt als bedoeld in het eerste lid, strekt dat besluit tot de gezamenlijke overgang van de activa of passiva die een gestructureerde financieringsregeling of een onderdeel daarvan vormen, of gedekte obligaties.
4.
Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid worden onder activa of passiva mede begrepen transacties, tegen de entiteit in afwikkeling uit te oefenen nevenrechten, alsmede in verband met de overeenkomst gevestigde rechten tot zekerheid op aan de entiteit in afwikkeling of derden toebehorende activa, andere rechten tot zekerheid en voorrechten op die activa.
5.
In afwijking van het eerste, tweede en derde lid, kan de Nederlandsche Bank, indien nodig om de beschikbaarheid van gegarandeerde deposito’s die vallen onder een overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, aanhef, een zekerheidsregeling, een gestructureerde financieringsregeling of een onderdeel daarvan, of gedekte obligaties, zeker te stellen, besluiten tot:
a. overgang van gegarandeerde deposito’s zonder te besluiten tot overgang van andere activa of passiva die onder dezelfde overeenkomst of regeling vallen; of
b. overgang, wijziging of beëindiging van activa of passiva, zonder te besluiten tot overgang van gegarandeerde deposito’s die onder dezelfde overeenkomst of regeling vallen.
6.
Een overgang, beëindiging of wijziging in strijd met het eerste, tweede of derde lid, is niet nietig of vernietigbaar.
1.
De Nederlandsche Bank kan kosten die in verband met het nemen van een afwikkelingsmaatregel zijn gemaakt:
a. in mindering brengen op de vergoedingen die een verkrijger voor eigendomsinstrumenten, activa of passiva aan de oorspronkelijke eigenaren betaalt;
b. verhalen op de entiteit in afwikkeling; of
c. verhalen op de opbrengsten die voortvloeien uit de beëindiging van het functioneren van een overbruggingsinstelling of een entiteit voor activa- en passivabeheer.
2.
Indien de Nederlandsche Bank de kosten verhaalt overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b of c, is haar vordering op gelijke wijze bevoorrecht als de vorderingen, bedoeld in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op kosten die door een verkrijger in verband met een vermindering of omzetting als bedoeld in artikel 3A:21, eerste lid, of een overgang als bedoeld in de artikelen 3A:28, 3A:37 en 3A:41, eerste lid, zijn gemaakt met betrekking tot bepaalde eigendomsinstrumenten, activa of passiva, in verband met het feit dat die zich bevinden in een staat die geen lidstaat is of worden beheerst door het recht van een staat die geen lidstaat is.
Artikel 3a:63. Verwerking persoonsgegevens
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het in het belang van de afwikkeling verwerken van persoonsgegevens. Bij die maatregel kan worden bepaald dat bij de verwerking van persoonsgegevens het burgerservicenummer kan worden gebruikt.
1.
In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit van de Nederlandsche Bank op grond van de artikelen 3A:17 tot en met 3A:19 of 16, 18 en 21 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, tien dagen.
2.
In afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, is het beroep niet-ontvankelijk indien niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet.
3.
Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
4.
In afwijking van artikel 8:41, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bedraagt de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde griffierecht dient plaats te vinden, twee weken.
5.
De bestuursrechter behandelt de zaak op versnelde wijze overeenkomstig artikel 8:52, tweede lid, onderdelen b tot en met f, en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Afdeling 8.2.4 van die wet blijft buiten toepassing.
6.
De bestuursrechter doet uitspraak uiterlijk op de veertiende dag nadat het beroepschrift is ontvangen. Indien met toepassing van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht twee of meer zaken gevoegd worden behandeld, doet de bestuursrechter uitspraak uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het laatst ontvangen beroepschrift.
Artikel 3a:65. Rechtsvermoeden
Bij de beoordeling van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, met betrekking tot een besluit ingevolge dit hoofdstuk, met uitzondering van afdeling 3A.2.2, gaat de voorzieningenrechter uit van het rechtsvermoeden dat opschorting van de uitvoering van het besluit tegen het algemeen belang indruist.
Artikel 3a:66. Instandlating rechtsgevolgen
De bestuursrechter geeft, indien een beroep tegen een besluit ingevolge dit hoofdstuk, met uitzondering van afdeling 3A.2.2, gegrond wordt verklaard, toepassing aan artikel 8:72, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de belangen van te goeder trouw handelende derden die ingevolge het besluit andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten of passiva van de instelling in afwikkeling hebben verkregen.
Artikel 3a:67. Toepasselijk recht
De gronden waarop wordt opgekomen tegen de toepassing van een met een afwikkelingsmaatregel overeenkomend besluit van een afwikkelingsautoriteit van een andere lidstaat worden beheerst door het recht van de lidstaat van de afwikkelingsautoriteit die de afwikkelingsmaatregel heeft genomen.
1.
Er is een afwikkelingsfonds dat tot taak heeft het beheer van financiële middelen voor de financiering van afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van:
a. entiteiten die niet vallen onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme;
b. bijkantoren van banken of beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is.
2.
Het afwikkelingsfonds bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Amsterdam.
3.
Het afwikkelingsfonds wordt vertegenwoordigd door een bestuur dat bestaat uit drie leden, waaronder de voorzitter. Benoeming, schorsing en ontslag van de leden geschiedt door de Nederlandsche Bank.
4.
De Nederlandsche Bank ondersteunt het afwikkelingsfonds bij de uitoefening van zijn taak en verschaft de voor die taakuitoefening benodigde financiële middelen.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de taakuitoefening van het afwikkelingsfonds, het bestuur van het fonds en de verantwoording door het fonds.
1.
De Nederlandsche Bank besluit over de aanwending van financiële middelen van het afwikkelingsfonds.
2.
De financiële middelen kunnen worden aangewend voor de volgende doeleinden:
a. het uitvoeren van de maatregelen, bedoeld in artikel 101 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen; of
b. het bijdragen aan de financiering van een groepsafwikkeling, waaronder het garanderen van leningen die zijn aangegaan door groepsfinancieringsregelingen overeenkomstig artikel 107, zevende lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen aangegane leningen.
3.
De Nederlandsche Bank kan besluiten dat de financiële middelen tevens worden gebruikt om bij toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde maatregelen te nemen met betrekking tot de verkrijger.
4.
De financiële middelen worden niet gebruikt om rechtstreeks de verliezen van een entiteit op te vangen of om een entiteit te herkapitaliseren.
1.
Indien, onder overeenkomstige toepassing van artikel 27, vijfde lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, in aanmerking komende passiva van de toepassing van het instrument van bail-in worden uitgesloten, kunnen, in afwijking van artikel 3A:69, vierde lid, de middelen uit het afwikkelingsfonds worden aangewend voor de afwikkeling.
2.
Artikel 27, zesde tot en met tiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1.
Ten behoeve van het afwikkelingsfonds kunnen ten minste eenmaal per jaar bijdragen worden geheven van:
a. beleggingsondernemingen die niet vallen onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme;
b. banken met zetel in een staat die geen lidstaat is en hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor; en
c. beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is en hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.
2.
De Nederlandsche Bank stelt de hoogten van de in het eerste lid bedoelde bijdragen vast, die worden voldaan binnen een door de Nederlandsche Bank vastgestelde termijn.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1.
Indien binnen het afwikkelingsfonds de beschikbare financiële middelen ontoereikend zijn, kunnen ter verkrijging van de benodigde financiële middelen buitengewone bijdragen worden geheven. Artikel 3A:71 is van overeenkomstige toepassing.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.
Artikel 3a:73. Opbrengsten afwikkeling
De opbrengsten van de toepassing van een afwikkelingsmaatregel ten aanzien van een entiteit of bijkantoor als bedoeld in artikel 3A:68, eerste lid, komen, onverminderd de artikelen 3A:31, 3A:39, 3A:43 en 3A:62, toe aan het afwikkelingsfonds.
1.
Het afwikkelingsfonds kan, indien de financiële middelen van het afwikkelingsfonds ontoereikend zijn en de buitengewone bijdragen, bedoeld in artikel 3A:72, niet onmiddellijk beschikbaar zijn of niet volstaan:
a. overeenkomsten aangaan tot het verkrijgen van financiële middelen van derden; of,
b. met inachtneming van artikel 106, vierde en vijfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, een overeenkomst aangaan tot het verkrijgen van een lening bij financieringsregelingen als bedoeld in artikel 100, eerste lid, van die richtlijn, in andere lidstaten.
2.
Het afwikkelingsfonds kan, met inachtneming van artikel 106, vierde en vijfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, een overeenkomst aangaan tot het uitlenen van financiële middelen uit het afwikkelingsfonds aan financieringsregelingen als bedoeld in artikel 100, eerste lid, van die richtlijn in andere lidstaten.
3.
Het afwikkelingsfonds gaat een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid aan in overeenstemming met Onze Minister.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1.
Bij de afwikkeling van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en waarvan een entiteit met zetel in Nederland deel uitmaakt, draagt het afwikkelingsfonds bij aan de financiering van de groepsafwikkeling.
2.
Indien de Nederlandsche Bank groepsafwikkelingsautoriteit is, stelt zij, voor de toepassing van het eerste lid, met inachtneming van artikel 107 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen een groepsfinancieringsplan op. Artikel 3A:9, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Indien de Nederlandsche Bank groepsafwikkelingsautoriteit is, wijst zij opbrengsten van de groepsafwikkeling toe aan financieringsregelingen als bedoeld in artikel 100, eerste lid, van die richtlijn in andere lidstaten en aan het afwikkelingsfonds naar rato van hun bijdragen aan de financiering van de afwikkeling.
4.
Het afwikkelingsfonds kan ten behoeve van de financiering van de afwikkeling van een groep als bedoeld in het eerste lid overeenkomsten aangaan tot het verkrijgen van financiële middelen van derden.
5.
Het afwikkelingsfonds kan een garantie afgeven met betrekking tot leningen aangegaan door een groepsfinancieringsregeling waaraan uit het afwikkelingsfonds wordt bijgedragen.
1.
De Nederlandsche Bank int, ter uitvoering van de artikelen 67, 70 en 71 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, de door de Afwikkelingsraad vastgestelde bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds, bedoeld in artikel 67 van die verordening, van entiteiten met zetel in Nederland.
2.
Titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
1.
Dit deel is, voor zover niet anders is bepaald, van toepassing op:
a. financiëledienstverleners waaraan het ingevolge hoofdstuk 2.2 is toegestaan in Nederland financiële diensten te verlenen of die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 hebben, en hebben voldaan aan artikel 3:110, vierde of vijfde lid;
b. beleggingsondernemingen met zetel in Nederland of in een staat die geen lidstaat is waaraan het ingevolge hoofdstuk 2.2 is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten;
c. beheerders van beleggingsinstellingen waaraan het ingevolge afdeling 2.2.7 is toegestaan in Nederland beleggingsinstellingen te beheren dan wel rechten van deelneming in een beleggingsinstelling in Nederland aan te bieden en de aan die beleggingsinstellingen verbonden bewaarders van die beleggingsinstellingen;
d. icbe’s waaraan het ingevolge afdeling 2.2.7 is toegestaan in Nederland rechten van deelneming aan te bieden, de beheerders van die icbe’s en de eventueel aan die icbe’s verbonden bewaarders;
e. clearinginstellingen waaraan het ingevolge afdeling 2.2.1 is toegestaan in Nederland hun bedrijf uit te oefenen voorzover ze optreden voor cliënten met zetel in Nederland;
f. betaaldienstverleners; en
g. pensioenbewaarders.
2.
De artikelen 4:4a, 4:14, tweede lid, aanhef en onderdeel c, 4:19, 4:20, 4:22, 4:23, 4:24, 4:89, 4:90, 4:90a, 4:90b, 4:90c, 4:90d, 4:90e, paragraaf 4.3.7.3. en paragraaf 4.3.7.4. zijn van toepassing op beleggingsondernemingen met een bijkantoor in Nederland waaraan het ingevolge paragraaf 2.2.12.2. is toegestaan in Nederland beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten.
3.
Het ingevolgde dit deel bepaalde, met uitzondering van de artikelen 4:9, 4:10, 4:37e en 4:37g, is niet van toepassing op buitenlandse beheerders van beleggingsinstellingen waarvan Nederland de lidstaat van ontvangst is als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel r, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen die vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor Nederlandse beleggingsinstellingen beheren of rechten van deelneming in beleggingsinstellingen in Nederland aanbieden.
4.
Het ingevolge dit deel bepaalde, is niet van toepassing op buitenlandse beheerders van beleggingsinstellingen waarvan Nederland de lidstaat van ontvangst is als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel r, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen die via het verrichten van diensten Nederlandse beleggingsinstellingen beheren of rechten van deelneming in beleggingsinstellingen in Nederland aanbieden.
5.
Het ingevolge dit deel bepaalde is niet van toepassing op beheerders van beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 2:66a, eerste en tweede lid, tenzij de beheerder op vrijwillige basis een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 heeft verkregen.
6.
Het ingevolge dit deel bepaalde, met uitzondering van artikel 4:37p, is niet van toepassing op beheerders als bedoeld in artikel 2:70, tweede lid, of artikel 2:70a, derde lid.
1.
Met uitzondering van de artikelen 4:36 en 4:37 is dit deel niet van toepassing op het aanbieden van krediet door een gemeentelijke kredietbank indien voor de bedrijfsvoering van die gemeentelijke kredietbank op grond van artikel 4:37, eerste lid, een reglement is vastgesteld.
2.
De artikelen 4:9, eerste lid, en 4:10 zijn niet van toepassing op personen die het dagelijks beleid van een gemeentelijke kredietbank bepalen, die het beleid van een gemeentelijke kredietbank bepalen of mede bepalen of die onderdeel zijn van een orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van een gemeentelijke kredietbank en tevens lid of voorzitter zijn van een gemeenteraad dan wel deel uitmaken van een college van burgemeester en wethouders.
Artikel 4:2a
Het ingevolge dit deel bepaalde is niet van toepassing op het in de uitoefening van een beroep of bedrijf als gevolmachtigde of ondergevolmachtigde van een herverzekeraar voor diens rekening sluiten van een herverzekering met een natura-uitvaartverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar of andere herverzekeraar.
Artikel 4:2b
Het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het verlenen van betaaldiensten is uitsluitend van toepassing op betaaldiensten, verleend in euro’s of in andere valuta van lidstaten.
Artikel 4:2c
Met uitzondering van afdeling 4.2.4, paragraaf 4.3.8.1 en de artikelen 4:17, 4:19, eerste, tot en met derde lid, en 4:22 is het ingevolge dit deel bepaalde niet van toepassing op het aanbieden van financiele producten als bedoeld in onderdeel b van de definitie van financieel product in artikel 1:1.
Artikel 4:2d
Met uitzondering van de artikelen 4:19, 4:22, 4:33, 4:34 en 4:35 is dit deel niet van toepassing op financiële diensten met betrekking tot een geoorloofde debetstand waarbij de consument is gehouden binnen drie maanden af te lossen.
1.
Het is een ieder verboden in Nederland of vanuit Nederland in een andere lidstaat als dienst van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 15d, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in de uitoefening van een beroep of bedrijf als tussenpersoon werkzaamheden te verrichten ten behoeve van het van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. banken die een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, of 2:20, eerste lid, hebben en banken met zetel in een andere lidstaat die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, die hebben voldaan aan het in artikel 2:15 of 2:16 bepaalde met betrekking tot het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld onder 1 in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten;
b. banken met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben voor het uitoefenen van hun bedrijf en die hebben voldaan aan de in die andere lidstaat geldende verplichtingen voor het verrichten van diensten naar een andere lidstaat;
c. de lidstaten, alsmede de regionale of lokale overheden van de lidstaten;
d. beleggingsondernemingen die een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning als bedoeld in artikel 2:96 hebben;
e. beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, die hebben voldaan aan artikel 2:102; en
f. bemiddelaars die voor het bemiddelen in een betaalrekening of spaarrekening een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, hebben.
3.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid.
4.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel beoogt te beschermen anderszins voldoende worden beschermd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van een ontheffing.
1.
Indien een financiële onderneming die geen door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning heeft de ingevolge dit deel gestelde regels die op haar van toepassing zijn niet naleeft, kan de Autoriteit Financiële Markten aan die financiële onderneming een verbod opleggen de met die regels strijdige activiteiten te verrichten.
2.
Het eerste lid heeft geen betrekking op de afwikkeling van overeenkomsten die gesloten zijn voor het tijdstip waarop het verbod wordt opgelegd.
3.
Indien de in het eerste lid bedoelde financiële onderneming haar zetel heeft in een andere staat stelt de Autoriteit Financiële Markten de toezichthoudende instantie van die andere staat in kennis van het door haar opgelegde verbod.
4.
Het eerste tot en met het derde lid zijn niet van toepassing op:
a. buitenlandse beheerders van beleggingsinstellingen met zetel in een andere lidstaat of beheerders van icbe’s met zetel in een andere lidstaat;
b. bemiddelaars als bedoeld in artikel 2:81, tweede lid;
c. verbonden agenten als bedoeld in artikel 2:97, vijfde lid en artikel 2:98, tweede lid;
d. bemiddelaars in verzekeringen met zetel in een andere lidstaat;
e. financiëledienstverleners met zetel in een andere lidstaat die het bedrijf van financiële instelling, bank of verzekeraar uitoefenen; en
f. herverzekeringsbemiddelaars met zetel in een andere lidstaat.
Artikel 4:4a
De Autoriteit Financiële Markten kan aan een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling een verbod opleggen tot het uitoefenen van het bedrijf van beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling, indien de beleggingsonderneming de ingevolge paragraaf 4.3.7.3 gestelde regels die op haar van toepassing zijn niet naleeft.
1.
De Autoriteit Financiële Markten kan een beleggingsonderneming die in Nederland het bedrijf uitoefent van beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling of een beleggingsonderneming die in Nederland een multilaterale handelsfaciliteit exploiteert, door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om binnen een door de Autoriteit Financiële Markten gestelde redelijke termijn de handel in een bepaald financieel instrument op te schorten, te onderbreken of door te halen, indien dit met het oog op de bescherming van het belang van de beleggers in het financieel instrument of de ordelijke handel in het financieel instrument noodzakelijk is.
2.
Nadat de Autoriteit Financiële Markten een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid heeft gegeven, kan zij de rechtbank Rotterdam verzoeken het desbetreffende financieel instrument uit te sluiten van de systematische interne afhandeling of van de handel op de multilaterale handelsfaciliteit, indien dit met het oog op de bescherming van het belang van de beleggers in het financieel instrument of de ordelijke handel in het financieel instrument noodzakelijk is.
1.
Voor de toepassing van het bepaalde ingevolge dit deel met betrekking tot het verlenen van financiële diensten, met uitzondering van het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of een icbe, geldt het handelen en het nalaten te handelen van een aangesloten onderneming als bedoeld in artikel 2:105, eerste en tweede lid, als het handelen onderscheidenlijk het nalaten te handelen van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 2:105, eerste lid, onderscheidenlijk de rechtspersoon, bedoeld in artikel 2:105, vierde lid.
2.
De rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:105, eerste lid, maakt bij de Autoriteit Financiële Markten onverwijld melding van de aansluiting van een onderneming als bedoeld in artikel 2:105, tweede lid, en van de beëindiging van de aansluiting van een aangesloten onderneming als bedoeld in artikel 2:105, eerste of tweede lid.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de melding, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan, de gegevens die daarbij worden verstrekt en de bescheiden die daarbij worden overgelegd.
1.
Een aanbieder die niet langer verantwoordelijk is voor een bemiddelaar als bedoeld in artikel 2:81, tweede lid, maakt daarvan onverwijld melding aan de Autoriteit Financiële Markten en de betrokken bemiddelaar.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de melding, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan, de gegevens die daarbij worden verstrekt en de bescheiden die daarbij worden overgelegd.
1.
Een onderneming die, alleen of samen met een andere onderneming, aan het hoofd staat van een groep waartoe een financiële onderneming behoort waarop het ingevolge dit deel bepaalde van toepassing is, onthoudt zich van gedragingen of een beleid dat tot gevolg heeft dat die financiële onderneming in strijd handelt met het ingevolge dit deel bepaalde.
2.
Ten aanzien van de onderneming, bedoeld in het eerste lid, is artikel 1:75 van overeenkomstige toepassing.
1.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het ingevolge dit deel bepaalde.
2.
Indien aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid het voorschrift wordt verbonden dat bij een aanbod of in reclame-uitingen of documenten waarin een aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld of in andere onverplichte precontractuele informatie wordt vermeld dat de vrijgestelde activiteit niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten, wordt deze vermelding gedaan op door de Autoriteit Financiële Markten vast te stellen wijze.
1.
Deze afdeling is niet van toepassing op:
a. beheerders van een icbe met zetel in een andere lidstaat die geen icbe’s met zetel in Nederland beheren of rechten van deelneming in icbe’s in Nederland aanbieden, icbe’s met zetel in een andere lidstaat en de eventueel aan die icbe’s verbonden bewaarders;
b. beheerders van beleggingsinstellingen met zetel in een aangewezen staat en beleggingsinstellingen met zetel in een aangewezen staat en de aan die beleggingsinstellingen verbonden bewaarders;
c. beheerders van beleggingsinstellingen met zetel in een andere lidstaat en op beheerders van beleggingsinstellingen met een andere lidstaat als lidstaat van herkomst en de aan die beleggingsinstellingen verbonden bewaarders;
d. bemiddelaars in verzekeringen met zetel in een andere lidstaat;
e. financiëledienstverleners met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat die het bedrijf van financiële instelling, bank of verzekeraar uitoefenen;
f. herverzekeringsbemiddelaars met zetel in een andere lidstaat.
2.
Deze afdeling, met uitzondering van artikel 4:11, is niet van toepassing op beheerders van een icbe met zetel in een andere lidstaat die vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor icbe’s met zetel in Nederland beheren of rechten van deelneming in icbe’s in Nederland aanbieden.
3.
Deze afdeling is niet van toepassing op beheerders met zetel in een andere lidstaat die via het verrichten van diensten instellingen voor collectieve belegging in effecten met zetel in Nederland beheren of rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging in effecten in Nederland aanbieden.
4.
Deze afdeling is niet van toepassing op beleggingsondernemingen die voor de uitoefening van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben of voor de uitoefening van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben.
5.
Deze afdeling, met uitzondering van artikel 4:9, tweede tot en met vierde lid, is niet van toepassing op financiëledienstverleners die voor de uitoefening van het bedrijf van bank, elektronischgeldinstelling of verzekeraar een door de Nederlandsche Bank dan wel de Europese Centrale Bank verleende vergunning hebben of voor de uitoefening van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben.
6.
Deze afdeling is niet van toepassing op premiepensioeninstellingen.
1.
Het dagelijks beleid van een beheerder van een beleggingsinstelling, beleggingsmaatschappij, beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten, beleggingsonderneming, bewaarder, bewaarder van een icbe, financiëledienstverlener of pensioenbewaarder wordt bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van de financiële onderneming. Indien binnen de financiële onderneming een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, wordt dit toezicht gehouden door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.
2.
Een financiëledienstverlener draagt zorg voor de vakbekwaamheid van zijn werknemers en van andere natuurlijke personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten aan consumenten of, indien het financiële diensten met betrekking tot verzekeringen of herverzekeringsbemiddelen betreft, cliënten.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de vakbekwaamheid van werknemers en andere natuurlijke personen als bedoeld in het tweede lid en de in dat verband vereiste diploma's of certificaten, alsmede regels met betrekking tot de afgifte van die diploma's of certificaten en de daaraan ten grondslag liggende examens. Bij de maatregel kan worden bepaald dat Onze Minister, met inachtneming van bij die maatregel te stellen regels, exameninstituten kan erkennen die bevoegd zijn tot het afnemen van examens. Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld met betrekking tot het toezicht op de naleving van die regels.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de doorberekening van de kosten die verband houden met de uitvoering van de krachtens het derde lid gestelde regels aan de in dat lid bedoelde exameninstituten.
5.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het tweede lid en het op grond van het derde lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
6.
Indien het dagelijks beleid van een multilaterale handelsfaciliteit die wordt geëxploiteerd door een marktexploitant waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend, wordt bepaald door dezelfde personen als degenen die het dagelijks beleid van de door de marktexploitant geëxploiteerde gereglementeerde markt bepalen, worden die personen geacht te voldoen aan het eerste lid.
7.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een door personen als bedoeld in het eerste lid in het kader van de geschiktheid af te leggen eed of belofte.
1.
Er is een informatiesysteem inzake beroepskwalificaties, beheerd door Onze Minister. Dit systeem bevat een systematisch geordende verzameling van gegevens met betrekking tot de vakbekwaamheid van werknemers en andere natuurlijke personen als bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, en de door hen op grond van het derde lid van dat artikel behaalde beroepskwalificaties, erkende beroepskwalificaties of afgelegde examens.
2.
Het informatiesysteem heeft tot doel aan erkende exameninstituten als bedoeld in artikel 4:9, derde lid, tweede volzin, en aan Onze Minister, gegevens te verstrekken ten behoeve van de uitvoering van de krachtens artikel 4:9, derde en vierde lid, gestelde regels.
3.
Tot de gegevens, bedoeld in het eerste lid, behoort tevens het burgerservicenummer.
4.
Erkende exameninstituten en Onze Minister zijn ten behoeve van de uitvoering van de krachtens artikel 4:9, derde en vierde lid, gestelde regels bevoegd de in het informatiesysteem opgenomen burgerservicenummers te verwerken.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het informatiesysteem. De bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels hebben in ieder geval betrekking op de in het systeem op te nemen gegevens en de verwerking van die gegevens.
1.
De samenstelling en het functioneren van het bestuur van een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten en, voor zover aanwezig, van het orgaan dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken, voldoet aan het bepaalde ingevolge artikel 91 van de richtlijn kapitaalvereisten, met dien verstande dat:
a. het bepaalde in het derde tot en met zesde lid van dat artikel toepassing vindt indien een beleggingsonderneming significant is;
b. de artikelen 132a, 142a, 242a en 252a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing zijn op significante beleggingsondernemingen als bedoeld in onderdeel a; en
c. voor de toepassing van het bepaalde in het derde lid van dat artikel als uitvoerende bestuursfunctie worden aangemerkt de functies van bestuurder en van uitvoerende bestuurder, indien de bestuurstaken bij een rechtspersoon zijn verdeeld over uitvoerende bestuurders en niet uitvoerende bestuurders, en als niet-uitvoerende bestuursfunctie worden aangemerkt de functies van commissaris en van niet uitvoerende bestuurder, indien de bestuurstaken bij een rechtspersoon zijn verdeeld over uitvoerende bestuurders en niet uitvoerende bestuurders.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer een beleggingsonderneming als bedoeld in het eerste lid, gezien haar omvang, interne organisatie en aard, schaal en complexiteit van werkzaamheden, significant is en kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de geschiktheid van de personen, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, alsmede betreffende de samenstelling en het functioneren van het bestuur en van het orgaan belast met toezicht, bedoeld in het eerste lid.
1.
Het beleid van een beheerder van een beleggingsinstelling, beleggingsmaatschappij, beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten, beleggingsonderneming, bewaarder, bewaarder van een icbe, financiëledienstverlener of pensioenbewaarder wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Indien binnen de financiële onderneming een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming wordt dit toezicht gehouden door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.
2.
De betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door een toezichthouder voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld dat de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid buiten twijfel staat en welke feiten en omstandigheden daarbij in aanmerking worden genomen alsmede met betrekking tot de misdrijven die, indien begaan door die persoon, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.
1.
Een beheerder van een icbe, icbe, beleggingsonderneming, bewaarder van een icbe of pensioenbewaarder voert een adequaat beleid dat een integere uitoefening van zijn onderscheidenlijk haar bedrijf waarborgt. Hieronder wordt verstaan dat:
a. belangenverstrengeling wordt tegengegaan;
b. wordt tegengegaan dat de financiële onderneming of haar werknemers strafbare feiten of andere wetsovertredingen begaan die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden;
c. wordt tegengegaan dat wegens haar cliënten het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kan worden geschaad; en
d. wordt tegengegaan dat andere handelingen door de financiële onderneming of haar werknemers worden verricht die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad.
2.
Een financiëledienstverlener voert een adequaat beleid dat een integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. Hieronder wordt verstaan dat wordt tegengegaan dat de financiëledienstverlener of zijn werknemers strafbare feiten of andere wetsovertredingen begaan die het vertrouwen in de financiëledienstverlener of in de financiële markten kunnen schaden. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere onderwerpen worden aangewezen die tot de integere uitoefening van het bedrijf van een financiëledienstverlener worden gerekend.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de minimumvoorwaarden waaraan het beleid, bedoeld in het eerste en tweede lid, moet voldoen.
4.
Een financiële onderneming als bedoeld in het eerste of tweede lid verstrekt aan de Autoriteit Financiële Markten bij algemene maatregel van bestuur te bepalen informatie over incidenten die verband houden met de onderwerpen, bedoeld in het eerste en tweede lid.
5.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het derde lid bepaalde, met uitzondering van het met betrekking tot het verlenen van een beleggingsdienst of verrichten van een beleggingsactiviteit of nevendienst bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
De artikelen 4:13, 4:144:15a, 4:16 en 4:17 zijn niet van toepassing op beheerders van icbe’s met zetel in een andere lidstaat die geen icbe met zetel in Nederland beheren of rechten van deelneming in icbe’s in Nederland aanbieden, icbe’s met zetel in een andere lidstaat en de eventueel aan die instellingen verbonden bewaarders.
2.
De artikelen 4:13, 4:154:15a en 4:17 zijn niet van toepassing op:
a. bemiddelaars in verzekeringen met zetel in een andere lidstaat;
b. financiëledienstverleners met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat die het bedrijf van financiële instelling, bank of verzekeraar uitoefenen;
c. herverzekeringsbemiddelaars met zetel in een andere lidstaat; en
d. premiepensioeninstellingen.
3.
Artikel 4:17 is niet van toepassing op clearinginstellingen met zetel in een aangewezen staat.
4.
Artikel 4:13, het ingevolge artikel 4:14, tweede lid, aanhef en onderdelen a en b, bepaalde en artikel 4:15a zijn niet van toepassing op beleggingsondernemingen die voor de uitoefening van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben of voor de uitoefening van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben.
5.
De artikelen 4:13 en 4:15a zijn niet van toepassing op financiëledienstverleners die voor de uitoefening van het bedrijf van bank, elektronischgeldinstelling of verzekeraar een door de Nederlandsche Bank dan wel de Europese Centrale Bank verleende vergunning hebben of voor de uitoefening van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben.
6.
De artikelen 4:13, 4:14, 4:15a, 4:16 en 4:17 zijn niet van toepassing op beheerders van een icbe met zetel in een andere lidstaat die via het verrichten van diensten icbe’s met zetel in Nederland beheren of rechten van deelneming in icbe’s in Nederland aanbieden.
7.
De artikelen 4:13 en 4:15a is niet van toepassing op beheerders van een icbe met zetel in een andere lidstaat die vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor icbe’s met zetel in Nederland beheren of rechten van deelneming in icbe’s in Nederland aanbieden.
8.
De artikelen 4:13, 4:15a en 4:16 zijn niet van toepassing op beheerders van beleggingsinstellingen met zetel in een aangewezen staat, beleggingsinstellingen met zetel in een aangewezen staat en de eventueel aan die beleggingsinstellingen verbonden bewaarders.
9.
De artikelen 4:13, 4:15a en 4:16 zijn niet van toepassing op beheerders met zetel in een andere lidstaat of beheerders met een andere lidstaat als lidstaat van herkomst.
1.
Een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsmaatschappij, maatschappij voor collectieve belegging in effecten, beleggingsonderneming, bewaarder, bewaarder van een icbe, financiëledienstverlener of pensioenbewaarder is niet met personen verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur die in zodanige mate ondoorzichtig is dat deze een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op de beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, de door de beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe beheerde beleggingsinstellingen onderscheidenlijk icbe's, de beleggingsmaatschappij, maatschappij voor collectieve belegging in effecten, de beleggingsonderneming, de bewaarder, bewaarder van een icbe onderscheidenlijk de financiëledienstverlener.
2.
Een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsmaatschappij, maatschappij voor collectieve belegging in effecten, beleggingsonderneming, bewaarder, bewaarder van een icbe, financiëledienstverlener of pensioenbewaarder is niet met personen verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur indien het recht van een staat die geen lidstaat is, dat op die personen van toepassing is, een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op de beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, de door de beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe beheerde beleggingsinstellingen onderscheidenlijk icbe's, de beleggingsmaatschappij, maatschappij voor collectieve belegging in effecten, de beleggingsonderneming, de bewaarder, bewaarder van een icbe onderscheidenlijk de financiëledienstverlener.
1.
Een beheerder van een beleggingsinstelling, een beheerder van een icbe, beleggingsinstelling, icbe, beleggingsonderneming, bewaarder van een beleggingsinstelling, bewaarder van een icbe of pensioenbewaarder richt de bedrijfsvoering zodanig in dat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn onderscheidenlijk haar bedrijf waarborgt.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid. Deze regels hebben betrekking op:
a. het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico’s;
b. integriteit, waaronder wordt verstaan het tegengaan van:
1°. belangenverstrengeling;
2°. het begaan van strafbare feiten of andere wetsovertredingen door de financiële onderneming of haar werknemers die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden;
3°. relaties met cliënten of deelnemers die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden; en
4°. andere handelingen door de financiële onderneming of haar werknemers die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad; en
c. ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten en deelnemers, waaronder wordt verstaan:
1°. het waarborgen van de informatieverstrekking aan cliënten of deelnemers;
2°. het waarborgen van de vastlegging van de relatie met de cliënten of deelnemers;
3°. het waarborgen van de zorgvuldige behandeling van cliënten of deelnemers;
4°. het tegengaan van belangenconflicten tussen de financiële onderneming en cliënten of deelnemers en tussen de cliënten of deelnemers onderling;
5°. het waarborgen van de rechten van cliënten of deelnemers; en
6°. andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen.
3.
Onverminderd de artikelen 3:17 en 3:27 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van clearinginstellingen met zetel in Nederland en bijkantoren van clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat regels worden gesteld met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c.
4.
Onverminderd artikel 3:17 is het tweede lid, aanhef en onderdeel c, van overeenkomstige toepassing op premiepensioeninstellingen.
5.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het tweede lid bepaalde, met uitzondering van het met betrekking tot het verlenen van een beleggingsdienst of verrichten van een beleggingsactiviteit of nevendienst bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
Artikel 4:14a
Een centrale effectenbewaarinstelling als bedoeld in de verordening centrale effectenbewaarinstellingen beschikt over passende procedures voor het melden van inbreuken, bedoeld in artikel 65 van die verordening.
1.
Een financiëledienstverlener die niet het bedrijf van financiële instelling, bank of verzekeraar uitoefent, richt de bedrijfsvoering zodanig in dat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid. Deze regels hebben betrekking op:
a. integriteit, waaronder wordt verstaan:
1°. het tegengaan van het begaan van strafbare feiten en andere wetsovertredingen door de financiëledienstverlener of zijn werknemers die het vertrouwen in de financiëledienstverlener of in de financiële markten kunnen schaden; en
2°. het nemen van maatregelen met betrekking tot andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen onderwerpen die tot de integere uitoefening van het bedrijf van een financiëledienstverlener worden gerekend; en
b. ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten en consumenten, waaronder wordt verstaan:
1°. het waarborgen van de informatieverstrekking aan cliënten of consumenten; en
2°. het waarborgen van de zorgvuldige behandeling van cliënten of consumenten.
3.
Het ingevolge het tweede lid, aanhef en onderdeel b, bepaalde is van overeenkomstige toepassing op financiëledienstverleners die het bedrijf van financiële instelling, bank of verzekeraar uitoefenen.
4.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het tweede lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een beheerder van een beleggingsinstelling, beleggingsmaatschappij, beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten, beleggingsonderneming, bewaarder van een icbe, financiëledienstverlener of pensioenbewaarder beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat natuurlijke personen die in Nederland werkzaam zijn onder haar verantwoordelijkheid en wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden of die zich rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten, een eed of belofte afleggen.
2.
Een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid draagt er zorg voor dat de in dat lid bedoelde eed of belofte wordt nageleefd.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op natuurlijke personen als bedoeld in artikel 4:9 die reeds in het kader van de geschiktheid een eed of belofte afleggen.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de eed of belofte, bedoeld in het eerste lid.
1.
Indien een financiële onderneming werkzaamheden uitbesteedt aan een derde, draagt die financiële onderneming er zorg voor dat deze derde de ingevolge dit deel met betrekking tot die werkzaamheden op de uitbestedende financiële onderneming van toepassing zijnde regels naleeft.
2.
Een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, bewaarder, beleggingsonderneming, betaalinstelling of elektronischgeldinstelling besteedt bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen werkzaamheden niet uit.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:
a. worden in verband met het toezicht op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde, regels gesteld met betrekking tot het uitbesteden van werkzaamheden door financiële ondernemingen;
b. worden regels gesteld met betrekking tot de beheersing van risico’s die verband houden met het uitbesteden van werkzaamheden door beheerders van beleggingsinstellingen, beheerders van icbe’s, bewaarders, bewaarders van icbe’s en beleggingsondernemingen; en
c. worden regels gesteld met betrekking tot de tussen een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, bewaarder, bewaarder van een icbe of beleggingsonderneming en de derde te sluiten overeenkomst inzake het uitbesteden van werkzaamheden.
1.
Een beheerder van een icbe, beleggingsonderneming die beleggingsdiensten verleent, een betaaldienstverlener, clearinginstelling of financiëledienstverlener draagt zorg voor een adequate behandeling van klachten van cliënten, consumenten of deelnemers over betaaldiensten, financiële diensten of financiële producten van de financiële onderneming. Hiertoe:
a. beschikt de financiële onderneming over een interne klachtenprocedure, gericht op een spoedige en zorgvuldige behandeling van klachten; en
b. is de financiële onderneming aangesloten bij een door Onze Minister op grond van artikel 16, eerste lid, van de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten aangewezen instantie tot beslechting van geschillen met betrekking tot betaaldiensten, financiële diensten of financiële producten van de financiële onderneming, tenzij er geen zodanige instantie is.
2.
Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op financiële ondernemingen voorzover zij:
a. beleggingsdiensten uitsluitend voor professionele beleggers verlenen; of
b. optreden als clearinginstelling.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de afhandeling van klachten. Voorts kunnen, in aanvulling op de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten gestelde regels, bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aan instanties of procedures tot buitengerechtelijke beslechting van geschillen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, te stellen eisen, alsmede regels met betrekking tot de door die instanties aan Onze Minister te verstrekken informatie.
1.
Deze afdeling is niet van toepassing op:
a. herverzekeringsbemiddelaars;
b. financiële diensten met betrekking tot de verzekering van grote risico’s;
c. het aanbieden van premiepensioenvorderingen.
2.
Voor de toepassing van het ingevolge de artikelen 4:19, 4:20, 4:21 en 4:22 bepaalde wordt onder natura-uitvaartverzekering mede verstaan een overeenkomst die strekt tot fondsvorming ter voldoening van de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon, indien de overeenkomst wordt aangegaan door een natura-uitvaartverzekeraar en voor de natura-uitvaartverzekeraar geen beleggingsrisico met zich brengt.
1.
Een beleggingsonderneming kwalificeert haar cliënten als in aanmerking komende tegenpartij, professionele belegger of als niet-professionele belegger en stelt hen daarvan in kennis.
2.
De beleggingsonderneming informeert haar cliënten op een duurzame drager dat zij kunnen verzoeken om een andere kwalificatie en informeert hen over het daaruit voortvloeiende lagere of hogere beschermingsniveau.
1.
De artikelen 4:19, 4:20, 4:22, 4:23, 4:24, 4:89, 4:90, 4:90a, 4:90b, 4:90c en 4:90d, eerste lid, zijn niet van toepassing op het ontvangen en doorgeven van orders en het uitvoeren van orders of rechtstreeks daarmee verband houdende nevendiensten met in aanmerking komende tegenpartijen.
2.
Een beleggingsonderneming kan een professionele belegger als bedoeld in onderdeel o van de definitie van professionele belegger in artikel 1:1, of een onderneming met zetel in een andere lidstaat die geen in aanmerking komende tegenpartij is in de zin van artikel 1:1 en in die lidstaat wordt aangemerkt als in aanmerking komende tegenpartij, kwalificeren als in aanmerking komende tegenpartij indien de cliënt heeft ingestemd met die kwalificatie.
3.
Een beleggingsonderneming kan, in afwijking van het eerste lid, op verzoek van een in aanmerking komende tegenpartij elk van de artikelen 4:19, 4:20, 4:22, 4:23, 4:24, 4:89, 4:90, 4:90a, 4:90b, 4:90c en 4:90d, eerste lid, jegens die partij per transactie of in het algemeen toepassen. In een dergelijk geval is het in dit deel met betrekking tot professionele beleggers bepaalde van overeenkomstige toepassing, tenzij de in aanmerking komende tegenpartij met de beleggingsonderneming is overeengekomen om voor de toepassing daarvan als niet-professionele belegger te worden behandeld.
4.
Een beleggingsonderneming kan een in aanmerking komende tegenpartij op eigen initiatief per transactie of in het algemeen aanmerken als professionele belegger of als niet-professionele belegger.
5.
Een onderneming die voldoet aan artikel 4:18c, eerste en tweede lid, kan de beleggingsonderneming verzoeken om als in aanmerking komende tegenpartij te worden aangemerkt indien zij voor de beleggingsdiensten of beleggingsactiviteiten, bedoeld in het eerste lid, als professionele belegger is aangemerkt op grond van artikel 4:18c, derde lid.
1.
Een beheerder van een beleggingsinstelling of beleggingsonderneming kan een niet-professionele belegger op diens verzoek als professionele belegger aanmerken indien hij naar het oordeel van de beheerder van een beleggingsinstelling of beleggingsonderneming over voldoende deskundigheid, kennis en ervaring met betrekking tot de aard van de beoogde beleggingsdiensten, beleggingsactiviteiten of nevendiensten beschikt om zelf beleggingsbeslissingen te nemen en de daaraan verbonden risico’s in te schatten.
2.
Een niet-professionele belegger wordt geacht over voldoende deskundigheid, kennis en ervaring als bedoeld in het eerste lid te beschikken indien hij voldoet aan ten minste twee van de volgende drie criteria:
1°. tijdens de voorafgaande vier kwartalen heeft de cliënt op de desbetreffende markt per kwartaal gemiddeld tien transacties van significante omvang verricht;
2°. de omvang van de portefeuille financiële instrumenten en deposito’s in geld van de niet-professionele belegger is groter dan € 500 000; of
3°. de niet-professionele belegger is gedurende ten minste een jaar werkzaam of werkzaam geweest in de financiële sector, waar hij een beroep uitoefent of heeft uitgeoefend waarbij kennis van de beoogde beleggingsdiensten, beleggingsactiviteiten of nevendiensten vereist is of was.
3.
In een overeenkomst tussen de beheerder van een beleggingsinstelling of beleggingsonderneming en de niet-professionele belegger wordt gespecificeerd voor welke beleggingsdiensten, soorten financiële instrumenten of transacties de kwalificatie als professionele belegger geldt.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de te volgen procedure.
1.
Een beheerder van een beleggingsinstelling of beleggingsonderneming kan een cliënt die professionele belegger is op diens verzoek of op eigen initiatief per beleggingsdienst, transactie of in het algemeen als niet-professionele belegger aanmerken. De beheerder van een beleggingsinstelling of beleggingsonderneming stelt een cliënt die professionele belegger is ervan in kennis dat hij kan verzoeken om als niet-professionele belegger te worden aangemerkt, tenzij de beheerder van een beleggingsinstelling of beleggingsonderneming een beleidslijn heeft vastgelegd waaruit blijkt dat zij een dergelijk verzoek niet zal inwilligen.
2.
Indien de beheerder van een beleggingsinstelling of beleggingsonderneming en de cliënt overeenkomen dat de cliënt als niet-professionele belegger wordt aangemerkt, wordt dat vastgelegd in een overeenkomst. Daarin wordt bepaald voor welke beleggingsdiensten, soorten financiële instrumenten of transacties de kwalificatie als niet-professionele belegger geldt.
1.
Een beheerder van een beleggingsinstelling of beleggingsonderneming legt gedragsregels en procedures vast met betrekking tot het al dan niet kwalificeren van haar cliënten als professionele belegger.
2.
Indien een beheerder van een beleggingsinstelling of beleggingsonderneming constateert dat een niet-professionele belegger structureel niet meer voldoet aan de voorwaarden om als professionele belegger in aanmerking te komen, merkt zij hem aan als niet-professionele belegger en stelt zij hem daarvan in kennis
1.
Een financiële onderneming draagt er zorg voor dat de door of namens haar verstrekte of beschikbaar gestelde informatie ter zake van een financieel product, financiële dienst of nevendienst, waaronder reclame-uitingen, geen afbreuk doet aan ingevolge deze wet te verstrekken of beschikbaar te stellen informatie.
2.
De door een financiële onderneming aan cliënten verstrekte of beschikbaar gestelde informatie, waaronder reclame-uitingen, ter zake van een financieel product, financiële dienst of nevendienst is correct, duidelijk en niet misleidend.
3.
De financiële onderneming draagt er zorg voor dat het commerciële oogmerk van de verstrekte of beschikbaar gestelde informatie als zodanig herkenbaar is.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het tweede lid, voor zover de informatie, bedoeld in dat lid, verstrekt wordt in het kader van het verlenen van beleggingsdiensten.
1.
Voorafgaand aan het adviseren, het verlenen van een beleggingsdienst, het verlenen van een nevendienst of de totstandkoming van een overeenkomst inzake een financieel product niet zijnde een financieel instrument verstrekt een beleggingsonderneming of financiëledienstverlener de consument of, indien het een financieel instrument of verzekering betreft, de cliënt informatie voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van die dienst of dat product. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de in de vorige volzin bedoelde informatie. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de informatie die wordt verschaft met betrekking tot de uitoefening door de consument of cliënt van de in artikel 230x, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde rechten.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een financiële onderneming in daarbij te bepalen gevallen in afwijking van het eerste lid, eerste volzin, de in dat lid bedoelde informatie geheel of gedeeltelijk na het aangaan van de overeenkomst verstrekt.
3.
Gedurende de looptijd van een overeenkomst inzake een financieel product, financiële dienst of nevendienst verstrekt een beleggingsonderneming of financiëledienstverlener de consument, of, indien het een financieel instrument of verzekering betreft, de cliënt tijdig informatie over:
a. wezenlijke wijzigingen in de informatie, bedoeld in het eerste lid, voor zover deze wijzigingen redelijkerwijs relevant zijn voor de consument onderscheidenlijk de cliënt; en
b. bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere onderwerpen.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de wijze waarop een financiële onderneming gedurende de looptijd van een overeenkomst informatie moet verstrekken.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de informatie, bedoeld in het derde lid, in daarbij aan te wijzen gevallen uitsluitend op verzoek van de consument onderscheidenlijk de cliënt wordt verstrekt.
6.
De in dit artikel bedoelde informatie mag in gestandaardiseerde vorm worden verstrekt.
7.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van dit artikel bepaalde, voorzover dat geen betrekking heeft op het verlenen van een beleggingsdienst of nevendienst, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
Artikel 4:21
Indien een financiëledienstverlener een financiële dienst verleent door tussenkomst van een bemiddelaar, gevolmachtigde agent of een ondergevolmachtigde agent wordt de informatie, bedoeld in artikel 4:20, eerste en derde lid, verstrekt door deze bemiddelaar, gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent, tenzij de desbetreffende financiële onderneming en de bemiddelaar, gevolmachtigde agent onderscheidenlijk ondergevolmachtigde agent zijn overeengekomen dat de financiële onderneming zelf aan artikel 4:20, eerste en derde lid, voldoet.
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de informatieverstrekking door een financiële onderneming over een financieel product, financiële dienst of nevendienst.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen tevens ter uitvoering van titel III van de richtlijn betaaldiensten regels worden gesteld met betrekking tot de informatieverstrekking door een betaaldienstverlener over betaaldiensten.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het eerste lid bepaalde, voorzover dat geen betrekking heeft op het verlenen van een beleggingsdienst of nevendienst, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
4.
Artikel 1:23 is niet van toepassing ten aanzien van de regels, bedoeld in het tweede lid.
1.
Indien een financiële onderneming een consument of, indien het een financieel instrument of verzekering betreft, cliënt adviseert of een individueel vermogen beheert:
a. wint zij in het belang van de consument onderscheidenlijk de cliënt informatie in over diens financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid, voorzover dit redelijkerwijs relevant is voor haar advies of het beheren van het individuele vermogen;
b. draagt zij er zorg voor dat haar advies of de wijze van het beheer van het individueel vermogen, voorzover redelijkerwijs mogelijk, mede is gebaseerd op de in onderdeel a bedoelde informatie; en
c. licht zij, indien het advisering betreft met betrekking tot financiële producten die geen financiële instrumenten zijn, de overwegingen toe die ten grondslag liggen aan haar advies voorzover dit nodig is voor een goed begrip van haar advies.
2.
Indien een financiële onderneming bij het verlenen van een financiële dienst die geen beleggingsdienst is, een consument of, indien het een verzekering betreft, cliënt niet adviseert, maakt zij dat bij aanvang van haar werkzaamheden ten behoeve van de consument onderscheidenlijk de cliënt aan deze kenbaar.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de informatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de wijze waarop deze informatie wordt ingewonnen;
b. de wijze, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, waarop een beleggingsonderneming bij haar advies over financiële instrumenten of het beheren van het individueel vermogen rekening houdt met de ingewonnen informatie;
c. de wijze waarop de toelichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt gegeven; en
d. de wijze waarop de financiële onderneming de consument onderscheidenlijk de cliënt kenbaar maakt dat zij niet adviseert.
4.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het derde lid bepaalde, voorzover dat geen betrekking heeft op het adviseren over financiële instrumenten of het beheren van een individueel vermogen, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Indien een financiële onderneming zonder daarbij tevens te adviseren een andere beleggingsdienst dan het beheren van een individueel vermogen of een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere financiële dienst verleent, wint zij informatie in over de kennis en ervaring van de consument, of, indien het een financieel instrument of verzekering betreft, de cliënt met betrekking tot de desbetreffende financiële dienst of financieel product, opdat zij kan beoordelen of deze dienst of dat product passend is voor de consument onderscheidenlijk de cliënt.
2.
Indien de financiële onderneming op basis van de in het eerste lid bedoelde informatie van mening is dat de financiële dienst niet passend is voor de consument of de cliënt, waarschuwt zij deze.
3.
Indien de consument of de cliënt geen of onvoldoende informatie verschaft over zijn kennis en ervaring, waarschuwt de financiële onderneming de consument onderscheidenlijk de cliënt dat zij als gevolg daarvan niet in staat is na te gaan of de financiële dienst voor hem passend is.
4.
Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op het op initiatief van een cliënt verlenen van een beleggingsdienst als bedoeld in onderdeel a of b van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 met betrekking tot:
a. aandelen die tot de handel op een gereglementeerde markt of een met een gereglementeerde markt vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is zijn toegelaten;
b. instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt worden verhandeld;
c. verhandelbare obligaties of andere schuldinstrumenten, voorzover het geen converteerbare obligaties of converteerbare schuldinstrumenten betreft;
d. rechten van deelneming in een icbe; of
e. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere financiële instrumenten, indien de financiële onderneming voorafgaand aan het verlenen van de beleggingsdienst de cliënt kenbaar maakt dat zij de geschiktheid van de financiële dienst of het financieel product voor de consument niet heeft beoordeeld.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de informatie, bedoeld in het eerste lid, de wijze waarop deze wordt ingewonnen, de wijze waarop de beoordeling van de passendheid van de financiële dienst of het financieel product voor de consument of cliënt plaatsvindt, en de inhoud en de vorm van de waarschuwing, bedoeld in het tweede en derde lid.
6.
De waarschuwingen bedoeld in het tweede en derde lid, en het kenbaar maken, bedoeld in het vierde lid, mogen in gestandaardiseerde vorm geschieden.
1.
Een financiëledienstverlener neemt op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument of begunstigde in acht.
2.
Een financiëledienstverlener die adviseert, handelt in het belang van de consument of begunstigde.
3.
De Autoriteit Financiële Markten geeft met betrekking tot het eerste en tweede lid slechts toepassing aan artikel 1:75 bij evidente misstanden die het vertrouwen in de financiëledienstverlener of in de financiële markten kunnen schaden.
4.
Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit artikel aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit artikel in de praktijk.
1.
Een financiële onderneming houdt zich bij de behandeling van de deelnemer, de consument of, indien het een financieel instrument of verzekering betreft, de cliënt aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen nadere regels met betrekking tot de in acht te nemen zorgvuldigheid. Onder nadere regels met betrekking tot de in acht te nemen zorgvuldigheid worden mede verstaan regels met betrekking tot de kosten die de financiële onderneming in rekening brengt indien de deelnemer, consument of cliënt een overeenkomst inzake een financiële dienst of een financieel product beëindigt en een overeenkomst met betrekking tot die financiële dienst onderscheidenlijk dat financieel product aangaat met een andere financiële onderneming.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het eerste lid bepaalde, voorzover dat geen betrekking heeft op het adviseren over financiële instrumenten of het beheren van een individueel vermogen, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
3.
De voordracht voor een op grond van het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur die strekt tot wijziging van een reeds op grond van dat lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd, behoudens indien het vaststellen van de algemene maatregel van bestuur naar het oordeel van Onze Minister spoedeisend is.
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de beloning of vergoeding, in welke vorm ook, voor het aanbieden, adviseren, bemiddelen of optreden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent inzake een financieel product, en de wijze van uitbetaling daarvan;
b. een verbod op het verschaffen of ontvangen van nader aan te wijzen provisies.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van de krachtens het eerste lid gestelde regels, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Voorafgaand aan het verlenen van een financiële dienst inzake een financieel product, ter zake waarvan een verbod geldt voor het verschaffen of ontvangen van bepaalde provisies op grond van artikel 4:25a eerste lid, onderdeel b, informeert de financiëledienstverlener de consument of, indien het een verzekering betreft, de cliënt over:
a. de aard en reikwijdte van de dienstverlening;
b. de wijze waarop de financiëledienstverlener wordt beloond;
c. de kosten van de dienstverlening die de consument of, indien het een verzekering betreft, cliënt betaalt;
d. de belangen van de financiëledienstverlener die van invloed kunnen zijn op de dienstverlening aan de consument of cliënt; en
e. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen onderwerpen die relevant kunnen zijn voor de adequate beoordeling van de dienstverlening door de consument of cliënt.
2.
Voorafgaand aan het verlenen van een financiële dienst inzake een financieel product, anders dan producten waarvoor het eerste lid geldt, informeert de bemiddelaar of adviseur, die het aanbevolen financieel product niet tevens aanbiedt, de consument of, indien het een verzekering betreft, de cliënt over:
a. de aard en reikwijdte van de dienstverlening;
b. de wijze waarop de bemiddelaar of adviseur, die het aanbevolen financieel product niet tevens aanbiedt, wordt beloond, alsmede in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen, de hoogte van de beloning of vergoeding;
c. de belangen van de bemiddelaar of adviseur, die het aanbevolen financieel product niet tevens aanbiedt, die van invloed kunnen zijn op de dienstverlening aan de consument of de cliënt; en
d. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere onderwerpen.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot vorm, inhoud, moment en wijze van verstrekking van de informatie, bedoeld in het eerste en tweede lid.
4.
Indien bij het verlenen van een financiële dienst meerdere financiëledienstverleners zijn betrokken, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald op wie de verplichting rust de informatie, bedoeld in het eerste of tweede lid, te verstrekken.
Artikel 4:25c
Indien een beleggingsonderneming van een andere beleggingsonderneming de opdracht krijgt om beleggingsdiensten of nevendiensten voor een cliënt te verlenen:
a. is de verplichting tot het inwinnen van informatie, bedoeld in artikel 4:23, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en artikel 4:24, eerste lid, niet op haar van toepassing voor zover de in die bepalingen bedoelde informatie door de andere beleggingsonderneming aan haar is verstrekt; en
b. mag zij erop vertrouwen dat het door de andere onderneming aan de cliënt verstrekte advies over financiële instrumenten of de voorgestelde wijze van beheer van het individuele vermogen van de cliënt overeenkomt met hetgeen bij of krachtens deze wet daaromtrent is bepaald.
Artikel 4:25d
Een betaaldienstverlener neemt bij het uitoefenen van zijn bedrijf Titel 7B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in acht.
2.
Een beheerder van een beleggingsinstelling en beheerder van een icbe of beleggingsonderneming meldt wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:122, tweede lid, 2:122a, tweede lid, 2:127, tweede lid, of 2:129, eerste lid, verstrekking van gegevens is voorgeschreven aan de Autoriteit Financiële Markten en aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar die financiële onderneming financiële diensten verleent.
3.
Een beheerder van een beleggingsinstelling en beheerder van een icbe meldt wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:72, tweede lid, verstrekking van gegevens is voorgeschreven aan de Autoriteit Financiële Markten.
4.
Een beheerder van een beleggingsinstelling en beheerder van een icbe meldt wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:123, tweede lid, verstrekking van gegevens is voorgeschreven aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder van een beleggingsinstelling en beheerder van een icbe financiële diensten verleent.
5.
Een beheerder van een belegginginstelling of een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten meldt onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten of de toezichthoudende instantie van elke lidstaat waar rechten van deelneming in de beleggingsinstelling of icbe worden verhandeld, indien hij de inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming in een door hem beheerde beleggingsinstelling of icbe opschort.
6.
Een beleggingsonderneming die een vergunning heeft voor het verlenen van de beleggingsdienst, bedoeld in onderdeel b van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1, en het verrichten van de beleggingsactiviteit, bedoeld in onderdeel a van de definitie van verrichten van een beleggingsactiviteit in artikel 1:1, en voornemens is het bedrijf van beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling uit te oefenen in transacties in aandelen die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, meldt dat aan de Autoriteit Financiële Markten.
7.
Een beleggingsonderneming die niet langer het bedrijf van beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling uitoefent, doet daarvan mededeling aan de Autoriteit Financiële Markten.
8.
Een beleggingsonderneming die een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, die nevendiensten verleent, meldt dat onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten.
9.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald welke wijzigingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden gemeld, welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.
1.
Een accountant die het onderzoek uitvoert van de jaarrekening van een afwikkelonderneming met zetel in Nederland, een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in Nederland, een Nederlandse beleggingsinstelling, een beheerder van een icbe met zetel in Nederland, een icbe met zetel in Nederland, een beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank of verzekeraar met zetel in Nederland, meldt de Autoriteit Financiële Markten zo spoedig mogelijk elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van het onderzoek kennis heeft gekregen en die in strijd is met op grond van dit deel opgelegde verplichtingen.
2.
Een accountant die het onderzoek uitvoert van de jaarrekening van een afwikkelonderneming met zetel in Nederland, een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in Nederland, een Nederlandse beleggingsinstelling, een beheerder van een icbe met zetel in Nederland, een icbe met zetel in Nederland, of een beleggingsonderneming met zetel in Nederland, meldt de Autoriteit Financiële Markten zo spoedig mogelijk elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van het onderzoek kennis heeft gekregen en die leidt tot weigering van het afgeven van een verklaring omtrent de getrouwheid of tot het maken van voorbehouden.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een accountant die naast het onderzoek van de jaarrekening van de financiële onderneming, bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid, ook het onderzoek uitvoert van de jaarrekening van een andere persoon met welke de financiële onderneming in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur is verbonden.
4.
De accountant, bedoeld in het tweede lid, verstrekt zo spoedig mogelijk bij algemene maatregel van bestuur te bepalen inlichtingen aan de Autoriteit Financiële Markten ten behoeve van het toezicht op de financiële onderneming. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in acht te nemen procedures.
5.
De Autoriteit Financiële Markten stelt de financiële onderneming in de gelegenheid aanwezig te zijn bij de melding, bedoeld in het eerste of tweede lid, en bij het verstrekken van inlichtingen, bedoeld in het vierde lid, door de accountant.
6.
De accountant die op grond van het eerste, tweede of derde lid tot een melding of op grond van het vierde lid tot het verstrekken van inlichtingen aan de Autoriteit Financiële Markten is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat gelet op alle feiten en omstandigheden in redelijkheid niet tot melding of tot het verstrekken van inlichtingen had mogen worden overgegaan.
7.
Het tweede lid en vierde lid zijn niet van toepassing op accountants die het onderzoek uitvoeren van de jaarrekening van een beleggingsonderneming die voor de uitoefening van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning heeft.
1.
Een centrale tegenpartij als bedoeld in verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees parlement en de Raad van 4 juli 2012 inzake otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201) geeft de Autoriteit Financiële Markten schriftelijk kennis van het voornemen tot een substantiële wijziging van de wijze waarop zij uitvoering geeft aan de artikelen 36 tot en met 39 van die verordening.
2.
Een centrale effectenbewaarinstelling als bedoeld in de verordening centrale effectenbewaarinstellingen geeft de Autoriteit Financiële Markten schriftelijk kennis van het voornemen tot een substantiële wijziging van de wijze waarop zij uitvoering geeft aan de artikelen 26 tot en met 38 en 48 tot en met 53 van die verordening.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald van welke wijzigingen kennis wordt gegeven, welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer worden gelegd.
1.
Een aanbieder van een beleggingsobject beschikt over een website en heeft daarop een beleggingsobjectprospectus beschikbaar. Op verzoek van een consument verstrekt de aanbieder deze onverwijld kosteloos een beleggingsobjectprospectus.
2.
Indien een beleggingsobject wordt aangeboden door tussenkomst van een bemiddelaar wordt het beleggingsobjectprospectus, bedoeld in het eerste lid, door de bemiddelaar verstrekt, tenzij de aanbieder en de bemiddelaar zijn overeengekomen dat de aanbieder zelf aan deze verplichting voldoet. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
3.
Het beleggingsobjectprospectus, bedoeld in het eerste lid, bevat uitsluitend bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens die op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze in het beleggingsobjectprospectus worden opgenomen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van verstrekking van het beleggingsobjectprospectus.
4.
Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels kan worden afgeweken van de verplichting een beleggingsobjectprospectus beschikbaar te hebben en te verstrekken.
5.
Artikel 4:19, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op het beleggingsobjectprospectus, bedoeld in het eerste lid.
1.
Een elektronischgeldinstelling geeft elektronisch geld uitsluitend uit tegen de nominale waarde en in ruil voor ontvangen geld.
2.
Een elektronischgeldinstelling kent aan een houder van elektronisch geld geen voordelen toe die samenhangen met de lengte van de periode dat die houder het elektronisch geld aanhoudt.
3.
Een elektronischgeldinstelling wisselt geldmiddelen die door haar worden ontvangen met de intentie deze om te wisselen voor elektronisch geld, direct om in elektronisch geld.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de omwisseling bedoeld in het derde lid.
Artikel 4:31a
Een elektronischgeldinstelling betaalt de nominale waarde van het aangehouden elektronisch geld terug wanneer de houder van het elektronisch geld daarom verzoekt en neemt daarbij artikel 521a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in acht.
Artikel 4:31b
Een elektronischgeldinstelling legt de terugbetalingsrechten van personen die betalingen met het door de elektronischgeldinstelling uitgegeven elektronisch geld aanvaarden, vast in een overeenkomst met die personen.
1.
Een aanbieder van krediet neemt deel aan een stelsel van kredietregistratie dat aan alle aanbieders van krediet die gevestigd zijn in een lidstaat toegang biedt onder dezelfde voorwaarden.
2.
Indien een aanbieder van krediet op grond van de raadpleging van een stelsel van kredietregistratie besluit een consument geen krediet te verlenen, stelt hij de consument onverwijld en kosteloos in kennis van het resultaat van deze raadpleging en van de details van het geraadpleegde gegevensbestand.
3.
Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels kan worden afgeweken van het eerste lid.
1.
Voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake krediet verstrekt de aanbieder van krediet, indien van toepassing op basis van de door de consument kenbaar gemaakte voorkeur en verstrekte informatie, aan de consument informatie met het oog op een adequate beoordeling van het krediet.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in afwijking van het eerste lid een aanbieder van krediet in daarbij te bepalen gevallen de in het eerste lid bedoelde informatie geheel of gedeeltelijk na het aangaan van de overeenkomst verstrekt.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de voorwaarden waaraan de informatie, bedoeld in het eerste lid, voldoet.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen vormen van krediet worden aangewezen waarop het eerste lid niet van toepassing is.
5.
Artikel 4:19, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de informatie, bedoeld in het eerste lid.
6.
Het eerste lid is niet van toepassing op een aanbieder van krediet indien het krediet wordt aangeboden door tussenkomst van een bemiddelaar, anders dan als nevenactiviteit.
1.
Voor de totstandkoming van een overeenkomst inzake krediet, of een belangrijke verhoging van de kredietlimiet, dan wel de som van de bedragen die op grond van een bestaande overeenkomst inzake krediet aan de consument ter beschikking zijn gesteld, wint een aanbieder van krediet in het belang van de consument informatie in over diens financiële positie en beoordeelt hij, ter voorkoming van overkreditering van de consument, of het aangaan van de overeenkomst onderscheidenlijk de belangrijke verhoging verantwoord is.
2.
De aanbieder gaat geen overeenkomst inzake krediet aan met een consument en gaat niet over tot een belangrijke verhoging van de kredietlimiet of de som van de bedragen die op grond van een bestaande kredietovereenkomst aan de consument ter beschikking zijn gesteld indien dit, met het oog op overkreditering van de consument, onverantwoord is.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
Artikel 4:35
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding.
Artikel 4:36
Een gemeentelijke kredietbank wordt opgericht en opgeheven bij een daartoe strekkend besluit van de gemeenteraad of door middel van het treffen van een gemeenschappelijke regeling door gemeenteraden van twee of meer gemeenten.
1.
Voor de bedrijfsvoering van een gemeentelijke kredietbank wordt een reglement vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders of, indien de gemeentelijke kredietbank is ingesteld door middel van het treffen van een gemeenschappelijke regeling, door de betrokken gemeenteraden van de aan de regeling deelnemende gemeenten, waarin voor het aanbieden van krediet in het kader van het uitoefenen van haar publieke taak ten minste voorschriften staan opgenomen die overeenkomen met het ingevolge de afdelingen 4.2.1, 4.2.2, en 4.2.3, de artikelen 4:32 en 4:33, paragraaf 4.3.8.1. en de hoofdstukken IV en V van de Wet op het consumentenkrediet bepaalde.
2.
Het toezicht op de naleving van het reglement door de gemeentelijke kredietbank:
a. wordt uitgevoerd door het algemeen bestuur van de gemeentelijke kredietbank, in het geval dat de gemeentelijke kredietbank is opgericht door middel van het treffen van een gemeenschappelijke regeling en geen privaatrechtelijke rechtsvorm heeft;
b. wordt in het geval dat de gemeentelijke kredietbank een privaatrechtelijke rechtsvorm heeft gewaarborgd doordat:
1°. de meerderheid van het bestuur wordt benoemd op voordracht van een gemeenteraad of een college van burgemeester en wethouders van een of meer gemeenten waarvoor de gemeentelijke kredietbank werkzaamheden verricht;
2°. de meerderheid van de Raad van Toezicht wordt benoemd op voordracht van een gemeenteraad of van een college van burgemeester en wethouders van een of meer gemeenten waarvoor de gemeentelijke kredietbank werkzaamheden verricht;
3°. de jaarrekening en begroting van de gemeentelijke kredietbank worden goedgekeurd door een gemeenteraad of door een college van burgemeester en wethouders van een of meer gemeenten waarvoor de gemeentelijke kredietbank werkzaamheden verricht; of
c. wordt, indien de onderdelen a en b niet van toepassing zijn, uitgevoerd door het college van burgemeester en wethouders.
3.
De vereisten genoemd in het tweede lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 3°, zijn niet van toepassing op een gemeentelijke kredietbank met een privaatrechtelijke rechtsvorm indien een negatief exploitatiesaldo wordt aangezuiverd door een of meer gemeenten waarvoor de gemeentelijke kredietbank werkzaam is.
Artikel 4:37b
Het ingevolge deze afdeling bepaalde, met uitzondering van de artikelen 4:37l tot en met 4:37z, is niet van toepassing op buitenlandse beheerders van beleggingsinstellingen met zetel in een aangewezen staat.
1.
Een beheerder van een beleggingsinstelling is een rechtspersoon.
2.
Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in onderdeel a van de definitie van Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling in artikel 1:1, heeft zijn hoofdkantoor in Nederland.
3.
Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling of beleggingsmaatschappij.
4.
Een beleggingsmaatschappij heeft een aparte beheerder tenzij de beleggingsmaatschappij, een eigen vermogen heeft van ten minste € 300 000.
5.
De beheerder mag rechten van deelneming in een feeder-beleggingsinstelling slechts aanbieden indien de master-beleggingsinstelling haar zetel in een lidstaat heeft en wordt beheerd door een vergunninghoudende beheerder met zetel in een lidstaat.
6.
In afwijking van het vijfde lid mag de beheerder met zetel in Nederland rechten van deelneming in een feeder-beleggingsinstelling met zetel in een lidstaat met een niet-Europese master-beleggingsinstelling of met een Europese master-beleggingsinstelling die niet wordt beheerd door een vergunninghoudende Europese beheerder aanbieden in Nederland, indien:
a. rechten van deelneming uitsluitend worden aangeboden aan gekwalificeerde beleggers;
b. de staat waar de beleggingsinstelling is gevestigd niet op de lijst van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger staat; en
c. de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de staat waar de beleggingsinstelling, is gevestigd een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de Autoriteit Financiële Markten in staat stelt haar toezichthoudende taken uit te voeren.
7.
De beheerder verstrekt ten minste twintig werkdagen voor de datum waarop hij voornemens is de rechten van deelneming aan te bieden aan de Autoriteit Financiële Markten:
a. een programma van werkzaamheden waarin wordt vermeld welke beleggingsinstelling hij voornemens is aan te bieden en waar de beleggingsinstelling gevestigd is;
b. het fondsreglement of de statuten;
c. de naam van de aan de beleggingsinstelling verbonden bewaarder;
d. een beschrijving van de beleggingsinstelling of, indien van toepassing, de voor deelnemers beschikbare informatie over de beleggingsinstelling;
e. indien het een feeder-beleggingsinstelling betreft, informatie over de vestigingsplaats van de master-beleggingsinstelling;
f. de informatie, bedoeld in artikel 4:37l of 5:19a;
g. indien van toepassing, de regeling waarmee wordt voorkomen dat rechten van deelneming worden aangeboden aan niet-professionele beleggers.
8.
Tenzij de beheerder met het beheer van de beleggingsinstelling of anderszins niet aan de toepasselijke wetgeving zal voldoen, deelt de Autoriteit Financiële Markten uiterlijk twintig werkdagen na ontvangst van de informatie, bedoeld in het zesde lid, aan de beheerder mee dat de rechten van deelneming aangeboden mogen worden in Nederland.
9.
Indien de rechten van deelneming niet mogen worden aangeboden, deelt de Autoriteit Financiële Markten dit binnen de in het vorige lid bedoelde termijn aan de beheerder mee.
10.
Bij of krachtens algemene of krachtens maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de vorm en inhoud van de in het zesde lid bedoelde informatie.
11.
Indien de beheerder een beheerder is als bedoeld in onderdeel c van de definitie van Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling in artikel 1:1, deelt de Autoriteit Financiële Markten de Europese Autoriteit voor effecten en markten en, indien van toepassing, de toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling mede dat de beheerder de rechten van deelneming in de beleggingsinstelling in Nederland mag aanbieden.
12.
Indien de beheerder een beheerder is als bedoeld in onderdeel c van de definitie van Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling in artikel 1:1, en de Autoriteit Financiële Markten instemt met een wijziging in de informatie, bedoeld in het zesde lid, deelt zij dit onverwijld mede aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten, indien de wijziging betrekking heeft op het beëindigen van het aanbieden van rechten van deelneming en beleggingsinstellingen of op het voornemen om rechten van deelneming in andere beleggingsinstellingen aan te bieden.
1.
Indien een beleggingsinstelling of een derde namens een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling zorg draagt voor de naleving door de beheerder van het ingevolge deze wet bepaalde en de beheerder deze naleving onvoldoende kan waarborgen, meldt hij dit onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten en, indien van toepassing, aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan de beheerder opdragen om zich in te spannen om ervoor te zorgen dat de door hem beheerde beleggingsinstelling of de derde, bedoeld in het eerste lid, namens hem zorg draagt voor de naleving van de bij of krachtens deze wet aan de beheerder gestelde regels.
3.
Indien de beleggingsinstelling of de derde ook na de in het tweede lid bedoelde inspanningen blijvend niet zorg draagt voor naleving van het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van de beheerder, meldt de beheerder dit aan de Autoriteit Financiële Markten. De Autoriteit Financiële Markten kan het besluit nemen dat de betrokken beheerder niet langer een bepaalde beleggingsinstelling mag beheren.
4.
De Autoriteit Financiële Markten stelt de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder rechten van deelneming in de beleggingsinstelling aanbiedt onverwijld in kennis van het besluit, bedoeld in het derde lid.
1.
De beheerder van een beleggingsinstelling richt zijn bedrijfsvoering zodanig in dat maatregelen kunnen worden genomen om mogelijke belangenconflicten te identificeren, voorkomen, beheersen en controleren. De beheerder treft maatregelen om te voorkomen dat de belangen van door hem beheerde beleggingsinstellingen of hun deelnemers worden geschaad door een belangenconflict.
2.
Indien het niet mogelijk is om schadelijke gevolgen van belangenconflicten voor de belangen van deelnemers te voorkomen, informeert een beheerder de potentiële deelnemers in een door hem beheerde beleggingsinstelling over de aard van mogelijke belangenconflicten. De beheerder voert een adequaat beleid inzake de omgang met dergelijke belangenconflicten.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het bepaalde in het eerste en tweede lid.
1.
Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling treft maatregelen opdat de activa van een door hem beheerde beleggingsinstelling ten behoeve van de deelnemers worden bewaard door een onafhankelijke bewaarder.
2.
De beheerder gaat met de bewaarder mede ten behoeve van de beleggingsinstelling en de deelnemers een schriftelijke overeenkomst inzake beheer en bewaring aan.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de taken van de beheerder en de inhoud van de tussen de beheerder en de bewaarder te sluiten overeenkomst inzake beheer en bewaring.
1.
Indien een bewaarder werkzaamheden uitbesteedt als bedoeld in artikel 4:16, kan hij zijn aansprakelijkheid voor verlies van de in bewaring gegeven financiële instrumenten jegens de beleggingsinstelling of de beheerder slechts uitsluiten indien:
a. hij een schriftelijke overeenkomst met de derde die de uitbestede werkzaamheden verricht, heeft gesloten waarin zijn aansprakelijkheid voor tekortkomingen van de derde wordt uitgesloten en op grond waarvan de beleggingsinstelling, de beheerder of de bewaarder namens hen, op dezelfde voet als waarin oorspronkelijk de bewaarder kon worden aangesproken, de derde kan aanspreken wegens schade door dat verlies; en
b. hij een schriftelijke overeenkomst met de beleggingsinstelling of de beheerder heeft gesloten waarin deze instemt met de uitsluiting van de aansprakelijkheid van de bewaarder, waarin een objectieve reden voor die uitsluiting is opgenomen en, indien van toepassing, op grond waarvan hij namens de beleggingsinstelling of de beheerder de derde voor de schade kan aanspreken.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot:
a. de aansprakelijkheid van de bewaarder voor verlies van in bewaring gegeven financiële instrumenten en de aansprakelijkheid van de bewaarder voor verlies van in bewaring gegeven financiële instrumenten indien op grond van wetgeving van een staat die geen lidstaat is bepaalde financiële instrumenten door een entiteit in die staat in bewaring moeten worden genomen;
b. de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde objectieve redenen voor uitsluiting van de aansprakelijkheid.
1.
Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling stelt als bewaarder slechts aan:
a. een bank met zetel in een lidstaat en een vergunning als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn kapitaalvereisten;
b. een beleggingsonderneming met zetel in een lidstaat en met een vergunning als bedoeld in de richtlijn markten voor financiële instrumenten, die:
1°. voldoet aan hoofdstuk 1 van deel 3 van de verordening kapitaalvereisten;
2°. de nevendienst bewaring en beheer van financiële instrumenten voor rekening van cliënten, met inbegrip van bewaarneming en daarmee samenhangende diensten zoals contanten- of zekerhedenbeheer verricht; en
3°. beschikt over een minimum eigen vermogen als bedoeld in artikel 12 van de richtlijn kapitaalvereisten; of
c. een andere rechtspersoon die voldoet aan hetgeen ingevolge deze wet is bepaald met betrekking tot bewaarders van de activa van icbe’s.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur worden, in afwijking van het eerste lid, regels gesteld met betrekking tot een bewaarder van beleggingsinstellingen waarvan door de deelnemers gedurende een periode van vijf jaar vanaf het tijdstip waarop de rechten van deelneming voor het eerst zijn verworven geen recht tot inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming kan worden uitgeoefend en die:
a. overeenkomstig hun beleggingsbeleid over het algemeen niet beleggen in activa die in bewaring moeten worden gegeven; of
b. over het algemeen beleggen in uitgevende instellingen en niet-beursgenoteerde uitgevende instellingen om controle als bedoeld in de artikelen 4:37q en 4:37w in deze instellingen te verkrijgen.
1.
Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling stelt als bewaarder van een Europese beleggingsinstelling slechts aan een bewaarder die is gevestigd in de lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling.
2.
Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling stelt als bewaarder van een niet-Europese beleggingsinstelling slechts aan een bewaarder die is gevestigd:
a. in de staat waarin de beleggingsinstelling gevestigd is; of
b. in de lidstaat van herkomst van de beheerder.
3.
Als bewaarder van een belegginginstelling als bedoeld in het tweede lid, aanhef, kan, in afwijking van artikel 4:37h, een entiteit optreden van dezelfde aard als de financiële ondernemingen, bedoeld in artikel 4:37h, eerste lid, onderdeel a of b, indien deze entiteit is onderworpen aan effectieve prudentiële regelgeving en toezicht dat dezelfde strekking heeft als bedoeld in artikel 4:37h, eerste lid, onderdelen a en b, en dat daadwerkelijk wordt uitgevoerd.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het bepaalde in het tweede en derde lid.
1.
De juridische eigendom van de activa van een beleggingsfonds wordt gehouden door een entiteit met als enig statutair doel het houden van de juridische eigendom van de activa van een of meer beleggingsfondsen, al dan niet tezamen met het bewaren en administreren van de activa.
2.
Indien op grond van het beleggingsbeleid een reëel risico bestaat dat het vermogen van het beleggingsfonds en het eigen vermogen van de entiteit die de juridische eigendom van de activa houdt ontoereikend zullen zijn voor voldoening van vorderingen als bedoeld in het vijfde lid, wordt de juridische eigendom van de activa van een beleggingsfonds gehouden door een entiteit met als enig statutair doel het houden van de juridische eigendom van de activa uitsluitend ten behoeve van dat beleggingsfonds, al dan niet tezamen met het bewaren en administreren van de activa.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dat lid beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
4.
Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van de activa van subfondsen.
5.
Het vermogen van een beleggingsinstelling is een afgescheiden vermogen dat uitsluitend dient tot voldoening van vorderingen die voortvloeien uit:
a. schulden die verband houden met het beheer, het bewaren en het houden van de juridische eigendom van de activa van de beleggingsinstelling, en die volgens de informatie, bedoeld in artikel 4:37m, eerste lid, ten laste kunnen worden gebracht van het vermogen van de beleggingsinstelling; en.
b. rechten van deelneming.
6.
Indien het vermogen van een beleggingsinstelling bij vereffening ontoereikend is voor voldoening van alle vorderingen, bedoeld in het vijfde lid, dient het eigen vermogen van de beleggingsinstelling ter voldoening van de vorderingen in de volgorde van het vijfde lid.
7.
In afwijking van het vijfde lid zijn andere vorderingen verhaalbaar op het vermogen van een beleggingsinstelling indien vaststaat dat de in het vijfde lid bedoelde vorderingen zullen kunnen worden voldaan en dat in de toekomst dergelijke vorderingen niet meer zullen ontstaan.
8.
Indien de in het vijfde lid bedoelde vorderingen niet volledig uit het vermogen van de beleggingsinstelling kunnen worden voldaan, dient het vermogen van de entiteit die de juridisch eigendom van de activa van de beleggingsinstelling houdt eerst ter voldoening van de vorderingen in volgorde van het vijfde lid en vervolgens van de overige vorderingen, behoudens de door de wet erkende andere redenen van voorrang.
9.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die het eerste lid beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een beheerder van een Nederlandse beleggingsinstelling:
a. heeft procedures met betrekking tot de waardering van de activa van de door hem beheerde Nederlandse beleggingsinstellingen;
b. voert ten minste een maal per jaar een waardering van de activa van de door hem beheerde Nederlandse beleggingsinstellingen uit of ziet toe dat een waardering van de activa wordt uitgevoerd door een externe taxateur;
c. bepaalt ten minste een maal per jaar de intrinsieke waarde per recht van deelneming in de door hem beheerde Nederlandse beleggingsinstellingen;
d. draagt er zorg voor dat in de statuten of het fondsreglement van de beleggingsinstelling vermelden op welke wijze de deelnemers in kennis worden gesteld van de waardering, bedoeld in onderdeel b, en de intrinsieke waarde, bedoeld in onderdeel c; en
e. stelt de deelnemers in kennis over de waarderingen, bedoeld in onderdeel b, en de intrinsieke waarde, bedoeld in onderdeel c, overeenkomstig de statuten of het fondsreglement van de beleggingsinstelling.
2.
Indien een beheerder van een Nederlandse beleggingsinstelling een waardering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, uitvoert, voldoet hij aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
3.
Indien een externe taxateur een waardering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, uitvoert, toont de beheerder van een Nederlandse beleggingsinstelling die de externe taxateur heeft aangesteld aan dat is voldaan aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
4.
Indien een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling een externe taxateur aanstelt, stelt hij hiervan de Autoriteit Financiële Markten in kennis.
5.
De Autoriteit Financiële Markten kan de Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling verplichten:
a. een andere externe taxateur aan te stellen indien de externe taxateur niet voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen regels, bedoeld in het derde lid; en
b. de procedures met betrekking tot de waardering van de activa van de door hem beheerde beleggingsinstellingen en de waarderingen van de activa van de door hem beheerde beleggingsinstellingen te laten controleren door een externe taxateur of accountant indien de waardering niet wordt uitgevoerd door een onafhankelijke externe taxateur.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de waardering van de activa van de door een beheerder beheerde Nederlandse beleggingsinstellingen en de berekening van de intrinsieke waarde per recht van deelneming in die belegginginstellingen.
1.
Indien een beheerder van een beleggingsinstelling rechten van deelneming in een door hem beheerde beleggingsinstelling in Nederland aanbiedt, verstrekt hij aan beleggers voordat zij die rechten verwerven een prospectus over die beleggingsinstelling.
2.
De beheerder van een beleggingsinstelling actualiseert het prospectus, bedoeld in het eerste lid, zodra daartoe aanleiding bestaat.
3.
Indien een beleggingsinstelling bestaat uit subfondsen, neemt de beheerder de specifiek voor een subfonds geldende voorwaarden op in het prospectus van de beleggingsinstelling.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het prospectus, bedoeld in het eerste lid.
5.
Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op beheerders van beleggingsinstellingen die beleggingsinstellingen beheren waarvan de rechten van deelneming verhandelbaar zijn en niet op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald,voor zover de beleggingsinstelling ingevolge het deel Gedragstoezicht financiële markten een prospectus dient op te stellen.
1.
Indien een beheerder van een beleggingsinstelling rechten van deelneming in een door hem beheerde beleggingsinstelling in Nederland aanbiedt, verstrekt hij aan de deelnemers in de beleggingsinstelling krachtens het tweede lid te bepalen informatie.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de informatie en de frequentie van de informatieverstrekking.
Artikel 4:37n
Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling verstrekt aan de Autoriteit Financiële Markten de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens met betrekking tot de wijze waarop de beheerder beleggingsinstellingen beheert, de beleggingsinstellingen die hij beheert, de beleggingen van de beleggingsinstellingen en de markten waarop de beleggingsinstellingen actief zijn.
1.
Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Autoriteit Financiële Markten een jaarrekening en een bestuursverslag van:
a. de door hem beheerde Europese beleggingsinstellingen; of
b. de door hem beheerde beleggingsinstellingen waarin hij rechten van deelneming aanbiedt in een lidstaat.
2.
Een buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Autoriteit Financiële Markten een jaarrekening en een bestuursverslag van de door hem beheerde Nederlandse beleggingsinstellingen.
3.
De jaarrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt opgesteld overeenkomstig de jaarrekeningstandaarden van:
a. de lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling; en
b. de staat die geen lidstaat is waar de beleggingsinstelling haar zetel heeft.
4.
De jaarrekening en het bestuursverslag, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant dan wel door een deskundige die ingevolge het recht van de staat waar de beleggingsinstelling haar zetel heeft, bevoegd is de jaarrekening en het bestuursverslag te onderzoeken.
5.
Een jaarrekening en een bestuursverslag, als bedoeld in het eerste en tweede lid, worden op verzoek verstrekt aan deelnemers.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verstrekking en inhoud van de jaarrekening en het bestuursverslag, bedoeld in het eerste, tweede en vijfde lid.
7.
Het eerste tot en met het zesde lid zijn niet van toepassing op beheerders van beleggingsinstellingen die beleggingsinstellingen beheren waarvan de rechten van deelneming zijn toegelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt en niet op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald.
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden aanvullende regels gesteld met betrekking tot de bedrijfsvoering, de informatie aan beleggers en deelnemers, de bewaarder, informatie aan toezichthoudende instanties, bevoegdheden van toezichthoudende instanties en adequate behandeling van deelnemers. Deze aanvullende regels zijn van toepassing voor zover een beheerder van een beleggingsinstelling rechten van deelneming aanbiedt aan niet-professionele beleggers in Nederland, tenzij de beheerder van een beleggingsinstelling rechten van deelneming aanbiedt:
a. die slechts kunnen worden verworven tegen een tegenwaarde van ten minste € 100.000 per deelnemer; of
b. die een nominale waarde per recht hebben van ten minste € 100.000.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de Autoriteit Financiële Markten volgens daarbij te stellen regels ontheffing kan verlenen van de krachtens het eerste lid gestelde regels.
1.
Een beleggingsmaatschappij die wordt beheerd door een beheerder van een beleggingsinstelling waarvan de vergunning is ingetrokken of een beleggingsmaatschappij waarvan de vergunning is ingetrokken, kan op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten door de rechtbank worden ontbonden.
2.
Het vermogen van een beleggingsfonds dat wordt beheerd door een beheerder van een beleggingsinstelling waarvan de vergunning is ingetrokken, kan op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten door een of meer door de rechtbank aan te wijzen vereffenaars binnen een door de rechtbank te bepalen termijn worden vereffend.
3.
Een beleggingsmaatschappij of het vermogen van een beleggingsfonds kan tevens op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten door de rechtbank worden ontbonden onderscheidenlijk door een of meer door de rechtbank aan te wijzen vereffenaars binnen een door de rechtbank te bepalen termijn worden vereffend, indien:
a. de vergunning van de beheerder van de beleggingsinstelling zodanig is gewijzigd dat die vergunning niet langer strekt tot het beheer van het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij;
b. de beleggingsinstelling of haar beheerder:
1°. binnen een termijn van twaalf maanden na de oprichting geen activiteiten heeft verricht;
2°. uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat de beleggingsinstelling geen activiteiten zal verrichten;
3°. haar onderscheidenlijk zijn activiteiten gedurende een termijn van meer dan zes maanden heeft gestaakt;
4°. kennelijk heeft opgehouden beleggingsinstelling te zijn;
5°. niet voldoet aan deze wet; of
6°. niet of niet genoegzaam uitvoering heeft gegeven aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75.
4.
De ontbinding, bedoeld in het eerste of derde lid, en de vereffening, bedoeld in het tweede of derde lid, vindt niet eerder plaats dan nadat het besluit tot intrekking of wijziging van de vergunning onherroepelijk is geworden.
5.
Dit artikel is uitsluitend van toepassing in het geval de rechten van deelneming in de beleggingsinstelling of de beleggingsmaatschappij worden aangeboden aan niet-professionele beleggers in Nederland.
Artikel 4:37q
In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt, indien van toepassing in afwijking van artikel 1:1, verstaan onder:
a. aandeel:
1°. een verhandelbaar aandeel als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. een verhandelbaar aandeel als bedoeld in artikel 190, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
3°. een certificaat van een aandeel of een ander met een certificaat van een aandeel gelijk te stellen verhandelbaar waardebewijs;
4°. elk ander door een rechtspersoon, vennootschap of instelling opgericht naar het recht van een andere lidstaat, uitgegeven verhandelbaar waardebewijs dat gelijk te stellen is met onderdeel 1°, 2° of 3°; of
5°. een verhandelbaar aandeel als bedoeld in artikel 4 van Verordening nr. 1435/2003 (EG) van de Raad van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (PbEU 2003, L 207);
b. niet-beursgenoteerde uitgevende instelling: uitgevende instelling met zetel in een lidstaat waarvan geen aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt;
c. stemmen: stemmen die op aandelen kunnen worden uitgebracht;
d. drempelwaarde: een percentage van de stemmen, waarvan het bereiken, overschrijden of onderschrijden door een beleggingsinstelling die aandelen houdt of verwerft, of stemmen kan uitbrengen of verwerft, leidt tot een verplichting voor de beheerder van de beleggingsinstelling tot het doen van een melding ingevolge artikel 4:37s;
e. controle: het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van meer dan 50 procent van de stemrechten in de algemene vergadering van een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling;
f. aandeelhouder: degene die aandelen in een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling houdt en van wie naam en adres:
1°. bekend zijn bij de beheerder van een beleggingsinstelling;
2°. ter beschikking kunnen worden gesteld aan de beheerder door de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling; of
3°. zijn opgenomen in een register waartoe de beheerder toegang heeft of kan krijgen.
1.
Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op de Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling die:
a. het beheer voert over een of meer beleggingsinstellingen die, alleen of gezamenlijk op grond van een daartoe strekkende overeenkomst, controle verkrijgen in een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling; of
b. op grond van een overeenkomst samenwerkt met een andere beheerder van een beleggingsinstelling en de door hen beheerde beleggingsinstellingen gezamenlijk controle verkrijgen in een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling.
2.
In afwijking van het eerste lid, is artikel 4:37s tevens van toepassing op de Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling die:
a. het beheer voert over een of meer beleggingsinstellingen die alleen of gezamenlijk op grond van een daartoe strekkende overeenkomst, zeggenschap verkrijgen in een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling; of
b. op grond van een overeenkomst samenwerkt met een andere beheerder van een beleggingsinstelling en de door hen beheerde beleggingsinstellingen gezamenlijk zeggenschap verkrijgen in een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling.
3.
Deze paragraaf is niet van toepassing indien de desbetreffende niet-beursgenoteerde uitgevende instelling:
a. minder dan 250 werkzame personen heeft en een jaaromzet van minder dan € 50 miljoen of een jaarlijks balanstotaal van minder dan € 43 miljoen heeft; of
b. een entiteit die is opgericht met als bijzonder doel het kopen, bewaren of beheren van vastgoed is.
1.
Indien een beleggingsinstelling de beschikking verkrijgt of verliest over stemmen in een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling waardoor het percentage van de stemmen waarover de beleggingsinstelling beschikt een drempelwaarde bereikt, overschrijdt dan wel onderschrijdt, meldt de beheerder dat zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen tien werkdagen aan de Autoriteit Financiële Markten.
2.
De drempelwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn: 10 procent, 20 procent, 30 procent, 50 procent en 75 procent.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die bij een melding als bedoeld in dit artikel dienen te worden verstrekt en de wijze van melden.
1.
De beheerder van een beleggingsinstelling stelt indien een door hem beheerde beleggingsinstelling controle verkrijgt in een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling, de aandeelhouders, de Autoriteit Financiële Markten en de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling daarvan zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen tien werkdagen in kennis. Bij de kennisgeving verstrekt de beheerder de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2.
De beheerder van een belegginginstelling houdt indien een door hem beheerde beleggingsinstelling controle verkrijgt in een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling, voor de aandeelhouders, de Autoriteit Financiële Markten en de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling de volgende informatie beschikbaar:
a. de identiteit van de beheerder;
b. het beleid ter voorkoming en beheer van belangenconflicten; en
c. het beleid inzake de communicatie met betrekking tot de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling en met name met betrekking tot de werknemers van de desbetreffende niet-beursgenoteerde uitgevende instelling.
3.
De beheerder van een beleggingsinstelling doet indien een door hem beheerde beleggingsinstelling controle verkrijgt in een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling, een mededeling of draagt er zorg voor dat de beleggingsinstelling mededeling doet aan de aandeelhouders en de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling met betrekking tot de:
a. voornemens van de beleggingsinstelling omtrent toekomst van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling; en
b. te verwachten gevolgen voor het in dienst houden van de werknemers en bestuurders van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling, met inbegrip van mogelijke belangrijke wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden, indien de onder a bedoelde voornemens worden uitgevoerd.
4.
De beheerder van een beleggingsinstelling verzoekt indien een door hem beheerde beleggingsinstelling controle verkrijgt in een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling, het bestuur van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling om de vertegenwoordigers van de werknemers van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling of, bij ontstentenis van die vertegenwoordigers, de werknemers zelf onverwijld op de hoogte te stellen van de verkrijging van controle door de beleggingsinstelling en de informatie, bedoeld in het eerste tot en met derde lid.
5.
De beheerder van een beleggingsinstelling verstrekt indien een door hem beheerde beleggingsinstelling controle verkrijgt in een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling aan de Autoriteit Financiële Markten en aan de deelnemers van de beleggingsinstelling, informatie over de wijze van financiering van de verkrijging van controle door de beleggingsinstelling.
1.
Indien een beleggingsinstelling controle verkrijgt in een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling:
a. verzoekt de beheerder van de beleggingsinstelling de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling binnen de volgens het toepasselijke recht geldende termijn een bestuursverslag op te maken en daarin de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens op te nemen en verzoekt het bestuur van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling het bestuursverslag ter beschikking te stellen aan de vertegenwoordigers van de werknemers van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling of, bij ontstentenis van die vertegenwoordigers, aan de werknemers zelf; of
b. neemt de beheerder van de beleggingsinstelling de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens, bedoeld in onderdeel a, op in de jaarrekening en het bestuursverslag van de beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 4:37o.
2.
Indien het eerste lid, onderdeel a, is toegepast stelt de beheerder van de beleggingsinstelling het bestuursverslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, ter beschikking aan de deelnemers van de beleggingsinstelling binnen zes maanden na afloop van het boekjaar, doch niet later dan de volgens het toepasselijke recht geldende termijn voor het opstellen van het bestuursverslag van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling.
3.
Indien het eerste lid, onderdeel b, is toegepast, verzoekt de beheerder van de beleggingsinstelling het bestuur van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, binnen zes maanden na afloop van het boekjaar ter beschikking te stellen aan de vertegenwoordigers van de werknemers van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling of, bij ontstentenis van die vertegenwoordigers, aan de werknemers zelf.
1.
Gedurende 24 maanden vanaf het tijdstip waarop een beleggingsinstelling controle verkrijgt in een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling onthoudt de beheerder van de beleggingsinstelling zich van het bevorderen, steunen of opdragen van de volgende rechtshandelingen door de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling:
a. winstuitkeringen, indien:
1°. op de datum van sluiting van het voorgaande boekjaar het eigen vermogen van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling, zoals dat blijkt uit de jaarrekening, is gedaald of ingevolge de uitkering zou dalen beneden het bedrag van het geplaatste kapitaal, vermeerderd met de reserves die krachtens de wet of de statuten niet mogen worden uitgekeerd, met dien verstande dat het geplaatste kapitaal wordt verminderd met het bedrag van het deel daarvan dat nog niet behoeft te worden gestort, wanneer dit deel niet als activa op de balans is opgenomen; en
2°. de uitkering hoger is dan het bedrag van de resultaten van het laatste afgesloten boekjaar, vermeerderd met de overgebrachte winst en met de bedragen die zijn onttrokken aan de daarvoor beschikbare reserves en verminderd met het overgebrachte verlies en met de krachtens wet of statuten aan de reserves toegevoegde bedragen;
b. kapitaalvermindering, tenzij de kapitaalvermindering tot doel heeft verliezen aan te zuiveren of bedragen op te nemen in een reserve, op voorwaarde dat deze reserve ten gevolge van de storting niet groter wordt dan tien procent van het bedrag van het verminderde geplaatste kapitaal;
c. terugbetaling op aandelen;
d. verkrijging van eigen aandelen, met inbegrip van eventueel eerder verkregen aandelen die de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling in portefeuille houdt en aandelen die door een persoon in eigen naam maar voor rekening van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling zijn verkregen, waardoor het eigen vermogen daalt beneden het bedrag bedoeld onderdeel a, onder 1°.
2.
Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing ten aanzien van aandelen die:
a. op de vennootschap overgaan onder algemene titel;
b. zijn volgestort en om niet worden verkregen of financiële ondernemingen worden verkregen als een provisie bij aankoop;
c. die worden verkregen krachtens een wettelijke verplichting of een rechterlijke beslissing ter bescherming van de aandeelhouders met een minderheidsdeelneming, in het bijzonder bij fusies, wijziging van het doel of de rechtsvorm van de vennootschap, bij zetelverplaatsing naar het buitenland of bij invoering van beperkingen van de overdraagbaarheid van aandelen;
d. die worden verkregen van een aandeelhouder omdat ze niet zijn volgestort;
e. die worden verkregen ten einde aandeelhouders met minderheidsdeelneming in verbonden vennootschappen schadeloos te stellen;
f. die zijn volgestort en die worden verkregen bij een gerechtelijke verkoop die plaatsvindt ter voldoening van een schuld van de eigenaar van die aandelen aan de vennootschap; of
g. die zijn volgestort en die zijn uitgegeven door een beleggingsmaatschappij met een vast kapitaal in de zin van artikel 15, vierde lid, tweede volzin van richtlijn nr. 1977/91/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1976 betreffende de oprichting van de naamloze vennootschap en die op verzoek van de beleggers zijn verkregen door deze beleggingsmaatschappij of een met haar verbonden vennootschap (PbEU 1977, L 026). Artikel 15, vierde lid, derde alinea, onderdeel a, van richtlijn 1977/91/EEG is van toepassing. Deze verkrijgingen mogen niet tot gevolg hebben dat het eigen vermogen daalt beneden het bedrag van het geplaatste kapitaal, vermeerderd met de reserves die volgens de wet niet mogen worden uitgekeerd.
3.
Indien de beheerder van de beleggingsinstelling namens de beleggingsinstelling stemrecht heeft in vergaderingen van de bestuursorganen van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling, stemt de beheerder gedurende 24 maanden vanaf het tijdstip waarop de beleggingsinstelling controle verkrijgt in de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling niet voor winstuitkeringen, kapitaalverminderingen, terugbetaling op aandelen en verkrijging van eigen aandelen als bedoeld in het eerste en tweede lid door de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling.
4.
Gedurende 24 maanden vanaf het tijdstip waarop een beleggingsinstelling controle verkrijgt in een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling spant de beheerder van de beleggingsinstelling zich in om winstuitkeringen, kapitaalverminderingen, terugbetaling op aandelen en verkrijging van eigen aandelen als bedoeld in het eerste en tweede lid door de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling te verhinderen.
Artikel 4:37w
In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt, indien van toepassing in afwijking van artikel 1:1, verstaan onder:
a. aandeel:
1°. een verhandelbaar aandeel als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. een certificaat van een aandeel of een ander met een certificaat van een aandeel gelijk te stellen verhandelbaar waardebewijs; of
3°. elk ander door een rechtspersoon, vennootschap of instelling opgericht naar het recht van een andere lidstaat uitgegeven verhandelbaar waardebewijs dat gelijk te stellen is met onderdeel 1°of 2°;
b. uitgevende instelling: uitgevende instelling met statutaire zetel in een lidstaat waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt;
c. controle: het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van het percentage stemrechten in een algemene vergadering van een uitgevende instelling dat door de lidstaat waar de uitgevende instelling haar statutaire zetel heeft is vastgesteld overeenkomstig artikel 5, derde lid, richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (PbEU 2004, L 142);
d. aandeelhouder: degene die aandelen in een uitgevende instelling houdt en van wie naam en adres:
1°. bekend zijn bij de beheerder van een beleggingsinstelling;
2°. ter beschikking kunnen worden gesteld aan de beheerder door de uitgevende instelling; of
3°. zijn opgenomen in een register waartoe de beheerder toegang heeft of kan krijgen.
1.
Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op de Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling die:
a. het beheer voert over een of meer beleggingsinstellingen die, alleen of gezamenlijk op grond van een daartoe strekkende overeenkomst, controle verkrijgen in een uitgevende instelling; of
b. op grond van een overeenkomst samenwerkt met een andere beheerder van een beleggingsinstelling en de door hen beheerde beleggingsinstellingen gezamenlijk controle verkrijgen in een uitgevende instelling.
2.
Deze paragraaf is niet van toepassing indien de desbetreffende uitgevende instelling:
a. minder dan 250 werkzame personen heeft en een jaaromzet van minder dan € 50 miljoen of een jaarlijks balanstotaal van minder dan € 43 miljoen heeft; of
b. een entiteit is die is opgericht met als bijzonder doel het kopen, bewaren of beheren van vastgoed.
1.
De beheerder van een belegginginstelling houdt indien een door hem beheerde beleggingsinstelling controle verkrijgt in een uitgevende instelling, voor de aandeelhouders, de Autoriteit Financiële Markten en de uitgevende instelling de volgende informatie beschikbaar:
a. de identiteit van de beheerder;
b. het beleid ter voorkoming en beheer van belangenconflicten; en
c. het beleid inzake de communicatie met betrekking tot de uitgevende instelling en met name met betrekking tot de werknemers van de desbetreffende uitgevende instelling.
2.
De beheerder van een belegginginstelling verzoekt indien een door hem beheerde beleggingsinstelling controle verkrijgt in een uitgevende instelling, het bestuur van de uitgevende instelling om de vertegenwoordigers van de werknemers van de uitgevende instelling of, bij ontstentenis van die vertegenwoordigers, de werknemers zelf onverwijld op de hoogte te stellen van de verkrijging van controle door de beleggingsinstelling en de informatie, bedoeld in het eerste lid.
1.
Gedurende 24 maanden vanaf het tijdstip waarop een beleggingsinstelling controle verkrijgt in een uitgevende instelling onthoudt de beheerder van de beleggingsinstelling zich van het bevorderen, steunen of opdragen van de volgende rechtshandelingen door de uitgevende instelling:
a. winstuitkeringen, indien:
1°. op de datum van sluiting van het voorgaande boekjaar het eigen vermogen van de uitgevende instelling, zoals dat blijkt uit de jaarrekening, is gedaald of ingevolge de uitkering zou dalen beneden het bedrag van het geplaatste kapitaal, vermeerderd met de reserves die krachtens de wet of de statuten niet mogen worden uitgekeerd, met dien verstande dat het geplaatste kapitaal wordt verminderd met het bedrag van het deel daarvan dat nog niet behoeft te worden gestort, wanneer dit deel niet als activa op de balans is opgenomen; en
2°. de uitkering hoger is dan het bedrag van de resultaten van het laatste afgesloten boekjaar, vermeerderd met de overgebrachte winst en met de bedragen die zijn onttrokken aan de daarvoor beschikbare reserves en verminderd met het overgebrachte verlies en met de krachtens wet of statuten aan de reserves toegevoegde bedragen;
b. kapitaalvermindering, tenzij de kapitaalvermindering tot doel heeft verliezen aan te zuiveren of bedragen op te nemen in een reserve, op voorwaarde dat deze reserve ten gevolge van de storting niet groter wordt dan tien procent van het bedrag van het verminderde geplaatste kapitaal;
c. terugbetaling op aandelen;
d. verkrijging van eigen aandelen, met inbegrip van eventueel eerder verkregen aandelen die de uitgevende instelling in portefeuille houdt en aandelen die door een persoon in eigen naam maar voor rekening van de uitgevende instelling zijn verkregen, waardoor het eigen vermogen daalt beneden het bedrag bedoeld onderdeel a, onder 1°.
2.
Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing ten aanzien van aandelen die:
a. op de vennootschap overgaan onder algemene titel;
b. zijn volgestort en om niet worden verkregen of financiële ondernemingen worden verkregen als een provisie bij aankoop;
c. die worden verkregen krachtens een wettelijke verplichting of een rechterlijke beslissing ter bescherming van de aandeelhouders met een minderheidsdeelneming, in het bijzonder bij fusies, wijziging van het doel of de rechtsvorm van de vennootschap, bij zetelverplaatsing naar het buitenland of bij invoering van beperkingen van de overdraagbaarheid van aandelen;
d. die worden verkregen van een aandeelhouder omdat ze niet zijn volgestort;
e. die worden verkregen ten einde aandeelhouders met minderheidsdeelneming in verbonden vennootschappen schadeloos te stellen;
f. die zijn volgestort en die worden verkregen bij een gerechtelijke verkoop die plaatsvindt ter voldoening van een schuld van de eigenaar van die aandelen aan de vennootschap; of
g. die zijn volgestort en die zijn uitgegeven door een beleggingsmaatschappij met een vast kapitaal in de zin van artikel 15, vierde lid, tweede volzin van richtlijn nr. 1977/91/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1976 betreffende de oprichting van de naamloze vennootschap en die op verzoek van de beleggers zijn verkregen door deze beleggingsmaatschappij of een met haar verbonden vennootschap (PbEU 1977, L 026). Artikel 15, vierde lid, derde alinea, onderdeel a, van richtlijn 1977/91/EEG is van toepassing. Deze verkrijgingen mogen niet tot gevolg hebben dat het eigen vermogen daalt beneden het bedrag van het geplaatste kapitaal, vermeerderd met de reserves die volgens de wet niet mogen worden uitgekeerd.
3.
Indien de beheerder van de beleggingsinstelling namens de beleggingsinstelling stemrecht heeft in vergaderingen van de organen van de niet-beursgenoteerde uitgevende instelling, stemt de beheerder gedurende 24 maanden vanaf het tijdstip waarop de beleggingsinstelling controle verkrijgt in de uitgevende instelling niet voor winstuitkeringen, kapitaalverminderingen, terugbetaling op aandelen en verkrijging van eigen aandelen als bedoeld in het eerste en tweede lid door de uitgevende instelling.
4.
Gedurende 24 maanden vanaf het tijdstip waarop een beleggingsinstelling controle verkrijgt in een uitgevende instelling spant de beheerder van de beleggingsinstelling zich in om winstuitkeringen, kapitaalverminderingen, terugbetaling op aandelen en verkrijging van eigen aandelen als bedoeld in het eerste en tweede lid door de uitgevende instelling te verhinderen.
1.
Deze paragraaf, met uitzondering van de artikelen 4:53, aanhef en onderdeel b, en 4:62, is niet van toepassing op beheerders met zetel in een andere lidstaat die via het verrichten van diensten instellingen voor collectieve belegging in effecten met zetel in Nederland beheren of rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging in effecten in Nederland aanbieden, instellingen voor collectieve belegging in effecten met zetel in een andere lidstaat en de eventueel aan die instellingen verbonden bewaarders van icbe’s.
2.
Deze paragraaf, met uitzondering van de artikelen 4:53, aanhef en onderdeel b, 4:59a tot en met 4:59e en 4:62, is niet van toepassing op beheerders met zetel in een andere lidstaat die vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor icbe’s met zetel in Nederland beheren of rechten van deelneming in icbe’s in Nederland aanbieden.
Artikel 4:39
Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten, bewaarder van een icbe of pensioenbewaarder.
Artikel 4:40
De personen die het dagelijks beleid van een beheerder van een icbe of maatschappij voor collectieve belegging in effecten met zetel in Nederland bepalen, verrichten hun werkzaamheden in verband daarmee vanuit Nederland.
Artikel 4:42
Een beheerder van een icbe is een rechtspersoon.
1.
Indien de activa van een icbe door een bewaarder van een icbe worden bewaard, gaat de beheerder van de icbe met die bewaarder een schriftelijke overeenkomst inzake beheer en bewaring aan.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de tussen de beheerder van een icbe en de bewaarder te sluiten overeenkomst inzake beheer en bewaring.
1.
De juridische eigendom van de activa van een fonds voor collectieve belegging in effecten wordt gehouden door een entiteit met als enig statutair doel het houden van de juridische eigendom van de activa van een of meer fondsen voor collectieve belegging in effecten, al dan niet tezamen met het bewaren en administreren van de activa.
2.
Indien op grond van het beleggingsbeleid een reëel risico bestaat dat het vermogen van het fonds voor collectieve belegging in effecten en het eigen vermogen van de entiteit die de juridische eigendom van de activa houdt, ontoereikend zullen zijn voor voldoening van vorderingen als bedoeld in artikel 4:45, eerste lid, wordt de juridische eigendom van de activa van een fonds voor collectieve belegging in effecten gehouden door een entiteit met als enig statutair doel het houden van de juridische eigendom van de activa uitsluitend ten behoeve van dat fonds, al dan niet tezamen met het bewaren en administreren van de activa.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dat lid beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
4.
Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van de activa van subfondsen.
5.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dat lid beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Het vermogen van een icbe is een afgescheiden vermogen dat uitsluitend dient tot voldoening van vorderingen die voortvloeien uit:
a. schulden die verband houden met het beheer, het bewaren en het houden van de juridische eigendom van de activa van de icbe, en die volgens de informatie, bedoeld in artikel 4:22, eerste lid, ten laste kunnen worden gebracht van het vermogen van de icbe; en
b. rechten van deelneming.
2.
Indien het vermogen van een icbe bij vereffening ontoereikend is voor voldoening van de vorderingen, dient het vermogen van het icbe ter voldoening van de vorderingen in de volgorde van het eerste lid.
3.
In afwijking van het eerste lid zijn andere vorderingen verhaalbaar op het vermogen van een icbe indien vaststaat dat de in het eerste lid bedoelde vorderingen zullen kunnen worden voldaan en dat in de toekomst dergelijke vorderingen niet meer zullen ontstaan.
4.
Indien de in het eerste lid bedoelde vorderingen niet volledig uit het vermogen van het icbe kunnen worden voldaan, dient het eigen vermogen van de entiteit die de juridische eigendom houdt van de activa van het icbe eerst ter voldoening van de vorderingen in de volgorde van het eerste lid en vervolgens van de overige vorderingen, behoudens de door de wet erkende andere redenen van voorrang.
1.
Een beheerder van een icbe beschikt over een website.
2.
De beheerder rangschikt informatie op de website, voorzover relevant, per afzonderlijke door hem beheerde icbe.
3.
De beheerder vermeldt het adres van de website in het prospectus, bedoeld in artikel 4:49, eerste lid, in de halfjaarcijfers en in het bestuursverslag van de beheerder en de door hem beheerde icbe’s, bedoeld in artikel 4:51, eerste en tweede lid.
4.
Indien de beheerder ingevolge deze wet beschikbaar te stellen of te verstrekken informatie op zijn website publiceert of anderszins in elektronische vorm beschikbaar stelt, vermeldt hij daarbij dat desgevraagd een afschrift van die informatie wordt verstrekt en, indien van toepassing, welke kosten daaraan verbonden zijn.
1.
Telkens wanneer een icbe rechten van deelneming aanbiedt, verkoopt, inkoopt of daarop terugbetaalt, bepaalt de beheerder van een icbe de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming en publiceert hij deze onverwijld op zijn website, onder vermelding van het moment waarop de bepaling van de intrinsieke waarde plaatsvond.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van de verplichting de intrinsieke waarde te publiceren, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die met die verplichting worden beoogd te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een beheerder van een icbe heeft op zijn website de voorwaarden die gelden tussen een door hem beheerde icbe en de deelnemers beschikbaar.
2.
Een beheerder van een icbe maakt een voorstel tot wijziging van de voorwaarden als bedoeld in het eerste lid bekend in een advertentie in een landelijk verspreid Nederlands dagblad of aan het adres van iedere deelnemer alsmede op zijn website. De beheerder van een icbe licht het voorstel tot wijziging van de voorwaarden toe op zijn website. Gelijktijdig met de bekendmaking van het voorstel tot wijziging stelt de beheerder van een icbe de Autoriteit Financiële Markten hiervan in kennis. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de inhoud van de advertentie en de toelichting op de website van de beheerder van een icbe.
3.
Een beheerder van een icbe maakt een wijziging van de voorwaarden als bedoeld in het eerste lid bekend in een advertentie in een landelijk verspreid Nederlands dagblad of aan het adres van iedere deelnemer alsmede op zijn website voor zover deze wijziging afwijkt van het voorstel, bedoeld in het tweede lid. De beheerder van een icbe licht de wijziging van de voorwaarden toe op zijn website. Gelijktijdig met de bekendmaking van de wijziging stelt de beheerder van een icbe de Autoriteit Financiële Markten hiervan in kennis.
4.
Indien door de wijziging van de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, rechten of zekerheden van de deelnemers worden verminderd of lasten aan de deelnemers worden opgelegd, wordt de wijziging tegenover de deelnemers niet ingeroepen voordat een maand is verstreken na de bekendmaking, bedoeld in het tweede lid, en kunnen de deelnemers binnen deze periode onder de gebruikelijke voorwaarden uittreden.
5.
Indien door de wijziging van de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, het beleggingsbeleid van de icbe wordt gewijzigd, wordt de wijziging niet ingevoerd voordat een maand is verstreken na de bekendmaking, bedoeld in het tweede lid, en kunnen de deelnemers binnen deze periode onder de gebruikelijke voorwaarden uittreden.
6.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het tweede lid, eerste volzin, het derde lid, eerste volzin, het vierde of het vijfde lid, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die met die verplichting worden beoogd te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een beheerder van een icbe heeft op zijn website een registratiedocument beschikbaar waarin gegevens zijn opgenomen over de beheerder, de icbe’s die hij beheert of voornemens is te beheren en de eventueel daaraan verbonden bewaarders van icbe’s.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die het registratiedocument ten minste moet bevatten.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die het eerste lid beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een beheerder van een icbe heeft op zijn website een prospectus beschikbaar over elke door hem beheerde icbe.
2.
Het prospectus bevat ten minste:
a. de gegevens die voor beleggers noodzakelijk zijn om zich een oordeel te vormen over de icbe en de daaraan verbonden kosten en risico’s;
b. een verklaring van de beheerder van een icbe dat hijzelf, de icbe en de eventueel daaraan verbonden bewaarder van een icbe voldoen aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels en dat het prospectus voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels;
c. een mededeling van een accountant, onder vermelding van zijn naam en kantooradres, dat het prospectus de ingevolge deze wet voorgeschreven gegevens bevat;
d. het registratiedocument van de beheerder van een icbe, bedoeld in artikel 4:48, eerste lid; en
e. bij algemene maatregel van bestuur te bepalen andere gegevens die op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze in het prospectus worden opgenomen.
3.
Indien een icbe bestaat uit subfondsen, neemt de beheerder van een icbe de specifiek voor een subfonds geldende voorwaarden op in het prospectus van de icbe.
4.
Een beheerder van een icbe actualiseert de gegevens die in het prospectus zijn opgenomen zodra daartoe aanleiding bestaat.
5.
De Autoriteit Financiële Markten kan verlangen dat het prospectus in een of meer door haar te bepalen talen beschikbaar wordt gesteld indien dit, gelet op de voorgenomen verspreiding van het prospectus, noodzakelijk is voor een adequate informatieverschaffing aan het publiek.
6.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of derde lid, alsmede van ingevolge het tweede lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die het eerste lid beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een beheerder van een icbe verstrekt ten minste twee weken voordat rechten van deelneming in een door hem beheerde icbe worden aangeboden aan de Autoriteit Financiële Markten ten behoeve van opname van de icbe in het register, bedoeld in artikel 1:107, de volgende gegevens:
a. de naam en het adres van de beheerder van de icbe;
b. de naam en het adres van de icbe;
c. indien van toepassing: de namen van de personen die het dagelijks beleid van de maatschappij voor collectieve belegging in effecten bepalen, de namen van de personen die het beleid van de maatschappij voor collectieve belegging in effecten bepalen of mede bepalen en de namen van de personen die onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de maatschappij voor collectieve belegging in effecten;
d. de naam en het adres van de eventueel aan de icbe verbonden bewaarder van een icbe;
e. de wijze van in- en verkoop van rechten van deelneming;
f. een beschrijving van het beleggingsbeleid van de icbe;
g. de eventuele notering op een gereglementeerde markt;
h. de beoogde datum van het aanbieden van de rechten van deelneming; en
i. indien van toepassing: het fondsreglement van het fonds voor collectieve belegging in effecten.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het tweede lid, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dat lid beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een beheerder van een icbe, icbe of bewaarder van een icbe verstrekt binnen vier maanden na afloop van het boekjaar aan de Autoriteit Financiële Markten een jaarrekening, een bestuursverslag en overige gegevens als bedoeld in de artikelen 361, eerste lid, 391, eerste lid, onderscheidenlijk 392, eerste lid, onderdelen a tot en met h, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
Een beheerder van een icbe of icbe verstrekt binnen negen weken na afloop van de eerste helft van het boekjaar halfjaarcijfers aan de Autoriteit Financiële Markten.
3.
De beheerder van een icbe, icbe of bewaarder van een icbe stelt de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in het eerste lid, en de halfjaarcijfers, bedoeld in het tweede lid, op overeenkomstig Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van artikel 396, zevende lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover het de vrijstelling van de verplichting, bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, betreft, en artikel 403 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor zover het een beheerder van een icbe betreft.
4.
Indien een icbe bestaat uit subfondsen, neemt de beheerder van een icbe of de icbe de relevante financiële gegevens met betrekking tot de subfondsen op in de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in het eerste lid, en de halfjaarcijfers, bedoeld in het tweede lid, van de icbe.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verstrekking en de inhoud van de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in het eerste lid, en van de halfjaarcijfers, bedoeld in het tweede lid.
6.
Onverminderd het bepaalde in Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kan de Autoriteit Financiële Markten op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste, tweede of derde lid of van het op grond van het vijfde lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een beheerder van een icbe, icbe of bewaarder van een icbe maakt binnen vier maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, openbaar.
2.
Een beheerder van een icbe of icbe maakt binnen negen weken na afloop van de eerste helft van het boekjaar de halfjaarcijfers, bedoeld in artikel 4:51, tweede lid, openbaar.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de openbaarmaking van de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in het eerste lid, en van de halfjaarcijfers, bedoeld in het tweede lid.
4.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid of het op grond van het derde lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
Artikel 4:52a
Ten minste een maal per jaar voert een onafhankelijke deskundige een waardering uit van de activa van een icbe die geen financiële instrumenten zijn die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, een multilaterale handelsfaciliteit of een met een gereglementeerde markt of multilaterale handelsfaciliteit vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is.
Artikel 4:53
Indien van de in Nederland gevoerde of te voeren naam van een beheerder van een icbe of een icbe gevaar voor verwarring of misleiding is te duchten, kan de Autoriteit Financiële Markten verlangen dat de beheerder van een icbe onderscheidenlijk de icbe:
a. de naam wijzigt; of
b. een verklarende vermelding aan de naam toevoegt.
1.
Een maatschappij voor collectieve belegging in effecten die wordt beheerd door een beheerder van een icbe waarvan de vergunning is ingetrokken of een maatschappij voor collectieve belegging in effecten waarvan de vergunning is ingetrokken, kan op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten door de rechtbank worden ontbonden.
2.
Het vermogen van een fonds voor collectieve belegging in effecten dat wordt beheerd door een beheerder van een icbe waarvan de vergunning is ingetrokken, kan op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten door een of meer door de rechtbank aan te wijzen vereffenaars binnen een door de rechtbank te bepalen termijn worden vereffend.
3.
Een maatschappij voor collectieve belegging in effecten of het vermogen van een fonds voor collectieve belegging in effecten kan tevens op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten door de rechtbank worden ontbonden onderscheidenlijk door een of meer door de rechtbank aan te wijzen vereffenaars binnen een door de rechtbank te bepalen termijn worden vereffend, indien:
a. de vergunning van de beheerder van de icbe zodanig is gewijzigd dat die vergunning niet langer strekt tot het beheer van het fonds voor collectieve belegging in effecten of de maatschappij voor collectieve belegging in effecten;
b. de icbe of haar beheerder:
1°. binnen een termijn van twaalf maanden na de oprichting geen activiteiten heeft verricht;
2°. uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat de icbe geen activiteiten zal verrichten;
3°. haar onderscheidenlijk zijn activiteiten gedurende een termijn van meer dan zes maanden heeft gestaakt;
4°. kennelijk heeft opgehouden icbe te zijn;
5°. niet voldoet aan deze wet; of
6°. niet of niet genoegzaam uitvoering heeft gegeven aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75.
4.
De ontbinding, bedoeld in het eerste of derde lid, en de vereffening, bedoeld in het tweede of derde lid, vindt niet eerder plaats dan nadat het besluit tot intrekking of wijziging van de vergunning onherroepelijk is geworden.
Artikel 4:55
Indien een beheerder van een icbe de inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming in een door hem beheerde icbe opschort, stelt hij de toezichthoudende instantie van elke lidstaat waar de rechten van deelneming in de icbe worden verhandeld, onverwijld daarvan op de hoogte.
Artikel 4:55b
Indien een beheerder van een master-icbe de inkoop, terugbetaling of inschrijving van rechten van deelneming in een door hem beheerde master-icbe tijdelijk opschort, kan een beheerder van een feeder-icbe onverminderd artikel 4:55 besluiten in dezelfde periode de inkoop, terugbetaling of inschrijving van rechten van deelneming in de door hem beheerde feeder-icbe op te schorten.
1.
De activa van een icbe, worden bewaard door een van haar onafhankelijke bewaarder van een icbe. Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden kan van dit vereiste worden afgeweken.
2.
Een beheerder van een icbe treft maatregelen opdat de entiteit die de juridische eigendom van de activa van de icbe houdt, slechts met medewerking van de beheerder van de icbe over de activa van de icbe kan beschikken.
1.
Een bewaarder van een icbe heeft zijn zetel in Nederland of een in Nederland gelegen bijkantoor.
2.
De bewaarder verstrekt op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten alle informatie die de bewaarder bij de uitoefening van zijn taken heeft verworven en die de Autoriteit Financiële Markten redelijkerwijs nodig heeft ten behoeve van het toezicht op de naleving van het ingevolge deze wet bepaalde door de icbe.
1.
Een bewaarder van een master-icbe meldt aan de Autoriteit Financiële Markten, de feeder-icbe of, indien van toepassing, de beheerder en bewaarder van de feeder-icbe de onregelmatigheden waarvan zij bij de uitvoering van haar werkzaamheden ten aanzien van de master-icbe kennis heeft gekregen en die geacht worden een negatief effect op de feeder-icbe te zullen hebben.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de onregelmatigheden, bedoeld in het eerste lid.
1.
Indien een master-icbe en een feeder-icbe verschillende bewaarders hebben, sluiten de bewaarders een overeenkomst tot uitwisseling van informatie.
2.
Een feeder-icbe verstrekt aan haar bewaarder alle informatie over de master-icbe die de bewaarder nodig heeft voor de uitvoering van haar taken.
3.
Een bewaarder als bedoeld in het eerste lid is niet aansprakelijk voor een beperking van informatieverstrekking aan de andere bewaarder vanwege een contractuele beperking die voortvloeit uit een overeenkomst met derden of ingevolge de wet is bepaald.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.
1.
Indien een master-icbe en een feeder-icbe verschillende accountants hebben, sluiten de accountants een overeenkomst tot uitwisseling van informatie.
2.
Een accountant van een feeder-icbe betrekt in zijn accountantsverslag het accountantsverslag van de master-icbe. Indien de afsluitingsdatum van het boekjaar van de master-icbe afwijkt van de afsluitingsdatum van het boekjaar van de feeder-icbe stelt de accountant van de master-icbe een ad hoc-verslag op, waarvan de afsluitingsdatum gelijk is aan de afsluitingsdatum van het boekjaar van de feeder-icbe.
3.
Een accountant van een feeder-icbe vermeldt in zijn accountantsverslag:
a. de door hem geconstateerde onregelmatigheden in het accountantsverslag van de master-icbe; en
b. de gevolgen van deze onregelmatigheden voor de feeder-icbe.
4.
Een accountant als bedoeld in het eerste lid is niet aansprakelijk voor een beperking van de informatieverstrekking aan de andere accountant vanwege een contractuele beperking die voortvloeit uit een overeenkomst met derden of ingevolge de wet is bepaald.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 4:58
Een maatschappij voor collectieve belegging in effecten heeft een aparte beheerder tenzij de maatschappij een eigen vermogen heeft van ten minste € 300 000.
Artikel 4:59
Een beheerder van een icbe heeft zijn zetel in een lidstaat.
1.
Een beheerder van een icbe voert een adequaat beleid ter zake van het voorkomen van belangenconflicten.
2.
Een beheerder van een icbe zorgt ervoor dat de door hem beheerde icbe’s en de deelnemers van de door hem beheerde icbe’s op billijke wijze worden behandeld in het geval dat een belangenconflict onvermijdelijk blijkt te zijn.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het beleid, bedoeld in het eerste lid.
1.
Een beheerder van een icbe zet zich op eerlijke, billijke en professionele wijze in voor de door hem beheerde icbe’s en de deelnemers van de door hem beheerde icbe’s en onthoudt zich van gedragingen die schadelijk zijn voor de integriteit van de markt.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de verwerking van orders, het verstrekken van informatie aan deelnemers over de uitgevoerde opdrachten tot inschrijving, inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming en het verschaffen of ontvangen van een beloning of vergoeding, in welke vorm dan ook, in verband met het beheer van beleggingen en de administratie.
1.
Bij het uitvoeren van orders namens icbe’s neemt een beheerder van een icbe alle redelijke maatregelen om het best mogelijke resultaat voor de door hem beheerde icbe’s te behalen, rekening houdend met de prijs, de kosten, de snelheid, de waarschijnlijkheid van uitvoering en afwikkeling, de omvang en de aard van de order en alle andere voor de uitvoering van de order relevante aspecten.
2.
Bij de bepaling van het relatieve gewicht van de factoren, bedoeld in het eerste lid, neemt de beheerder van een icbe de volgende aspecten in aanmerking:
a. de doelstellingen, beleggingsstrategie en risico’s met betrekking tot de icbe’s, zoals opgenomen in het prospectus, de statuten of het fondsreglement van de desbetreffende icbe’s;
b. de kenmerken van de order;
c. de kenmerken van de financiële instrumenten waarop de order betrekking heeft; en
d. de kenmerken van de plaatsen van uitvoering waar de order kan worden geplaatst.
3.
Teneinde te voldoen aan het eerste lid stelt een beheerder van een icbe adequate regelingen vast en ziet hij toe op de naleving van deze regelingen. Een beheerder van een icbe stelt in ieder geval een beleid vast dat hem in staat stelt om bij de uitvoering van orders voor de door hem beheerde icbe’s het best mogelijke resultaat te behalen.
4.
Met de uitvoering van een order wordt pas een begin gemaakt na instemming van de maatschappij voor collectieve belegging in effecten met het orderuitvoeringsbeleid.
5.
Een beheerder van een icbe stelt de deelnemers van de icbe’s in kennis van het orderuitvoeringsbeleid en over wezenlijke veranderingen daarvan.
6.
Een beheerder van een icbe ziet periodiek toe op de doeltreffendheid van zijn uitvoeringsregelingen en orderuitvoeringsbeleid om tekortkomingen te achterhalen en te corrigeren. Het orderuitvoeringsbeleid wordt jaarlijks geëvalueerd. Een dergelijke evaluatie wordt ook telkens verricht wanneer zich een wezenlijke verandering voordoet in de mogelijkheden van de beheerder van een icbe om het best mogelijke resultaat te behalen voor de door hem beheerde icbe’s.
7.
Een beheerder van een icbe zorgt ervoor dat hij kan aantonen dat de orders die hij namens de icbe heeft uitgevoerd in overeenstemming zijn met het orderuitvoeringsbeleid.
1.
Een beheerder van een icbe neemt alle redelijke maatregelen om het best mogelijke resultaat voor de door hem beheerde icbe’s te behalen bij het plaatsen van orders met betrekking tot financiële instrumenten bij derden. Daarbij rekening houdend met de factoren, bedoeld in artikel 4:59c, eerste lid, en het relatieve gewicht van deze factoren dat wordt bepaald aan de hand van de criteria, bedoeld in artikel 4:59c, tweede lid.
2.
De beheerder van een icbe stelt een beleid vast dat hem in staat stelt te voldoen aan het eerste lid. In het beleid worden voor alle categorieën van financiële instrumenten de derden genoemd bij wie de orders worden geplaatst. De genoemde derden moeten beschikken over orderuitvoeringsregelingen die de beheerder van een icbe in staat stelt aan zijn verplichtingen uit hoofde van dit artikel te voldoen wanneer hij orders ter uitvoering plaatst bij deze derden.
3.
De beheerder van een icbe verstrekt de deelnemers van de icbe’s voldoende informatie over het overeenkomstig het tweede lid vastgestelde beleid en over wezenlijke veranderingen daarvan.
4.
De beheerder van een icbe houdt periodiek toezicht op de doeltreffendheid van het beleid, bedoeld in het tweede lid, en met name op de uitvoeringskwaliteit van de in het beleid genoemde derden en corrigeert in voorkomend geval eventuele tekortkomingen.
5.
De beheerder van een icbe evalueert jaarlijks het vastgestelde beleid, bedoeld in het tweede lid, en gaat daarbij met name de kwaliteit van uitvoering van orders van icbe’s door de in dit beleid genoemde derden na en corrigeert eventuele tekortkomingen in het beleid.
Een dergelijke evaluatie wordt ook telkens verricht wanneer zich een wezenlijke verandering voordoet in de mogelijkheden van de beheerder van een icbe om steeds het best mogelijke resultaat voor de door hem beheerde icbe’s te behalen.
6.
De beheerder van een icbe zorgt ervoor dat hij kan aantonen dat de orders die hij namens de icbe heeft geplaatst, in overeenstemming zijn met het beleid, bedoeld in het tweede lid.
1.
Een beheerder van een icbe past procedures en regelingen toe die een onmiddellijke, billijke en vlotte uitvoering van orders namens de icbe’s garanderen.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de procedures en regelingen, bedoeld in het eerste lid.
1.
Het statutaire doel of reglementaire doel van een icbe is uitsluitend het beleggen met toepassing van het beginsel van risicospreiding in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen financiële instrumenten.
2.
De rechten van deelneming in een icbe worden zonder beperkingen in Nederland aangeboden en worden op verzoek van een deelnemer direct of indirect ten laste van de activa van de icbe ingekocht of terugbetaald.
3.
Het is een icbe verboden haar statuten of reglementen zodanig te wijzigen dat zij niet meer voldoet aan het eerste tot en met derde lid.
4.
Een wijziging van de statuten of reglementen als bedoeld in het vierde lid is nietig. Op verzoek van het openbaar ministerie benoemt de rechter een bewindvoerder met de macht om de gevolgen van de nietige handeling ongedaan te maken.
5.
Bij het ongedaan maken van de gevolgen van de nietige handeling handelt de bewindvoerder mede in het belang van de deelnemers in de icbe.
1.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de bedrijfsvoering van en informatieverstrekking door icbe’s en bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het beleggen door icbe’s.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de Autoriteit Financiële Markten volgens daarbij te stellen regels ontheffing kan verlenen van het op grond van het eerste lid bepaalde met betrekking tot het beleggen door instellingen voor collectieve belegging in effecten.
1.
Een master-icbe maakt een voornemen tot liquidatie bekend aan haar deelnemers en aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de feeder-icbe.
2.
De master-icbe wordt niet geliquideerd voordat drie maanden zijn verstreken na de bekendmaking, bedoeld in het eerste lid.
3.
Indien een master-icbe met zetel in Nederland of met zetel in een andere lidstaat wordt geliquideerd, wordt een feeder-icbe eveneens geliquideerd, tenzij de Autoriteit Financiële Markten instemt met een belegging van de feeder-icbe als bedoeld in het vierde lid.
4.
Indien een master-icbe wordt geliquideerd kan een feeder-icbe na instemming van de Autoriteit Financiële Markten:
a. ten minste 85 procent van haar beheerd vermogen beleggen in rechten van deelneming in een andere master-icbe; of
b. haar statuten of fondsreglement zodanig wijzigen dat zij wordt omgezet in een icbe niet zijnde een feeder-icbe.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de te volgen procedure voor het verkrijgen van instemming, bedoeld in het vierde lid.
1.
Indien een master-icbe fuseert met een andere icbe of wordt gesplitst in twee of meer icbe’s, wordt een feeder-icbe geliquideerd tenzij de Autoriteit Financiële Markten instemt met het voornemen van de feeder-icbe om:
a. ten minste 85 procent van haar beheerd vermogen te beleggen in rechten van deelneming in een master-icbe of een andere icbe ontstaan als gevolg van de fusie of splitsing;
b. ten minste 85 procent van haar beheerd vermogen te beleggen in rechten van deelneming in een master-icbe die niet is ontstaan als gevolg van de fusie of splitsing; of
c. haar statuten of fondsreglement zodanig te wijzigen dat zij wordt omgezet in een icbe, niet zijnde een feeder-icbe.
2.
Indien de feeder-icbe een besluit neemt als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c, stelt de master-icbe de feeder-icbe in de gelegenheid om voor het ingaan van de fusie of splitsing de rechten van deelneming in de master-icbe ter inkoop of terugbetaling aan de master-icbe aan te bieden.
3.
Een verdwijnende master-icbe verstrekt zestig dagen voor de beoogde ingangsdatum van de fusie of splitsing informatie over de voorgenomen fusie, met inachtneming van het ingevolge artikel 4:62g, eerste lid, bepaalde onderscheidenlijk daarmee vergelijkbare informatie over de voorgenomen splitsing aan haar deelnemers en aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van haar feeder-icbe’s.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de te volgen procedure voor het verkrijgen van instemming met het voornemen, bedoeld in het eerste lid.
1.
Een beheerder van een icbe die in Nederland rechten van deelneming aanbiedt in een door hem beheerde icbe met zetel in een andere lidstaat stelt in Nederland de gegevens en bescheiden met betrekking tot die icbe die hij openbaar dient te maken overeenkomstig de regels, gesteld door de andere lidstaat, beschikbaar. De gegevens en bescheiden worden verstrekt op de wijze zoals ingevolge deze wet is bepaald.
2.
De essentiële beleggersinformatie, bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten, wordt verstrekt in de Nederlandse of een andere door de Autoriteit Financiële Markten goedgekeurde taal.
3.
De gegevens en bescheiden, bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van de essentiële beleggersinformatie, worden verstrekt in de Nederlandse taal, een andere door de Autoriteit Financiële Markten goedgekeurde taal of in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is.
4.
De beheerder, bedoeld in het eerste lid, draagt met inachtneming van de toepasselijke Nederlandse wettelijke bepalingen zorg voor de uitkeringen op, de inkoop van of terugbetaling op de rechten van deelneming in Nederland.
Artikel 4:62a
Een binnenlandse en grensoverschrijdende fusie kan plaatsvinden door een rechtshandeling van twee of meer icbe’s waarbij:
a. een bestaande icbe onder algemene titel alle activa en passiva van de verdwijnende icbe verkrijgt en waarbij de deelnemers van de verdwijnende icbe rechten van deelneming verkrijgen in de verkrijgende icbe, eventueel met een bijbetaling van maximaal tien procent van de intrinsieke waarde van deze rechten van deelneming;
b. door twee of meer icbe’s een nieuwe icbe wordt opgericht die onder algemene titel alle activa en passiva verkrijgt van de verdwijnende icbe en waarbij de deelnemers van de verdwijnende icbe rechten van deelneming verkrijgen in de op te richten icbe, eventueel met een bijbetaling van maximaal tien procent van de intrinsieke waarde van deze rechten van deelneming; of
c. een verdwijnende icbe blijft bestaan totdat haar schulden zijn voldaan en haar netto activa worden samengevoegd met die van een verkrijgende icbe en waarbij de deelnemers van de verdwijnende icbe rechten van deelneming verkrijgen in de verkrijgende icbe.
1.
Een verdwijnende icbe met zetel in Nederland stelt de Autoriteit Financiële Markten in kennis van een voorgenomen fusie met een verkrijgende icbe.
2.
De verdwijnende icbe geeft geen uitvoering aan de voorgenomen fusie voordat de Autoriteit Financiële Markten daarmee heeft ingestemd.
3.
De kennisgeving van de voorgenomen fusie geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens en in de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen taal.
4.
De Autoriteit Financiële Markten beoordeelt de mogelijke gevolgen van de voorgenomen fusie voor de deelnemers van de betrokken icbe met zetel in Nederland teneinde na te gaan of aan de deelnemers de juiste informatie zal worden verstrekt.
5.
De Autoriteit Financiële Markten kan aan de verdwijnende icbe met zetel in Nederland voorschrijven dat de te verstrekken informatie aan haar deelnemers wordt verduidelijkt.
6.
Indien de door de verdwijnende icbe, bedoeld in het eerste lid, ingediende gegevens onvolledig zijn, stelt de Autoriteit Financiële Markten de icbe hiervan binnen tien werkdagen na ontvangst van de gegevens, bedoeld in het derde lid, op de hoogte en stelt zij haar binnen een redelijke termijn in de gelegenheid om de gegevens aan te vullen.
7.
Indien de gegevens, bedoeld in het derde lid volledig zijn, verstrekt de Autoriteit Financiële Markten bij een grensoverschrijdende fusie een afschrift van die gegevens aan de toezichthoudende instantie van de verkrijgende icbe met zetel in een andere lidstaat.
1.
Bij een grensoverschrijdende fusie kan de Autoriteit Financiële Markten aan de verkrijgende icbe met zetel in Nederland voorschrijven dat de te verstrekken informatie aan haar deelnemers wordt aangepast binnen vijftien werkdagen na ontvangst van de volledige informatie, bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de verdwijnende icbe. De Autoriteit Financiële Markten doet hiervan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de verdwijnende icbe.
2.
De Autoriteit Financiële Markten deelt de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de verdwijnende icbe binnen twintig werkdagen na ontvangst van de door de verkrijgende icbe aangepaste informatie mede of de informatie adequaat is aangepast.
1.
De Autoriteit Financiële Markten stemt in met een voorgenomen binnenlandse fusie indien:
a. de voorgenomen fusie voldoet aan het ingevolge de artikelen 4:62b, 4:62e en 4:62f bepaalde;
b. de beheerder van een icbe van de verkrijgende icbe op grond van artikel 2:123, vijfde lid, rechten van deelneming kan aanbieden in de lidstaten waar de verdwijnende icbe haar rechten van deelneming mag aanbieden; en
c. de te verstrekken informatie aan de deelnemers van de verdwijnende icbe en de verkrijgende icbe volledig is.
2.
De Autoriteit Financiële Markten stemt in met een voorgenomen grensoverschrijdende fusie indien:
a. de voorgenomen fusie voldoet aan het ingevolge de artikelen 4:62b, 4:62c, 4:62e en 4:62f bepaalde;
b. de verkrijgende icbe op grond van artikel 93 van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten rechten van deelneming in Nederland mag aanbieden of in de andere lidstaten waar de verdwijnende icbe haar rechten van deelneming mag aanbieden; en
c. de te verstrekken informatie aan de deelnemers volledig is.
3.
De Autoriteit Financiële Markten stelt binnen twintig werkdagen, na ontvangst van de volledige informatie, de aanvrager in kennis van haar besluit om al dan niet in te stemmen met de voorgenomen fusie.
4.
In geval van een grensoverschrijdende fusie als bedoeld in het tweede lid stelt de Autoriteit Financiële Markten de toezichthoudende instantie van de verkrijgende icbe in kennis van haar besluit om al dan niet in te stemmen met de voorgenomen fusie.
1.
De verdwijnende icbe en de verkrijgende icbe stellen een gemeenschappelijk fusievoorstel op.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van het gemeenschappelijk fusievoorstel en de controle van de juistheid van de in het gemeenschappelijk fusievoorstel opgenomen gegevens.
1.
Een verdwijnende icbe vraagt een accountant om onderzoek te doen naar de juistheid van de volgende gegevens:
a. de criteria voor de waardering van de activa en, indien van toepassing, de passiva voor de berekening van de ruilverhouding;
b. de intrinsieke waarde per recht van deelneming;
c. de berekeningsmethode voor de ruilverhouding van de rechten van deelneming; en
d. de feitelijke ruilverhouding.
2.
De accountant stelt van het onderzoek naar de juistheid van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, een verslag op.
3.
Een afschrift van het verslag van de accountant wordt door de beheerder van een icbe van de verdwijnende icbe of van de verkrijgende icbe op verzoek kosteloos verstrekt aan de deelnemers van de bij de fusie betrokken icbe’s, de Autoriteit Financiële Markten en de betrokken toezichthoudende instanties.
1.
Een verdwijnende icbe en een verkrijgende icbe verstrekken hun deelnemers kosteloos correcte en nauwkeurige informatie over de voorgenomen fusie.
2.
De informatie, bedoeld in het eerste lid, wordt aan de deelnemers verstrekt nadat de Autoriteit Financiële Markten en indien van toepassing de betrokken toezichthoudende instantie met de fusie heeft ingestemd.
3.
De informatie wordt aan de deelnemers verstrekt ten minste dertig dagen voor de laatste dag waarop de deelnemers hun rechten van deelneming kunnen laten inkopen, terugbetalen of zo mogelijk omzetten in rechten van deelneming in een andere icbe.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud, de vorm en de wijze waarop de informatie over de voorgenomen fusie wordt verstrekt.
1.
Nadat de deelnemers van een verdwijnende icbe en een verkrijgende icbe in kennis zijn gesteld van de voorgenomen fusie ingevolge artikel 4:62g worden de deelnemers door de betrokken icbe in de gelegenheid gesteld hun rechten van deelneming zonder andere kosten dan de kosten ter dekking van de desinvesteringskosten in de situaties zoals omschreven in de prospectussen van de betrokken icbe's, in te laten kopen, terug te laten betalen of zo mogelijk om te laten zetten in rechten van deelneming in een andere icbe met een soortgelijk beleggingsbeleid dat wordt beheerd door dezelfde beheerder van een icbe of door een andere beheerder van een icbe waarmee de beheerder van een icbe is verbonden door een gezamenlijke bedrijfsvoering, een gezamenlijke zeggenschapsuitoefening of door een gekwalificeerde deelneming.
2.
De deelnemers kunnen op grond van het eerste lid hun rechten van deelneming zonder kosten in laten kopen, terug laten betalen of zo mogelijk om laten zetten in rechten van deelneming in een andere icbe tot vijf werkdagen voor de dag waarop de verhouding voor de omruiling van de rechten van deelneming wordt bepaald op grond van artikel 4:62j, eerste of tweede lid.
3.
Onverminderd het eerste en tweede lid kan een beheerder van een icbe, in afwijking van artikel 4:55, een inschrijving op of, de inkoop of terugbetaling van de rechten van deelneming tijdelijk opschorten na instemming van de Autoriteit Financiële Markten indien dit in het belang is van de deelnemers.
Artikel 4:62i
Een icbe die een aparte beheerder van een icbe heeft, brengt de juridische kosten, administratiekosten of advieskosten in verband met de voorbereiding en de afronding van een fusie in rekening bij de beheerder van een icbe.
1.
In geval van een binnenlandse fusie, wordt de verhouding voor de omruiling van rechten van deelneming in de verdwijnende icbe tegen rechten van deelneming in de verkrijgende icbe en de relevante intrinsieke waarde bij betaling in contanten bepaald op de dag waarop de fusie van kracht wordt.
2.
Indien de verhouding voor de omruiling van rechten van deelneming en de bepaling van de intrinsieke waarde, bedoeld in het eerste lid, op de dag waarop de fusie van kracht wordt niet mogelijk is, wordt deze bepaald voor de eerst volgende dag waarop de verhandeling van de rechten van deelneming in de verkrijgende icbe mogelijk is.
3.
In geval van een grensoverschrijdende fusie zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing op een verkrijgende icbe met zetel in Nederland.
4.
De beheerder van een icbe van een verkrijgende icbe met zetel in Nederland maakt de ingangsdatum van de fusie bekend in een advertentie in een landelijk verspreid Nederlands dagblad alsmede op zijn website. Gelijktijdig met de bekendmaking van de ingangsdatum van de fusie stelt de beheerder van een icbe tevens de Autoriteit Financiële Markten hiervan in kennis.
5.
Een van kracht geworden binnenlandse of grensoverschrijdende fusie kan niet meer worden vernietigd. Artikel 323 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.
Artikel 4:62k
In geval van een fusie op grond van artikel 4:62a stelt de beheerder van een icbe van de verkrijgende icbe de bewaarder van de verkrijgende icbe in kennis van de overdracht van de activa en in voorkomend geval van de passiva.
1.
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar draagt er zorg voor dat in een individuele levensverzekering met een looptijd van meer dan zes maanden onderscheidenlijk in een natura-uitvaartverzekering uitdrukkelijk wordt bepaald dat de verzekeringnemer gedurende dertig kalenderdagen vanaf de dag waarop hij van het sluiten van de verzekering in kennis is gesteld, de verzekering met onmiddellijke ingang schriftelijk of door middel van een voor de verzekeraar beschikbare en toegankelijke duurzame drager kan opzeggen.
2.
De kennisgeving van het sluiten van de verzekering, bedoeld in het eerste lid, geschiedt schriftelijk of op een voor de verzekeringnemer beschikbare en toegankelijke duurzame drager binnen vier weken na het sluiten van de verzekering.
3.
De opzegging door de verzekeringnemer heeft tot gevolg dat hij en de levensverzekeraar onderscheidenlijk natura-uitvaartverzekeraar met ingang van het tijdstip waarop de verzekeraar deze opzegging heeft ontvangen, worden ontheven van alle uit deze verzekering voortvloeiende verplichtingen.
4.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op overeenkomsten die strekken tot fondsvorming ter voldoening van de verzorging van de uitvaart van natuurlijke personen.
Artikel 4:64
De artikelen 4:65 tot en met 4:69 zijn niet van toepassing op:
a. rechtsbijstandverzekeraars met zetel in een andere lidstaat;
b. door een verzekeraar verleende rechtsbijstand voorzover deze betrekking heeft op risico’s die verband houden met het gebruik van zeeschepen; en
c. door een verzekeraar als bijkomend risico bij de branche Hulpverlening verleende rechtsbijstand in een andere staat dan die waar de verzekerde zijn woonplaats heeft, voorzover:
1°. deze rechtsbijstand deel uitmaakt van een verzekering die alleen betrekking heeft op hulpverlening; en
2°. in de overeenkomst afzonderlijk is verklaard dat de rechtsbijstanddekking is beperkt tot rechtsbijstand in een andere staat dan die waar de verzekerde zijn woonplaats heeft en slechts een aanvulling vormt op de hulpverlening.
1.
Een rechtsbijstandverzekeraar die uitsluitend de branche Rechtsbijstand uitoefent:
a. richt zijn bedrijfsvoering zodanig in dat de personeelsleden die zich bezighouden met de rechtsbijstandschaderegeling of met het geven van juridische adviezen met betrekking tot deze schaderegeling, niet tegelijkertijd dezelfde of soortgelijke werkzaamheden verrichten ten behoeve van een andere verzekeraar waarmee hij financiële, commerciële of administratieve banden heeft en die een andere branche uitoefent;
b. vertrouwt de werkzaamheden met betrekking tot de rechtsbijstandschaderegeling toe aan een juridisch zelfstandig schaderegelingkantoor en vermeldt dit schaderegelingkantoor in de overeenkomst inzake de rechtsbijstanddekking; of
c. neemt in de overeenkomst inzake de rechtsbijstanddekking de bepaling op dat de verzekerde, zodra hij uit hoofde van de verzekering recht heeft op rechtsbijstand, de behartiging van zijn belangen mag toevertrouwen aan een advocaat of een andere rechtens bevoegde deskundige van zijn keuze.
2.
Een rechtsbijstandverzekeraar die naast de branche Rechtsbijstand een andere branche uitoefent:
a. vertrouwt de werkzaamheden met betrekking tot de rechtsbijstandschaderegeling toe aan een juridisch zelfstandig schaderegelingkantoor en vermeldt dit schaderegelingkantoor in de overeenkomst inzake de rechtsbijstanddekking; of
b. neemt in de overeenkomst inzake de rechtsbijstanddekking de bepaling op dat de verzekerde, zodra hij uit hoofde van de verzekering recht heeft op rechtsbijstand, de behartiging van zijn belangen mag toevertrouwen aan een advocaat of een andere rechtens bevoegde deskundige van zijn keuze.
3.
Een rechtsbijstandverzekeraar vertrouwt werkzaamheden met betrekking tot de rechtsbijstandschaderegeling alleen toe aan een schaderegelingkantoor als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid, onderdeel a, dat zijn bedrijfsvoering zodanig inricht dat de personeelsleden en de leden van het leidinggevende orgaan die zich bezighouden met de rechtsbijstandschaderegeling of met het geven van juridische adviezen met betrekking tot deze schaderegeling, niet tezelfdertijd dezelfde of soortgelijke werkzaamheden verrichten ten behoeve van een andere branche van een verzekeraar waarmee het schaderegelingkantoor financiële, commerciële of administratieve banden heeft.
Artikel 4:66
Indien een overeenkomst van verzekering tevens risico’s van een andere branche dekt, draagt een rechtsbijstandverzekeraar er zorg voor dat de inhoud van de rechtsbijstanddekking wordt opgenomen in een afzonderlijke overeenkomst of in een afzonderlijk hoofdstuk van de overeenkomst.
1.
Een rechtsbijstandverzekeraar draagt er zorg voor dat in de overeenkomst inzake de rechtsbijstanddekking uitdrukkelijk wordt bepaald dat het de verzekerde vrij staat een advocaat of een andere rechtens bevoegde deskundige te kiezen:
a. om zijn belangen in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen; of
b. indien zich een belangenconflict voordoet.
2.
Dit artikel is niet van toepassing op rechtsbijstandverzekeraars die toepassing hebben gegeven aan artikel 4:65, eerste lid, onderdeel c, of 4:65, tweede lid, onderdeel b.
1.
Een rechtsbijstandverzekeraar draagt er zorg voor dat in de overeenkomst inzake de rechtsbijstanddekking uitdrukkelijk wordt voorzien in een scheidsrechterlijke procedure of een andere procedure die met een scheidsrechterlijke procedure vergelijkbare garanties inzake objectiviteit biedt, teneinde te bepalen welke gedragslijn er bij verschil van mening tussen de verzekeraar onderscheidenlijk het juridisch zelfstandig schaderegelingkantoor en de verzekerde zal worden gevolgd voor de regeling van het geschil waarvoor een beroep op de rechtsbijstandverzekering wordt gedaan.
2.
Dit artikel is niet van toepassing op rechtsbijstandverzekeraars die toepassing hebben gegeven aan artikel 4:65, eerste lid, onderdeel c, of artikel 4:65, tweede lid, onderdeel b.
1.
Een rechtsbijstandverzekeraar draagt er zorg voor dat telkens wanneer zich een belangenconflict voordoet of er een verschil van mening bestaat over de regeling van het geschil de verzekerde op de hoogte wordt gebracht van het in artikel 4:67 bedoelde recht of van de mogelijkheid gebruik te maken van de in artikel 4:68 bedoelde procedure.
2.
Dit artikel is niet van toepassing op rechtsbijstandverzekeraars die toepassing hebben gegeven aan artikel 4:65, eerste lid, onderdeel c, of artikel 4:65, tweede lid, onderdeel b.
1.
Een schadeverzekeraar die de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen uitoefent vanuit een vestiging in Nederland:
b. komt zijn verplichtingen na jegens het Waarborgfonds Motorverkeer uit hoofde van de artikelen 24, eerste lid, en 24a, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen;
c. komt zijn verplichtingen na tot kennisgeving uit hoofde van artikel 13, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen jegens het overheidsorgaan aldaar bedoeld; en
d. zorgt ervoor dat zijn voorwaarden van verzekering voldoen aan de door de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen gestelde eisen.
2.
Een schadeverzekeraar met zetel in Nederland die de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen uitoefent of een schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor stelt in iedere andere lidstaat een persoon als schaderegelaar aan. De schaderegelaar is belast met het namens de schadeverzekeraar behandelen en afwikkelen van vorderingen van benadeelden die aanspraak kunnen maken op schadevergoeding ten gevolge van feiten veroorzaakt door deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen die gewoonlijk zijn gestald en verzekerd in een andere lidstaat dan die van de woonplaats van de benadeelde en die zich ofwel hebben voorgedaan in een andere lidstaat dan die van de woonplaats van de benadeelde, ofwel in een staat die geen lidstaat is waar een nationaal bureau werkzaam is dat overeenkomt met het bureau, bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.
3.
De schaderegelaar heeft zijn vestiging in de lidstaat waar hij is aangesteld. Vorderingen van benadeelden als bedoeld in het tweede lid behandelt hij en wikkelt hij af in de officiële taal of de officiële talen van die lidstaat.
4.
De schaderegelaar houdt zich namens de schadeverzekeraar niet bezig met de uitoefening van het bedrijf van verzekeraar. Evenmin wordt hij beschouwd als een vestiging van de schadeverzekeraar in de zin van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PbEG L 12), of in de zin van het Verdrag van Brussel van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van de beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PbEG C 27).
5.
De schadeverzekeraar, bedoeld in het tweede lid, meldt binnen twee weken na de aanvang van de uitoefening van de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen aan het Informatiecentrum, bedoeld in artikel 27b van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, en aan het informatiecentrum in iedere andere lidstaat de naam en het adres van de door hem in iedere lidstaat aangestelde schaderegelaar. De schadeverzekeraar stelt de in de eerste volzin bedoelde informatiecentra binnen twee weken in kennis van een wijziging in de naam of het adres van de desbetreffende schaderegelaar.
6.
De schadeverzekeraar van degene die de schade heeft veroorzaakt, zijn schaderegelaar of het bureau, bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, geeft binnen drie maanden na de datum waarop een benadeelde zijn verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend:
a. een met redenen omkleed voorstel tot schadevergoeding indien de aansprakelijkheid niet wordt betwist en de omvang van de schade is vastgesteld; of
b. een met redenen omkleed antwoord op alle punten van het verzoek tot schadevergoeding indien de aansprakelijkheid wordt betwist of de omvang van de schade nog niet volledig is vastgesteld.
Artikel 119 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing.
7.
De schadeverzekeraar, bedoeld in de aanhef van het eerste lid, legt binnen twee weken na de aanvang van de uitoefening van de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen aan de Autoriteit Financiële Markten een door hem ondertekende verklaring over dat zijn voorwaarden van verzekering voldoen aan de door de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen gestelde eisen.
8.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid aan een schadeverzekeraar die geen aansprakelijkheden dekt ten aanzien waarvan de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen van toepassing is en die de risico’s van de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen uitsluitend als bijkomende risico’s dekt.
1.
Een schadeverzekeraar met zetel buiten Nederland die de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland:
b. komt zijn verplichtingen na jegens het Waarborgfonds Motorverkeer uit hoofde van de artikelen 24, eerste lid, en 24a, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen;
c. komt zijn verplichtingen na tot kennisgeving uit hoofde van artikel 13, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen jegens het overheidsorgaan aldaar bedoeld;
d. zorgt ervoor dat zijn voorwaarden van verzekering voldoen aan de door de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen gestelde eisen; en
e. heeft een persoon als schade-afhandelaar aangesteld die zijn vestiging in Nederland heeft en die belast is met het namens hem afwikkelen van vorderingen van benadeelden als bedoeld in artikel 1 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.
2.
De schade-afhandelaar beschikt over voldoende bevoegdheden om de schadeverzekeraar zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen.
3.
Binnen twee weken na de aanvang van het verrichten van diensten in de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen legt de schadeverzekeraar aan de Autoriteit Financiële Markten de akte van aanstelling van de schade-afhandelaar over waaruit diens naam, adres en bevoegdheden blijken.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:
a. de omstandigheden waaronder de schade-afhandelaar ophoudt schade-afhandelaar te zijn; en
b. de opvolging van de schade-afhandelaar.
5.
Binnen twee weken na de aanvang van het verrichten van diensten in de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen legt de schadeverzekeraar aan de Autoriteit Financiële Markten een door hem ondertekende verklaring over dat zijn voorwaarden van verzekering voldoen aan de door de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen gestelde eisen.
6.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid aan een schadeverzekeraar die geen aansprakelijkheden dekt ten aanzien waarvan de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen van toepassing is en die de risico’s van de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen uitsluitend als bijkomende risico’s dekt.
7.
In geval van co-assurantie binnen de Unie is dit artikel slechts van toepassing op de schadeverzekeraar die als eerste schadeverzekeraar optreedt.
1.
Het pensioenvermogen is een afgescheiden vermogen dat, onverminderd het vijfde lid, uitsluitend dient tot voldoening van vorderingen die voortvloeien uit:
a. kosten die verband houden met het beheer van de pensioenregeling en het bewaren van het pensioenvermogen en die volgens de overeenkomst bedoeld in artikel 4:71c, eerste lid, ten laste kunnen worden gebracht van het pensioenvermogen; en
b. rechten van pensioendeelnemers en pensioengerechtigden.
2.
Indien het pensioenvermogen bij vereffening ontoereikend is voor voldoening van de vorderingen, dient het pensioenvermogen ter voldoening van de vorderingen in de volgorde van het eerste lid.
3.
In afwijking van het eerste lid zijn andere vorderingen verhaalbaar op het pensioenvermogen indien vaststaat dat de in het eerste lid bedoelde vorderingen zullen kunnen worden voldaan en dat in de toekomst dergelijke vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.
4.
Indien de in het eerste lid bedoelde vorderingen niet volledig uit het pensioenvermogen kunnen worden voldaan, dient het vermogen van de entiteit die de juridische eigendom houdt van het pensioenvermogen eerst ter voldoening van de vorderingen in de volgorde van het eerste lid en vervolgens van de overige vorderingen, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende andere redenen van voorrang.
5.
In geval van een faillietverklaring van een premiepensioeninstelling of een pensioenbewaarder worden de boedelschulden, overeenkomstig de bepalingen van de Faillissementswet , al naar gelang de aard van de betrokken boedelschuld hetzij omgeslagen over ieder deel van de boedel, hetzij uitsluitend van een bepaalde bate van de boedel afgetrokken. Onder boedelschulden vallen in ieder geval de kosten van inschrijving in een openbaar register in een andere lidstaat.
1.
Indien op grond van het beleggingsbeleid dat wordt gevoerd in verband met een pensioenregeling een reëel risico bestaat dat het pensioenvermogen en het eigen vermogen van de premiepensioeninstelling ontoereikend zullen zijn voor voldoening van vorderingen als bedoeld in artikel 4:71a, eerste lid, draagt de premiepensioeninstelling de eigendom van het pensioenvermogen ten behoeve van de pensioendeelnemers en pensioengerechtigden over aan een onafhankelijke pensioenbewaarder die uitsluitend het pensioenvermogen behorende bij die pensioenregeling bewaart.
2.
Als pensioenbewaarder treedt slechts op een rechtspersoon met als enig statutair doel het zijn van eigenaar van het pensioenvermogen en het zijn van schuldenaar van schulden van het pensioenvermogen inzake een enkele pensioenregeling.
3.
De premiepensioeninstelling treft maatregelen opdat de pensioenbewaarder slechts met haar medewerking over de bestanddelen van het pensioenvermogen zal beschikken.
1.
Een premiepensioeninstelling voert een premieregeling slechts uit nadat zij terzake daarvan met de bijdragende onderneming een overeenkomst heeft gesloten.
2.
Een premiepensioeninstelling draagt de eigendom van een pensioenvermogen slechts over aan een pensioenbewaarder nadat zij met deze een overeenkomst inzake het beheer en de bewaring van het pensioenvermogen heeft gesloten.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de in de vorige leden bedoelde overeenkomsten.
1.
Een premiepensioeninstelling draagt er zorg voor dat de door of namens haar verstrekte informatie aan pensioendeelnemers of pensioengerechtigden geen afbreuk doet aan ingevolge het derde tot en met zesde lid te verstrekken informatie.
2.
De informatie, bedoeld in het eerste lid, is feitelijk juist, begrijpelijk en niet misleidend.
3.
Onverminderd de informatie die moet worden verstrekt aan pensioendeelnemers of pensioengerechtigden op grond van het op de pensioenregeling toepasselijke recht, verstrekt een premiepensioeninstelling pensioendeelnemers en pensioengerechtigden:
a. op hun verzoek:
1°. de jaarrekening en het bestuursverslag in verband met de premieregeling die hen recht geeft op het ontvangen van een pensioenuitkering of ingevolge waarvan de pensioengerechtigden een pensioenuitkering ontvangen;
2°. de in artikel 3:267a bedoelde verklaring inzake de beleggingsbeginselen;
b. bij wijzigingen in de voorschriften van een pensioenregeling, binnen een redelijke termijn alle informatie die redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van die wijzigingen.
4.
Een premiepensioeninstelling verstrekt pensioendeelnemers op hun verzoek alle informatie die voor hen redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van:
a. indien van toepassing, het niveau van de uitkering in geval van beëindiging van de dienstbetrekking;
b. wanneer de pensioendeelnemer de verantwoordelijkheid voor beleggingen heeft overgenomen, alle beschikbare beleggingsmogelijkheden, indien van toepassing, en de feitelijke beleggingsportefeuille, evenals gegevens over de risicopositie en de kosten in verband met de beleggingen;
c. de modaliteiten voor de overdracht van aanspraken op een andere instelling ingeval van beëindiging van de dienstbetrekking.
5.
Een premiepensioeninstelling verstrekt pensioendeelnemers jaarlijks beknopte informatie over de situatie van de premiepensioeninstelling en over de actuele waarde van de totale individuele aanspraken.
6.
Een premiepensioeninstelling verstrekt een pensioengerechtigde bij zijn pensionering of op het moment dat de premiepensioeninstelling tot het uitbetalen van een andere uitkering dan een uitkering in verband met de pensionering verschuldigd wordt, alle informatie die redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van de uitkering waarop de pensioengerechtigde aanspraak kan maken en de wijze van uitbetaling van deze uitkering.
Artikel 4:71e
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de provisie die een aanbieder betaalt of verschaft en de wijze van uitbetaling daarvan.
Artikel 4:71f
Een bank die betaalrekeningen aanbiedt aan consumenten, verstrekt een basisbankrekening aan de aanvrager ervan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
a. de aanvrager van de basisbankrekening is een verzoeker in de zin van artikel 1 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening die door het college op grond van artikel 7, eerste lid, van die wet is verplicht medewerking te verlenen om een basisbankrekening te openen;
b. de aanvrager van de basisbankrekening is niet bij een andere bank in het bezit van een basisbankrekening of heeft niet bij een andere bank een aanvraag voor een basisbankrekening lopen;
c. de aanvrager wendt zich indien hij bij een of meer banken een betaalrekening heeft, niet tot een andere bank dan waarbij hij een betaalrekening heeft;
d. de aanvrager stemt in met het verstrekken van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nader te bepalen informatie aan de door hem aangezochte bank.
1.
De ingevolge artikel 4:71f aangezochte bank kan het contract met de houder van de basisbankrekening opzeggen of de aanvraag tot een basisbankrekening weigeren indien de aanvrager of houder van de basisbankrekening:
a. onherroepelijk veroordeeld is voor een misdrijf als bedoeld in de artikelen 225, 227a, 326, 341, 420 bis of 420 ter van het Wetboek van strafrecht, of
b. onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt bij de aanvraag als bedoeld in artikel 4:71f.
2.
Indien de aanvraag tot opening van een basisbankrekening is geweigerd dan wel de rekening is opgezegd, kan een persoon die is vrijgesteld op grond van artikel 3:5, derde lid, of een persoon die een ontheffing heeft verkregen op grond van artikel 3:5, vierde lid, ten behoeve van de verzoeker in de zin van artikel 1 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, een basisbankrekening verkrijgen waarover hij bij uitsluiting van anderen gemachtigd is het beheer te voeren.
1.
Het is een bemiddelaar in krediet of een onderbemiddelaar in krediet verboden ter zake van het krediet een beloning of vergoeding, in welke vorm dan ook, te bedingen of te aanvaarden van dan wel in rekening te brengen aan een ander dan de aanbieder van het krediet onderscheidenlijk de bemiddelaar in krediet voor wie de onderbemiddelaar bemiddelt.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, teneinde een zorgvuldige bemiddeling in krediet te bevorderen, regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde beloning of vergoeding en de wijze van uitbetaling daarvan.
3.
Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels kan worden afgeweken van het eerste lid.
4.
Rechtshandelingen verricht in strijd met het eerste lid zijn vernietigbaar.
Artikel 4:74a
Artikel 4:33, eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op een bemiddelaar in krediet, tenzij de bemiddelaar slechts bij wijze van nevenactiviteit bemiddelt in krediet.
1.
Een bemiddelaar in verzekeringen beschikt over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en de daarmee vergelijkbare voorziening.
3.
Bij ministeriële regeling wordt de hoogte vastgesteld van de dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en de daarmee vergelijkbare voorziening.
4.
Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op:
a. bemiddelaars in verzekeringen die een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bank hebben;
b. bemiddelaars in verzekeringen die een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar hebben;
c. bemiddelaars in verzekeringen als bedoeld in artikel 2:81, tweede lid, voorzover de verzekeraars voor wie zij bemiddelen een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar hebben; en
d. bemiddelaars in verzekeringen met zetel in een andere lidstaat.
5.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het tweede lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een herverzekeringsbemiddelaar beschikt over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en de daarmee vergelijkbare voorziening.
3.
Bij ministeriële regeling wordt de hoogte vastgesteld van de dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en de daarmee vergelijkbare voorziening.
4.
Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op:
a. herverzekeringsbemiddelaars die een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bank hebben;
b. herverzekeringsbemiddelaars die een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar hebben; en
c. herverzekeringsbemiddelaars met zetel in een andere lidstaat.
5.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het tweede lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een afwikkelonderneming biedt eerlijke en vrije toegang tot haar diensten en systemen op basis van objectieve, risicogebaseerde en openbaar gemaakte deelnemingscriteria.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
1.
Een afwikkelonderneming draagt zorg voor het tijdig en efficiënt verlenen van haar diensten.
2.
De afwikkelonderneming beschikt over mechanismen waarmee periodiek het kostenniveau, prijsniveau en serviceniveau en de efficiëntie van de door haar verleende diensten worden beoordeeld.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1.
Een afwikkelonderneming maakt gebruik van internationaal aanvaarde communicatieprocedures en -standaarden ter ondersteuning van een efficiënte dienstverlening, of bevordert het gebruik daarvan.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.
1.
Een afwikkelonderneming biedt de betaaldienstverleners waarmee zij een overeenkomst heeft gesloten, inzicht in de financiële risico’s en de kosten die zijn verbonden aan de afwikkeldiensten, en verstrekt aan hen de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.
1.
De voorwaarden die een clearinginstelling hanteert voor toelating van cliënten zijn objectief en openbaar.
2.
Een clearinginstelling voert een adequaat beleid ter zake van het voorkomen van belangenconflicten tussen haar en haar cliënten en tussen haar cliënten onderling.
3.
Een clearinginstelling zorgt ervoor dat haar cliënten op billijke wijze worden behandeld in het geval dat een belangenconflict onvermijdelijk blijkt te zijn.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
5.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het eerste of tweede lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dat lid beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de informatieverstrekking door een clearinginstelling aan de cliënt gedurende de looptijd van een overeenkomst.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot informatieverstrekking door een clearinginstelling aan de Autoriteit Financiële Markten ten behoeve van het toezicht op de naleving van dit deel.
1.
De aan een gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent te verlenen volmacht of ondervolmacht wordt schriftelijk verleend en wordt opgemaakt overeenkomstig een bij ministeriële regeling vast te stellen model.
2.
Een volmacht kan door de volmachtverlenende verzekeraar worden beperkt.
3.
Een ondervolmacht kan zowel door de volmachtverlenende verzekeraar als door diens gevolmachtigde, zolang de volmacht van de gevolmachtigde van kracht is, worden beperkt. De ondergevolmachtigde geldt jegens de verzekeraar niet als derde.
4.
Beperkingen van de volmacht of de ondervolmacht kunnen niet aan derden worden tegengeworpen.
1.
De beëindiging van een volmacht van een gevolmachtigde agent heeft geen werking tegen derden tot het tijdstip waarop de verzekeraar of de gevolmachtigde agent van die beëindiging mededeling heeft gedaan aan de Autoriteit Financiële Markten en de Autoriteit Financiële Markten het register, bedoeld in artikel 1:107, heeft aangepast.
2.
Ingeval een volmacht is beëindigd, kan de verzekeraar de gevolmachtigde agent wiens volmacht is vervallen, belasten met het beheer en de afwikkeling van de door hem gevormde verzekeringsportefeuille. De verzekeraar kan ook op andere wijze in het beheer en de afwikkeling van die portefeuille voorzien.
3.
De artikelen 1:104, derde lid, en 4:4, tweede lid, zijn niet van toepassing op de gevolmachtigde agent, indien de verzekeraar in geval van beëindiging van de volmacht gebruik maakt van het in het tweede lid bedoelde recht om op een andere wijze dan door belasting van de gevolmachtigde agent te voorzien in het beheer en de afwikkeling van de door de gevolmachtigde agent gevormde verzekeringsportefeuille.
1.
Het bepaalde in artikel 4:80 met betrekking tot een gevolmachtigde agent is van overeenkomstige toepassing op een ondergevolmachtigde agent.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder de verzekeraar, bedoeld in artikel 4:80, mede verstaan de gevolmachtigde agent in zijn hoedanigheid van verlener van ondervolmachten.
Artikel 4:82
De artikelen 4:83, 4:84, en 4:87, tweede lid, onderdeel b, zijn niet van toepassing op beleggingsondernemingen die voor de uitoefening van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben of voor de uitoefening van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben. Artikel 4:85, eerste lid, is niet van toepassing op beleggingsondernemingen die voor de uitoefening van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben.
1.
Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een beleggingsonderneming.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid aan een beleggingsonderneming die een natuurlijke persoon is en maatregelen heeft genomen die, gelet op de aard en de omvang van haar werkzaamheden, adequaat zijn om anderszins de belangen van haar cliënten te beschermen.
3.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van rechtspersonen en vennootschappen die door een natuurlijke persoon worden geleid.
1.
De personen die het dagelijks beleid van een beleggingsonderneming met zetel in Nederland bepalen, verrichten hun werkzaamheden in verband daarmee vanuit Nederland.
2.
De personen die het dagelijks beleid bepalen van een in Nederland gelegen bijkantoor van een beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is, verrichten hun werkzaamheden in verband daarmee vanuit dat bijkantoor.
1.
Een beleggingsonderneming met zetel in Nederland verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Autoriteit Financiële Markten een jaarrekening, een bestuursverslag en overige gegevens als bedoeld in de artikelen 361, eerste lid, 391, eerste lid, onderscheidenlijk 392, eerste lid, onderdelen a tot en met h, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
Voorzover de beleggingsonderneming, bedoeld in het eerste lid, niet aan Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is onderworpen, is die titel, met uitzondering van artikel 396, zevende lid, voor zover het de vrijstelling van de verplichting, bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, betreft, van overeenkomstige toepassing op de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in het eerste lid.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verstrekking van de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in het eerste lid.
4.
Een beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening en een bestuursverslag aan de Autoriteit Financiële Markten. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.
5.
De jaarrekening van de beleggingsonderneming, bedoeld in het vierde lid, is voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, dan wel een met een verklaring omtrent de getrouwheid overeenkomende verklaring, afgegeven door een accountant, dan wel door een deskundige die ingevolge het recht van de staat waar de beleggingsonderneming haar zetel heeft, bevoegd is de jaarrekening te onderzoeken.
6.
Onverminderd het bepaalde in Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kan de Autoriteit Financiële Markten op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van dit artikel, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
Artikel 4:86
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot informatieverstrekking door een beleggingsonderneming aan de Autoriteit Financiële Markten ten behoeve van het toezicht op de naleving van dit deel.
1.
Een beleggingsonderneming treft adequate maatregelen:
a. ter bescherming van de rechten van cliënten op aan hen toebehorende gelden en financiële instrumenten; en
b. ter voorkoming van het gebruik van die gelden of financiële instrumenten, behoudens uitdrukkelijke instemming van de cliënt indien het financiële instrumenten betreft, voor eigen rekening door de beleggingsonderneming.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de maatregelen ter bescherming van de rechten van de cliënt en ter voorkoming van het gebruik van financiële instrumenten of gelden van de cliënt; en
b. de wijze waarop instemming kan worden verkregen van de cliënt voor het gebruik van diens financiële instrumenten voor eigen rekening door de beleggingsonderneming.
3.
Het is een verbonden agent niet toegestaan financiële instrumenten dan wel gelden die toebehoren aan een cliënt onder zich te houden.
1.
Een beleggingsonderneming die optreedt als tussenpersoon in de zin van hoofdstuk 3b van de Wet giraal effectenverkeer draagt zorg voor een adequate administratie van het derivatenvermogen, zodanig dat aan artikel 49g, tweede lid van die wet wordt voldaan.
2.
Ter voldoening van het eerste lid wordt de administratie op zodanige wijze gevoerd en worden de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze bewaard dat in elk geval te allen tijde op eenvoudige wijze de rechten en verplichtingen die deel uitmaken van het derivatenvermogen en van de daarmee samenhangende cliëntposities kunnen worden gekend.
1.
Een beleggingsonderneming, met inbegrip van haar bestuurders, werknemers en verbonden agenten of een persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks is verbonden door een zeggenschapsband, voert een adequaat beleid ter zake van het voorkomen en beheersen van belangenconflicten tussen haar en haar cliënten en tussen haar cliënten onderling.
2.
Een beleggingsonderneming zorgt ervoor dat haar cliënten op billijke wijze worden behandeld in het geval dat een belangenconflict onvermijdelijk blijkt te zijn. In dat geval stelt een beleggingsonderneming – alvorens over te gaan tot het doen van zaken – haar cliënten op de hoogte van het belangenconflict.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde beleid en het informeren van cliënten bij een belangenconflict als bedoeld in het tweede lid.
4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 4:12, eerste lid, onderdeel c, richt een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat de bedrijfsvoering van een in Nederland gelegen bijkantoor zodanig in dat deze niet in strijd is met het eerste en tweede lid.
5.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het derde lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een beleggingsonderneming legt met betrekking tot iedere cliënt een dossier aan met documenten waarin de wederzijdse rechten en verplichtingen van de beleggingsonderneming en de cliënt zijn beschreven.
2.
Een beleggingsonderneming sluit met iedere cliënt een overeenkomst die schriftelijk of anderszins op een duurzame drager wordt vastgelegd en in het dossier, bedoeld in het eerste lid, wordt opgenomen. Deze overeenkomst vormt de uitsluitende grondslag voor de beleggingsdiensten die de beleggingsonderneming aan de cliënt verleent en bevat in ieder geval de wederzijdse rechten en verplichtingen van de cliënt en de beleggingsonderneming.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst.
4.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het verlenen van beleggingsdiensten aan professionele beleggers.
5.
De rechten en verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen worden beschreven door middel van verwijzing naar andere documenten of wetteksten.
1.
Een verbonden agent informeert de cliënt bij het opnemen van contact over of voorafgaande aan het verlenen van een beleggingsdienst, als bedoeld in de onderdelen a, d en e van de definitie van het verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1, over de volgende onderwerpen:
a. in welke hoedanigheid hij optreedt;
b. dat hij een contractuele verplichting heeft uitsluitend voor een beleggingsonderneming op te treden, hij deelt de cliënt tevens de naam van de beleggingsonderneming mede;
c. op welke wijze hij wordt beloond; en
d. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere onderwerpen.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de vorm en wijze van verstrekking van de in het eerste lid bedoelde informatie; en
b. de beloning of de vergoeding voor het verrichten van de beleggingsdiensten, in welke vorm ook, en de wijze van uitbetaling daarvan.
3.
Artikel 4:19, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de op grond van het eerste lid verstrekte informatie.
4.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het tweede lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een beleggingsonderneming zet zich bij het verlenen van beleggingsdiensten of nevendiensten op eerlijke, billijke en professionele wijze in voor de belangen van haar cliënten, handelt ook bij het verrichten van beleggingsactiviteiten eerlijk, billijk en professioneel en onthoudt zich van gedragingen die schadelijk zijn voor de integriteit van de markt.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verwerking van orders en het verschaffen of ontvangen van een provisie bij het verlenen van een beleggingsdiensten of nevendiensten.
1.
Bij het uitvoeren van orders met betrekking tot financiële instrumenten voor rekening van cliënten neemt een beleggingsonderneming alle redelijke maatregelen om het best mogelijke resultaat voor hen te behalen, rekening houdend met de prijs van de financiële instrumenten, de uitvoeringskosten, de snelheid, de waarschijnlijkheid van uitvoering en afwikkeling, de omvang, de aard en alle andere voor de uitvoering van de order relevante aspecten. In geval van een specifieke instructie van de cliënt met betrekking tot een order of een specifiek aspect van een order voert een beleggingsonderneming die specifieke instructie uit.
2.
Bij de bepaling van het relatieve gewicht van de in het eerste lid genoemde factoren neemt de beleggingsonderneming de volgende aspecten in aanmerking:
a. de kenmerken van de cliënt, waaronder diens kwalificatie overeenkomstig artikel 4:18a;
b. de kenmerken van de order;
c. de kenmerken van de financiële instrumenten waarop de order betrekking heeft;
d. de kenmerken van de plaatsen van uitvoering waar de order kan worden uitgevoerd.
3.
Bij het uitvoeren van een order voor een niet-professionele belegger gaat een beleggingsonderneming voor de bepaling van het best mogelijke resultaat uit van de totale tegenprestatie. Deze bestaat uit de prijs van het financiële instrument en de uitvoeringskosten.
4.
Wanneer in het orderuitvoeringsbeleid van de beleggingsonderneming meerdere plaatsen van uitvoering genoemd zijn waar een order kan worden uitgevoerd, vergelijkt de beleggingsonderneming de resultaten die voor de cliënt zouden worden behaald bij het uitvoeren van de order op elk van die plaatsen van uitvoering. Bij deze vergelijking houdt de beleggingsonderneming rekening met de eigen provisies en kosten voor de uitvoering van de order op elk van de in aanmerking komende plaatsen van uitvoering.
5.
Een beleggingsonderneming structureert haar provisies niet zodanig en brengt deze niet zo in rekening dat deze uiteenlopen zonder dat deze verschillen samenhangen met feitelijke verschillen in kosten tussen verschillende plaatsen van uitvoering.
1.
Teneinde te voldoen aan de verplichting, bedoeld in artikel 4:90a, eerste lid, stelt een beleggingsonderneming adequate regelingen vast en ziet zij toe op de naleving van deze regelingen. Een beleggingsonderneming stelt in ieder geval een beleid vast dat haar in staat stelt om bij de uitvoering van orders met betrekking tot financiële instrumenten van haar cliënten het best mogelijke resultaat te behalen als bedoeld in artikel 4:90a, eerste lid, en past dit beleid toe.
2.
Het orderuitvoeringsbeleid, bedoeld in het eerste lid, omvat voor elke klasse financiële instrumenten informatie over de plaatsen van uitvoering en de factoren die de keuze van de plaats van uitvoering beïnvloeden. Het vermeldt in elk geval de plaatsen van uitvoering die de beleggingsonderneming in staat stellen om consistent het best mogelijke resultaat voor de uitvoering van orders van cliënten te behalen.
3.
Een beleggingsonderneming verstrekt haar cliënten deugdelijke informatie over haar orderuitvoeringsbeleid. Wanneer het orderuitvoeringsbeleid voorziet in de mogelijkheid om orders anders dan op een gereglementeerde markt of multilaterale handelsfaciliteit uit te voeren, brengt de beleggingsonderneming haar cliënten van deze mogelijkheid op de hoogte.
4.
Met de uitvoering van een order met betrekking tot een financieel instrument wordt pas na instemming van de cliënt met het orderuitvoeringsbeleid een begin gemaakt.
5.
Met de uitvoering van een order met betrekking tot een financieel instrument anders dan op een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit wordt pas na toestemming van de cliënt een begin gemaakt.
6.
Indien een specifieke instructie strijdig is met het orderuitvoeringsbeleid wordt de order niet of in overeenstemming met die specifieke instructie uitgevoerd. Het orderuitvoeringsbeleid kan niet inhouden dat een order in strijd met specifieke instructies kan worden uitgevoerd.
7.
Een beleggingsonderneming ziet toe op de doeltreffendheid van haar regelingen en beleid voor orderuitvoering om tekortkomingen te achterhalen en te corrigeren. Zij gaat jaarlijks na of de in het orderuitvoeringsbeleid opgenomen plaatsen van uitvoering tot het best mogelijke resultaat voor de cliënt leiden dan wel of zij haar uitvoeringsregelingen moet wijzigen. Een dergelijke beoordeling wordt ook telkens verricht wanneer zich een wezenlijke verandering voordoet in de mogelijkheden van de beleggingsonderneming om steeds het best mogelijke resultaat te behalen bij de uitvoering van orders van haar cliënten op de plaatsen van uitvoering die in haar uitvoeringsbeleid zijn opgenomen.
8.
Een beleggingsonderneming geeft haar cliënten kennis van wezenlijke wijzigingen in haar orderuitvoeringsregelingen of haar orderuitvoeringsbeleid.
9.
Op verzoek van een cliënt toont een beleggingsonderneming aan deze cliënt aan dat zij voor hem een order heeft uitgevoerd in overeenstemming met het orderuitvoeringsbeleid, tenzij de order of een specifiek aspect van de order is uitgevoerd volgens een specifieke instructie van de cliënt.
10.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de informatieverstrekking aan niet-professionele beleggers over het orderuitvoeringsbeleid, bedoeld in het derde lid, eerste volzin.
1.
Een beleggingsonderneming neemt alle redelijke maatregelen om het best mogelijke resultaat voor haar cliënten te behalen, rekening houdend met de factoren genoemd in artikel 4:90a, eerste lid, en het relatieve gewicht van deze factoren dat wordt bepaald aan de hand van de criteria, genoemd in artikel 4:90a, tweede en derde lid, bij het:
a. bij derden plaatsen van orders met betrekking tot financiële instrumenten ter uitvoering van beslissingen in verband met het beheren van een individueel vermogen;
b. ter uitvoering doorgeven van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten aan derden.
In geval van een specifieke instructie van de cliënt voor een order of een specifiek aspect van een order plaatst de beleggingsonderneming de order of geeft zij deze door overeenkomstig die specifieke instructie.
2.
De beleggingsonderneming stelt een beleid vast dat haar in staat stelt te voldoen aan het eerste lid en past dit beleid toe. In het beleid worden voor alle categorieën van financiële instrumenten de derden genoemd bij wie de orders worden geplaatst of aan wie de beleggingsonderneming orders ter uitvoering doorgeeft. De genoemde derden moeten beschikken over orderuitvoeringsregelingen die de beleggingsonderneming in staat stellen aan haar verplichtingen uit hoofde van dit artikel te voldoen wanneer zij orders ter uitvoering plaatst bij of doorgeeft aan deze derden.
3.
De beleggingsonderneming verstrekt haar cliënten voldoende informatie over het overeenkomstig het tweede lid vastgestelde beleid.
4.
De beleggingsonderneming evalueert het overeenkomstig het tweede lid vastgestelde beleid jaarlijks, gaat daarbij met name de kwaliteit van uitvoering van orders van cliënten door de in dit beleid genoemde derden na en corrigeert eventuele tekortkomingen in het beleid. Een dergelijke evaluatie wordt ook telkens verricht wanneer zich een wezenlijke verandering voordoet in de mogelijkheden van de beleggingsonderneming om steeds het best mogelijke resultaat voor haar cliënten te behalen.
1.
Een beleggingsonderneming past procedures en regelingen toe die een onmiddellijke, billijke en vlotte uitvoering van orders met betrekking tot financiële instrumenten van cliënten garanderen ten opzichte van orders van andere cliënten of de handelsposities van de beleggingsonderneming zelf. Deze procedures of regelingen stellen de beleggingsonderneming in staat om vergelijkbare orders van cliënten op volgorde van het tijdstip van ontvangst uit te voeren.
2.
Indien een limietorder van een cliënt inzake tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten aandelen vanwege de marktomstandigheden niet onmiddellijk wordt uitgevoerd, maakt de beleggingsonderneming de bewuste limietorder van de cliënt onmiddellijk op zodanige wijze openbaar dat andere marktdeelnemers daar gemakkelijk kennis van kunnen krijgen, tenzij de cliënt uitdrukkelijk andere instructies geeft.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag ontheffing verlenen van het tweede lid indien de limietorder van aanzienlijke omvang is in verhouding tot de normale marktomvang.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de procedures en regelingen, bedoeld in het eerste lid.
1.
Een beleggingsonderneming bewaart alle relevante gegevens over de door haar verrichte transacties in financiële instrumenten gedurende ten minste vijf jaar.
2.
Voor zover zij transacties voor rekening van cliënten betreft, omvat de te bewaren informatie in ieder geval gegevens over de identiteit van de cliënt en gegevens die moeten worden verstrekt op grond van Richtlijn nr. 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PbEU L 309).
3.
Een beleggingsonderneming die transacties in tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten financiële instrumenten heeft verricht, meldt de gegevens over deze transacties zo spoedig mogelijk, uiterlijk aan het einde van de volgende werkdag, aan de Autoriteit Financiële Markten.
4.
Meldingen als bedoeld in het derde lid bevatten bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens.
5.
Meldingen als bedoeld in het derde lid kunnen worden verricht door een namens de beleggingsonderneming optredende derde, een door de Autoriteit Financiële Markten aanvaard systeem voor matching of melding van orders, de gereglementeerde markt of de multilaterale handelsfaciliteit waarvan de systemen werden gebruikt om de transactie uit te voeren. In dat geval wordt de beleggingsonderneming geacht te hebben voldaan aan het derde lid.
6.
De Autoriteit Financiële Markten besluit op aanvraag tot aanvaarding van een systeem voor matching of melding van orders, indien de aanvrager aantoont dat de regelingen voor het melden van transacties waarin dat systeem voorziet voldoen aan artikel 12, eerste lid, van de uitvoeringsverordening richtlijn markten voor financiële instrumenten. Een besluit tot aanvaarding kan door de Autoriteit Financiële Markten worden ingetrokken.
7.
De Autoriteit Financiële Markten zendt de door haar verkregen gegevens toe aan:
a. de toezichthoudende instantie van de in termen van liquiditeit voor deze financiële instrumenten meest relevante markt; en
b. de toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst van de beleggingsonderneming indien deze haar zetel in een andere lidstaat heeft, tenzij die toezichthoudende instantie heeft aangegeven dat zij deze informatie niet wenst te ontvangen.
8.
Bij algemene maatregel van bestuur kan het derde lid van overeenkomstige toepassing worden verklaard op financiële instrumenten die niet tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten.
Artikel 4:91
Indien een beleggingsonderneming die lid is van of deelneemt aan een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend, ingevolge de op grond van artikel 5:27, eerste lid, te hanteren regels verplicht is ter medewerking aan de controle op de naleving van die regels persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens te verstrekken, behoeft de beleggingsonderneming voor deze verstrekking niet de toestemming van degene op wie de persoonsgegevens betrekking hebben.
1.
Een beleggingsonderneming die een multilaterale handelsfaciliteit exploiteert, stelt transparante, niet-discretionaire regels en procedures vast die een billijke en ordelijke handel garanderen en legt objectieve criteria vast voor de efficiënte uitvoering van orders.
2.
Onder de in het eerste lid bedoelde regels en procedures worden in ieder geval regels en procedures verstaan voor een gezond beheer van de technische werking van het systeem en doeltreffende voorzorgsmaatregelen om met systeemstoringen verband houdende risico’s te ondervangen.
3.
De beleggingsonderneming stelt transparante regels vast met betrekking tot de criteria aan de hand waarvan wordt vastgesteld welke financiële instrumenten via haar systeem kunnen worden verhandeld.
4.
De beleggingsonderneming zorgt voor toegang tot voldoende publieke informatie opdat de gebruikers van haar handelsfaciliteit zich een beleggingsoordeel kunnen vormen, rekening houdend met zowel de aard van de gebruikers als de categorieën verhandelde financiële instrumenten.
5.
De beleggingsonderneming stelt op objectieve criteria gebaseerde transparante regels voor toegang tot de multilaterale handelsfaciliteit vast en handhaaft deze regels, welke voldoen aan de voorwaarden in artikel 5:32c.
6.
De beleggingsonderneming licht de gebruikers van de multilaterale handelsfaciliteit terdege in over hun respectieve verantwoordelijkheden in het kader van de afwikkeling van de via deze faciliteit uitgevoerde transacties.
7.
De beleggingsonderneming treft de nodige voorzieningen om een efficiënte afwikkeling van de volgens de systemen van de multilaterale handelsfaciliteit uitgevoerde transacties te bevorderen.
8.
Indien een effect dat tot de handel op een gereglementeerde markt is toegelaten zonder instemming van de uitgevende instelling op een multilaterale handelsfaciliteit wordt verhandeld, is deze uitgevende instelling niet onderworpen aan enigerlei verplichting op het gebied van te verstrekken informatie met betrekking tot deze multilaterale handelsfaciliteit.
9.
De beleggingsonderneming geeft onmiddellijk gevolg aan een aanwijzing die de Autoriteit Financiële Markten op grond van artikel 4:4b geeft om de handel in bepaalde financiële instrumenten op te schorten, te onderbreken of door te halen of een financieel instrument van de handel uit te sluiten.
1.
Een beleggingsonderneming die een multilaterale handelsfaciliteit exploiteert, stelt effectieve regelingen en procedures vast met betrekking tot deze handelsfaciliteit en handhaaft deze regelingen en procedures om er regelmatig op toe te zien of haar gebruikers haar regels naleven.
2.
De beleggingsonderneming ziet toe op de transacties die de gebruikers van de multilaterale handelsfaciliteit via haar systemen verrichten opdat zij inbreuken op de in het eerste lid bedoelde regelingen en procedures, handelsvoorwaarden die de ordelijke werking van de markt verstoren of gedragingen die op marktmisbruik kunnen wijzen, kan onderkennen.
3.
De beleggingsonderneming meldt ernstige inbreuken als bedoeld in het tweede lid aan de Autoriteit Financiële Markten.
4.
De beleggingsonderneming verstrekt onmiddellijk de toepasselijke informatie aan de Autoriteit Financiële Markten, het Openbaar Ministerie of opsporingsambtenaren die bevoegd zijn op grond van de Wet op de economische delicten en verleent haar volledige medewerking aan de Autoriteit Financiële Markten, het Openbaar Ministerie of deze opsporingsambtenaren bij het onderzoeken of vervolgen van gedragingen die op marktmisbruik kunnen wijzen die zich in of via haar systemen hebben voorgedaan.
1.
Een beleggingsonderneming die een multilaterale handelsfaciliteit exploiteert, maakt de via haar systemen afgegeven actuele bied- en laatprijzen en de diepte van de markt tegen deze prijzen voor tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten aandelen openbaar.
2.
De beleggingsonderneming zorgt ervoor dat de in het eerste lid bedoelde informatie tegen redelijke commerciële voorwaarden en tijdens de voor die multilaterale handelsfaciliteit normale handelstijden doorlopend beschikbaar is voor het publiek.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid indien de multilaterale handelsfaciliteit voldoet aan de artikelen 18 tot en met 20 van de uitvoeringsverordening markten voor financiële instrumenten.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het eerste tot en met het derde lid van overeenkomstige toepassing zijn ten aanzien van andere financiële instrumenten dan aandelen.
5.
Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling die op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald of in een icbe.
1.
Een beleggingsonderneming die een multilaterale handelsfaciliteit exploiteert, maakt de prijs, de omvang en het tijdstip van de via de systemen van deze handelsfaciliteit uitgevoerde transacties in aandelen die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten openbaar.
2.
De beleggingsonderneming maakt de informatie, bedoeld in het eerste lid, openbaar tegen redelijke commerciële voorwaarden en binnen een tijdsspanne die real time zo dicht mogelijk benadert.
3.
Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van informatie over transacties op een multilaterale handelsfaciliteit die volgens de systemen van een gereglementeerde markt openbaar worden gemaakt.
4.
De Autoriteit Financiële Markten kan, op aanvraag, de beleggingsonderneming toestaan de in het eerste lid bedoelde openbaarmaking uit te stellen op basis van de soort of de omvang van de transactie, indien:
a. zij heeft ingestemd met de voorgenomen voorzieningen voor de uitgestelde openbaarmaking; en
b. de beleggingsonderneming duidelijke informatie over deze voorzieningen verstrekt aan de marktdeelnemers en het beleggerspubliek.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het eerste tot en met het vierde lid van overeenkomstige toepassing zijn ten aanzien van andere financiële instrumenten dan aandelen.
6.
Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling die op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald of in een icbe.
Artikel 4:91e
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van deze paragraaf indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel beoogt te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.
Artikel 4:91f
Deze paragraaf is niet van toepassing op beleggingsondernemingen die het bedrijf van beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling uitsluitend uitoefenen met betrekking tot transacties met een omvang boven de standaard marktomvang.
1.
Een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling stelt de prijs vast waarvoor zij bereid is een transactie uit te voeren in tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten aandelen die zij systematisch intern afhandelt en waarvoor een liquide markt bestaat en maakt deze prijs openbaar tegen redelijke commerciële voorwaarden en op zodanige wijze dat zij gemakkelijk toegankelijk is.
2.
Een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling maakt de prijs van aandelen waarvoor niet een liquide markt bestaat desgevraagd bekend aan haar cliënten.
3.
De beleggingsonderneming kan bepalen voor welke transactieomvang een vastgestelde prijs geldt en maakt dat gegeven openbaar tegen redelijke commerciële voorwaarden en op zodanige wijze dat het gemakkelijk toegankelijk is.
4.
De vastgestelde prijs van een aandeel omvat een bied- of laatprijs en de daarbij behorende transactieomvang. Indien de beleggingsonderneming niet bepaalt voor welke transactieomvang een vastgestelde prijs geldt, omvat de prijs de bied- of laatprijzen voor een transactieomvang tot maximaal de standaard marktomvang voor de aandelenklasse waartoe het aandeel behoort. De prijzen geven de heersende marktsituatie voor het betrokken aandeel weer.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het eerste tot en met het vierde lid van overeenkomstige toepassing zijn ten aanzien van andere financiële instrumenten dan aandelen.
6.
Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling die op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald of in een icbe.
Artikel 4:91h
De Autoriteit Financiële Markten bepaalt voor elk aandeel waarvoor Nederland in termen van liquiditeit de meest relevante markt is, bedoeld in artikel 4:90e, vijfde lid, onderdeel a, ten minste eenmaal per jaar tot welke aandelenklasse het aandeel behoort en maakt deze informatie openbaar.
Artikel 4:91i
Een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling actualiseert de op grond van artikel 4:91g vastgestelde prijzen regelmatig en doorlopend gedurende de normale handelstijd.
1.
Een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling voert met inachtneming van de artikelen 4:90a en 4:90b orders die zij van een niet-professionele cliënt ontvangt met betrekking tot de aandelen die zij systematisch intern afhandelt, uit tegen de op het tijdstip van ontvangst van de order door haar vastgestelde prijs.
2.
Een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling voert een order die zij van een professionele cliënt ontvangt met betrekking tot de aandelen die zij systematisch afhandelt, uit tegen de op het tijdstip van ontvangst van de order door haar vastgestelde prijs. De beleggingsonderneming mag, in afwijking van de eerste volzin, deze order uitvoeren tegen een voor de cliënt gunstiger prijs indien:
a. de prijs binnen een openbaar gemaakt prijsbereik valt dat de heersende marktsituatie, bedoeld in artikel 4:91g, vierde lid, benadert; en
b. de order een grotere omvang heeft dan de gebruikelijke orderomvang van een niet-professionele belegger.
3.
In afwijking van het tweede lid, eerste volzin, kan een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling een order die zij van een professionele cliënt ontvangt, uitvoeren tegen een andere dan de door haar vastgestelde prijzen, indien het een transactie betreft met betrekking tot verscheidene effecten of indien het een order betreft waaraan bijzondere voorwaarden verbonden zijn.
4.
Indien een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling die slechts één vastgestelde prijs openbaar heeft gemaakt of die prijzen heeft vastgesteld en openbaar heeft gemaakt waarvan de hoogste geldt voor een transactieomvang die lager is dan de standaard marktomvang, van een cliënt een order ontvangt met een omvang die groter is dan de bij de vastgestelde prijs behorende omvang, maar kleiner dan de standaard marktomvang, kan zij, onverminderd het tweede lid, tweede volzin, en het derde lid, het gedeelte van de order dat de bij de vastgestelde prijs behorende omvang te boven gaat uitvoeren tegen de door haar vastgestelde prijs.
5.
Indien een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling de door haar vastgestelde prijzen voor verschillende transactievolumina openbaar heeft gemaakt en een order met een omvang tussen die volumina uitvoert, doet zij dit, onverminderd de artikelen 4:90a en 4:90b en het tweede lid, tweede volzin, en het derde lid, tegen een van de voor die volumina vastgestelde prijzen.
1.
Een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling verleent beleggers op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria toegang tot haar systeem van interne afhandeling.
2.
Een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling kan slechts op grond van commerciële overwegingen weigeren om met een belegger die voldoet aan de criteria, bedoeld in het eerste lid, zakelijke betrekkingen aan te gaan of deze betrekkingen verbreken.
1.
Een beleggingsonderneming die anders dan op een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit een transactie verricht in aandelen die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, maakt de prijs, de omvang en het tijdstip van de uitgevoerde transactie openbaar.
2.
De beleggingsonderneming maakt de informatie, bedoeld in het eerste lid, binnen een tijdsspanne die real time zo dicht mogelijk benadert en tegen redelijke commerciële voorwaarden openbaar op een zodanige wijze dat zij gemakkelijk toegankelijk is.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing is ten aanzien van transacties in andere financiële instrumenten dan aandelen.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling die op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald of in een icbe.
1.
Met uitzondering van artikel 4:93 is het ingevolge deze paragraaf bepaalde met betrekking tot de verhouding tussen een aanbieder en een bemiddelaar van overeenkomstige toepassing op:
a. de verhouding tussen een gevolmachtigde agent en een bemiddelaar;
b. de verhouding tussen een ondergevolmachtigde agent en een bemiddelaar; en
c. de verhouding tussen een bemiddelaar en een onderbemiddelaar.
2.
Het bepaalde in deze paragraaf met betrekking tot de verhouding tussen een aanbieder en een gevolmachtigde agent is van overeenkomstige toepassing op:
a. de verhouding tussen een gevolmachtigde agent en een ondergevolmachtigde agent; en
b. de verhouding tussen een ondergevolmachtigde agent en een andere ondergevolmachtigde agent waaraan hij een ondervolmacht heeft verleend.
1.
Een aanbieder draagt er zorg voor dat een bemiddelaar als bedoeld in artikel 2:81, tweede lid, via welke hij overeenkomsten met consumenten of, indien het verzekeringen betreft, cliënten aangaat, voldoet aan het ingevolge deze wet bepaalde.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanbieder er zorg voor draagt dat de bemiddelaar voldoet aan het ingevolge deze wet bepaalde.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het krachtens het tweede lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een aanbieder die voor de eerste maal door tussenkomst van een bepaalde bemiddelaar een overeenkomst inzake een financieel product aangaat, gaat daartoe pas over nadat hij zich ervan heeft vergewist dat de bemiddelaar voor het bemiddelen in dat financiële product niet handelt in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, en dat aan de bemiddelaar geen verbod als bedoeld in artikel 1:58, tweede lid, of 4:4, eerste lid, is opgelegd.
2.
De aanbieder gaat eenmaal per twaalf maanden en indien hij in het kader van de normale bedrijfsvoering signalen ontvangt die bij hem daaromtrent twijfel oproepen na of de bemiddelaar door wiens tussenkomst hij overeenkomsten inzake financiële producten aangaat of die hem assisteert bij het beheer en de uitvoering van een overeenkomst inzake een krediet of verzekering, met betrekking tot deze activiteit niet handelt in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, of dat aan de bemiddelaar met betrekking tot deze activiteit geen verbod als bedoeld in artikel 1:58, tweede lid, of 4:4, eerste lid, is opgelegd.
3.
Indien de bemiddelaar, bedoeld in het tweede lid, handelt in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, of aan hem een verbod als bedoeld in artikel 1:58, tweede lid, of 4:4, eerste lid, is opgelegd, gaat de aanbieder geen overeenkomsten inzake financiële producten meer aan door tussenkomst van de bemiddelaar. De bemiddelaar kan de aanbieder assisteren bij het beheer en de uitvoering van reeds aangegane overeenkomsten inzake een krediet of verzekering voorzover het de bemiddelaar op grond van artikel 1:104, derde lid, of 4:4, tweede lid, is toegestaan overeenkomsten af te wikkelen.
1.
Een aanbieder gaat pas over tot het verlenen van een volmacht nadat hij zich ervan heeft vergewist dat de gevolmachtigde agent niet handelt in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 2:92, eerste lid, en aan de gevolmachtigde agent geen verbod als bedoeld in artikel 4:4, eerste lid, is opgelegd.
2.
De aanbieder gaat eenmaal per twaalf maanden en indien hij in het kader van de normale bedrijfsvoering signalen ontvangt die bij hem daaromtrent twijfel oproepen na of de gevolmachtigde agent waaraan hij een volmacht heeft verleend niet handelt in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 2:92, eerste lid, of dat aan de gevolmachtigde agent geen verbod als bedoeld in artikel 4:4, eerste lid, is opgelegd.
3.
Indien de gevolmachtigde agent, bedoeld in het tweede lid, handelt in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 2:92, eerste lid, of aan hem een verbod als bedoeld in artikel 4:4, eerste lid, is opgelegd, beëindigt de aanbieder de volmacht. De aanbieder kan de gevolmachtigde agent belasten met het beheer en de afwikkeling van de door hem gevormde verzekeringsportefeuille voorzover het de gevolmachtigde agent op grond van artikel 1:104, derde lid, of 4:4, tweede lid, is toegestaan overeenkomsten af te wikkelen.
1.
Indien een bemiddelaar in het kader van de normale bedrijfsvoering signalen ontvangt dat een aanbieder voor welke hij bemiddelt voor het aanbieden van dat financiële product handelt in strijd met een in hoofdstuk 2.2 neergelegd verbod op het zonder daartoe verleende vergunning uitoefenen van een bedrijf of verlenen van een financiële dienst of dat aan de aanbieder een verbod als bedoeld in artikel 1:58, tweede lid, of  4:4, eerste lid, is opgelegd, bemiddelt hij niet meer voor de aanbieder, behoudens voorzover het de aanbieder op grond van artikel 1:104, derde lid, of artikel 4:4, tweede lid, is toegestaan overeenkomsten af te wikkelen.
2.
Indien een gevolmachtigde agent in het kader van de normale bedrijfsvoering signalen ontvangt dat een aanbieder voor welke hij optreedt als gevolmachtigde agent handelt in strijd met een in hoofdstuk 2.2 neergelegd verbod op het zonder daartoe verleende vergunning uitoefenen van een bedrijf of verlenen van een financiële dienst of dat aan de aanbieder een verbod als bedoeld in artikel 1:58, tweede lid, of 4:4, eerste lid, is opgelegd, treedt hij niet meer op als gevolmachtigde agent voor de aanbieder, behoudens voorzover het de aanbieder op grond van artikel 1:104, derde lid, of 4:4, tweede lid, is toegestaan overeenkomsten af te wikkelen.
1.
Indien een aanbieder in het kader van de normale bedrijfsvoering constateert dat een bemiddelaar of een gevolmachtigde agent het ingevolge artikel 4:9, 4:10, 4:15 of 4:75 bepaalde overtreedt, meldt de aanbieder de geconstateerde overtreding onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten.
2.
Indien een aanbieder in het kader van de normale bedrijfsvoering constateert dat een bemiddelaar of een gevolmachtigde agent het ingevolge deze wet bepaalde, met uitzondering van het ingevolge artikel 4:9, 4:10, 4:15 of 4:75 bepaalde, stelselmatig overtreedt, meldt de aanbieder de geconstateerde overtredingen onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gevallen waarin de aanbieder een overtreding als bedoeld in het eerste en tweede lid, meldt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanbieder een overtreding meldt.
Artikel 4:98
Degene die tot een melding op grond van artikel 4:97 is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat gelet op alle feiten en omstandigheden in redelijkheid niet tot melding had mogen worden overgegaan.
1.
Financiële ondernemingen stellen elkaar over en weer in staat te voldoen aan hetgeen ingevolge dit deel is bepaald, voorzover zij daarvoor van elkaar afhankelijk zijn.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de wijze waarop financiële ondernemingen elkaar in staat stellen om aan dit deel te voldoen.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het krachtens het tweede lid bepaalde indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een beleggingsonderneming die voor de eerste maal een beleggingsdienst als bedoeld in onderdeel a, b of d van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 verleent voor een andere beleggingsonderneming of een beleggingsdienst verleent voor cliënten die worden aangebracht door een andere beleggingsonderneming gaat daartoe pas over nadat zij zich ervan heeft vergewist dat de andere beleggingsonderneming niet handelt in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, of dat aan de andere beleggingsonderneming geen verbod als bedoeld in artikel 1:58, tweede lid, of 4:4, eerste lid, is opgelegd.
2.
De beleggingsonderneming gaat eenmaal per twaalf maanden en indien zij in het kader van de normale bedrijfsvoering signalen ontvangt die bij haar daaromtrent twijfel oproepen na of de andere beleggingsonderneming, bedoeld in het eerste lid, niet handelt in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, of dat aan de andere beleggingsonderneming geen verbod als bedoeld in artikel 1:58, tweede lid, of 4:4, eerste lid, is opgelegd.
3.
Indien de andere beleggingsonderneming, bedoeld in het eerste lid, handelt in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, of aan haar een verbod als bedoeld in artikel 1:58, tweede lid, of 4:4, eerste lid, is opgelegd, verleent de beleggingsonderneming vanaf het moment waarop zij van die strijd onderscheidenlijk dat verbod kennis draagt geen beleggingsdiensten meer voor de andere beleggingsonderneming of voor cliënten die worden aangebracht door de andere beleggingsonderneming.
1.
Een beleggingsonderneming die door tussenkomst van een verbonden agent beleggingsdiensten verleent als bedoeld in onderdeel a, d of e van de definitie van het verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1, treft afdoende maatregelen ter voorkoming van eventuele negatieve gevolgen die andere werkzaamheden van de betrokken verbonden agent, waarop deze wet niet van toepassing is, kunnen hebben voor de werkzaamheden van de betrokken verbonden agent die hij voor rekening van de beleggingsonderneming verricht.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de beleggingsonderneming er zorg voor draagt dat de verbonden agent voldoet aan het ingevolge deze wet bepaalde.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het krachtens het tweede lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Een beleggingsonderneming die voornemens is voor de eerste maal door tussenkomst van een bepaalde verbonden agent beleggingsdiensten te verlenen, als bedoeld in de onderdeel a, d of e van de definitie van het verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1, gaat daartoe pas over nadat de beleggingsonderneming de verbonden agent heeft aangemeld bij de Autoriteit Financiële Markten, en de Autoriteit Financiële Markten de verbonden agent heeft ingeschreven in het register, als bedoeld in artikel 1:107.
2.
De beleggingsonderneming gaat eenmaal per twaalf maanden en indien hij in het kader van de normale bedrijfsvoering signalen ontvangt die bij hem daaromtrent twijfel oproepen, na of de verbonden agent door wiens tussenkomst hij beleggingsdiensten verleent als bedoeld in onderdeel a, d of e van de definitie van het verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1, met betrekking tot deze activiteit niet handelt in overeenstemming met het ingevolge deze wet bepaalde.
3.
Indien de verbonden agent, bedoeld in het tweede lid, handelt in strijd met het ingevolge deze wet bepaalde, verleent de beleggingsonderneming geen beleggingsdiensten meer door tussenkomst van de verbonden agent.
Artikel 4:100c
Indien een verbonden agent in het kader van de normale bedrijfsvoering signalen ontvangt dat een beleggingsonderneming voor wier rekening hij beleggingsdiensten verleent als bedoeld in onderdeel a, d of e van de definitie van het verlenen van beleggingsdiensten in artikel 1:1, in strijd handelt met een in hoofdstuk 2.2 geregeld verbod op het zonder daartoe verleende vergunning uitoefenen van een bedrijf of verlenen van een financiële dienst of dat aan de beleggingsonderneming een verbod als bedoeld in artikel 1:58, tweede lid, 1:104, derde lid, of 4:4, eerste lid, is opgelegd, verleent hij geen beleggingsdiensten meer voor rekening van de beleggingsonderneming, behoudens voorzover het beleggingsdiensten betreft ten aanzien waarvan het de beleggingsonderneming is toegestaan overeenkomsten af te wikkelen op grond van artikel 1:58, tweede lid, of artikel 4:4, tweede lid.
1.
Indien een beleggingsonderneming in het kader van de normale bedrijfsvoering constateert dat een verbonden agent die door haar is aangemeld bij de Autoriteit Financiële Markten als bedoeld in artikel 2:97, vijfde lid, onderdeel b, het ingevolge deze wet bepaalde overtreedt, meldt de beleggingsonderneming de geconstateerde overtreding onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gevallen waarin de beleggingsonderneming een overtreding als bedoeld in het eerste lid, meldt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de beleggingsonderneming een overtreding meldt.
Artikel 4:100e
Degene die tot een melding op grond van artikel 4:100d is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat gelet op alle feiten en omstandigheden in redelijkheid niet tot melding had mogen worden overgegaan.
Artikel 4:100f
Een beleggingsonderneming die, direct of indirect, deelnemingsrechten in een beleggingsinstelling aanbiedt gaat daartoe pas over nadat zij zich ervan heeft vergewist dat de rechten van deelneming overeenkomstig deze wet mogen worden aangeboden.
Artikel 4:101
Het bepaalde in deze paragraaf met betrekking tot de verhouding tussen een verzekeraar en een bemiddelaar is van overeenkomstige toepassing op:
a. de verhouding tussen een gevolmachtigde agent en een bemiddelaar;
b. de verhouding tussen een ondergevolmachtigde agent en een bemiddelaar; en
c. de verhouding tussen een bemiddelaar en een onderbemiddelaar.
Artikel 4:102
Een verzekering die door bemiddeling van een bemiddelaar tot stand is gekomen of naar de portefeuille van een bemiddelaar is overgeboekt, behoort in de relatie tot de betrokken verzekeraar tot de portefeuille van die bemiddelaar zolang die verzekering daaruit niet is overgeboekt.
1.
Een verzekeraar boekt niet zonder toestemming van de bemiddelaar of diens rechtverkrijgenden een deel of het geheel van diens portefeuille over naar de portefeuille van een andere bemiddelaar.
2.
In afwijking van het eerste lid boekt de verzekeraar op schriftelijk verzoek van een cliënt diens verzekering uit de portefeuille van een bemiddelaar over naar die van een andere bemiddelaar, tenzij de verzekeraar gegronde bezwaren heeft tegen die bemiddelaar.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op het door een verzekeraar in eigen beheer nemen van een verzekering.
4.
De verzekeraar verleent op schriftelijk verzoek van een bemiddelaar zijn medewerking aan de gehele of gedeeltelijke overdracht van de portefeuille van die bemiddelaar aan een andere bemiddelaar, tenzij de verzekeraar gegronde bezwaren heeft tegen die bemiddelaar.
1.
Tenzij anders wordt overeengekomen of de bemiddelaar zich bij de verzekering tegenover de verzekeraar tot betaling van premie en kosten als eigen schuld heeft verbonden, verzorgt bij schadeverzekeringen de bemiddelaar voor de verzekeraar het incasso van de premies. Ter zake van dit premie-incasso is hij jegens de verzekeraar te allen tijde rekening en verantwoording schuldig.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op betalingsbeschermers of individuele arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Onder betalingsbeschermer wordt verstaan: een verzekering ter dekking van het risico dat de verzekeringnemer betalingsverplichtingen uit hoofde van een overeenkomst inzake krediet niet kan nakomen.
3.
Tenzij tussen een verzekeraar en een bemiddelaar anders is overeengekomen kan de verzekeraar bepalen dat de bemiddelaar niet langer gerechtigd is tot premie-incasso, indien:
a. de bemiddelaar niet meer is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 1:107;
b. de bemiddelaar het premie-incasso in ernstige mate verwaarloost;
c. de bemiddelaar in gebreke blijft namens de verzekeraar door hem geïnde premies tijdig aan deze af te dragen; of
d. de bemiddelaar zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen, die de vrees wettigen dat hij niet zal voldoen aan zijn uit het premie-incasso voortvloeiende verplichtingen.
3.
In de gevallen waarin op grond van het tweede lid het premie-incasso door een bemiddelaar eindigt, wordt dit door de verzekeraar overgenomen.
Artikel 5:1
Voor de toepassing van het ingevolge dit hoofdstuk bepaalde wordt verstaan onder:
a. aanbieden van effecten aan het publiek: het doen van een tot meer dan een persoon gericht voldoende bepaald aanbod als bedoeld in artikel 217, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, tot het aangaan van een overeenkomst tot het kopen of anderszins verkrijgen van effecten dan wel een uitnodiging tot het doen van een aanbod op dergelijke effecten, alsmede het plaatsen van effecten via financiële intermediairs, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de richtlijn prospectus;
b. aanbieder: degene die effecten aan het publiek aanbiedt;
c. aanbiedingsprogramma: programma dat de mogelijkheid opent voor het gedurende een daarin bepaalde periode doorlopend of periodiek aanbieden van effecten zonder aandelenkarakter of van de effecten, bedoeld in onderdeel d, onder 2°, van eenzelfde categorie of klasse;
d. effect met een aandelenkarakter:
1°. door een rechtspersoon, vennootschap of instelling uitgegeven verhandelbaar aandeel of een ander met een aandeel gelijk te stellen verhandelbaar waardebewijs of recht; of
2°. elk ander door een rechtspersoon, vennootschap of instelling uitgegeven verhandelbaar waardebewijs waarmee, door uitoefening van het aan dit waardebewijs verbonden recht, door conversie of omruiling een ander effect met een aandelenkarakter als bedoeld onder 1° kan worden verworven, indien het verhandelbare waardebewijs is uitgegeven door de rechtspersoon, vennootschap of instelling, of door een daarmee in een groep verbonden groepsmaatschappij, die ook het te verwerven effect met een aandelenkarakter heeft uitgegeven;
e. effect zonder aandelenkarakter: effect dat geen effect met een aandelenkarakter is, te onderscheiden in de volgende categorieën:
1°. door een rechtspersoon, vennootschap of instelling uitgegeven verhandelbaar waardebewijs, waarmee door uitoefening van het daaraan verbonden recht, door conversie of omruiling een ander effect kan worden verworven en dat niet is uitgegeven door de rechtspersoon, vennootschap of instelling, of door een daarmee in een groep verbonden groepsmaatschappij, die ook het te verwerven effect met een aandelenkarakter heeft uitgegeven;
2°. door een rechtspersoon, vennootschap of instelling uitgegeven verhandelbaar waardebewijs dat door uitoefening van het daaraan verbonden recht, recht geeft op een afwikkeling in geld;
3°. ieder overig effect dat geen effect met een aandelenkarakter is;
f. kleine en middelgrote onderneming: een onderneming die volgens de meest recente jaarrekening of geconsolideerde jaarrekening aan ten minste twee van de volgende drie criteria voldoet:
1°. een gemiddeld aantal werknemers gedurende het boekjaar van minder dan 250;
2°. een balanstotaal van ten hoogste € 43 000 000;
3°. een jaarlijkse netto-omzet van ten hoogste € 50 000 000;
g. onderneming met beperkte beurswaarde: op een gereglementeerde markt toegelaten onderneming die op basis van de eindejaarskoersen van de voorgaande drie kalenderjaren een gemiddelde beurswaarde had van minder dan € 100 000 000.
1.
Het ingevolge dit hoofdstuk bepaalde is niet van toepassing op geldmarktinstrumenten met een looptijd van minder dan 12 maanden.
2.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op het aanbieden aan het publiek of het doen toelaten tot de handel op een gereglementeerde markt van:
a. rechten van deelneming in een beleggingsinstelling die op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald; of
b. rechten van deelneming in een icbe.
Artikel 5:1b
Onverminderd de Wet bescherming persoonsgegevens , deelt een beleggingsonderneming of bank de kwalificatie van haar cliënten als professionele beleggers op verzoek aan de uitgevende instelling mede.
Artikel 5:2
Het is verboden in Nederland effecten aan te bieden aan het publiek of effecten te doen toelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt, tenzij ter zake van de aanbieding of de toelating een prospectus algemeen verkrijgbaar is dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten of door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat.
1.
Artikel 5:2 is niet van toepassing op het aanbieden van effecten aan het publiek, indien:
a. uitsluitend aan gekwalificeerde beleggers wordt aangeboden;
b. in Nederland aan minder dan 150 personen, niet zijnde gekwalificeerde beleggers, wordt aangeboden;
c. indien de aangeboden effecten slechts kunnen worden verworven tegen een tegenwaarde van ten minste € 100 000 per belegger;
d. de nominale waarde per effect ten minste € 100 000 bedraagt; of
e. de totale tegenwaarde van de aanbieding van effecten in de Europese Economische Ruimte aan het publiek minder dan € 100.000 bedraagt, welk grensbedrag berekend wordt over een periode van twaalf maanden.
2.
Het verbod, bedoeld in artikel 5:2 is voorts niet van toepassing op het aanbieden aan het publiek van de volgende categorieën effecten:
a. aandelen of certificaten van aandelen die zijn uitgegeven ter vervanging van reeds uitgegeven aandelen of certificaten van aandelen van dezelfde categorie of klasse, indien de uitgifte van deze nieuwe waardebewijzen geen verhoging van het geplaatst kapitaal tot gevolg heeft;
b. effecten die worden aangeboden bij een overname door middel van een openbaar bod tot ruil, indien een document algemeen verkrijgbaar is dat informatie bevat die gelijkwaardig is aan de informatie die het prospectus bevat;
c. effecten die worden aangeboden of toegewezen dan wel toe te wijzen zijn bij een fusie of splitsing, indien een document beschikbaar is dat informatie bevat die gelijkwaardig is aan de informatie die het prospectus bevat;
d. dividenden die aan aandeelhouders worden uitbetaald in de vorm van certificaten van aandelen of aandelen van dezelfde categorie of klasse als de waardebewijzen uit hoofde waarvan die dividenden worden betaald, indien een document beschikbaar wordt gesteld dat informatie bevat over het aantal en de kenmerken van de aangeboden waardebewijzen en de redenen voor en de bijzonderheden van de aanbieding; of
e. effecten die door een werkgever of door een met die werkgever in een groep verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling, worden aangeboden of toegewezen dan wel toe te wijzen zijn aan huidige of voormalige bestuurders, huidige of voormalige leden van de raad van commissarissen of huidige of voormalige werknemers, indien een document beschikbaar wordt gesteld dat informatie bevat over het aantal aangeboden effecten, de kenmerken van de effecten, de redenen voor de aanbieding en de bijzonderheden daarvan, en die werkgever of de met die werkgever in een groep verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling haar zetel of hoofdkantoor:
in de Europese Economische Ruimte heeft; of
buiten de Europese Economische Ruimte heeft en haar effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten; of
buiten de Europese Economische Ruimte heeft en haar effecten tot de handel op een markt van een derde land worden toegelaten indien er adequate documentatie – waaronder het beschikbaar gestelde document – ten minste beschikbaar is in een taal die in internationale financiële kringen gebruikelijk is en de Europese Commissie voor de betrokken markt in het derde land een gelijkwaardigheidsbesluit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de richtlijn prospectus conform de procedure bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de richtlijn prospectus heeft genomen.
1.
De Autoriteit Financiële Markten kan de Europese Commissie verzoeken om te verklaren dat het juridische en toezichthoudende kader van een staat die geen lidstaat is, verzekert dat een in die staat toegestane gereglementeerde markt aan juridisch bindende voorschriften beantwoordt, die voor de doeleinden van de toepassing van de vrijstelling, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel e, gelijkwaardig zijn aan de vereisten welke voortvloeien uit de richtlijn marktmisbruik en titel III van de richtlijn markten voor financiële instrumenten alsmede uit de richtlijn transparantie, en de gereglementeerde markt in die staat aan effectief toezicht en effectieve handhaving is onderworpen.
2.
De Autoriteit Financiële Markten motiveert bij het indienen van het verzoek, bedoeld in artikel 5:3a, eerste lid, waarom het juridische en toezichthoudende kader van de betrokken staat die geen lidstaat is als gelijkwaardig moet worden beschouwd en verstrekt daartoe relevante informatie aan de Europese Commissie.
1.
Artikel 5:2 is niet van toepassing op het toelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt van:
a. aandelen of certificaten van aandelen die, bezien over een periode van twaalf maanden, minder dan tien procent vertegenwoordigen van het aantal aandelen of certificaten van aandelen van dezelfde categorie of klasse die reeds zijn toegelaten tot de handel op dezelfde in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt;
b. aandelen of certificaten van aandelen die zijn uitgegeven ter vervanging van aandelen of certificaten van aandelen van dezelfde categorie of klasse die reeds zijn toegelaten tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt, en waarvan de uitgifte niet leidt tot een verhoging van het geplaatst kapitaal;
c. effecten die worden aangeboden bij een overname door middel van een openbaar bod tot ruil, indien een document beschikbaar is dat informatie bevat die gelijkwaardig is aan de informatie die het prospectus bevat;
d. effecten die worden aangeboden of zijn dan wel zullen worden toegewezen in verband met een fusie of splitsing, indien een document beschikbaar is dat informatie bevat die gelijkwaardig is aan de informatie die het prospectus bevat;
e. aandelen of certificaten daarvan die kosteloos worden aangeboden of zijn dan wel zullen worden toegewezen aan de aandeelhouders of als dividend worden uitgekeerd in de vorm van aandelen of certificaten daarvan van dezelfde categorie of klasse als de waardebewijzen waarop zij worden uitgekeerd, indien deze waardebewijzen van dezelfde categorie of klasse zijn als de waardebewijzen die reeds tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt zijn toegelaten en een document beschikbaar wordt gesteld dat informatie bevat over het aantal aangeboden waardebewijzen, de kenmerken van de waardebewijzen, de redenen voor de aanbieding en de bijzonderheden daarvan;
f. effecten die door een werkgever of een met die werkgever in een groep verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling worden aangeboden of toegewezen dan wel zullen worden toegewezen, aan zijn huidige of voormalige bestuurders, huidige of voormalige leden van de raad van commissarissen of huidige of voormalige werknemers, indien die effecten van dezelfde categorie of klasse zijn als de effecten die reeds tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt zijn toegelaten en een document beschikbaar wordt gesteld dat informatie bevat over het aantal aangeboden effecten, de kenmerken van de effecten, de redenen voor de aanbieding en de bijzonderheden daarvan;
g. aandelen of certificaten daarvan die voortkomen uit de conversie of omruiling van andere effecten of uit de uitoefening van rechten verbonden aan andere effecten, indien die aandelen of certificaten daarvan van dezelfde categorie of klasse zijn als de aandelen of certificaten daarvan die reeds tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt zijn toegelaten; of
h. effecten die reeds tot de handel op een andere gereglementeerde markt zijn toegelaten indien:
1°. die effecten, of effecten van dezelfde categorie of klasse, gedurende meer dan achttien maanden toegelaten zijn tot de handel op die andere gereglementeerde markt;
2°. voorzover het effecten betreft die voor het eerst tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten na inwerkingtreding van de richtlijn prospectus, bij de toelating tot de handel op die andere gereglementeerde markt een goedgekeurd prospectus is uitgebracht dat conform artikel 5:21 algemeen verkrijgbaar is gesteld;
3°. het prospectus voor die effecten, indien deze na 30 juni 1983 voor het eerst tot de notering zijn toegelaten is goedgekeurd overeenkomstig richtlijn nr. 80/390/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 maart 1980 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat gepubliceerd moet worden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs (PbEG L 100) of richtlijn nr. 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (PbEG L 184), tenzij het bepaalde onder 2° van toepassing is;
4°. de geldende verplichtingen inzake handel op die andere gereglementeerde markt zijn vervuld;
5°. degene die verzoekt om toelating van effecten tot de handel op de gereglementeerde markt, een samenvatting algemeen verkrijgbaar stelt in een taal die wordt aanvaard door de Autoriteit Financiële Markten;
6°. de samenvatting op de in artikel 5:21 bedoelde wijze algemeen verkrijgbaar wordt gesteld; en
7°. de inhoud van de samenvatting voldoet aan artikel 5:14 en in de samenvatting vermeld wordt waar het meest recente prospectus te verkrijgen is en waar de uitgevende instelling de financiële informatie op grond van zijn doorlopende informatieverplichtingen ter beschikking stelt.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan met het oog op de belangen die artikel 5:2 beoogt te beschermen, bepalen dat het eerste lid, aanhef en onderdeel g, niet van toepassing is ten aanzien van aandelen of certificaten daarvan die voortkomen uit de conversie of omruiling van andere effecten of uit de uitoefening van rechten verbonden aan andere effecten, indien ten aanzien van die andere effecten ook reeds artikel 5:3, eerste lid, of 5:4, eerste lid, of een vrijstelling op grond van artikel 5:5, eerste lid, van toepassing is of is geweest.
1.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van dit hoofdstuk.
2.
Indien aan een vrijstelling het voorschrift wordt verbonden dat ter zake van een aanbieding van effecten aan het publiek die niet uitsluitend aan gekwalificeerde beleggers wordt gedaan, of ter zake van een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor geen prospectus algemeen verkrijgbaar behoeft te worden gesteld dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten, zulks wordt vermeld bij het aanbod, in reclame-uitingen en in documenten waarin een dergelijke aanbieding of toelating in het vooruitzicht wordt gesteld, wordt deze vermelding gedaan op door de Autoriteit Financiële Markten vast te stellen wijze.
1.
De Autoriteit Financiële Markten is bevoegd tot goedkeuring van een prospectus, indien de uitgevende instelling zetel heeft in Nederland en het een aanbieding van effecten aan het publiek of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt betreft:
a. in Nederland of in een andere lidstaat van effecten met een aandelenkarakter;
b. in Nederland van effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 5:1, onderdeel e, onder 1° en 2°;
c. in Nederland of in een andere lidstaat van effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 5:1, onderdeel e, onder 3°, met een nominale waarde per effect die kleiner is dan € 1.000; of
d. in Nederland van effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 5:1, onderdeel e, onder 3°, met een nominale waarde per effect van ten minste € 1.000.
2.
De Autoriteit Financiële Markten is tevens bevoegd tot goedkeuring van een prospectus indien het een aanbieding van effecten aan het publiek of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt betreft:
a. van effecten met een aandelenkarakter of effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 5:1, onderdeel e, onder 3°, met een nominale waarde per effect die kleiner is dan € 1.000:
1°. in Nederland door een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is;
2°. in Nederland of in een andere lidstaat door een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is indien bij een eerdere aanbieding van die effecten aan het publiek of een toelating van die effecten tot de handel op een gereglementeerde markt is gekozen voor goedkeuring door de Autoriteit Financiële Markten; of
3°. in Nederland of in een andere lidstaat door een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien bij een eerdere aanbieding van die effecten aan het publiek of een toelating van die effecten tot de handel op een gereglementeerde markt een ander heeft gekozen voor goedkeuring door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat en de uitgevende instelling met betrekking tot de aanbieding van die effecten aan het publiek of de toelating van die effecten tot de handel op een gereglementeerde markt kiest voor goedkeuring door de Autoriteit Financiële Markten;
b. van effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 5:1, onderdeel e, onder 1° en 2° of effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 5:1, onderdeel e, onder 3°, met een nominale waarde per effect van ten minste € 1.000:
1°. In een andere lidstaat door een uitgevende instelling met zetel in Nederland;
2°. in Nederland door een uitgevende instelling met zetel in een andere lidstaat; of
3°. in Nederland of in een andere lidstaat door een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is.
3.
Voorzover het eerste lid, aanhef en onderdeel c of d, of het tweede lid betrekking heeft op effecten zonder aandelenkarakter waarvan de nominale waarde niet luidt in euro’s, wordt voor de toepassing van de in die bepalingen genoemde grensbedragen de nominale waarde van de effecten omgerekend in euro’s, waarbij een omgerekende waarde van nagenoeg € 1.000 wordt gelijkgesteld aan € 1.000.
Artikel 5:7
De Autoriteit Financiële Markten is tevens bevoegd tot goedkeuring van een prospectus, indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat die bevoegd is om het prospectus goed te keuren de Autoriteit Financiële Markten heeft verzocht om het prospectus goed te keuren en de Autoriteit Financiële Markten daarmee heeft ingestemd.
1.
Indien de Autoriteit Financiële Markten op grond van artikel 5:6, eerste of tweede lid, bevoegd is om een prospectus goed te keuren, kan zij een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat verzoeken een besluit omtrent de goedkeuring van het prospectus te nemen. Indien die instantie daarmee instemt en de Europese Autoriteit voor effecten en markten vooraf in kennis is gesteld, besluit de Autoriteit Financiële Markten de aanvraag niet verder te behandelen en doet zij daarvan mededeling aan de aanvrager. Vanaf het tijdstip van de mededeling is de Autoriteit Financiële Markten niet langer bevoegd om het prospectus goed te keuren.
2.
De Autoriteit Financiële Markten stelt de aanvrager en Onze Minister binnen drie werkdagen in kennis van een verzoek dat zij krachtens het eerste lid heeft gedaan.
3.
Indien de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat heeft ingestemd met het nemen van een besluit omtrent de goedkeuring van het prospectus, zendt de Autoriteit Financiële Markten de op de aanvraag betrekking hebbende documenten onverwijld door naar die instantie.
1.
De Autoriteit Financiële Markten verleent goedkeuring van een prospectus indien wordt voldaan aan:
b. de artikelen 3 tot en met 23, 25, 26, met uitzondering van het vijfde lid, en 28 van de prospectusverordening; en
c. artikel 4, eerste lid, tweede volzin, van de verordening ratingbureaus.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan, indien zij bevoegd is op grond van artikel 5:6 of 5:7, goedkeuring van het prospectus verlenen aan een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is indien:
a. die instelling het prospectus heeft opgesteld in overeenstemming met de wetgeving van de staat van haar zetel;
b. die instelling het prospectus heeft opgesteld conform door internationale organisaties van effectentoezichthouders opgestelde internationale standaarden, met inbegrip van standaarden voor de informatievoorziening; en
c. de doorlopende informatievereisten omtrent het bedrijf van de uitgevende instelling, met inbegrip van informatie van financiële aard, gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van de richtlijn prospectus.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald wat onder gelijkwaardig in de zin van het tweede lid, onderdeel c, wordt verstaan.
1.
De Autoriteit Financiële Markten maakt na ontvangst van een aanvraag van goedkeuring haar besluit omtrent de goedkeuring binnen tien werkdagen bekend aan de aanvrager.
2.
De in het eerste lid bedoelde termijn bedraagt ten hoogste twintig werkdagen, indien het een effectenuitgevende instelling betreft waarvan nog geen effecten zijn aangeboden aan het publiek of toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt.
3.
Indien de door de aanvrager ingediende documenten onvolledig zijn of ingevolge artikel 3, derde alinea, 22, eerste lid, derde alinea, 23, eerste lid of derde lid, tweede alinea, van de prospectusverordening aanvullende informatie nodig is voor de beoordeling van het vermogen, de financiële positie, het resultaat of de vooruitzichten van de instelling of de aan de effecten verbonden rechten en plichten, stelt de Autoriteit Financiële Markten de aanvrager hiervan binnen de termijn, bedoeld in het eerste of, indien van toepassing, het tweede lid op de hoogte en stelt zij hem binnen een door haar te stellen termijn in de gelegenheid om de aanvraag aan te vullen. Indien de aanvrager niet binnen de gestelde termijn de aanvraag heeft aangevuld, kan de Autoriteit Financiële Markten besluiten de aanvraag niet verder te behandelen.
4.
Indien de aanvrager overeenkomstig het derde lid, eerste volzin, door de Autoriteit Financiële Markten in de gelegenheid is gesteld om de aanvraag aan te vullen, gaan de termijnen, bedoeld in het eerste en tweede lid, opnieuw in, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de aanvrager de aanvullende informatie heeft verstrekt.
1.
Indien de Autoriteit Financiële Markten een prospectus heeft goedgekeurd, verstrekt zij op aanvraag van de uitgevende instelling of van de met het opstellen van het prospectus belaste persoon aan de toezichthoudende instantie van iedere andere lidstaat waar de desbetreffende effecten aan het publiek worden aangeboden of waar toelating van die effecten tot de handel op een gereglementeerde markt wordt aangevraagd, een verklaring dat het prospectus in overeenstemming met de richtlijn prospectus is opgesteld, alsmede een afschrift van het goedgekeurde prospectus. De kennisgeving gaat desgevraagd vergezeld van een vertaling van de samenvatting. Tegelijk met het verstrekken van de kennisgeving aan de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, verstrekt de Autoriteit Financiële Markten de kennisgeving aan de uitgevende instelling of de voor het opstellen van het prospectus verantwoordelijke persoon die om het versturen van de kennisgeving heeft verzocht.
2.
De Autoriteit Financiële Markten verstrekt de verklaring, bedoeld in het eerste lid, en het afschrift van het goedgekeurde prospectus binnen drie werkdagen na ontvangst van de aanvraag. Indien de aanvraag wordt gedaan voordat goedkeuring is verleend, verstrekt de Autoriteit Financiële Markten de verklaring binnen een werkdag nadat de goedkeuring is verleend.
3.
Indien van toepassing vermeldt de verklaring, bedoeld in het eerste lid, tevens dat de Autoriteit Financiële Markten, met inachtneming van artikel 5:18, derde en vierde lid, heeft toegestaan dat bepaalde informatie niet in het prospectus behoeft te worden opgenomen alsmede de redenen daarvoor.
4.
Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een door de Autoriteit Financiële Markten goedgekeurd document ter aanvulling van het prospectus als bedoeld in artikel 5:23.
5.
De Autoriteit Financiële Markten verstrekt de Europese Autoriteit voor effecten en markten een exemplaar van het prospectus, van elk eventueel supplement daarop en, indien van toepassing, de verklaring, bedoeld in het eerste lid.
1.
Een uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt die beschikt over een prospectus dat is goedgekeurd door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, kan de desbetreffende effecten in Nederland aan het publiek aanbieden of doen toelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt, indien de Autoriteit Financiële Markten en de Europese Autoriteit voor effecten en markten een verklaring dat het prospectus in overeenstemming met de richtlijn prospectus is opgesteld en een afschrift van het goedgekeurde prospectus hebben ontvangen van de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat.
2.
De verklaring, bedoeld in het eerste lid, vermeldt, indien van toepassing, dat artikel 8, tweede of derde lid, van de richtlijn prospectus of de regelgeving van een lidstaat ter implementatie daarvan is toegepast alsmede de redenen daarvoor.
3.
De Autoriteit Financiële Markten houdt op een daartoe geschikte website bij:
a. een actuele lijst van ontvangen verklaringen als bedoeld in het eerste lid;
b. een actuele lijst van verklaringen dat het document ter aanvulling op het prospectus in overeenstemming met de richtlijn prospectus is opgesteld, ontvangen van toezichthoudende instanties uit andere lidstaten; en
c. indien van toepassing, hyperlinks naar de websites waar deze prospectussen en documenten ter aanvulling op het prospectus algemeen verkrijgbaar worden gesteld.
Artikel 5:12
De artikelen 5:13 tot en met 5:18, 5:20 en 5:21 zijn uitsluitend van toepassing met betrekking tot aanbiedingen van effecten aan het publiek en toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt terzake waarvan de Autoriteit Financiële Markten op grond van artikel 5:6 of 5:7 bevoegd is tot de goedkeuring van het prospectus.
1.
Het prospectus bevat alle gegevens die, gelet op de aard van de uitgevende instelling en van de aan het publiek aangeboden of tot de handel op de gereglementeerde markt toegelaten effecten, van belang zijn voor het vormen van een verantwoord oordeel over het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruitzichten van de uitgevende instelling en de eventuele garant en de rechten welke aan deze effecten verbonden zijn, waaronder de gegevens, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 23 van de prospectusverordening en de bij die artikelen behorende bijlagen.
2.
De gegevens, bedoeld in het eerste lid, zijn niet met elkaar in strijd of in tegenspraak met andere bij de Autoriteit Financiële Markten aanwezige informatie omtrent de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van toelating van effecten tot de handel op de gereglementeerde markt en worden gepresenteerd in een vorm die voor een redelijk geïnformeerd en zorgvuldig handelend persoon begrijpelijk zijn.
3.
Het prospectus vermeldt of de verantwoordelijkheid voor de in een prospectus verstrekte informatie berust bij de uitgevende instelling, haar leidinggevend of toezichthoudend orgaan of het bestuur, de aanbieder, de aanvrager van de toelating tot de handel op een gereglementeerde markt of de garant.
1.
De samenvatting verstrekt op beknopte wijze en in niet-technische bewoordingen de kerngegevens bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel s, van de richtlijn prospectus in de taal waarin het prospectus oorspronkelijk is opgesteld. In combinatie met het prospectus verschaffen de vorm en inhoud van de samenvatting van het prospectus de nodige gegevens over de wezenlijke elementen van de betreffende effecten om beleggers te helpen wanneer zij overwegen in die effecten te investeren. De samenvatting wordt opgesteld in het gemeenschappelijk formaat bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de richtlijn prospectus, zodat zij makkelijk vergeleken kan worden met de samenvattingen betreffende soortgelijke effecten.
2.
De samenvatting bevat de waarschuwing dat:
a. de samenvatting gelezen moet worden als een inleiding op het prospectus;
b. een beslissing om in de effecten te beleggen gebaseerd moet zijn op de bestudering van het gehele prospectus door degene die in de effecten belegt;
c. indien een vordering met betrekking tot de informatie in het prospectus bij een rechterlijke instantie aanhangig wordt gemaakt, de eiser in de procedure eventueel volgens de nationale wetgeving van de lidstaten de kosten voor de vertaling van het prospectus draagt voordat de vordering wordt ingesteld; en
d. degenen die de samenvatting, met inbegrip van een vertaling ervan, hebben ingediend en om een verklaring als bedoeld in artikel 5:10, eerste lid, hebben verzocht, uitsluitend aansprakelijk kunnen worden gesteld, indien de samenvatting gelezen in samenhang met de andere delen van het prospectus misleidend, onjuist of inconsistent is, of indien de samenvatting gelezen in samenhang met de andere delen van het prospectus, niet de kerngegevens bevat om beleggers te helpen wanneer zij overwegen in die effecten te investeren.
1.
Het prospectus wordt opgesteld in:
a. een enkel document dat, naast een samenvatting die voldoet aan artikel 5:14, ten minste de gegevens bevat, bedoeld in het eerste lid van artikel 5:13; of
b. de drie hierna genoemde afzonderlijke documenten:
1°. een registratiedocument dat gegevens bevat over de uitgevende instelling;
2°. een verrichtingsnota die gegevens bevat over de effecten die aan het publiek worden aangeboden of waarvoor een aanvraag tot toelating tot de handel op een gereglementeerde markt wordt ingediend; en
3°. een samenvatting die voldoet aan artikel 5:14.
2.
De uitgevende instelling die in het bezit is van een registratiedocument dat reeds is goedgekeurd, stelt alleen dan een nieuwe verrichtingsnota en een samenvatting op, indien effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten.
3.
Indien zich na de goedkeuring van het meest actuele registratiedocument of van enig document ter aanvulling van het prospectus overeenkomstig artikel 5:23 een verandering of recente ontwikkeling van betekenis heeft voorgedaan die de beoordeling van de aanbieding door degene die in effecten belegt zou kunnen beïnvloeden, bevat de verrichtingsnota, bedoeld in het tweede lid, de gegevens die in een registratiedocument moeten worden vermeld, tenzij die gegevens in een document ter aanvulling op het registratiedocument overeenkomstig artikel 5:23 zijn verstrekt. De verrichtingsnota en de samenvatting vormen tezamen met het in het tweede lid bedoelde registratiedocument een nieuw prospectus. De verrichtingsnota en de samenvatting worden afzonderlijk goedgekeurd.
1.
Een uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt kan het prospectus opstellen in de vorm van een basisprospectus dat, voorzover van toepassing, de in de artikelen 5:13 en 5:14 bedoelde informatie bevat, indien het betreft:
a. effecten zonder aandelenkarakter die worden aangeboden of uitgegeven in het kader van een aanbiedingsprogramma; of
b. effecten zonder aandelenkarakter die doorlopend of periodiek door banken worden aangeboden of uitgegeven indien:
1°. de opbrengsten van de aanbieding of toelating van de effecten overeenkomstig de toepasselijke wettelijke bepalingen worden belegd in activa die afdoende dekking vormen voor de verplichtingen die tot de vervaldag uit de bedoelde effecten voortvloeien; en
2°. deze opbrengsten bij faillissement van de betrokken bank bij voorrang worden gebruikt om het kapitaal en de verschuldigde rente terug te betalen, onverminderd het bepaalde in richtlijn nr. 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen (PbEG L 125).
2.
Indien een uitgevende instelling de definitieve voorwaarden van een aanbieding van effecten aan het publiek niet in het basisprospectus en evenmin in een document ter aanvulling van het prospectus heeft vermeld, stelt zij deze bij een aanbieding van effecten aan het publiek of toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt algemeen verkrijgbaar en deponeert zij de definitieve voorwaarden zo spoedig mogelijk bij de Autoriteit Financiële Markten, voorzover mogelijk voor de aanvang van de aanbieding van effecten aan het publiek of de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt.
3.
De Autoriteit Financiële Markten deelt de definitieve voorwaarden mee aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten en deponeert de definitieve voorwaarden zo spoedig mogelijk bij de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waaraan zij een verklaring als bedoeld in artikel 5:10, eerste lid, heeft verstrekt, voor zover mogelijk voor de aanvang van de aanbieding van effecten aan het publiek of de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt.
4.
De definitieve voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, hebben het formaat bedoeld in artikel 5, vijfde lid van de richtlijn prospectus, en bevatten uitsluitend gegevens die betrekking hebben op de verrichtingsnota. De definitieve voorwaarden worden niet gebruikt om het basisprospectus aan te vullen. Artikel 5:18, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien in het prospectus informatie door middel van verwijzing wordt opgenomen, wordt verwezen naar eerder of gelijktijdig met het prospectus algemeen verkrijgbaar gestelde documenten die door de Autoriteit Financiële Markten, of, indien van toepassing, door een bevoegde toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, in overeenstemming met de richtlijn prospectus of de richtlijn transparantie, zijn goedgekeurd of bij de Autoriteit Financiële Markten of de instantie van een andere lidstaat zijn gedeponeerd.
2.
De informatie waarnaar in het prospectus wordt verwezen, is de meest recente die de uitgevende instelling algemeen verkrijgbaar heeft gesteld.
3.
In de samenvatting wordt geen informatie door middel van verwijzing opgenomen.
4.
Bij opneming van informatie door middel van verwijzing in het prospectus wordt een lijst met de gebruikte verwijzingen verstrekt opdat degene die in effecten belegt specifieke gegevens gemakkelijk kan terugvinden.
1.
Indien de uitgevende instelling of de aanbieder de definitieve prijs of ruilverhouding waartegen de effecten aan het publiek zullen worden aangeboden en het definitieve aantal effecten dat zal worden aangeboden niet in het prospectus vermeldt, vermeldt het prospectus de criteria of de voorwaarden aan de hand waarvan deze gegevens zullen worden vastgesteld of, in het geval nog geen definitieve prijs is vermeld, een maximumprijs.
2.
De uitgevende instelling of de aanbieder deponeert bij de Autoriteit Financiële Markten de gegevens met betrekking tot de definitieve prijs waartegen de effecten aan het publiek zullen worden aangeboden en het definitieve aantal aan te bieden effecten en stelt deze gegevens algemeen verkrijgbaar overeenkomstig artikel 5:21, derde lid.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan ontheffing verlenen van de ingevolge dit hoofdstuk of de prospectusverordening in het prospectus op te nemen informatie, indien:
a. openbaarmaking van die informatie in strijd is met het algemeen belang;
b. openbaarmaking van die informatie de uitgevende instelling ernstig zou schaden, en het achterwege blijven van de vermelding het publiek niet kan misleiden ten aanzien van feiten en omstandigheden die van essentieel belang zijn om tot een verantwoord oordeel te kunnen komen over de uitgevende instelling, de aanbieder, aanvrager van de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt, of in voorkomend geval de garant of over de rechten die verbonden zijn aan de effecten waarop het prospectus betrekking heeft; of
c. dergelijke informatie van minder belang is, uitsluitend voor een specifieke aanbieding van effecten aan het publiek of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt bedoeld is en niet van zodanige aard is dat zij invloed heeft op de beoordeling van de financiële positie en vooruitzichten van de uitgevende instelling, de aanbieder, aanvrager van de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt of, in voorkomend geval, de garant.
4.
Indien de ingevolge de artikelen 3 tot en met 22 van de prospectusverordening in het prospectus te vermelden gegevens niet aansluiten bij de activiteiten dan wel de rechtsvorm van de uitgevende instelling of bij de effecten waarop het prospectus betrekking heeft, neemt de uitgevende instelling, indien zij daarover beschikt, gegevens in het prospectus op die gelijkwaardig zijn aan de vereiste gegevens, zonder afbreuk te doen aan de adequate informatievoorziening aan beleggers.
1.
Een prospectus ten behoeve van het in Nederland aanbieden van effecten aan het publiek of het toelaten van effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt ten aanzien waarvan de Autoriteit Financiële Markten tot goedkeuring bevoegd is, wordt, ongeacht of deze effecten ook in andere lidstaten worden aangeboden, opgesteld in de Nederlandse taal of in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is.
2.
Een prospectus ten behoeve van het in Nederland aanbieden van effecten aan het publiek of het toelaten van effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt ten aanzien waarvan een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat tot goedkeuring bevoegd is, wordt opgesteld in de Nederlandse taal of in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is. Indien het prospectus in een andere dan de Nederlandse taal is opgesteld, kan de Autoriteit Financiële Markten verlangen dat de samenvatting in de Nederlandse taal wordt vertaald.
3.
Een prospectus ten behoeve van het in een andere lidstaat aanbieden van effecten aan het publiek of het toelaten van effecten tot de handel op een in een andere lidstaat gelegen of functionerende gereglementeerde markt ten aanzien waarvan de Autoriteit Financiële Markten tot goedkeuring bevoegd is, wordt opgesteld in de Nederlandse taal of in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is.
4.
Een prospectus ten behoeve van het toelaten van effecten zonder aandelenkarakter met een nominale waarde per eenheid van ten minste € 100.000 tot de handel op een in een andere lidstaat gelegen of functionerende gereglementeerde markt ten aanzien waarvan de Autoriteit Financiële Markten tot goedkeuring bevoegd is, of ten behoeve van het toelaten van effecten zonder aandelenkarakter met een nominale waarde per eenheid van ten minste € 100.000 tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt ten aanzien waarvan de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat tot goedkeuring bevoegd is, wordt opgesteld in een taal die door de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat wordt aanvaard of een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is.
Artikel 5:19a
Indien een beleggingsinstelling een prospectus ingevolge dit deel dient op te stellen, neemt de beheerder van de beleggingsinstelling de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens op in het prospectus of in een gelijktijdig met het prospectus algemeen verkrijgbaar te stellen document.
1.
Een uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt draagt er zorg voor dat een reclame-uiting die betrekking heeft op het aanbieden van effecten aan het publiek of op de toelating van effecten tot de handel op de gereglementeerde markt:
a. vermeldt dat er een prospectus algemeen verkrijgbaar is of wordt gesteld en waar het prospectus kan worden verkregen; en
b. als reclame-uiting herkenbaar is en informatie bevat die niet onjuist of misleidend is en in overeenstemming is met de informatie die in het prospectus is of wordt opgenomen.
2.
Een uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt doet geen mondelinge of schriftelijke mededelingen die betrekking hebben op de aanbieding van effecten aan het publiek of de toelating van effecten tot de handel op de gereglementeerde markt die niet overeenstemmen met de informatie die in het prospectus is vermeld.
3.
Een uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt neemt de door hem tot gekwalificeerde beleggers en andere personen gerichte essentiële informatie, met inbegrip van in het kader van bijeenkomsten betreffende aanbiedingen van effecten aan het publiek of toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt verstrekte informatie die van belang is voor de beoordeling van het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruitzichten van de uitgevende instelling en de aan de effecten verbonden rechten, op in het prospectus of, overeenkomstig artikel 5:23, in een document ter aanvulling van het prospectus.
4.
Indien op grond van artikel 5:3, 5:4 of 5:5, of indien van toepassing, op grond van het recht van een andere lidstaat, ter zake van een aanbieding van effecten aan het publiek of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt geen prospectus algemeen verkrijgbaar behoeft te worden gesteld, vindt het in het eerste tot en met het derde lid bepaalde geen toepassing en wordt de in het derde lid bedoelde informatie verstrekt aan diegenen waartoe de aanbieding van effecten aan het publiek is gericht.
5.
Indien ter zake van een aanbieding van effecten aan het publiek artikel 5:3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, c, d of e van toepassing is, vermeldt de aanbieder bij het aanbod, in reclame-uitingen en in documenten waarin het aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld:
a. dat geen prospectus algemeen verkrijgbaar wordt gesteld dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten; en
b. dat de aanbieding niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten.
De Autoriteit Financiële Markten stelt de wijze vast waarop de vermelding wordt gedaan.
1.
Na goedkeuring kan het prospectus door de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt, algemeen verkrijgbaar worden gesteld. De algemeenverkrijgbaarstelling vindt plaats binnen een redelijke termijn voorafgaand aan en uiterlijk bij aanvang van de aanbieding van effecten aan het publiek of de toelating van de betrokken effecten tot de handel op de gereglementeerde markt.
2.
In geval van een eerste aanbieding aan het publiek van effecten als bedoeld in artikel 5:1, onderdeel d, onder 1°, die nog niet tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en die voor de eerste keer tot de handel op een gereglementeerde markt zullen worden toegelaten, stelt de uitgevende instelling of aanbieder van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt het prospectus ten minste zes werkdagen voor het einde van de aanbieding algemeen verkrijgbaar.
3.
De uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt stelt het prospectus algemeen verkrijgbaar door middel van:
a. publicatie in een landelijk verspreid dagblad in de lidstaat waar de aanbieding van effecten aan het publiek wordt gedaan of waar de toelating van effecten tot de handel op de gereglementeerde markt wordt aangevraagd, mits het prospectus ook elektronisch wordt gepubliceerd overeenkomstig onderdeel c;
b. een drukwerk dat kosteloos kan worden verkregen ten kantore van de marktexploitant waar de effecten tot de handel worden toegelaten, of ten kantore van de uitgevende instelling en ten kantore van de beleggingsonderneming die de effecten plaatst of anderszins werkzaam is bij de totstandkoming van transacties in de desbetreffende effecten, mits het prospectus ook elektronisch wordt gepubliceerd overeenkomstig onderdeel c;
c. plaatsing op de website van de uitgevende instelling of, in voorkomend geval, op de website van de beleggingsonderneming die de effecten plaatst of anderszins werkzaam is bij de totstandkoming van transacties in de desbetreffende effecten;
d. plaatsing op de website van de marktexploitant waar de toelating van de effecten tot de handel werd aangevraagd; of
e. plaatsing op de website van de Autoriteit Financiële Markten, indien deze mogelijkheid wordt geboden.
4.
Indien het prospectus op de wijze, bedoeld in artikel 5:15, eerste lid, onderdeel b, is opgesteld, kunnen de verschillende documenten die het prospectus omvat afzonderlijk algemeen verkrijgbaar worden gesteld op de in het derde lid bepaalde wijze. In elk afzonderlijk algemeen verkrijgbaar gesteld document wordt vermeld waar de andere delen van het prospectus kunnen worden verkregen.
5.
De vorm en inhoud van het algemeen verkrijgbaar gestelde prospectus of de documenten ter aanvulling daarvan stemmen steeds geheel overeen met de vorm en inhoud van het prospectus dat door de Autoriteit Financiële Markten is goedgekeurd.
6.
Indien het prospectus uitsluitend elektronisch algemeen verkrijgbaar is gesteld, verstrekt de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt of de effecteninstelling aan een ieder die daarom verzoekt kosteloos een schriftelijk afschrift van het prospectus.
7.
Indien in het prospectus informatie door middel van verwijzing als bedoeld in artikel 5:17 is opgenomen, kunnen de documenten waarnaar wordt verwezen, onverminderd het bepaalde in het eerste tot en met het vijfde lid, afzonderlijk algemeen verkrijgbaar worden gesteld. In elk afzonderlijk algemeen verkrijgbaar gesteld document wordt vermeld waar de andere delen van het prospectus kunnen worden verkregen.
1.
Een prospectus is gedurende twaalf maanden na goedkeuring geldig voor aanbiedingen van effecten aan het publiek dan wel voor de toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt, indien het, voorzover van toepassing, wordt aangevuld met de ingevolge artikel 5:23 vereiste documenten.
2.
In geval van een aanbiedingsprogramma is het eerder ingediende basisprospectus geldig gedurende een periode van ten hoogste twaalf maanden na goedkeuring.
3.
Het basisprospectus is voor de in artikel 5:16, eerste lid, onderdeel b, bedoelde effecten zonder aandelenkarakter geldig vanaf goedkeuring tot het tijdstip waarop de betrokken effecten niet langer doorlopend of periodiek worden uitgegeven.
4.
Een eerder gedeponeerd en goedgekeurd registratiedocument als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, is geldig voor een periode van ten hoogste twaalf maanden na goedkeuring van het registratiedocument. Het registratiedocument dat vergezeld gaat van de eventueel overeenkomstig artikel 5:15, derde lid, geactualiseerde verrichtingsnota en de samenvatting of dat vergezeld gaat van een verrichtingsnota en samenvatting en geactualiseerd is met een document ter aanvulling van het prospectus als bedoeld in artikel 5:23, eerste lid, vormt een geldig prospectus.
1.
Indien tussen het tijdstip van de goedkeuring van een prospectus en de definitieve afsluiting van de aanbieding of, in voorkomend geval, het tijdstip waarop de handel in de desbetreffende effecten op een gereglementeerde markt aanvangt indien dat tijdstip later valt, zich een belangrijke nieuwe ontwikkeling voordoet die verband houdt met de informatie in het goedgekeurde prospectus of indien in het prospectus een materiële vergissing of onjuistheid wordt geconstateerd die van invloed kan zijn op de beoordeling van de effecten, stelt de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating van de effecten tot de handel op de gereglementeerde markt een document ter aanvulling van het prospectus op.
2.
Het in het eerste lid bedoelde document behoeft de goedkeuring van de Autoriteit Financiële Markten of van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat.
3.
Indien de Autoriteit Financiële Markten op grond van artikel 5:6 of 5:7 een prospectus heeft goedgekeurd is zij bevoegd een document ter aanvulling van het prospectus goed te keuren. De Autoriteit Financiële Markten neemt binnen zeven werkdagen na ontvangst van het document het besluit omtrent de goedkeuring van het document en maakt dit onverwijld bekend aan de aanvrager. Het document maakt, na goedkeuring door de Autoriteit Financiële Markten, deel uit van het prospectus. Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht blijft buiten toepassing.
4.
De samenvatting, bedoeld in artikel 5:14, en de eventuele vertaling daarvan worden zo nodig door de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating van de effecten tot de handel op de gereglementeerde markt aangevuld met de nieuwe in het document ter aanvulling van het prospectus opgenomen informatie.
5.
Het document ter aanvulling van het prospectus, bedoeld in het eerste lid wordt algemeen verkrijgbaar gesteld overeenkomstig artikel 5:21, derde lid.
6.
Indien terzake van een aanbieding van effecten aan het publiek in Nederland een document ter aanvulling van het prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld, heeft degene die terzake van deze effecten een overeenkomst inzake het kopen of verkrijgen van deze effecten is aangegaan of een aanbod heeft gericht op het aangaan van een overeenkomst inzake het kopen of verkrijgen van deze effecten, het recht om binnen twee werkdagen na de publicatie van dat document de overeenkomst te ontbinden of het aanbod te herroepen, op voorwaarde dat de in het eerste lid bedoelde nieuwe ontwikkeling, vergissing of onjuistheid zich voor de definitieve afsluiting van de aanbieding aan het publiek en de levering van de effecten voordeed. Deze termijn kan door de uitgevende instelling of aanbieder worden verlengd. Het document ter aanvulling van het prospectus vermeldt de uiterste datum waarop van dat recht gebruik kan worden gemaakt.
7.
Indien een prospectus is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten en de effecten terzake waarvan het prospectus is goedgekeurd in een andere lidstaat aan het publiek worden aangeboden of zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, voldoet de Autoriteit Financiële Markten aan een verzoek van de Europese Autoriteit voor effecten en markten of van de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat om een document ter aanvulling van het prospectus te laten opstellen.
1.
De Autoriteit Financiële Markten kan overeenkomstige toepassing geven aan artikel 1:75, eerste lid, ten aanzien van een uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt, indien die uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager niet voldoet aan het ingevolge dit hoofdstuk of de prospectusverordening bepaalde.
2.
Een op grond van het eerste lid gegeven aanwijzing strekt niet tot aantasting van overeenkomsten tussen de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt waaraan de aanwijzing is gegeven en derden.
1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt, voor zover nodig in afwijking van artikel 1:1, verstaan onder:
a. aandeelhouder: degene die middellijk of onmiddellijk houder is, al dan niet voor eigen rekening, van aandelen of certificaten van aandelen in een uitgevende instelling;
b. accountant: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of indien een uitgevende instelling zetel heeft in een andere lidstaat een externe accountant die, op grond van de wetgeving van die lidstaat ter implementatie van artikel 34 van de richtlijn jaarrekening, bevoegd is tot controle van de jaarrekening;
c. lidstaat van herkomst: lidstaat van herkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de richtlijn transparantie;
d. obligatie: effect als bedoeld in onderdeel b van de definitie van effect in artikel 1:1, niet zijnde een effect dat met een aandeel gelijk te stellen is of dat door middel van conversie of door uitoefening van een daaraan verbonden recht recht geeft tot het verkrijgen van aandelen of met aandelen gelijk te stellen waardepapieren.
2.
Een uitgevende instelling maakt haar lidstaat van herkomst bekend op de wijze zoals is bepaald bij of krachtens de artikelen 5:25m, 5:25p en 5:25w.
3.
Een uitgevende instelling maakt haar lidstaat van herkomst bekend door, voor zover van toepassing, de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft, de toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst en de toezichthoudende instanties van alle lidstaten waar de effecten van de uitgevende instelling zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt van haar lidstaat van herkomst in kennis te stellen.
4.
Het tweede lid is niet van toepassing op een uitgevende instelling die overeenkomstig artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de richtlijn transparantie een lidstaat van herkomst heeft gekozen en de toezichthoudende instantie van deze lidstaat van herkomst hiervan voor 27 november 2015 in kennis heeft gesteld, tenzij de uitgevende instelling op of na 27 november 2015 een andere lidstaat van herkomst kiest.
1.
Deze afdeling, met uitzondering van artikel 5:25i, is uitsluitend van toepassing op uitgevende instellingen waarvan effecten zijn toegelaten tot een gereglementeerde markt en waarvan Nederland lidstaat van herkomst is.
2.
Indien certificaten van aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk de instelling die de onderliggende aandelen heeft uitgegeven aangemerkt als uitgevende instelling, voor zover die certificaten met haar medewerking zijn uitgegeven.
3.
Dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 5:25i, is niet van toepassing op:
a. beleggingsinstellingen waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald; en
b. icbe’s.
4.
In afwijking van het eerste lid is artikel 5:25a, tweede en derde lid, eveneens van toepassing op uitgevende instellingen met een andere lidstaat van herkomst waarvan effecten slechts zijn toegelaten tot de handel op een in Nederland gelegen gereglementeerde markt.
1.
Binnen vier maanden na afloop van het boekjaar stelt een uitgevende instelling haar opgemaakte jaarlijkse financiële verslaggeving algemeen verkrijgbaar. De jaarlijkse financiële verslaggeving wordt gedurende een periode van ten minste tien jaar beschikbaar gehouden voor het publiek.
2.
De jaarlijkse financiële verslaggeving omvat:
a. de door een accountant gecontroleerde jaarrekening;
b. het bestuursverslag; en
c. verklaringen van de bij de uitgevende instelling als ter zake verantwoordelijk aangewezen personen, met duidelijke vermelding van naam en functie, van het feit dat, voor zover hun bekend,
1°. de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de uitgevende instelling en de gezamenlijk in de consolidatie opgenomen ondernemingen; en
2°. het bestuursverslag een getrouw beeld geeft omtrent de toestand op de balansdatum, de gang van zaken gedurende het boekjaar van de uitgevende instelling en van de met haar verbonden ondernemingen waarvan de gegevens in haar jaarrekening zijn opgenomen en dat in het bestuursverslag de wezenlijke risico’s waarmee de uitgevende instelling wordt geconfronteerd, zijn beschreven.
3.
Indien de uitgevende instelling zetel heeft in Nederland wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan onder:
a. de jaarrekening: de jaarrekening, bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek alsmede de gegevens die op grond van artikel 392, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek hieraan moeten worden toegevoegd;
b. het bestuursverslag: het bestuursverslag, bedoeld in artikel 391 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4.
Indien de uitgevende instelling zetel heeft in een andere lidstaat wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan onder:
a. de jaarrekening: de jaarrekening die met inachtneming van het recht van die lidstaat ter uitvoering van de richtlijn jaarrekening en, voor zover toepasselijk, overeenkomstig artikel 3 van de IAS-verordening goedgekeurde voorschriften is opgemaakt, alsmede de door de accountant, die belast was met de controle van die jaarrekening, ondertekende en gedagtekende verklaring over de door hem uitgevoerde controle en, indien de uitgevende instelling tevens moederonderneming in de zin van de richtlijn jaarrekening is, de jaarrekening die is opgemaakt met inachtneming van het recht van die lidstaat ter uitvoering van de richtlijn jaarrekening;
b. het bestuursverslag: het bestuursverslag dat is opgesteld met inachtneming van het recht van die lidstaat ter uitvoering van de artikelen 19 en 20 van de richtlijn jaarrekening.
5.
Indien de uitgevende instelling zetel heeft in een staat die geen lidstaat is en Nederland lidstaat van herkomst is, geeft de uitgevende instelling ten aanzien van de jaarrekening en het bestuursverslag overeenkomstige toepassing aan het derde lid.
6.
Indien een beleggingsinstelling de jaarlijkse financiële verslaggeving ingevolge dit deel opstelt, neemt de beheerder van de beleggingsinstelling de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens op in de jaarlijkse financiële verslaggeving of in een gelijktijdig met de jaarlijkse financiële verslaggeving algemeen verkrijgbaar te stellen document.
7.
Indien tussen het algemeen verkrijgbaar stellen van de jaarlijkse financiële verslaggeving en de vaststelling daarvan, feiten of omstandigheden blijken die onontbeerlijk zijn voor het vormen van een verantwoord oordeel omtrent het vermogen, het resultaat, de solvabiliteit en de liquiditeit van de uitgevende instelling als bedoeld in artikel 362, zesde lid, eerste volzin, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, stelt de uitgevende instelling onverwijld een bericht hieromtrent algemeen verkrijgbaar.
8.
Indien de vastgestelde jaarlijkse financiële verslaggeving afwijkt van de opgemaakte jaarlijkse financiële verslaggeving, stelt de uitgevende instelling na vaststelling onverwijld een bericht hieromtrent algemeen verkrijgbaar.
9.
Indien de uitgevende instelling een mededeling als bedoeld in artikel 362, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek doet, stelt de uitgevende instelling deze mededeling onverwijld algemeen verkrijgbaar.
1.
Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden na afloop van de eerste zes maanden van het boekjaar maakt een uitgevende instelling de halfjaarlijkse financiële verslaggeving op en stelt zij deze algemeen verkrijgbaar. De halfjaarlijkse financiële verslaggeving wordt gedurende een periode van ten minste tien jaar beschikbaar gehouden voor het publiek.
2.
De halfjaarlijkse financiële verslaggeving omvat:
a. de halfjaarrekening;
b. het halfjaarlijks bestuursverslag; en
c. verklaringen van de bij de uitgevende instelling als ter zake verantwoordelijk aangewezen personen, met duidelijke vermelding van naam en functie, van het feit dat, voor zover hun bekend,:
1°. de halfjaarrekening een getrouw beeld geeft van de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de uitgevende instelling en de gezamenlijke in de consolidatie opgenomen ondernemingen; en
2°. het halfjaarlijks bestuursverslag een getrouw overzicht geeft van de in het achtste en, voor zover van toepassing, negende lid bedoelde informatie.
3.
Indien de halfjaarlijkse financiële verslaggeving is gecontroleerd of beperkt is beoordeeld door een accountant wordt de door hem ondertekende en gedagtekende verklaring of beoordeling samen met de halfjaarlijkse financiële verslaggeving algemeen verkrijgbaar gesteld.
4.
Indien de halfjaarlijkse financiële verslaggeving niet door een accountant is gecontroleerd of beperkt is beoordeeld, wordt dat door de uitgevende instelling in haar halfjaarlijks bestuursverslag vermeld.
5.
De halfjaarrekening van een uitgevende instelling met zetel in Nederland:
a. wordt opgemaakt met inachtneming van de ter zake overeenkomstig artikel 3 van de IAS-verordening goedgekeurde voorschriften, indien de uitgevende instelling op grond van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is een geconsolideerde jaarrekening op te maken; of
b. bevat de verkorte balans, de verkorte winst- en verliesrekening en de toelichtingen daarop, indien de uitgevende instelling niet verplicht is een geconsolideerde jaarrekening op te maken.
6.
De halfjaarrekening van een uitgevende instelling met zetel in een andere lidstaat:
a. wordt opgemaakt met inachtneming van de ter zake overeenkomstig artikel 3 van de IAS-verordening goedgekeurde voorschriften, indien de uitgevende instelling naar het recht van die lidstaat verplicht is een geconsolideerde jaarrekening op te maken; of
b. bevat de verkorte balans, de verkorte winst- en verliesrekening en de toelichtingen daarop, indien de uitgevende instelling niet verplicht is een geconsolideerde jaarrekening op te maken.
7.
Bij het opmaken van de verkorte balans en de verkorte winst- en verliesrekening, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b en zesde lid, onderdeel b, past de uitgevende instelling dezelfde beginselen en grondslagen inzake indeling en waardering toe als bij de jaarlijkse financiële verslaggeving.
8.
Het halfjaarlijks bestuursverslag bevat ten minste een opsomming van belangrijke gebeurtenissen die zich de eerste zes maanden van het desbetreffende boekjaar hebben voorgedaan en het effect daarvan op de halfjaarrekening, alsmede een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden voor de overige zes maanden van het desbetreffende boekjaar.
9.
Indien van een uitgevende instelling aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, bevat het halfjaarlijks bestuursverslag eveneens de belangrijkste transacties met verbonden partijen.
10.
Indien de uitgevende instelling zetel heeft in een staat die geen lidstaat is en Nederland lidstaat van herkomst is, geeft de uitgevende instelling ten aanzien van de halfjaarrekening en het halfjaarlijks bestuursverslag overeenkomstige toepassing aan het vijfde en het zevende lid.
Artikel 5:25e
Binnen zes maanden na afloop van het boekjaar stelt een uitgevende instelling die actief is in de sectoren, bedoeld in artikel 41 van de richtlijn jaarrekening, haar opgemaakte jaarlijkse verslag over betalingen aan overheden algemeen verkrijgbaar. Het verslag wordt gedurende een periode van ten minste tien jaar beschikbaar gehouden voor het publiek.
1.
De artikelen 5:25c en 5:25d zijn niet van toepassing op staten, regionale of lokale overheidslichamen, internationaalrechtelijke organisaties waarbij lidstaten zijn aangesloten, de Europese Centrale Bank, het Europees Stabiliteitsmechanisme, elk ander mechanisme dat is gecreëerd met als doel de financiële stabiliteit van de Europese monetaire unie te bewaren door middel van het verlenen van tijdelijke financiële bijstand aan de lidstaten die de euro als munt hebben en de nationale centrale banken van lidstaten.
2.
De artikelen 5:25c en 5:25d zijn niet van toepassing op uitgevende instellingen die uitsluitend obligaties of andere effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 5:1, onderdeel e, uitgeven met een nominale waarde per eenheid van ten minste € 100 000 of de tegenwaarde daarvan, op de datum van uitgifte, in een andere munteenheid.
3.
In afwijking van het tweede lid zijn de artikelen 5:25c en 5:25d niet van toepassing op uitgevende instellingen die uitsluitend obligaties uitgeven die tot de handel op een gereglementeerde markt in de Europese Unie zijn toegelaten en waarvan de nominale waarde per eenheid ten minste € 50 000 bedraagt of de tegenwaarde daarvan, op de datum van uitgifte, in een andere munteenheid, en die al voor 31 december 2010 tot de handel op een gereglementeerde markt in de Europese Unie waren toegelaten, zulks voor de looptijd van deze obligaties.
1.
Een uitgevende instelling waarvan aandelen tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten stelt onverwijld informatie omtrent wijzigingen in de rechten die aan door haar uitgegeven aandelen van een bepaalde klasse zijn verbonden algemeen verkrijgbaar. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op door de uitgevende instelling uitgegeven rechten op het verwerven van aandelen.
2.
Een uitgevende instelling waarvan andere effecten, dan bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, stelt onverwijld informatie omtrent wijzigingen in de rechten van houders van de eerstgenoemde effecten algemeen verkrijgbaar. Onder wijzigingen in de rechten van houders als bedoeld in de eerste volzin worden eveneens verstaan wijzigingen in de voorwaarden die verbonden zijn aan de effecten, indien die wijzigingen van invloed kunnen zijn op die rechten.
1.
In dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt, in afwijking van artikel 1:1, onder uitgevende instelling verstaan: rechtspersoon, vennootschap of instelling:
a. die financiële instrumenten of andere instrumenten heeft uitgegeven die met haar instemming zijn toegelaten, of waarvoor met haar instemming verzocht is om toelating, tot de handel in Nederland op:
1°. een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend; of
2°. een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:96; of
b. op wiens voorstel een koopovereenkomst tot stand is gekomen inzake een financieel instrument, niet zijnde een effect, dat op een gereglementeerde markt als bedoeld in onderdeel a, onder 1° of een multilaterale handelsfaciliteit als bedoeld in onderdeel a, onder 2° is toegelaten of waarvoor toelating is aangevraagd.
2.
Een uitgevende instelling stelt informatie als bedoeld in de definitie van voorwetenschap in artikel 5:53, eerste lid, die rechtstreeks op haar betrekking heeft, onverwijld algemeen verkrijgbaar.
3.
De uitgevende instelling, beheerder van een beleggingsinstelling of beheerder van een icbe kan de algemeenverkrijgbaarstelling van de informatie uitstellen indien:
a. het uitstel een rechtmatig belang van de uitgevende instelling dient;
b. van het uitstel geen misleiding van het publiek te duchten is; en
c. zij de vertrouwelijkheid van deze informatie kan waarborgen.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het derde lid. Daarbij kan worden bepaald wat onder een rechtmatig belang van de uitgevende instelling kan worden verstaan en aan welke vereisten de uitgevende instelling dient te voldoen om de vertrouwelijkheid van de informatie te waarborgen.
5.
Indien de uitgevende instelling of een persoon die haar vertegenwoordigt, doelbewust informatie als bedoeld in artikel 5:53, eerste lid, in het kader van de normale uitoefening van werk, beroep of functie meedeelt aan een derde, stelt de uitgevende instelling die informatie gelijktijdig algemeen verkrijgbaar. Indien de informatie niet doelbewust aan een derde is meegedeeld stelt de uitgevende instelling de informatie onverwijld na het doen van de mededeling algemeen verkrijgbaar. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
6.
Het vijfde lid, eerste volzin, is niet van toepassing indien de persoon aan wie de informatie wordt meegedeeld ter zake daarvan gehouden is tot geheimhouding.
1.
Deze afdeling is uitsluitend van toepassing op uitgevende instellingen waarvan effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt en waarvan Nederland lidstaat van herkomst is.
2.
In afwijking van het eerste lid is artikel 5:25m tevens van toepassing op uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 5:25i, eerste lid, voor zover het de op grond van artikel 5:25i algemeen verkrijgbaar te stellen gereglementeerde informatie betreft.
3.
In afwijking van het eerste lid is artikel 5:25ka, eerste tot en met vierde lid, uitsluitend van toepassing op uitgevende instellingen waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt en die zetel hebben in Nederland.
4.
In afwijking van het eerste lid is artikel 5:25k, vierde lid, onderdelen a en b, niet van toepassing op uitgevende instellingen waarvan effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, die Nederland als lidstaat van herkomst hebben en die zetel hebben in Nederland.
1.
Een uitgevende instelling behandelt aandeelhouders die zich in gelijke omstandigheden bevinden op dezelfde wijze bij het geven van informatie en bij het doorberekenen van daarmee gepaard gaande kosten.
2.
Het is een uitgevende instelling verboden een aandeelhouder te beletten zijn rechten door middel van verstrekking van een volmacht uit te oefenen.
3.
Een uitgevende instelling stelt in Nederland faciliteiten en informatie ter beschikking aan haar aandeelhouders ten behoeve van de uitoefening van hun rechten en zorgt ervoor dat de integriteit van gegevens bij die uitoefening gewaarborgd blijft.
4.
Een uitgevende instelling:
a. stelt bij de oproeping voor de algemene vergadering de aandeelhouders in kennis van de plaats, het tijdstip en de agenda van de algemene vergadering alsmede het recht om de vergadering bij te wonen;
b. stelt uiterlijk bij aanvang van de algemene vergadering de aandeelhouders in kennis van het totale aantal aandelen en stemmen;
c. stelt aan iedere aandeelhouder die stemrecht heeft in de algemene vergadering al dan niet op verzoek een volmachtformulier ter beschikking;
d. verstrekt een volmacht aan een bank tot het voldoen van de vorderingen die de aandeelhouders op haar hebben;
e. maakt berichten bekend of verspreidt circulaires die betrekking hebben op de vaststelling en de betaling van dividenden; en
f. verschaft informatie aan aandeelhouders over de uitgifte van nieuwe aandelen, waarbij tevens informatie wordt verstrekt over eventuele regelingen voor de toewijzing, inschrijving, of conversie.
5.
Een uitgevende instelling kan informatie langs elektronische weg aan de aandeelhouders verzenden, indien:
a. de algemene vergadering hiermee heeft ingestemd;
b. de verzending langs elektronische weg niet afhankelijk is van de locatie van de zetel of woonplaats van een aandeelhouder of een persoon als bedoeld in artikel 5:45, eerste tot en met zesde, achtste of negende lid;
c. voorzieningen zijn getroffen opdat de aandeelhouder of de persoon die stemrecht uit kan oefenen, daadwerkelijk wordt ingelicht; en
d. een aandeelhouder of een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap als bedoeld in artikel 5:45, eerste tot en met zesde lid, de mogelijkheid wordt geboden om de informatie desgewenst op papier te ontvangen.
Artikel 5:25kbis
Indien een houder van aandelen in een uitgevende instelling met zetel in Nederland verzoekt ter behandeling een onderwerp op te nemen in de agenda van de algemene vergadering, vermeldt de houder in het verzoek het percentage in het geplaatst kapitaal dat de aandelen vertegenwoordigen waarover hij overeenkomstig de artikelen 5:33 en 5:45 en de daarop berustende bepalingen beschikt of geacht wordt te beschikken. In het verzoek vermeldt de houder tevens het percentage in het geplaatst kapitaal dat de financiële instrumenten, waarover hij beschikt en die een shortpositie met betrekking tot de aandelen inhouden, vertegenwoordigen. Wordt het verzoek door twee of meerdere houders gedaan dan vermelden zij de bedoelde percentages in het geplaatst kapitaal die zij gezamenlijk vertegenwoordigen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de bepaling van een shortpositie als bedoeld in dit artikel.
1.
Een uitgevende instelling stelt uiterlijk op de tweeënveertigste dag voor de dag van de algemene vergadering de aandeelhouders via haar website in kennis van de volgende informatie:
a. de oproeping tot de algemene vergadering, onder vermelding van de plaats, het tijdstip, de agenda en het recht om de vergadering bij te wonen;
b. voor zover van toepassing, aan de algemene vergadering voor te leggen documenten;
c. de aan de algemene vergadering voor te leggen ontwerpbesluiten, of indien geen ontwerpbesluit aan de algemene vergadering zal worden voorgelegd, een toelichting van het bestuur van de uitgevende instelling met betrekking tot ieder te behandelen onderwerp;
d. voor zover van toepassing, door aandeelhouders ingediende ontwerpbesluiten met betrekking tot door hen ter behandeling ingediende onderwerpen die zijn opgenomen in de agenda van de algemene vergadering, alsmede de op grond van artikel 5:25k bis door die aandeelhouders verstrekte informatie met betrekking tot verplichte melding van het percentage in het geplaatste kapitaal dat de aandelen en financiële instrumenten waarover die aandeelhouders beschikken, alleen of gezamenlijk, vertegenwoordigen;
e. voor zover van toepassing, een volmachtformulier en een formulier voor uitoefening van het stemrecht per brief.
2.
Een uitgevende instelling stelt uiterlijk op de tweeënveertigste dag voor de dag van de algemene vergadering de aandeelhouders via haar website in kennis van het totale aantal aandelen en stemrechten op de dag van de oproeping. Indien het totale aantal aandelen en stemrechten op de registratiedatum, bedoeld in artikel 119 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek gewijzigd is, stelt de uitgevende instelling op de eerste werkdag na de registratiedatum de aandeelhouders via haar website tevens in kennis van het totale aantal aandelen en stemrechten op de registratiedatum.
3.
Uiterlijk 15 dagen na de dag van de algemene vergadering plaatst de uitgevende instelling de overeenkomstig artikel 120, vierde of vijfde lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vastgestelde stemmingsresultaten op haar website.
4.
De uitgevende instelling houdt de overeenkomstig dit artikel op de website geplaatste informatie gedurende tenminste een jaar daarop toegankelijk.
5.
Indien de oproeping van de algemene vergadering, bedoeld in het eerste en tweede lid, plaatsvindt onder toepassing van een bepaling in de statuten als bedoeld in artikel 115, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan stelt de uitgevende instelling, in afwijking van het eerste en tweede lid, de aandeelhouders uiterlijk op de dag van de oproeping in kennis van de in die leden bedoelde informatie.
1.
Een uitgevende instelling behandelt obligatiehouders die zich in gelijke omstandigheden bevinden op dezelfde wijze bij het geven van informatie en bij het doorberekenen van daarmee gepaard gaande kosten.
2.
Het is een uitgevende instelling met zetel in Nederland verboden een obligatiehouder te beletten zijn rechten door middel van verstrekking van een volmacht uit te oefenen.
3.
Een uitgevende instelling stelt in Nederland faciliteiten en informatie ter beschikking aan haar obligatiehouders ten behoeve van de uitoefening van hun rechten en zorgt ervoor dat de integriteit van gegevens bij die uitoefening gewaarborgd blijft.
4.
Een uitgevende instelling:
a. roept een vergadering van obligatiehouders bijeen door middel van de bekendmaking van berichten of verspreiding van circulaires, en stelt hen daarbij in kennis van de plaats, het tijdstip en de agenda van de vergadering, van de rechten inzake conversie, omruiling of aflossing van de obligaties, van de regelingen omtrent inschrijving voor de vergadering alsmede van het recht om de vergadering bij te wonen;
b. stelt aan iedere obligatiehouder die stemrecht heeft in een vergadering van obligatiehouders gelijktijdig al dan niet op verzoek een volmachtformulier ter beschikking; en
c. verstrekt een volmacht aan een bank tot het voldoen van de vorderingen die de obligatiehouders op de uitgevende instelling hebben.
5.
Een vergadering van obligatiehouders vindt in Nederland plaats. Indien alleen houders van obligaties met een nominale waarde per eenheid van ten minste € 100 000 worden uitgenodigd, kan de uitgevende instelling ook een vergaderplaats in een andere lidstaat kiezen, mits in die lidstaat alle nodige faciliteiten en informatie ter beschikking worden gesteld opdat deze obligatiehouders hun rechten kunnen uitoefenen. De uitgevende instelling kan een vergaderplaats in een andere lidstaat kiezen als alleen houders van obligaties met een nominale waarde per eenheid van ten minste € 50 000 of de tegenwaarde daarvan, op de datum van uitgifte, in een andere munteenheid, worden uitgenodigd, en die obligaties al voor 31 december 2010 tot de handel op een gereglementeerde markt in de Europese Unie waren toegelaten, zulks voor de looptijd van deze obligaties, mits in die andere lidstaat alle nodige faciliteiten en informatie ter beschikking worden gesteld opdat deze obligatiehouders hun rechten kunnen uitoefenen.
6.
Een uitgevende instelling kan informatie langs elektronische weg aan de obligatiehouders verzenden, indien:
a. een vergadering van obligatiehouders hiermee heeft ingestemd;
b. de verzending langs elektronische weg niet afhankelijk is van de locatie van de zetel of woonplaats van een obligatiehouder of diens gevolmachtigde;
c. voorzieningen zijn getroffen zodat de houder van een obligatie daadwerkelijk wordt ingelicht; en
d. een obligatiehouder de mogelijkheid wordt geboden om de informatie desgewenst op papier te ontvangen.
1.
Een uitgevende instelling stelt gereglementeerde informatie op niet-discriminatoire wijze algemeen verkrijgbaar. De uitgevende instelling maakt daarbij gebruik van media waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een snelle en doeltreffende verspreiding van de gereglementeerde informatie in alle lidstaten is gewaarborgd.
2.
De algemeenverkijgbaarstelling, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats door middel van een persbericht dat gelijktijdig wordt uitgebracht in Nederland alsmede in elke andere lidstaat waar de door de uitgevende instelling uitgegeven financiële instrumenten met haar instemming zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of waar ter zake van die instrumenten met haar instemming verzocht is om toelating tot de handel op een dergelijke markt.
3.
De uitgevende instelling beschikt over een website en maakt informatie als bedoeld in artikel 5:25i onverwijld op deze website openbaar. Indien de uitgevende instelling een beleggingsinstelling of icbe is, kan deze informatie ook op de website van de beheerder van die beleggingsinstelling of icbe onverwijld openbaar worden gemaakt. De uitgevende instelling, beheerder van een beleggingsinstelling of beheerder van een icbe houdt deze informatie gedurende ten minste een jaar op de website toegankelijk.
4.
Indien het gereglementeerde informatie betreft als bedoeld in artikel 5:25c, 5:25d of  5:25e, kan de uitgevende instelling in het persbericht volstaan met een aankondiging waarin wordt verwezen naar de website van de uitgevende instelling waar de informatie volledig beschikbaar is.
5.
Onze Minister wijst een instantie aan die zorg draagt voor de centrale opslag van gereglementeerde informatie.
6.
De uitgevende instelling zendt de gereglementeerde informatie gelijktijdig met de algemeenverkrijgbaarstelling aan de instantie, bedoeld in het vijfde lid, alsmede indien deze niet als zodanig is aangewezen aan de Autoriteit Financiële Markten.
7.
De uitgevende instelling brengt geen kosten in rekening voor het algemeen verkrijgbaar stellen van de gereglementeerde informatie.
8.
Indien door een persoon zonder toestemming van de uitgevende instelling om toelating tot de handel op een gereglementeerde markt van door de uitgevende instelling uitgegeven effecten is verzocht, rusten de bij of krachtens het eerste tot en met derde, zesde en zevende lid geldende verplichtingen op die persoon.
9.
Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op uitgevende instellingen waarvan uitsluitend effecten tot de handel zijn toegelaten op ten hoogste een in een andere lidstaat gelegen of functionerende gereglementeerde markt.
10.
Het vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de informatie die op grond van het recht van een andere lidstaat ter uitvoering van artikel 6 van de richtlijn marktmisbruik algemeen verkrijgbaar moet worden gesteld door een uitgevende instelling waarvan Nederland de lidstaat van herkomst is.
11.
De Autoriteit Financiële Markten, zendt gereglementeerde informatie als bedoeld in artikel 5:25c, negende lid, binnen drie dagen na de toezending als bedoeld in het zesde lid aan het handelsregister.
1.
Een uitgevende instelling met zetel in Nederland zendt binnen vijf dagen na vaststelling van de jaarrekening de vastgestelde jaarrekening aan de Autoriteit Financiële Markten.
2.
Een uitgevende instelling met zetel in Nederland die de jaarrekening niet binnen zes maanden na afloop van het boekjaar heeft vastgesteld, doet daarvan onverwijld mededeling aan de Autoriteit Financiële Markten.
3.
De Autoriteit Financiële Markten zendt binnen drie dagen na de toezending, bedoeld in het eerste lid, of de mededeling, bedoeld in het tweede lid, de jaarrekening aan het handelsregister, bedoeld in artikel 394, eerste of tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Indien het een mededeling betreft als bedoeld in het tweede lid, wordt de opgemaakte jaarrekening, bedoeld in artikel 5:25c, aan het handelsregister toegestuurd onder vermelding van het feit dat deze niet is vastgesteld.
4.
Gelijktijdig met de jaarrekening zendt de uitgevende instelling aan de Autoriteit Financiële Markten het bestuursverslag, bedoeld in artikel 391 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en de gegevens die op grond van artikel 392 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan de jaarrekening en het bestuursverslag worden toegevoegd.
5.
Gelijktijdig met de jaarrekening zendt de Autoriteit Financiële Markten het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in het vierde lid, aan het handelsregister.
1.
Een uitgevende instelling stelt de gereglementeerde informatie met betrekking tot effecten die uitsluitend tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt zijn toegelaten, algemeen verkrijgbaar in de Nederlandse of Engelse taal.
2.
Een uitgevende instelling stelt de gereglementeerde informatie met betrekking tot effecten die zowel zijn toegelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt als tot de handel op een gereglementeerde markt in een andere lidstaat, algemeen verkrijgbaar:
a. in de Nederlandse of Engelse taal; en
b. in een taal die door de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat wordt aanvaard of een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is.
3.
Een uitgevende instelling stelt de gereglementeerde informatie met betrekking tot effecten die niet in Nederland maar in een andere lidstaat zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, algemeen verkrijgbaar:
a. in een taal die door de toezichthoudende instantie van die lidstaat wordt aanvaard; of
b. in een taal die in internationale financiële kringen gebruikelijk is.
4.
De artikelen 362, zevende lid, 391, eerste lid, 394, eerste en vierde lid, 403, eerste lid, onderdelen d en e, en 408, eerste lid, onderdeel d, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn met betrekking tot de in die artikelen geregelde taalkeuze niet van toepassing op gereglementeerde informatie, gesteld in een taal als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid.
5.
Een uitgevende instelling stelt de gereglementeerde informatie met betrekking tot effecten met een nominale waarde per eenheid van ten minste € 100 000 of, indien het effecten in een andere munteenheid dan de euro betreft, met een nominale waarde per eenheid die op de datum van uitgifte omgerekend ten minste gelijk is aan € 100 000, die tot de handel op een in Nederland of in een andere lidstaat gelegen of functionerende gereglementeerde markt zijn toegelaten, in afwijking van het tweede lid, algemeen verkrijgbaar:
a. in een taal die door de toezichthoudende instantie van die lidstaat wordt aanvaard; of
b. in een taal die in internationale financiële kringen gebruikelijk is.
6.
Een uitgevende instelling stelt de gereglementeerde informatie met betrekking tot effecten met een nominale waarde per eenheid van ten minste € 50 000 of, indien het effecten in een andere munteenheid dan de euro betreft, met een nominale waarde per eenheid die op datum van uitgifte omgerekend ten minste gelijk is aan € 50 000, die al voor 31 december 2010 tot de handel op een in Nederland of in een andere lidstaat gelegen of functionerende gereglementeerde markt zijn toegelaten, in afwijking van het tweede lid, zulks voor de looptijd van deze obligaties, algemeen verkrijgbaar:
a. in een taal die door de toezichthoudende instantie van die lidstaat wordt aanvaard; of
b. in een taal die in internationale financiële kringen gebruikelijk is.
7.
Indien de effecten, bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid, zonder toestemming van de uitgevende instelling tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, rusten de verplichtingen, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, op de persoon die om de toelating heeft verzocht.
Artikel 5:25q
Een uitgevende instelling met een andere lidstaat van herkomst waarvan effecten zijn toegelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt en niet op een in een andere lidstaat gelegen of functionerende markt, stelt de gereglementeerde informatie met betrekking tot die effecten die zij naar het recht van die lidstaat algemeen verkrijgbaar moet stellen, tevens algemeen verkrijgbaar op de wijze zoals is bepaald bij of krachtens de artikelen 5:25m en 5:25w.
1.
Indien de Autoriteit Financiële Markten op grond van artikel 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht inlichtingen van een accountant vordert met betrekking tot door hem uitgevoerde controles als bedoeld in dit hoofdstuk, vormt de verstrekking van deze inlichtingen geen inbreuk op diens wettelijke of contractuele geheimhoudingsplicht.
2.
De medewerking van een accountant aan een vordering als bedoeld in de vorige volzin leidt voor hem niet tot aansprakelijkheid.
1.
Artikel 1:75, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een uitgevende instelling of persoon die zonder toestemming van een uitgevende instelling om toelating van effecten van die uitgevende instelling tot de handel op een gereglementeerde markt heeft verzocht, indien die uitgevende instelling of persoon niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5:25c, eerste lid, 5:25d, eerste of derde lid, 5:25e, 5:25h, 5:25i, 5:25m, eerste, zesde of achtste lid, 5:25p, 5:25q, 5:25v, derde lid, of  5:25w.
2.
Een op grond van artikel 1:75, eerste lid, gegeven aanwijzing ten aanzien van een uitgevende instelling of persoon als bedoeld in het eerste lid, strekt niet tot aantasting van overeenkomsten tussen de uitgevende instelling of persoon waaraan zij is gegeven en derden.
Artikel 5:25t
Gegevens die de Autoriteit Financiële Markten heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat worden alleen openbaar gemaakt met de uitdrukkelijke toestemming van die toezichthoudende instantie en worden uitsluitend gebruikt voor doeleinden waarmee deze instantie heeft ingestemd.
Artikel 5:25u
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van de artikelen 5:25c en 5:25d aan uitgevende instellingen waarvan bepaalde klassen van obligaties zijn toegelaten tot een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt ter uitvoering van de artikelen 8, tweede en derde lid, en 30, derde en vierde lid, van de richtlijn transparantie.
1.
Uitgevende instellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is en waarvan Nederland lidstaat van herkomst is kunnen hun op grond van artikel 5:25c, eerste lid, algemeen verkrijgbaar te stellen jaarlijkse financiële verslaggeving en hunop grond van artikel 5:25d, eerste lid, algemeen verkrijgbaar te stellen halfjaarlijkse financiële verslaggeving opmaken overeenkomstig de in die staat geldende wettelijke voorschriften, indien die voorschriften voldoen aan de vereisten, gesteld in een op grond van artikel 23, vierde of zevende lid, van de richtlijn transparantie genomen bindend besluit van de Europese Commissie. De overige leden van artikel 5:25c of  5:25d blijven buiten toepassing.
2.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van artikel 5:25e, 5:25h, 5:25k, 5:25l, 5:34, 5:35, 5:38, eerste lid, of  5:47, aanhef en onderdeel b, aan uitgevende instellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is en waarvan Nederland lidstaat van herkomst is:
a. indien het recht in die staat tenminste aan die bepalingen gelijkwaardige verplichtingen bevat en op de naleving daarvan toezicht wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ter bescherming van de belangen die bedoelde bepalingen beogen te beschermen, of
b. ter uitvoering van een op grond van artikel 23 van de richtlijn transparantie genomen bindend besluit van de Europese Commissie.
3.
Een uitgevende instelling als bedoeld in het tweede lid stelt de informatie die zij naar het recht van de staat van haar zetel openbaar moet maken tevens algemeen verkrijgbaar overeenkomstig het bepaalde ingevolge het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5:25m, 5:25p en 5:25w en zendt deze gereglementeerde informatie gelijktijdig met de algemeenverkrijgbaarstelling aan de instantie, bedoeld in artikel 5:25m, vijfde lid, alsmede, indien deze niet als zodanig is aangewezen, aan de Autoriteit Financiële Markten.
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot in dit hoofdstuk geregelde onderwerpen ter uitvoering van een bindend besluit van de Europese Commissie dat gebaseerd is op de richtlijn transparantie.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud en het deponeren van het verslag, bedoeld in artikel 5:25e, en de wijze van opslag van gereglementeerde informatie door de instantie, bedoeld in artikel 5:25m, vijfde lid.
Artikel 5:25x
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt onder gereglementeerde markt mede verstaan een platform voor de veiling van emissierechten als bedoeld in hoofdstuk VII van Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Europese Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PbEU L 302).
1.
Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door Onze Minister verleende vergunning een gereglementeerde markt te exploiteren of te beheren.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op het exploiteren of beheren van een gereglementeerde markt met zetel in een andere lidstaat waarvoor door de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat een vergunning is verleend voor zover de marktexploitant in Nederland passende voorzieningen treft om de in Nederland gevestigde leden of deelnemers op afstand beter in staat te stellen toegang te krijgen tot deze markt en erop te handelen.
3.
Onze Minister kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat de doeleinden die dit hoofdstuk beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1.
Onze Minister verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat de marktexploitant zijn zetel heeft in Nederland en dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 5:29 met betrekking tot de geschiktheid en de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. de artikelen 5:30 en 5:32, eerste lid, met betrekking tot de regels van de gereglementeerde markt;
c. artikel 5:30, aanhef en onderdeel f, met betrekking tot de financiële middelen om een ordelijke werking van de gereglementeerde markt te bevorderen;
d. artikel 5:32a, eerste lid, onderdeel a, met betrekking tot de regels inzake de toelating van financiële instrumenten tot de handel op de gereglementeerde markt; en
e. artikel 5:32b met betrekking tot de regels inzake de toegang tot de gereglementeerde markt.
2.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De marktexploitant draagt er zorg voor dat de in het eerste lid bedoelde regels, hun toepassing en de controle op de naleving van die regels, zullen voldoen aan hetgeen nodig is met het oog op de belangen die deze wet beoogt te beschermen.
4.
De marktexploitant meldt elke voorgenomen wijziging in de regels, bedoeld in het eerste lid, of in de controle op de naleving daarvan en van elke voorgenomen wijziging met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge de in het eerste lid genoemde artikelen gegevens worden verstrekt aan de Autoriteit Financiële Markten.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke gegevens bij de wijzigingen als bedoeld in het vierde lid worden verstrekt, hoe de melding plaatsvindt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.
6.
Van een besluit tot verlening van een vergunning als bedoeld in het eerste lid en van de intrekking daarvan doet Onze Minister mededeling in de Staatscourant.
Artikel 5:28
Voor de toepassing van het ingevolge deze afdeling bepaalde wordt onder «marktexploitant» verstaan: een marktexploitant waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend.
1.
Het dagelijks beleid van een marktexploitant wordt bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van de gereglementeerde markt. Indien binnen de marktexploitant een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de gereglementeerde markt, wordt dit toezicht gehouden door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van dit toezicht.
2.
Het beleid van de marktexploitant wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Indien binnen de marktexploitant een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de gereglementeerde markt, wordt dit toezicht gehouden door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.
3.
De betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het tweede lid staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door een toezichthouder voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het tweede lid buiten twijfel staat en welke feiten en omstandigheden daarbij in aanmerking worden genomen, alsmede met betrekking tot de misdrijven die, indien begaan door die persoon, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.
5.
De marktexploitant meldt aan de Autoriteit Financiële Markten de naam, het adres en de woonplaats van de personen, bedoeld in het eerste of tweede lid, en de wijzigingen met betrekking tot deze gegevens voor zover deze betrekking hebben op de personen, bedoeld in het eerste of tweede lid.
6.
De marktexploitant legt een voorgenomen wijziging van de in het tweede lid bedoelde personen ter instemming voor aan de Autoriteit Financiële Markten.
7.
De Autoriteit Financiële Markten stemt in met een voorgenomen wijziging met betrekking tot de in het tweede lid bedoelde personen, tenzij deze wijziging een concrete bedreiging voor de gezonde en prudente bedrijfsvoering of exploitatie van de gereglementeerde markt zou kunnen vormen.
1.
Een marktexploitant zorgt ervoor dat de gereglementeerde markt:
a. beschikt over regels en procedures voor het signaleren en beheersen van potentiële negatieve gevolgen voor de exploitatie of de goede werking van de gereglementeerde markt of voor haar deelnemers van conflicten tussen de belangen van de gereglementeerde markt, de eigenaars of de marktexploitant;
b. adequaat is toegerust voor de beheersing van de risico’s waaraan zij is blootgesteld door in ieder geval te beschikken over regels en procedures om alle risico’s van betekenis voor de exploitatie te signaleren en doeltreffende maatregelen te treffen om deze risico’s te beperken;
c. beschikt over regels en procedures voor een gezond beheer van de technische werking van het systeem en over doeltreffende voorzorgsmaatregelen om met systeemstoringen verband houdende risico’s te ondervangen;
d. beschikt over transparante, niet-discretionaire regels en procedures die voor een billijke en ordelijke handel zorgen, alsmede over objectieve criteria voor de doelmatige uitvoering van orders;
e. beschikt over doeltreffende regels en procedures voor een doelmatige en tijdige afhandeling van via haar systemen uitgevoerde transacties; en
f. beschikt over voldoende financiële middelen om een ordelijke werking van de markt te bevorderen, gelet op de aard en omvang van de op de markt uitgevoerde transacties en de reikwijdte en hoogte van de risico’s waaraan zij is blootgesteld.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het in het eerste lid, onderdeel f, bepaalde.
1.
Indien een marktexploitant werkzaamheden uitbesteedt aan een derde, draagt de marktexploitant er zorg voor dat deze derde de ingevolge dit deel met betrekking tot die werkzaamheden van toepassing zijnde regels naleeft.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:
a. kunnen in verband met het toezicht op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde, regels worden gesteld met betrekking tot het uitbesteden van werkzaamheden door markexploitanten;
b. kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de beheersing van risico’s die verband houden met het uitbesteden van werkzaamheden door marktexploitanten; en
c. kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de tussen marktexploitanten en derden te sluiten overeenkomsten met betrekking tot het uitbesteden van werkzaamheden.
3.
Een marktexploitant is niet met personen verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapstructuur die in zodanige mate ondoorzichtig is dat deze een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat toezicht op de naleving van deze wet door de marktexploitant.
4.
Een marktexploitant is niet met personen verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapstructuur indien het recht van een staat die geen lidstaat is, dat op die personen van toepassing is, een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op de naleving van deze wet door de marktexploitant.
1.
Een marktexploitant stelt effectieve regels en procedures vast om er regelmatig op toe te zien of de leden van of deelnemers aan de gereglementeerde markt deze regels doorlopend naleven, en past deze regels toe.
2.
De marktexploitant ziet toe op de transacties die zijn leden of deelnemers via de gereglementeerde markt verrichten opdat hij inbreuken op de in het eerste lid bedoelde regels en procedures, handelsvoorwaarden die de ordelijke werking van de markt verstoren of gedragingen die op marktmisbruik kunnen wijzen, kan vaststellen.
3.
De marktexploitant meldt ernstige inbreuken als bedoeld in het tweede lid aan de Autoriteit Financiële Markten.
4.
De marktexploitant verstrekt onverwijld de toepasselijke informatie aan de Autoriteit Financiële Markten, het Openbaar Ministerie of opsporingsambtenaren die bevoegd zijn op grond van de Wet op de economische delicten en verleent haar volledige medewerking aan de Autoriteit Financiële Markten, het Openbaar Ministerie of deze opsporingsambtenaren bij het onderzoeken of vervolgen van gedragingen die op marktmisbruik kunnen wijzen die zich in of via zijn systemen hebben voorgedaan.
1.
Een marktexploitant zorgt voor duidelijke en transparante regels:
a. inzake de toelating van financiële instrumenten tot de handel op de gereglementeerde markt;
b. om te verifiëren dat uitgevende instellingen die financiële instrumenten hebben uitgegeven die tot de handel op de gereglementeerde markt worden toegelaten hun verplichtingen betreffende de initiële, doorlopende of incidentele informatieverstrekking nakomen;
c. die de toegang van de leden van of deelnemers aan de gereglementeerde markt tot openbaar gemaakte informatie vergemakkelijken; en
d. om regelmatig te verifiëren of de tot de handel op de gereglementeerde markt toegelaten financiële instrumenten aan de toelatingsvoorwaarden voldoen.
2.
De marktexploitant zorgt voor een doeltreffende handhaving van de in het eerste lid bedoelde regels.
3.
De marktexploitant kan effecten die reeds zijn toegelaten tot de handel op een andere gereglementeerde markt zonder toestemming van de uitgevende instelling toelaten tot de handel op de gereglementeerde markt indien ten aanzien van die effecten is voldaan aan hoofdstuk 5.1. De marktexploitant stelt de uitgevende instelling van de toelating in kennis.
4.
Een uitgevende instelling is niet verplicht de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde informatie te verstrekken aan een marktexploitant die zonder haar toestemming haar effecten tot de handel heeft toegelaten.
1.
Een marktexploitant zorgt voor op objectieve criteria gebaseerde, transparante en niet-discriminerende regels met betrekking tot de toegang tot de handel op of het lidmaatschap van de gereglementeerde markt, en zorgt voor een doeltreffende handhaving van deze regels.
2.
De regels, bedoeld in het eerste lid, bevatten verplichtingen voor de leden van of deelnemers aan de gereglementeerde markt die voortvloeien uit:
a. de oprichting en het beheer van de gereglementeerde markt;
b. de regels inzake transacties op de gereglementeerde markt;
c. de beroepsnormen die gelden voor het personeel van de op de gereglementeerde markt werkzaam zijnde beleggingsondernemingen;
d. de door de gereglementeerde markt vastgestelde voorwaarden voor leden of deelnemers die geen beleggingsonderneming zijn;
e. de regels en procedures voor de clearing en afwikkeling van transacties die op de gereglementeerde markt zijn uitgevoerd.
3.
De regels, bedoeld in het eerste lid, voorzien in de mogelijkheid van rechtstreekse deelneming of deelneming op afstand van beleggingsondernemingen.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de regels, bedoeld in het eerste lid.
5.
De marktexploitant neemt geen verplichtingen op in de regels, bedoeld in het eerste lid, die in strijd zijn met de belangen die deze wet beoogt te beschermen.
Artikel 5:32c
Als lid van of deelnemer aan een gereglementeerde markt ten behoeve waarvan een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend, kunnen slechts worden toegelaten:
a. beleggingsondernemingen;
b. banken;
c. personen die:
1°. daartoe geschikt zijn en wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat;
2°. over toereikende bekwaamheden en bevoegdheden voor de handel beschikken;
3°. voor zover van toepassing, adequate organisatorische regelingen hebben getroffen;
4°. over voldoende middelen beschikken voor de activiteiten die zij als lid of deelnemer vervullen, rekening houdend met de verschillende financiële regelingen die de marktexploitant eventueel heeft vastgesteld om de adequate afwikkeling van transacties te garanderen.
1.
Het is verboden, anders dan na verkregen verklaring van geen bezwaar, een gekwalificeerde deelneming te houden, te verwerven of te vergroten dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming uit te oefenen in een marktexploitant.
2.
Onze Minister verleent op aanvraag een verklaring van geen bezwaar voor een handeling als bedoeld in het eerste lid, tenzij:
a. de handeling ertoe zou kunnen leiden of zou leiden dat de betrokken marktexploitant in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur wordt verbonden met personen die in zodanige mate ondoorzichtig is dat deze een belemmering zou vormen voor het adequaat uitoefenen van de controle op de naleving van de voor de gereglementeerde markt geldende regels;
b. de handeling zou kunnen leiden of zou leiden tot een invloed op de betrokken marktexploitant of effect op de door hem geëxploiteerde of beheerde gereglementeerde markt die een bedreiging vormt voor de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of
c. de handeling een bedreiging voor de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de marktexploitant zou kunnen vormen.
3.
Van de afgifte van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan in de Staatscourant, behoudens voor zover de publicatie zou kunnen leiden of zou leiden tot onevenredige bevoordeling of benadeling van belanghebbenden.
4.
Onze Minister kan aan de verklaring van geen bezwaar beperkingen stellen en voorschriften verbinden op grond van de in het tweede lid genoemde overwegingen.
5.
Indien het houden, het verwerven of het vergroten van een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in het eerste lid is verricht zonder dat voor die handeling een verklaring van geen bezwaar is verkregen of de aan de verklaring van geen bezwaar gestelde beperkingen in acht zijn genomen, maakt degene die deze handeling heeft verricht deze binnen een door Onze Minister te bepalen termijn ongedaan dan wel neemt hij de beperkingen alsnog in acht binnen een door Onze Minister te bepalen termijn. Deze verplichting vervalt op het tijdstip waarop en voor zover voor de desbetreffende handeling alsnog een verklaring van geen bezwaar wordt verleend dan wel de niet in acht genomen beperkingen worden ingetrokken.
6.
Indien het uitoefenen van enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in een marktexploitant geschiedt, zonder dat voor het houden van de gekwalificeerde deelneming dan wel voor het uitoefenen van die zeggenschap een verklaring van geen bezwaar is verkregen dan wel de aan de verklaring van geen bezwaar gestelde beperkingen in acht zijn genomen, is een mede door de uitgeoefende zeggenschap tot stand gekomen besluit vernietigbaar. Het besluit kan worden vernietigd op vordering van Onze Minister dan wel van de marktexploitant waarin zeggenschap is uitgeoefend. Het besluit wordt in dat geval door de rechtbank binnen wier rechtsgebied de marktexploitant is gevestigd, vernietigd indien het besluit zonder dat de desbetreffende zeggenschap zou zijn uitgeoefend anders zou hebben geluid dan wel niet zou zijn genomen, tenzij voor het tijdstip van de uitspraak alsnog een verklaring van geen bezwaar wordt verleend, of de niet in acht genomen beperkingen worden ingetrokken. De rechtbank regelt voor zover nodig de gevolgen van de vernietiging.
7.
Indien aan een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in het eerste lid voorschriften zijn verbonden of beperkingen zijn gesteld, neemt de houder van de verklaring van geen bezwaar de voorschriften of beperkingen in acht.
Artikel 5:32e
Een marktexploitant biedt beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben voor het verlenen van beleggingsdiensten als bedoeld in onderdeel b van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 of het verrichten van beleggingsactiviteiten als bedoeld in onderdeel a van de definitie van verrichten van een beleggingsactiviteit in artikel 1:1, en die aan de overige voorwaarden voor lidmaatschap of deelname voldoen, de mogelijkheid om aan de handel op de gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend, deel te nemen:
a. vanuit een bijkantoor in Nederland; of
b. anders dan vanuit een bijkantoor in Nederland, indien de handelsprocedures en -systemen van de gereglementeerde markt geen fysieke aanwezigheid vergen voor het verrichten van transacties op die markt.
1.
Een marktexploitant die voornemens is om in een andere lidstaat passende voorzieningen te treffen waardoor in die lidstaat gevestigde leden of deelnemers beter in staat zijn toegang te krijgen tot deze markt en daarop te handelen, deelt dit voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten mede.
2.
De Autoriteit Financiële Markten stelt, binnen een maand na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de desbetreffende lidstaat in kennis van het voornemen.
1.
Een marktexploitant kan de handel op de gereglementeerde markt in een financieel instrument niet opschorten of een financieel instrument niet van de handel uitsluiten, indien dit instrument niet langer aan de regels van de gereglementeerde markt voldoet, indien een dergelijke maatregel de belangen van beleggers of de ordelijke werking van de gereglementeerde markt aanzienlijk zou kunnen schaden.
2.
De marktexploitant die de handel in een financieel instrument opschort of een financieel instrument van de handel uitsluit, maakt deze beslissing openbaar en stelt de Autoriteit Financiële Markten daarvan in kennis. De Autoriteit Financiële Markten stelt de toezichthoudende instanties van de overige lidstaten daarvan in kennis.
1.
De Autoriteit Financiële Markten kan een marktexploitant door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om binnen een door de Autoriteit Financiële Markten gestelde redelijke termijn de handel in een bepaald financieel instrument op te schorten, te onderbreken of door te halen, indien dit met het oog op de bescherming van het belang van de beleggers in het financieel instrument of de ordelijke handel in het financieel instrument noodzakelijk is.
2.
Nadat de Autoriteit Financiële Markten een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid heeft gegeven, kan zij de rechtbank Rotterdam verzoeken het desbetreffende financieel instrument uit te sluiten van de handel op de gereglementeerde markt, indien dit met het oog op de bescherming van het belang van de beleggers in het financieel instrument of de ordelijke handel in het financieel instrument noodzakelijk is.
1.
De Autoriteit Financiële Markten maakt haar besluit om de handel in het financieel instrument op te schorten, te onderbreken of door te halen of de beslissing van de rechtbank Rotterdam om het financieel instrument van de handel uit te sluiten na bekendmaking onverwijld openbaar en stelt de toezichthoudende instanties van de overige lidstaten ervan in kennis.
2.
Indien de Autoriteit Financiële Markten door de toezichthoudende instanties van een andere lidstaat in kennis wordt gesteld van een besluit tot opschorting, onderbreking of doorhaling van de handel in een financieel instrument of de uitsluiting van een financieel instrument van de handel op een gereglementeerde markt in die lidstaat, en het financieel instrument is toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend, geeft de Autoriteit Financiële Markten de desbetreffende marktexploitant een aanwijzing tot opschorting, onderbreking of doorhaling van de handel in het desbetreffende financieel instrument onderscheidenlijk verzoekt zij de rechtbank Rotterdam het desbetreffende financieel instrument uit te sluiten van de handel op de gereglementeerde markt, tenzij dit het belang van de beleggers in het financieel instrument of de ordelijke werking van de handel in het financieel instrument aanzienlijk zou kunnen schaden. Indien het financieel instrument wordt verhandeld door een beleggingsonderneming die het bedrijf uitoefent van beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling of die een multilaterale handelsfaciliteit exploiteert, is de vorige volzin van overeenkomstige toepassing ten aanzien van die beleggingsonderneming.
1.
Een marktexploitant maakt de via de gereglementeerde markt afgegeven actuele bied- en laatprijzen en de diepte van de markt tegen deze prijzen voor tot de handel toegelaten aandelen openbaar.
2.
De marktexploitant zorgt ervoor dat de in het eerste lid bedoelde informatie tegen redelijke commerciële voorwaarden en tijdens de voor die gereglementeerde markt normale handelstijden doorlopend beschikbaar is voor het publiek.
3.
De marktexploitant die aan beleggingsondernemingen die ingevolge artikel 4:91g hun koersen in aandelen openbaar moeten maken toegang verleent tot de voorzieningen die zij gebruikt om de in het eerste lid bedoelde informatie openbaar te maken, doet dit tegen redelijke commerciële voorwaarden en op niet-discriminerende basis.
4.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid indien de marktexploitant voldoet aan de artikelen 18 tot en met 20 van de uitvoeringsverordening markten voor financiële instrumenten.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het eerste tot en met het vierde lid van overeenkomstige toepassing zijn ten aanzien van andere financiële instrumenten dan aandelen.
6.
Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van rechten van deelneming in:
a. een beleggingsinstelling die op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald; en
b. een icbe.
1.
Een marktexploitant maakt de prijs, de omvang en het tijdstip van de via de gereglementeerde markt uitgevoerde transacties in de tot de handel toegelaten aandelen openbaar.
2.
De marktexploitant maakt de informatie, bedoeld in het eerste lid, openbaar tegen redelijke commerciële voorwaarden en binnen een tijdsspanne die real time zo dicht mogelijk benadert.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan, op aanvraag, de marktexploitant toestaan om de in het eerste lid bedoelde openbaarmaking uit te stellen op basis van de soort of de omvang van de transactie, indien:
a. zij heeft ingestemd met de voorgenomen voorzieningen voor de uitgestelde openbaarmaking; en
b. de marktexploitant duidelijke informatie over deze voorzieningen verstrekt aan de marktdeelnemers en het beleggerspubliek.
4.
De marktexploitant die aan beleggingsondernemingen die ingevolge artikel 4:91n de de prijs, de omvang en het tijdstip van de uitgevoerde transacties openbaar moeten maken, toegang verleent tot de voorzieningen die zij gebruikt om de in het eerste lid bedoelde informatie openbaar te maken, doet dit tegen redelijke commerciële voorwaarden en op niet-discriminerende basis.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het eerste tot en met het vierde lid van overeenkomstige toepassing zijn ten aanzien van andere financiële instrumenten dan aandelen.
6.
Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van rechten van deelneming in:
a. een beleggingsinstelling die op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald; en
b. een icbe.
1.
Een marktexploitant:
a. verstrekt aan de Autoriteit Financiële Markten informatie betreffende zijn eigendomsstructuur en die van de door hem geëxploiteerde of beheerde gereglementeerde markt, in het bijzonder over de identiteit en omvang van belangen van partijen die in een positie verkeren om invloed van betekenis op de bedrijfsvoering van de gereglementeerde markt uit te oefenen;
b. meldt elke eigendomsoverdracht die aanleiding geeft tot een wijziging in de kring van de personen die invloed van betekenis op de exploitatie van de gereglementeerde markt uitoefenen aan de Autoriteit Financiële Markten; en
c. maakt de in onderdeel b bedoelde informatie openbaar.
2.
De marktexploitant verstrekt periodiek aan de Autoriteit Financiële Markten een lijst van de leden van en deelnemers aan de gereglementeerde markt.
3.
De marktexploitant legt een voorgenomen wijziging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, ter instemming voor aan de Autoriteit Financiële Markten.
4.
De Autoriteit Financiële Markten stemt in met een voorgenomen wijziging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, tenzij deze wijziging een objectieve en aantoonbare bedreiging voor de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de gereglementeerde markt zou kunnen vormen.
Artikel 5:32m
Een marktexploitant zal de gebruikmaking van systemen voor de afwikkeling van de op de betrokken gereglementeerde markten verrichte transacties in financiële instrumenten niet verbieden, tenzij:
a. de koppelingen en voorzieningen tussen het door de betrokken leden of deelnemers gekozen systeem en andere systemen of faciliteiten, de doelmatige en economische afwikkeling van de betrokken transacties niet kunnen worden gegarandeerd; of
b. de technische voorwaarden voor de afwikkeling van de op die markt uitgevoerde transacties via het aangewezen systeem naar het oordeel van de Autoriteit Financiële Markten geen goede en ordelijke werking van de financiële markten mogelijk maken.
1.
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt, indien van toepassing in afwijking van artikel 1:1, verstaan onder:
a. uitgevende instelling:
1°. een naamloze vennootschap naar Nederlands recht waarvan aandelen als bedoeld in onderdeel b, onder 1° of 2°, zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt;
2°. een rechtspersoon met een andere lidstaat van herkomst waarvan aandelen als bedoeld in onderdeel b, onder 1° of 2°, slechts zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend;
3°. een rechtspersoon opgericht naar het recht van een staat die geen lidstaat is waarvan aandelen als bedoeld in onderdeel b, onder 1° of 2°, zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend;
b. aandeel:
1°. een verhandelbaar aandeel als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. een certificaat van een aandeel of een ander met een certificaat van een aandeel gelijk te stellen verhandelbaar waardebewijs;
3°. elk ander verhandelbaar waardebewijs, niet zijnde een optie als bedoeld onder 4°, ter verwerving van een onder 1° bedoeld aandeel of van een onder 2° bedoeld waardebewijs;
4°. een optie ter verwerving van een onder 1° bedoeld aandeel of van een onder 2° bedoeld waardebewijs;
c. meldingsplichtige: een persoon die ingevolge dit hoofdstuk verplicht is tot het doen van een melding;
d. stemmen: stemmen die op aandelen kunnen worden uitgebracht, met inbegrip van rechten ingevolge een overeenkomst tot verkrijging van stemmen;
e. kapitaal: het geplaatste kapitaal van een uitgevende instelling;
f. substantiële deelneming: ten minste 3 procent van de aandelen of het kunnen uitbrengen van ten minste 3 procent van de stemmen, waarbij tot het aantal stemmen dat een persoon kan uitbrengen mede worden gerekend de stemmen waarover hij beschikt of wordt geacht te beschikken op grond van artikel 5:45;
g. drempelwaarde: een percentage van het kapitaal of de stemmen, waarvan het bereiken, overschrijden of onderschrijden door een persoon die aandelen houdt of verwerft, of stemmen kan uitbrengen of verwerft, leidt tot een verplichting tot het doen van een melding ingevolge dit hoofdstuk.
2.
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt onder uitgevende instelling niet verstaan:
a. een beleggingsmaatschappij waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa van deze beleggingsmaatschappij direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald; of
b. een maatschappij voor collectieve belegging in effecten.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald wat onder een optie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 4°, wordt verstaan.
1.
Een uitgevende instelling meldt onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten het totaal van de wijzigingen van haar kapitaal waardoor dit kapitaal ten opzichte van de vorige melding ingevolge dit artikel met een procent of meer is gewijzigd. De uitgevende instelling kan tevens aan de Autoriteit Financiële Markten op een tijdstip voorafgaand aan het tijdstip van de in het tweede lid bedoelde periodieke melding de overige wijzigingen van haar kapitaal melden.
2.
De uitgevende instelling meldt periodiek aan de Autoriteit Financiële Markten het totaal van de wijzigingen van haar kapitaal waarvoor geen verplichting tot melding bestaat op grond van het eerste lid, eerste volzin, voorzover zij deze wijzigingen niet reeds heeft gemeld overeenkomstig het eerste lid, tweede volzin. Bij algemene maatregel van bestuur worden de periode waarop de melding betrekking heeft en de termijn waarbinnen de melding moet hebben plaatsgevonden vastgesteld.
1.
Een uitgevende instelling meldt onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten elke wijziging in haar stemmen die niet voortvloeit uit een wijziging als bedoeld in artikel 5:34, tweede lid. Indien een wijziging in de stemmen voortvloeit uit een wijziging als bedoeld in artikel 5:34, eerste lid, tweede volzin, kan de uitgevende instelling deze wijziging gelijktijdig met die wijziging melden aan de Autoriteit Financiële Markten.
2.
De uitgevende instelling meldt periodiek aan de Autoriteit Financiële Markten het totaal van de wijzigingen in de stemmen waarvoor geen verplichting tot onverwijlde melding bestaat ingevolge het eerste lid, eerste volzin, voorzover zij deze wijzigingen niet reeds heeft gemeld overeenkomstig het eerste lid, tweede volzin. Bij algemene maatregel van bestuur worden de periode waarop de melding betrekking heeft en de termijn waarbinnen de melding moet hebben plaatsgevonden vastgesteld.
3.
De uitgevende instelling meldt onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten elke uitgifte of intrekking met haar medewerking van aandelen als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, voorzover deze betrekking heeft op een procent of meer van haar kapitaal. De uitgevende instelling kan tevens aan de Autoriteit Financiële Markten op elk tijdstip voorafgaand aan het tijdstip van de in het vierde lid bedoelde periodieke melding elke overige uitgifte of intrekking van aandelen als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, melden.
4.
Een uitgevende instelling meldt periodiek aan de Autoriteit Financiële Markten het totaal met haar medewerking uitgegeven of ingetrokken aandelen als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, waarvoor geen verplichting tot onverwijlde melding bestaat ingevolge het derde lid, eerste volzin, voorzover zij deze niet reeds heeft gemeld overeenkomstig het derde lid, tweede volzin. Bij algemene maatregel van bestuur worden de periode waarop de melding betrekking heeft en de termijn waarbinnen de melding moet hebben plaatsgevonden vastgesteld.
Artikel 5:36
Een naamloze vennootschap naar Nederlands recht of een rechtspersoon die is opgericht naar het recht van een staat die geen lidstaat is en die een uitgevende instelling wordt, meldt onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten haar onderscheidenlijk zijn kapitaal en haar onderscheidenlijk zijn stemmen, alsmede de met haar onderscheidenlijk zijn medewerking uitgegeven aandelen als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, onder 2°.
Artikel 5:37
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die bij een melding als bedoeld in deze afdeling dienen te worden verstrekt en de wijze van melden.
1.
Een ieder die de beschikking krijgt of verliest over aandelen waardoor, naar hij weet of behoort te weten, het percentage van het kapitaal waarover hij beschikt een drempelwaarde bereikt, overschrijdt dan wel onderschrijdt, meldt dat onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten.
2.
Een ieder die de beschikking krijgt of verliest over stemmen waardoor, naar hij weet of behoort te weten, het percentage van de stemmen waarover hij beschikt een drempelwaarde bereikt, overschrijdt dan wel onderschrijdt, meldt dat onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten.
3.
Een ieder die de beschikking krijgt of verliest over financiële instrumenten die een shortpositie met betrekking tot de aandelen vertegenwoordigen waardoor, naar hij weet of behoort te weten, de shortpositie waarover hij beschikt, uitgedrukt in het percentage van het kapitaal, een drempelwaarde bereikt, overschrijdt dan wel onderschrijdt, meldt dat onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de bepaling van een shortpositie als bedoeld in dit lid.
4.
De drempelwaarden, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, zijn: 3 procent, 5 procent, 10 procent, 15 procent, 20, procent, 25 procent, 30 procent, 40 procent, 50 procent, 60 procent, 75 procent en 95 procent.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen een meldingsplichtige behoort te weten dat hij een drempelwaarde bereikt, overschrijdt dan wel onderschrijdt.
1.
Een ieder wiens percentage van het kapitaal of van de stemmen waarover hij beschikt, naar hij weet of behoort te weten, een drempelwaarde bereikt, overschrijdt dan wel onderschrijdt als gevolg van een wijziging die ingevolge een melding als bedoeld in artikel 5:34 of 5:35 door de Autoriteit Financiële Markten in het register, bedoeld in artikel 1:107, is verwerkt, meldt dat aan de Autoriteit Financiële Markten. De melding vindt plaats uiterlijk op de vierde handelsdag na de in de vorige volzin bedoelde verwerking in het register. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald wat onder handelsdag wordt verstaan.
2.
Een ieder die beschikt over financiële instrumenten die een shortpositie met betrekking het kapitaal vertegenwoordigen, welke shortpositie, uitgedrukt in het percentage van het kapitaal, naar hij weet of behoort te weten, een drempelwaarde bereikt, overschrijdt dan wel onderschrijdt als gevolg van een wijziging die ingevolge een melding als bedoeld in artikel 5:34 of 5:35 door de Autoriteit Financiële Markten in het register, bedoeld in artikel 1:107, is verwerkt, meldt dat aan de Autoriteit Financiële Markten. De melding vindt plaats uiterlijk op de vierde handelsdag na de in de vorige volzin bedoelde verwerking in het register. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald wat onder handelsdag wordt verstaan en kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de bepaling van een shortpositie als bedoeld in dit lid.
3.
De drempelwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid, eerste volzin, zijn: 3 procent, 5 procent, 10 procent, 15 procent, 20, procent, 25 procent, 30 procent, 40 procent, 50 procent, 60 procent, 75 procent en 95 procent.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen een meldingsplichtige behoort te weten dat hij een drempelwaarde bereikt, overschrijdt dan wel onderschrijdt.
Artikel 5:40
Een ieder die de beschikking krijgt of verliest over een of meer aandelen met een bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap in een uitgevende instelling, meldt dat onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten. Aan deze verplichting is voldaan, indien terzake van hetzelfde feit een melding is gedaan op grond van artikel 5:38, eerste lid.
1.
Een ieder wiens substantiële deelneming ten opzichte van zijn vorige melding, naar hij weet of behoort te weten, een drempelwaarde bereikt, overschrijdt dan wel onderschrijdt als gevolg van een afwijkende samenstelling door een omwisseling van aandelen als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, onder 3° of 4°, of een financieel instrument of contract als bedoeld in artikel 5:45, tiende lid, in aandelen als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, onder 1° of 2°, dan wel als gevolg van een omwisseling van aandelen als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, in aandelen als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, onder 2° meldt dat uiterlijk binnen 4 handelsdagen na de datum waarop hij dit weet of behoort te weten aan de Autoriteit Financiële Markten. Indien deze verplichting op een bestuurder of commissaris rust, is hieraan voldaan indien terzake van hetzelfde feit een melding is gedaan op grond van artikel 5:48, zesde of zevende lid.
2.
Een ieder wiens substantiële deelneming ten opzichte van diens vorige melding, naar hij weet of behoort te weten, een drempelwaarde bereikt, overschrijdt dan wel onderschrijdt als gevolg van een afwijkende samenstelling door de uitoefening van rechten ingevolge een overeenkomst tot verkrijging van stemmen meldt dat uiterlijk binnen 4 handelsdagen na de datum waarop hij dit weet of behoort te weten aan de Autoriteit Financiële Markten. Indien deze verplichting op een bestuurder of commissaris rust, is hieraan voldaan indien terzake van hetzelfde feit een melding is gedaan op grond van artikel 5:48, zevende lid.
3.
De drempelwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid zijn: 3 procent, 5 procent, 10 procent, 15 procent, 20 procent, 25 procent, 30 procent, 40 procent, 50 procent, 60 procent, 75 procent en 95 procent.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald wat onder handelsdag wordt verstaan en in welke gevallen een meldingsplichtige behoort te weten dat hij een drempelwaarde bereikt, overschrijdt dan wel onderschrijdt.
Artikel 5:42
Een ieder die ophoudt een gecontroleerde onderneming te zijn en die beschikt over een substantiële deelneming of een of meer aandelen met een bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap in een uitgevende instelling, meldt dat onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten.
1.
Een ieder die op het tijdstip waarop een naamloze vennootschap naar Nederlands recht een uitgevende instelling wordt, naar hij weet of behoort te weten, beschikt over een substantiële deelneming of een of meer aandelen met een bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap in deze uitgevende instelling, meldt dat onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten.
2.
Een ieder die op het tijdstip waarop een rechtspersoon die is opgericht naar het recht van een staat die geen lidstaat is een uitgevende instelling wordt, naar hij weet of behoort te weten, beschikt over een substantiële deelneming in deze uitgevende instelling, meldt dat onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen een meldingsplichtige behoort te weten dat hij beschikt over een substantiële deelneming in een uitgevende instelling.
Artikel 5:44
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die bij een melding als bedoeld in deze afdeling dienen te worden verstrekt en de wijze van melden.
1.
Iemand beschikt over de aandelen die hij houdt, alsmede over de stemmen die hij kan uitbrengen als houder van aandelen.
2.
Iemand beschikt over de stemmen die hij als vruchtgebruiker of pandhouder kan uitbrengen, indien het toepasselijke recht daarin voorziet en is voldaan aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten.
3.
Iemand wordt geacht te beschikken over de aandelen die zijn gecontroleerde onderneming houdt, alsmede over de stemmen die zijn gecontroleerde onderneming kan uitbrengen. Een gecontroleerde onderneming wordt geacht niet te beschikken over aandelen of stemmen.
4.
Iemand wordt geacht te beschikken over de aandelen die door een derde voor zijn rekening worden gehouden, alsmede over de stemmen die deze derde kan uitbrengen.
5.
Iemand wordt geacht te beschikken over de stemmen waarover een derde beschikt, indien hij met deze derde een overeenkomst heeft gesloten die voorziet in een duurzaam gemeenschappelijk beleid inzake het uitbrengen van de stemmen.
6.
Iemand wordt geacht te beschikken over de stemmen waarover een derde beschikt met wie hij een overeenkomst heeft gesloten waarin een tijdelijke en betaalde overdracht van deze stemmen is geregeld.
7.
De beheerder van een beleggingsfonds of de beheerder van een fonds voor collectieve belegging in effecten wordt geacht te beschikken over de aandelen die de bewaarder of de bewaarder van de icbe houdt en de daaraan verbonden stemmen. De bewaarder van een beleggingsfonds of de bewaarder van een fonds voor collectieve belegging in effecten wordt geacht niet te beschikken over aandelen of stemmen.
8.
Aandelen en stemmen die deel uitmaken van een gemeenschap worden toegerekend aan de deelgenoten in deze gemeenschap in evenredigheid met hun gerechtigdheid daarin. In afwijking van de vorige volzin worden stemmen die deel uitmaken van een wettelijke gemeenschap van goederen als bedoeld in artikel 93 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek toegerekend aan de echtgenoot van wiens zijde de stemmen in de gemeenschap zijn gevallen als bedoeld in artikel 97 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
9.
Iemand wordt geacht te beschikken over de stemmen die hij als gevolmachtigde naar eigen goeddunken kan uitbrengen.
10.
Iemand wordt geacht te beschikken over de aandelen alsmede de daaraan verbonden stemmen indien hij:
a. een financieel instrument houdt waarvan de waardestijging mede afhankelijk is van de waardestijging van aandelen of daaraan verbonden uitkeringen en op grond waarvan hij geen recht heeft op verwerving van een aandeel als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b;
b. op basis van een optie verplicht kan worden om aandelen als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, te kopen; of
c. een ander contract heeft gesloten op grond waarvan hij een met een aandeel als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, vergelijkbare economische positie heeft.
11.
Het derde lid is, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, niet van toepassing op degene wiens gecontroleerde onderneming:
a. een beheerder of beheerder van een icbe is die de stemmen die zijn verbonden aan de aandelen die worden gehouden door de beleggingsinstelling of icbe waarover hij het beheer voert, dan wel de stemmen waarover hij ingevolge het zevende lid, eerste volzin, wordt geacht te beschikken, naar eigen goeddunken kan uitbrengen; of
b. een vermogensbeheerder is die de stemmen die zijn verbonden aan de aandelen waarover hij het beheer voert naar eigen goeddunken kan uitbrengen.
12.
Het vijfde lid is niet van toepassing op een melding als bedoeld in artikel 5:43a.
1.
De verplichtingen, bedoeld in afdeling 5.3.3, zijn, voorzover de aandelen en de daaraan verbonden stemmen in de uitoefening van hun bedrijf en gedurende een korte periode worden gehouden, niet van toepassing op:
a. clearinginstellingen, voorzover zij niet ook het bedrijf van bank of elektronischgeldinstelling uitoefenen;
b. afwikkelende instanties als bedoeld in artikel 212a, onderdeel d, van de Faillissementswet; en
c. nationale centrale banken die onderdeel uitmaken van het Europees Stelsel van Centrale Banken, bedoeld in artikel 282, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, voorzover de stemmen niet worden uitgebracht.
2.
De verplichtingen, bedoeld in afdeling 5.3.3, zijn niet van toepassing op:
a. bewaarnemers van aandelen, voor zover de aandelen en de daaraan verbonden stemmen worden gehouden in de uitoefening van hun bedrijf en de bewaarnemers de aan deze aandelen verbonden stemmen niet naar eigen goeddunken kunnen uitbrengen;
b. personen, voor zover die werkzaamheden verrichten als bedoeld in onderdeel a van de definitie van verrichten van een beleggingsactiviteit in artikel 1:1, die de beschikking krijgen of verliezen over aandelen en de daaraan verbonden stemmen waardoor, naar zij weten of behoren te weten, het percentage van het kapitaal of de stemmen waarover zij beschikken de drempelwaarde van drie procent of vijf procent bereikt, overschrijdt of onderschrijdt, voorzover deze geen invloed uitoefenen in het bestuur van de desbetreffende uitgevende instelling en in hun lidstaat van herkomst als bedoeld in artikel 5:25a, eerste lid, onderdeel c, een vergunning hebben voor de uitoefening van hun bedrijf;
c. personen die in het kader van de stabilisatie zoals omschreven in hoofdstuk III van verordening (EG) nr. 2273/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de uitzonderingsregeling voor terugkoopprogramma’s en voor de stabilisatie van financiële instrumenten betreft (PbEU 2003, L 336) de beschikking krijgen of verliezen over aandelen en de daaraan verbonden stemmen, voor zover de stemmen niet worden uitgebracht of anderszins worden gebruikt om invloed uit te oefenen in het bestuur van de uitgevende instelling.
3.
Voor het vaststellen of de drempelwaarden, bedoeld in de artikelen 5:38, vierde lid, of 5:39, derde lid, worden bereikt of overschreden, worden aandelen en de daaraan verbonden stemmen die tot de handelsportefeuille van één van de hierna te noemen financiële ondernemingen behoren niet in aanmerking genomen, voor zover deze aandelen of stemmen niet meer dan vijf procent bedragen in het kapitaal of de stemmen van een uitgevende instelling en indien de stemmen niet worden uitgebracht of anderszins worden gebruikt om invloed uit te oefenen in het bestuur van de uitgevende instelling:
a. financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben;
b. financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben;
c. financiële ondernemingen die voor het verlenen van beleggingsdiensten of verrichten van beleggingsactiviteiten een door de Autoriteit Financiële Markten op grond van het Deel Markttoegang financiële ondernemingen verleende vergunning hebben;
d. beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat die van de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat een vergunning hebben verkregen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, eerste volzin, van richtlijn nr. 2004/39/EEG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen nr. 85/611/EEG en nr. 93/6/EEG van de Raad en richtlijn nr. 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn nr. 93/22/EEG van de Raad (PbEU L 145);
e. banken met zetel in een andere lidstaat die van de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat een vergunning hebben verkregen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten; en
f. financiële instellingen met zetel in een andere lidstaat die voor de uitoefening van hun bedrijf een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben die overeenkomt met de verklaring, bedoeld in artikel 3:110.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste, tweede of derde lid.
5.
Indien een in het eerste, tweede of derde lid bedoelde onderneming of instelling op het tijdstip waarop het eerste, tweede of derde lid niet langer van toepassing is de aandelen nog houdt dan wel de stemmen nog kan uitbrengen, wordt zij geacht op dat tijdstip de beschikking te hebben verkregen over deze aandelen en stemmen.
Artikel 5:46a
De verplichtingen, bedoeld in de artikelen 5:38, derde lid, en 5:39, tweede lid, zijn niet van toepassing op:
a. transacties die in verband met activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel k, van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PbEU 2012, L 86) worden verricht door personen die voldoen aan de in dat artikel genoemde voorwaarden;
b. personen als bedoeld in artikel 17, vierde lid, van de in onderdeel a genoemde verordening die voldoen aan de in dat artikel genoemde voorwaarden;
c. personen als bedoeld in artikel 5:46, eerste lid.
Artikel 5:47
Met betrekking tot aandelen of stemmen in een rechtspersoon die is opgericht naar het recht van een staat die geen lidstaat is en waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend en voor welke rechtspersoon Nederland een lidstaat van ontvangst is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel n, van richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390):
a. zijn de artikelen 5:40, 5:41 en 5:42 niet van toepassing;
b. gelden, in afwijking van artikel 5:38, vierde lid, voor de in artikel 5:38, eerste en tweede lid, genoemde verplichtingen tot het doen van een melding de drempelwaarden 5 procent en 10 procent, indien de meldingsplichtige een uitgevende instelling is die verplicht is tot melding als gevolg van het verkrijgen of verliezen van de beschikking over eigen aandelen; en
c. gelden, in afwijking van de artikelen 5:38, vierde lid, en 5:39, derde lid, voor de in de artikelen 5:38, eerste en tweede lid, en 5:39, eerste lid, genoemde verplichtingen tot het doen van een melding de drempelwaarden 5 procent, 10 procent, 15 procent, 20 procent, 25 procent, 30 procent, 50 procent en 75 procent.
1.
In dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt, in afwijking van artikel 5:33, eerste lid, onderdeel a, onder uitgevende instelling verstaan: een naamloze vennootschap naar Nederlands recht waarvan aandelen als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, onder 1° of 2°, zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt.
2.
In dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt onder gelieerde uitgevende instelling verstaan: elke andere uitgevende instelling:
1°. waarmee de uitgevende instelling in een groep is verbonden of waarin de uitgevende instelling een deelneming heeft en waarvan de meest recent vastgestelde omzet ten minste 10 procent van de geconsolideerde omzet van de uitgevende instelling bedraagt;
2°. die rechtstreeks of middellijk meer dan 25 procent van het kapitaal van de uitgevende instelling verschaft.
3.
Een bestuurder of commissaris van een uitgevende instelling meldt aan de Autoriteit Financiële Markten de aandelen en stemmen in de uitgevende instelling en de gelieerde uitgevende instellingen waarover hij beschikt. Deze meldingen worden gedaan binnen twee weken na de aanwijzing of benoeming als bestuurder of commissaris.
4.
Een bestuurder of commissaris van een naamloze vennootschap die een uitgevende instelling wordt in de zin van het eerste lid, meldt onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten de aandelen en stemmen in de uitgevende instelling en de gelieerde uitgevende instellingen waarover hij beschikt. Aan de verplichting op grond van de vorige volzin is voldaan, indien terzake van hetzelfde feit een melding is gedaan op grond van artikel 5:43, eerste lid.
5.
Een bestuurder of commissaris van een uitgevende instelling ten opzichte waarvan een andere naamloze vennootschap een gelieerde uitgevende instelling wordt in de zin van het tweede lid, meldt onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten de aandelen en stemmen in de desbetreffende gelieerde uitgevende instelling waarover hij beschikt. Aan de verplichting op grond van de vorige volzin is voldaan, indien terzake van hetzelfde feit een melding is gedaan op grond van artikel 5:43.
6.
Een bestuurder of commissaris van een uitgevende instelling meldt onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten elke wijziging in de aandelen in de uitgevende instelling en de gelieerde uitgevende instellingen waarover hij beschikt. Aan de verplichting op grond van de vorige volzin is voldaan, indien terzake van hetzelfde feit een melding is gedaan op grond van artikel 5:38, eerste lid, of 5:40, eerste volzin.
7.
Een bestuurder of commissaris van een uitgevende instelling meldt onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten elke wijziging in de stemmen in de uitgevende instelling en de gelieerde uitgevende instellingen waarover hij beschikt. Aan de verplichting op grond van de vorige volzin is voldaan, indien terzake van hetzelfde feit een melding is gedaan op grond van artikel 5:38, tweede lid.
8.
Een uitgevende instelling meldt het feit dat een bestuurder of commissaris niet langer in functie is onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten.
9.
Indien een bestuurder van een uitgevende instelling een rechtspersoon is, zijn het derde tot en met het achtste lid van overeenkomstige toepassing op de natuurlijke personen die het dagelijks beleid van deze rechtspersoon bepalen, alsmede op de natuurlijke personen die toezicht houden op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken in deze rechtspersoon.
10.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die bij een melding als bedoeld in dit artikel dienen te worden verstrekt en de wijze van melden.
1.
Behoudens het bepaalde in het derde lid, doet de Autoriteit Financiële Markten, nadat zij een melding heeft ontvangen, onverwijld mededeling van deze melding aan de desbetreffende uitgevende instelling en aan de meldingsplichtige. De in de eerste volzin bedoelde mededeling strekt voor de meldingsplichtige tot bewijs dat deze aan zijn verplichting tot het doen van een melding heeft voldaan.
2.
De Autoriteit Financiële Markten doet onverwijld na de in artikel 1:107, derde lid, onderdeel c, onder 1°, bedoelde verwerking in het register mededeling van de inhoud van de melding aan de desbetreffende uitgevende instelling.
3.
Indien de Autoriteit Financiële Markten de verwerking van een melding in het register, bedoeld in artikel 1:107, heeft opgeschort op grond van artikel 5:51, tweede lid, verwerkt zij de in het tweede lid bedoelde gegevens, in afwijking van artikel 1:107, derde lid, onderdeel c, onder 1°, in elk geval in dat register binnen een werkdag volgend op de werkdag waarop de gevorderde inlichtingen zijn verkregen dan wel, indien de gevorderde inlichtingen niet zijn verkregen, zodra zij verwerking in dat register mogelijk acht. De Autoriteit Financiële Markten doet in dat geval onverwijld na de in de vorige volzin bedoelde verwerking mededeling van de melding aan de meldingsplichtige en mededeling van de inhoud van de melding aan de desbetreffende uitgevende instelling. De in de tweede volzin bedoelde mededeling strekt voor de meldingsplichtige tot bewijs dat deze aan zijn verplichting tot het doen van een melding heeft voldaan.
Artikel 5:50
Indien een uitgevende instelling, op grond van een mededeling als bedoeld in artikel 5:49, tweede lid, of derde lid, tweede volzin, vermoedt dat een onjuiste melding is gedaan, stelt zij de Autoriteit Financiële Markten daarvan onverwijld in kennis.
1.
De Autoriteit Financiële Markten kan degene die een onjuiste melding heeft gedaan of ten onrechte geen melding heeft gedaan door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om binnen een door haar gestelde redelijke termijn alsnog een juiste melding te doen.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan de verwerking van een melding in het register, bedoeld in artikel 1:107, voor de duur van het vorderen van inlichtingen als bedoeld in artikel 1:74 opschorten. Zij doet mededeling van de opschorting aan de desbetreffende uitgevende instelling en de desbetreffende meldingsplichtige.
3.
Indien een melding onjuist is en de melding niet is hersteld of indien een melding ten onrechte niet is gedaan en de juiste melding achterwege blijft, kan de Autoriteit Financiële Markten de naar haar oordeel juiste gegevens in het register bedoeld in artikel 1:107 opnemen, nadat zij daarvan mededeling heeft gedaan aan de desbetreffende uitgevende instelling en de desbetreffende meldingsplichtige.
1.
Indien een melding waartoe dit hoofdstuk verplicht niet overeenkomstig dit hoofdstuk is gedaan, kan de rechtbank van de plaats waar de desbetreffende uitgevende instelling haar zetel heeft op vordering van degene die krachtens het tweede lid daartoe bevoegd is, de in het vierde lid genoemde maatregelen treffen. Indien een melding betrekking heeft op een uitgevende instelling die haar zetel buiten Nederland heeft, is de rechtbank Den Haag bevoegd.
2.
Tot het instellen van de vordering zijn bevoegd:
a. houders van aandelen die alleen of gezamenlijk beschikken over een substantiële deelneming;
b. houders van een of meer aandelen met een bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap in de uitgevende instelling; en
c. de desbetreffende uitgevende instelling.
3.
De bevoegdheid om de vordering in te stellen vervalt door verloop van drie maanden vanaf de dag waarop degene die bevoegd is de vordering in te stellen van de overtreding kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen.
4.
De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn:
a. veroordeling van de desbetreffende meldingsplichtige tot melding overeenkomstig dit hoofdstuk;
b. schorsing van het recht op uitbrengen van de stemmen in de desbetreffende uitgevende instelling waarover de meldingsplichtige beschikt gedurende een door de rechtbank te bepalen periode van ten hoogste drie jaren;
c. schorsing van een besluit van de algemene vergadering van de desbetreffende uitgevende instelling totdat over een maatregel als bedoeld in onderdeel d onherroepelijk is beslist;
d. vernietiging van een besluit van de algemene vergadering van de desbetreffende uitgevende instelling, indien aannemelijk is dat dit besluit niet zou zijn genomen indien de stemmen waarover de desbetreffende meldingsplichtige beschikt niet zouden zijn uitgebracht; of
e. een bevel aan de desbetreffende meldingsplichtige om zich gedurende een door de rechtbank te bepalen periode van ten hoogste vijf jaren te onthouden van het verkrijgen van de beschikking over aandelen of stemmen van de desbetreffende uitgevende instelling.
5.
Een maatregel als bedoeld in het vierde lid, onderdeel b of e, geldt niet voor aandelen die ten titel van beheer worden gehouden door een ander dan de desbetreffende meldingsplichtige, tenzij de desbetreffende meldingsplichtige bevoegd is om zich deze aandelen te verschaffen of te bepalen hoe de daaraan verbonden stemmen worden uitgeoefend.
6.
De rechtbank regelt zo nodig de gevolgen van de door haar getroffen maatregelen.
7.
De rechtbank kan op vordering van degene die de oorspronkelijke vordering heeft ingesteld of van degene tegen wie de maatregel is gericht de periode, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b of e, verkorten.
8.
Een maatregel als bedoeld in het vierde lid, onderdeel d, kan niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
9.
Indien de vordering, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op aandelen die niet door de desbetreffende meldingsplichtige zelf worden gehouden of op stemmen die hij niet zelf als aandeelhouder, pandhouder of vruchtgebruiker kan uitbrengen, roept de eiser de desbetreffende houder, pandhouder of vruchtgebruiker in het geding op, zo deze aan de eiser bekend is.
10.
Een onmiddellijke voorziening bij voorraad kan slechts worden gevorderd bij de voorzieningenrechter van de rechtbank die op grond van het eerste lid bevoegd is. De vordering kan slechts betrekking hebben op de maatregelen, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a, b, c en e. Het vijfde en negende lid zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder voorwetenschap: bekendheid met informatie die concreet is en die rechtstreeks of middellijk betrekking heeft op een uitgevende instelling als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, waarop de financiële instrumenten betrekking hebben of omtrent de handel in deze financiële instrumenten, welke informatie niet openbaar is gemaakt en waarvan openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de koers van de financiële instrumenten of op de koers van daarvan afgeleide financiële instrumenten. Voorzover het grondstoffenderivaten betreft wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, in afwijking van de vorige volzin, onder voorwetenschap verstaan: bekendheid met niet openbaar gemaakte informatie die concreet is en die rechtstreeks of middellijk betrekking heeft op een of meer grondstoffenderivaten, van welke informatie beleggers in die grondstoffenderivaten bekendmaking mogen verwachten op grond van marktpraktijken die gebruikelijk zijn op de gereglementeerde markt of de multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96 waarop die grondstoffenderivaten worden verhandeld.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen marktpraktijken als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, worden aangewezen.
3.
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt, in aanvulling op artikel 1:1, onder financieel instrument mede verstaan: elk ander instrument dat op een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96 tot de handel is toegelaten of waarvoor toelating tot de handel op een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96 is aangevraagd.
4.
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt, in afwijking van artikel 1:1, verstaan onder uitgevende instelling:
a. rechtspersoon, vennootschap of instelling die financiële instrumenten heeft uitgegeven als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a of b, of degene op wiens voorstel een koopovereenkomst inzake een financieel instrument, niet zijnde een effect, tot stand is gekomen; of
b. rechtspersoon, vennootschap of instelling die voornemens is financiële instrumenten uit te geven als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a of b, of degene die een koopovereenkomst inzake een financieel instrument, niet zijnde een effect, voorstelt.
5.
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder beleggingsaanbeveling: voor het publiek bestemde informatie die wordt opgesteld of uitgebracht door:
a. de personen, bedoeld in artikel 5:64, tweede lid, onderdeel a, waarin expliciet of impliciet een beleggingsstrategie wordt aanbevolen of voorgesteld met betrekking tot:
1°. financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend of een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96 of waarvoor toelating tot die handel is aangevraagd;
2°. financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in een andere lidstaat; of
3°. een uitgevende instelling die financiële instrumenten als bedoeld onder 1° of 2° heeft uitgegeven;
b. de personen, bedoeld in artikel 5:64, tweede lid, onderdeel b, waarin expliciet een beleggingsbeslissing wordt aanbevolen met betrekking tot:
1°. financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend of een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96 of waarvoor toelating tot die handel is aangevraagd; of
2°. financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in een andere lidstaat.
6.
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder uitbrenger van een beleggingsaanbeveling: een persoon die in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf een beleggingsaanbeveling uitbrengt.
Artikel 5:55
Ten aanzien van strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 5:56, eerste, derde en zevende lid, 5:57, eerste en tweede lid, 5:58, eerste lid, 5:58a, eerste, tweede en derde lid, artikel 5:25i, tweede of vijfde lid, en 5:62, eerste lid, is de rechtbank Amsterdam in eerste aanleg bij uitsluiting bevoegd.
1.
Het is een ieder die behoort tot een in het tweede lid genoemde categorie personen verboden om gebruik te maken van voorwetenschap door een transactie te verrichten of te bewerkstelligen:
a. in of vanuit Nederland of een staat die geen lidstaat is in financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend of een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96 of waarvoor toelating tot die handel is aangevraagd;
b. in of vanuit Nederland in financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of multilaterale handelsfaciliteit in een andere lidstaat of die zijn toegelaten tot de handel op een met een gereglementeerde markt of multilaterale handelsfaciliteit vergelijkbaar systeem in een staat die geen lidstaat is, of in financiële instrumenten waarvoor toelating tot die handel is aangevraagd; of
c. in of vanuit Nederland of een staat die geen lidstaat is in financiële instrumenten, niet zijnde financiële instrumenten als bedoeld in onderdeel a of b, waarvan de waarde mede wordt bepaald door de in onderdeel a of b bedoelde financiële instrumenten;
d. in of vanuit een andere lidstaat in financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96.
2.
De in het eerste lid bedoelde categorieën zijn:
a. personen die over voorwetenschap beschikken vanwege het feit dat zij het dagelijks beleid bepalen of mede bepalen dan wel toezicht houden op het beleid en de algemene gang van zaken van de uitgevende instelling, bedoeld in artikel 5:53, vierde lid, onderdeel a, waarop de voorwetenschap betrekking heeft;
b. personen die over voorwetenschap beschikken vanwege het feit dat zij beschikken over een gekwalificeerde deelneming in de uitgevende instelling, bedoeld in artikel 5:53, vierde lid, onderdeel a, of die financiële instrumenten heeft uitgegeven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c waarop de voorwetenschap betrekking heeft;
c. personen die toegang hebben tot informatie als bedoeld in artikel 5:53, eerste lid, uit hoofde van de uitoefening van werk, beroep of functie; en
d. personen die over voorwetenschap beschikken uit hoofde van betrokkenheid bij strafbare feiten.
3.
Het is een ieder die niet behoort tot een in het tweede lid genoemde categorie en die weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij over voorwetenschap beschikt, verboden om gebruik te maken van die voorwetenschap door:
a. in of vanuit Nederland of een staat die geen lidstaat is een transactie te verrichten of te bewerkstelligen in financiële instrumenten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a;
b. in of vanuit Nederland een transactie te verrichten of te bewerkstelligen in financiële instrumenten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b; of
c. in of vanuit Nederland of een staat die geen lidstaat is een transactie te verrichten of te bewerkstelligen in financiële instrumenten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c;
d. in of vanuit een andere lidstaat een transactie te verrichten of te bewerkstelligen in financiële instrumenten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.
4.
Van informatie waarvan beleggers bekendmaking mogen verwachten als bedoeld in artikel 5:53, eerste lid, tweede volzin, is sprake indien deze van dien aard is dat deze:
a. routinematig beschikbaar wordt gesteld aan de beleggers in die financiële instrumenten; of
b. openbaar moet worden gemaakt overeenkomstig de met betrekking tot de in dat lid bedoelde markt geldende wettelijke voorschriften of volgens de op die markt gehanteerde marktregels, overeenkomsten of gangbare gewoonten.
5.
Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op het verrichten of bewerkstelligen van transacties in financiële instrumenten:
a. ter nakoming van een opeisbare verbintenis die reeds bestond op het tijdstip waarop degene die de transactie verrichtte of bewerkstelligde kennis kreeg van informatie als bedoeld in artikel 5:53, eerste lid, eerste volzin, met betrekking tot de uitgevende instelling, bedoeld in artikel 5:53, vierde lid, onderdeel a, waarop die financiële instrumenten betrekking hebben;
b. in het kader van het monetaire beleid, het valutabeleid of het beheer van de overheidsschuld;
c. in het kader van een terugkoopprogramma zoals omschreven in hoofdstuk II van verordening (EG) nr. 2273/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de uitzonderingsregeling voor terugkoopprogramma’s en voor de stabilisatie van financiële instrumenten betreft (PbEU L 336); en
d. in het kader van stabilisatie zoals omschreven in hoofdstuk III van verordening (EG) nr. 2273/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de uitzonderingsregeling voor terugkoopprogramma’s en voor de stabilisatie van financiële instrumenten betreft (PbEU L 336).
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën transacties worden aangewezen waarop de in het eerste en derde lid bedoelde verboden niet van toepassing zijn. Daarbij kan binnen een aan te wijzen categorie onderscheid worden gemaakt naar de personen door wie en de omstandigheden waaronder de transacties worden verricht of bewerkstelligd.
7.
Het is verboden om gebruik te maken van voorwetenschap door te trachten een transactie te verrichten of te bewerkstelligen als bedoeld in het eerste lid.
1.
Het is een ieder die behoort tot een in artikel 5:56, tweede lid, onderdeel a, b of d, bedoelde categorie alsmede een ieder die beschikt over voorwetenschap en behoort tot de in artikel 5:56, tweede lid, onderdeel c, bedoelde categorie verboden om in of vanuit een in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a, b, c of d, bedoelde staat, voorzover het financiële instrumenten betreft als bedoeld in het betreffende onderdeel:
a. de informatie waarop zijn voorwetenschap betrekking heeft aan een derde mee te delen, anders dan in de normale uitoefening van zijn werk, beroep of functie; of
b. een derde aan te bevelen of ertoe aan te zetten transacties te verrichten of te bewerkstelligen in die financiële instrumenten.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op ieder ander die weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij over voorwetenschap beschikt.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de omstandigheden waaronder sprake is van meedelen in het kader van de normale uitoefening van werk, beroep of functie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
1.
Het is verboden om in of vanuit een in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a, b of d, bedoelde staat telkens voorzover het financiële instrumenten betreft als bedoeld in het desbetreffende onderdeel:
a. een transactie of handelsorder in financiële instrumenten te verrichten of te bewerkstelligen waarvan een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van die financiële instrumenten, tenzij degene die de transactie of handelsorder heeft verricht of bewerkstelligd, aantoont dat zijn beweegreden om de transactie of handelsorder te verrichten of te bewerkstelligen gerechtvaardigd is en dat de transactie of handelsorder in overeenstemming is met de gebruikelijke marktpraktijk op de desbetreffende gereglementeerde markt of de desbetreffende multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96;
b. een transactie of handelsorder in financiële instrumenten te verrichten of te bewerkstelligen teneinde de koers van die financiële instrumenten op een kunstmatig niveau te houden, tenzij degene die de transactie of handelsorder heeft verricht of bewerkstelligd, aantoont dat zijn beweegreden om de transactie of handelsorder te verrichten of te bewerkstelligen gerechtvaardigd is en dat de transactie of handelsorder in overeenstemming is met de gebruikelijke marktpraktijk op de desbetreffende gereglementeerde markt of de desbetreffende multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96;
c. een transactie of handelsorder in financiële instrumenten te verrichten of te bewerkstelligen waarbij gebruik wordt gemaakt van bedrog of misleiding; of
d. informatie te verspreiden waarvan een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van financiële instrumenten, terwijl de verspreider van die informatie weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die informatie onjuist of misleidend is.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op het verrichten of bewerkstelligen van transacties of handelsorders in financiële instrumenten of het verspreiden van informatie in het kader van:
a. het monetaire beleid, het valutabeleid of het beheer van de overheidsschuld;
b. een terugkoopprogramma zoals omschreven in hoofdstuk II van verordening (EG) nr. 2273/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat de uitzonderingsregeling voor terugkoopprogramma’s en voor de stabilisatie van financiële instrumenten betreft (PbEU L 336); en
c. stabilisatie zoals omschreven in hoofdstuk III van verordening (EG) nr. 2273/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat de uitzonderingsregeling voor terugkoopprogramma’s en voor de stabilisatie van financiële instrumenten betreft (PbEU L 336).
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën transacties of handelsorders worden aangewezen waarop de in het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, bedoelde verboden niet van toepassing zijn en kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop tot deze aanwijzing wordt gekomen. De Autoriteit Financiële Markten kan categorieën transacties of handelsorders aanmerken als transacties of handelsorders die onder de in het eerste lid bedoelde verboden geacht worden te vallen.
4.
Het eerste lid, aanhef en onderdeel d, is niet van toepassing voorzover het betreft het verspreiden van informatie door journalisten die in hun normale beroepshoedanigheid handelen, rekening houdend met de regels die gelden binnen hun beroepsgroep, tenzij zij voordeel of winst behalen uit de verspreiding van de informatie.
1.
Het is verboden om in of vanuit Nederland onjuiste of misleidende informatie te verstrekken of te verspreiden ten behoeve van de vaststelling van een benchmark, terwijl de verstrekker of verspreider van die informatie weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die informatie onjuist of misleidend is, dan wel andere gedragingen te verrichten met het oogmerk de vaststelling van een benchmark te manipuleren.
2.
Het is voorts verboden om in of vanuit een andere staat onjuiste of misleidende informatie te verstrekken of te verspreiden ten behoeve van de vaststelling van een benchmark ten aanzien van een financieel instrument als bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, onder 1°, terwijl de verstrekker of verspreider van die informatie weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die informatie onjuist of misleidend is, dan wel andere gedragingen te verrichten met het oogmerk de vaststelling van een zodanige benchmark te manipuleren.
3.
Het is verboden om te trachten onjuiste of misleidende informatie te verstrekken als bedoeld in het eerste en tweede lid, alsmede om te trachten andere gedragingen te verrichten als bedoeld in het eerste en tweede lid.
4.
In dit artikel wordt verstaan onder benchmark: een prijs, index of getal:
a. die of dat wordt gepubliceerd of beschikbaar is voor het publiek;
b. die of dat regelmatig, geheel of gedeeltelijk, wordt vastgesteld aan de hand van de waarde van een of meer onderliggende activa of prijzen door toepassing van een formule, waardering of andere berekeningswijze; en
c. op basis waarvan het uit hoofde van een financieel instrument te betalen bedrag of de waarde van een financieel instrument wordt vastgesteld, indien:
1°. een transactie in dat financiële instrument is verricht of bewerkstelligd in of vanuit Nederland; of
2°. een transactie in dat financiële instrument is verricht of bewerkstelligd in of vanuit een andere lidstaat.
1.
Een uitgevende instelling met zetel in Nederland die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a of b, heeft uitgegeven die met haar instemming zijn toegelaten tot de handel op een daar bedoelde gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96 of waarvoor met haar instemming verzocht is om toelating van die financiële instrumenten tot de handel op een dergelijke markt, een uitgevende instelling met zetel in een andere lidstaat die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel d, heeft uitgegeven die met haar instemming zijn toegelaten tot de handel op een daar bedoeld met een gereglementeerde markt of multilaterale handelsfaciliteit vergelijkbaar systeem, een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a, heeft uitgegeven of voornemens is uit te geven die met haar instemming zijn toegelaten tot de handel op een daar bedoelde gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96 of waarvoor met haar instemming verzocht is om toelating van die financiële instrumenten tot de handel op een dergelijke markt, alsmede een ieder die namens of voor rekening van een hiervoor bedoelde uitgevende instelling optreedt, houdt een lijst bij van de bij haar of hem werkzame personen die op regelmatige of incidentele basis kennis kunnen hebben van informatie als bedoeld in artikel 5:53, eerste lid, en stelt deze personen op de hoogte van de in deze afdeling gestelde verboden en de hoogte van de sancties die op overtreding daarvan zijn gesteld.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud, het bijwerken en het bewaren van de lijst, bedoeld in het eerste lid.
1.
Een ieder die:
a. het dagelijks beleid bepaalt of mede bepaalt:
1°. van een uitgevende instelling met zetel in Nederland of van een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a, heeft uitgegeven of voornemens is uit te geven;
2°. van een uitgevende instelling met zetel in Nederland die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel b, heeft uitgegeven of voornemens is uit te geven, of
3°. van een uitgevende instelling met zetel in een andere lidstaat die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel d, heeft uitgegeven of voornemens is uit te geven,
dan wel degene op wiens voorstel een koopovereenkomst inzake een financieel instrument als bedoeld in het desbetreffende onderdeel, niet zijnde een effect, tot stand is gekomen of die een koopovereenkomst inzake een financieel instrument als bedoeld in het desbetreffende onderdeel, niet zijnde een effect, voorstelt;
b. toezicht houdt op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken in een uitgevende instelling als bedoeld in onderdeel a, en de daarmee verbonden onderneming;
c. een leidinggevende functie heeft en uit dien hoofde de bevoegdheid heeft om besluiten te nemen die gevolgen hebben voor de toekomstige ontwikkelingen en bedrijfsvooruitzichten van een uitgevende instelling als bedoeld in onderdeel a en die regelmatig kennis kan hebben van informatie als bedoeld in artikel 5:53, eerste lid; of
d. behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van personen die nauw gelieerd zijn met een persoon als bedoeld in onderdeel a, b of c,
doet uiterlijk op de vijfde werkdag na de transactiedatum melding van voor eigen rekening verrichte of bewerkstelligde transacties in aandelen die betrekking hebben op de in onderdeel a, b onderscheidenlijk c bedoelde uitgevende instelling, of in financiële instrumenten waarvan de waarde mede wordt bepaald door de waarde van deze aandelen. De melding wordt, indien het een uitgevende instelling met zetel in Nederland of met zetel in een andere lidstaat betreft, gedaan aan de Autoriteit Financiële Markten. Indien het een uitgevende instelling betreft waarvan de zetel zich niet in een lidstaat bevindt, wordt de melding gedaan aan de toezichthouder van de lidstaat waar de aandelen voor de eerste maal na 26 november 2013 aan het publiek worden aangeboden of waar voor de eerste maal toelating tot de handel op een gereglementeerde markt wordt aangevraagd. Indien hierdoor de lidstaat van herkomst niet volgens de voorkeur van de uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is, is bepaald en deze achteraf een keuze maakt voor een andere lidstaat van herkomst of deze uitgevende instelling achteraf een keuze maakt voor een andere lidstaat van herkomst overeenkomstig artikel 2, eerste lid, onderdeel i, onder i en iii van de richtlijn transparantie, wordt de melding gedaan aan de toezichthouder van de gekozen lidstaat van herkomst.
2.
De melding, bedoeld in het eerste lid, kan door de in het eerste lid, onderdeel a, b of c, bedoelde personen worden uitgesteld tot het tijdstip waarop de door hen voor eigen rekening verrichte transacties, opgeteld bij de voor eigen rekening verrichte transacties van de met hen gelieerde personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, in het desbetreffende kalenderjaar een bedrag van ten minste € 5.000 bedragen. De melding kan door de in het eerste lid, onderdeel d bedoelde personen worden uitgesteld tot het tijdstip waarop de door hen voor eigen rekening verrichte transacties, opgeteld bij de voor eigen rekening verrichte transacties van de personen bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b of c, waarmee zij gelieerd zijn, in het desbetreffende kalenderjaar een bedrag van ten minste € 5.000 bedragen.
3.
De melding voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
4.
De melding kan worden gedaan door tussenkomst van een door de uitgevende instelling waarop de financiële instrumenten betrekking hebben aan te wijzen persoon.
5.
Met betrekking tot de melding kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat indien op grond van daarbij aan te wijzen andere wettelijke bepalingen reeds bepaalde gegevens aan de Autoriteit Financiële Markten zijn gemeld, daardoor aan de verplichting tot melding op grond van het eerste lid is voldaan.
6.
Dit artikel is niet van toepassing op transacties die zijn verricht of bewerkstelligd in het kader van het monetaire beleid, het valutabeleid of het beheer van de overheidsschuld. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere categorieën transacties worden aangewezen waarop dit artikel niet van toepassing is.
1.
De Autoriteit Financiële Markten kan degene die een onjuiste melding heeft gedaan of ten onrechte geen melding heeft gedaan door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om binnen een door haar gestelde redelijke termijn alsnog een juiste melding te doen.
2.
Indien een melding onjuist is en de melding na verzoek daartoe van de Autoriteit Financiële Markten niet is hersteld, of indien een melding ten onrechte niet is gedaan en de juiste melding achterwege blijft, kan de Autoriteit Financiële Markten de naar haar oordeel juiste gegevens in het register opnemen, nadat zij daarvan mededeling heeft gedaan aan de desbetreffende uitgevende instelling en de desbetreffende meldingsplichtige.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan met het oog op een onderzoek naar de juistheid van een melding, opneming van de melding in het register voor de duur van het onderzoek opschorten. Zij stelt degene die de melding heeft gedaan van de opschorting in kennis.
1.
Een beleggingsonderneming die een redelijk vermoeden heeft dat een transactie of een opdracht tot een transactie terzake waarvan zij in of vanuit Nederland werkzaamheden verricht in strijd is met artikel 5:56, eerste of derde lid, of 5:58, eerste lid, meldt dit vermoeden onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten.
2.
De Autoriteit Financiële Markten meldt een overeenkomstig het eerste lid gemeld vermoeden onverwijld aan elke overheidsinstantie of van overheidswege aangewezen instantie die belast is met het toezicht op een gereglementeerde markt waar de financiële instrumenten waarop de melding betrekking heeft tot de handel zijn toegelaten of waar toelating van die financiële instrumenten tot de handel is aangevraagd.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald wanneer sprake is van een redelijk vermoeden als bedoeld in het eerste lid en kunnen regels worden gesteld waaraan de melding dient te voldoen en op welke wijze deze dient plaats te vinden.
1.
Een beleggingsonderneming die te goeder trouw op grond van artikel 5:62, eerste lid, een melding heeft gedaan is niet aansprakelijk voor schade die een derde dientengevolge lijdt.
2.
Gegevens of inlichtingen die op grond van artikel 5:62, eerste lid, zijn verstrekt, kunnen niet dienen als grondslag voor of ten behoeve van een opsporingsonderzoek of vervolging wegens verdenking van, of als bewijs ter zake van een tenlastelegging wegens overtreding van artikel 5:56 of 5:58 ten aanzien van een beleggingsonderneming die op grond van artikel 5:62, eerste lid, gegevens of inlichtingen heeft verstrekt.
3.
Een beleggingsonderneming die op grond van artikel 5:62, eerste lid, een melding heeft gedaan is verplicht tot geheimhouding daarvan.
1.
Een ieder die in of vanuit Nederland, een andere lidstaat of een staat die geen lidstaat is beleggingsaanbevelingen uitbrengt, houdt zich aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels met betrekking tot:
a. het openbaar maken van de identiteit van degene die de beleggingsaanbeveling heeft opgesteld of naar buiten brengt;
b. het waarborgen dat de beleggingsaanbeveling een juiste voorstelling van zaken biedt; en
c. het openbaar maken van informatie waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze informatie afbreuk kan doen aan de objectiviteit van de beleggingsaanbeveling.
2.
Het eerste lid is van toepassing op:
a. onafhankelijke analisten, beleggingsondernemingen, andere personen van wie de hoofdactiviteit bestaat in het doen van aanbevelingen of in het kader van een arbeidscontract of anderszins voor hen werkzame natuurlijke personen, die:
1°. in of vanuit Nederland of een staat die geen lidstaat is beleggingsaanbevelingen uitbrengen waarin expliciet of impliciet een beleggingsstrategie wordt aanbevolen of voorgesteld met betrekking tot financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend of een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96 of waarvoor toelating tot die handel is aangevraagd of in of vanuit een andere lidstaat beleggingsaanbevelingen uitbrengen waarin expliciet of impliciet een beleggingsstrategie wordt aanbevolen of voorgesteld met betrekking tot financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96; of
2°. in of vanuit Nederland beleggingsaanbevelingen uitbrengen waarin expliciet of impliciet een beleggingsstrategie wordt aanbevolen of voorgesteld met betrekking tot financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in een andere lidstaat of ten aanzien van een uitgevende instelling;
b. andere dan de in onderdeel a bedoelde personen die:
1°. in of vanuit Nederland of een staat die geen lidstaat is beleggingsaanbevelingen uitbrengen waarin expliciet een beleggingsbeslissing wordt aanbevolen met betrekking tot financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend of een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96 of waarvoor toelating tot die handel is aangevraagd of in of vanuit een andere lidstaat beleggingsaanbevelingen uitbrengen waarin expliciet een beleggingsstrategie wordt aanbevolen of voorgesteld met betrekking tot financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96; of
2°. in of vanuit Nederland beleggingsaanbevelingen uitbrengen waarin expliciet een beleggingsbeslissing wordt aanbevolen met betrekking tot financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in een andere lidstaat; en
c. een ieder die niet in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf:
1°. in of vanuit Nederland of een staat die geen lidstaat is beleggingsaanbevelingen uitbrengt waarin expliciet een beleggingsbeslissing wordt aanbevolen met betrekking tot financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend of een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96 of waarvoor toelating tot die handel is aangevraagd of in of vanuit een andere lidstaat beleggingsaanbevelingen uitbrengt waarin expliciet een beleggingsbeslissing wordt aanbevolen met betrekking tot financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96; of
2°. in of vanuit Nederland beleggingsaanbevelingen uitbrengt waarin expliciet een beleggingsbeslissing wordt aanbevolen met betrekking tot financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in een andere lidstaat.
3.
Een beleggingsonderneming als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, vermeldt in de beleggingsaanbeveling dat de Autoriteit Financiële Markten de bevoegde toezichthouder is. Een ieder die geen beleggingsonderneming is en op wie ingevolge zelfregulering normen of gedragsregels met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde onderwerpen van toepassing zijn, vermeldt deze in de beleggingsaanbeveling.
4.
Een beleggingsonderneming als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, maakt de door haar getroffen organisatorische en administratieve maatregelen om belangenconflicten met betrekking tot aanbevelingen te voorkomen in algemene bewoordingen openbaar.
5.
Een uitbrenger van een beleggingsaanbeveling die een door een derde uitgebrachte beleggingsaanbeveling voor eigen verantwoordelijkheid verspreidt, vermeldt duidelijk en opvallend wijzigingen die hij in de beleggingsaanbeveling heeft aangebracht of vermeldt dat deze ongewijzigd is overgenomen en voldoet aan de ingevolge het eerste lid bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Het derde lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing.
6.
Een uitbrenger van een beleggingsaanbeveling die in of vanuit Nederland een samenvatting van een door een derde uitgebrachte beleggingsaanbeveling verspreidt, draagt ervoor zorg dat deze samenvatting duidelijk, niet misleidend en direct en gemakkelijk toegankelijk is. Tevens maakt hij daarbij melding van de plaats waar de informatie die in de samenvatting wordt weergegeven toegankelijk is, indien deze informatie openbaar is.
7.
Met betrekking tot het openbaar maken van beleggingsaanbevelingen door journalisten of andere beroepsbeoefenaren kunnen bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur afwijkende regels worden gesteld.
Artikel 5:65
Een uitgevende instelling met zetel in Nederland die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a of b, of een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel d, heeft uitgegeven of voornemens is uit te geven of op wiens voorstel een koopovereenkomst inzake een financieel instrument als bedoeld in die onderdelen, niet zijnde een effect, tot stand is gekomen of die een zodanige overeenkomst voorstelt, met uitzondering van financiële instrumenten die zijn uitgegeven of zullen worden uitgegeven in het kader van het monetaire beleid, het valutabeleid of het beheer van de overheidsschuld, alsmede een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a, heeft uitgegeven of voornemens is uit te geven of op wiens voorstel een koopovereenkomst inzake een financieel instrument als bedoeld in dat onderdeel, niet zijnde een effect, tot stand is gekomen of die een zodanige overeenkomst voorstelt, met uitzondering van financiële instrumenten die zijn uitgegeven in het kader van het monetaire beleid, het valutabeleid of het beheer van de overheidsschuld, stelt een reglement vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot het bezit van en transacties in op haar betrekking hebbende aandelen of in financiële instrumenten waarvan de waarde mede wordt bepaald door de waarde van deze aandelen door haar werknemers en de personen, bedoeld in artikel 5:60, eerste lid, onderdelen a en b. Het reglement voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
1.
Indien de Autoriteit Financiële Markten ervan overtuigd is dat er in een andere lidstaat handelingen zijn of worden uitgevoerd die in strijd zijn met deze afdeling, dan wel dat bepaalde handelingen van invloed zijn op financiële instrumenten die verhandeld worden op een gereglementeerde markt in een andere lidstaat, deelt zij dit zo specifiek mogelijk aan de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat mee.
2.
Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat een met de mededeling als bedoeld in het eerste lid vergelijkbare mededeling doet aan de Autoriteit Financiële Markten, neemt de Autoriteit Financiële Markten de nodige maatregelen en doet zij aan de kennisgevende toezichthoudende instantie mededeling van het resultaat, alsmede, voorzover mogelijk, van belangrijke tussentijdse ontwikkelingen.
3.
De Autoriteit Financiële Markten raadpleegt de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten over de beoogde maatregelen.
1.
Een vestiging in Nederland van een bank, beheerder, beheerder van een icbe, beleggingsinstelling, icbe, beleggingsonderneming, clearinginstelling, financiële instelling die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110, eerste lid, heeft, pensioenfonds, premiepensioeninstelling of verzekeraar houdt zich aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels met betrekking tot een integere bedrijfsvoering ten aanzien van haar optreden op markten in financiële instrumenten. Deze regels strekken er in elk geval toe dat de in de vorige volzin bedoelde onderneming:
a. interne voorschriften vaststelt met betrekking tot het omgaan met voorwetenschap respectievelijk met betrekking tot privé-transacties in financiële instrumenten door bestuurders en personeelsleden;
b. belangenverstrengeling die te maken heeft met transacties in financiële instrumenten beheerst; en
c. adequate controlemechanismen heeft ten behoeve van de naleving van de in de aanhef bedoelde regels.
2.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het ingevolge het eerste lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet volledig kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins voldoende worden bereikt.
Artikel 5:69
Met betrekking tot de naleving van het ingevolge deze afdeling bepaalde is artikel 1:75, eerste lid, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van pensioenfondsen.
1.
Een ieder die alleen of tezamen met personen met wie in onderling overleg wordt gehandeld, rechtstreeks of middellijk, overwegende zeggenschap verkrijgt in een naamloze vennootschap met zetel in Nederland waarvan aandelen of met medewerking van de naamloze vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen, zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, brengt een openbaar bod uit op alle aandelen en op alle met medewerking van de naamloze vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen en kondigt dit na afloop van de in artikel 5:72, eerste lid, bedoelde periode onverwijld aan dan wel op een eerder tijdstip.
2.
De artikelen 1:72 en 1:74 zijn niet van toepassing op deze afdeling.
1.
Artikel 5:70, eerste lid, is niet van toepassing op degene die:
a. overwegende zeggenschap verkrijgt in een naamloze vennootschap die een maatschappij voor collectieve belegging in effecten is of een beleggingsmaatschappij is, waarvan de rechten van deelneming, op verzoek van de deelnemers, ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;
b. overwegende zeggenschap verkrijgt door gestanddoening van een openbaar bod dat was gericht tot alle aandelen van een naamloze vennootschap of tot alle met medewerking van een vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen van de naamloze vennootschap, indien hij als gevolg van de gestanddoening meer dan 50 procent van de stemrechten in de algemene vergadering van de naamloze vennootschap kan uitoefenen;
c. een van de doelvennootschap onafhankelijke rechtspersoon is die ten doel heeft het behartigen van de belangen van de doelvennootschap en de met haar verbonden onderneming en die de aandelen na aankondiging van een openbaar bod voor de duur van maximaal twee jaar gaat houden ter bescherming van de doelvennootschap;
d. een van de doelvennootschap onafhankelijke rechtspersoon is die met medewerking van de vennootschap certificaten van aandelen heeft uitgegeven;
e. overwegende zeggenschap verkrijgt in het kader van een overdracht van het belang dat overwegende zeggenschap verschaft binnen een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of tussen een rechtspersoon of vennootschap en zijn of haar dochtermaatschappij;
f. overwegende zeggenschap verkrijgt in een naamloze vennootschap waaraan voorlopige surseance van betaling is verleend of die in staat van faillissement is verklaard;
g. overwegende zeggenschap verkrijgt door erfopvolging;
h. overwegende zeggenschap verkrijgt gelijktijdig met de verkrijging van overwegende zeggenschap in dezelfde naamloze vennootschap door één of meer andere natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen, met dien verstande dat de in artikel 5:70, eerste lid, bedoelde verplichting rust op degene die de meeste stemrechten kan uitoefenen;
i. overwegende zeggenschap houdt op het tijdstip dat de aandelen of de met medewerking van de vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen voor de eerste maal tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten;
j. bewaarnemer van aandelen is, voorzover deze de aan de aandelen verbonden stemrechten niet naar eigen goeddunken kan uitbrengen;
k. overwegende zeggenschap verkrijgt door het aangaan van een huwelijk of van een geregistreerd partnerschap met een persoon die reeds overwegende zeggenschap in de desbetreffende naamloze vennootschap heeft.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, aanhef en onderdelen c en d.
3.
Artikel 5:70, eerste lid, is niet van toepassing op de Staat der Nederlanden of een ingevolge artikel 6:2, vierde lid, aangewezen rechtspersoon, die in het algemeen belang overwegende zeggenschap in een financiële onderneming verkrijgt.
1.
De verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod vervalt indien degene op wie zij rust overwegende zeggenschap verliest binnen dertig dagen na het verkrijgen daarvan, tenzij:
a. het verlies van de overwegende zeggenschap het gevolg is van overdracht van een belang aan een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die een beroep kan doen op artikel 5:71, eerste lid; of
b. degene op wie de verplichting rust in deze periode zijn stemrechten heeft uitgeoefend.
2.
De ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam kan op verzoek van degene op wie de verplichting tot uitbrengen van een openbaar bod rust de periode, bedoeld in het eerste lid, met maximaal zestig dagen verlengen. De ondernemingskamer neemt bij zijn beslissing alle betrokken belangen in acht.
3.
De ondernemingskamer kan op verzoek van de doelvennootschap, iedere houder van aandelen van de doelvennootschap en iedere houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten van aandelen bepalen dat degene die overwegende zeggenschap verkrijgt als bedoeld in artikel 5:70, eerste lid, niet verplicht is tot het uitbrengen van het in dat lid bedoelde bod, indien de financiële toestand van de doelvennootschap en de met haar verbonden onderneming daartoe aanleiding geeft.
4.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op degene die bij het verkrijgen van overwegende zeggenschap op grond van artikel 5:71, eerste lid, onderdeel h, was uitgezonderd van de verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod en welke uitzondering is komen te vervallen, met dien verstande dat de termijn van dertig dagen ingaat op het tijdstip waarop de uitzondering is komen te vervallen.
1.
Degene die overwegende zeggenschap verkrijgt in een vennootschap als bedoeld in artikel 5:70, eerste lid, doet daarover onverwijld een openbare mededeling.
2.
Indien een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap als bedoeld in het eerste lid de overwegende zeggenschap verliest op de wijze, bedoeld in artikel 5:72, eerste lid, of een verzoek doet als bedoeld in artikel 5:72, tweede of derde lid, doet hij daarover eveneens onverwijld een openbare mededeling alsmede over de uitspraak van de ondernemingskamer, bedoeld in artikel 5:72, tweede of derde lid.
1.
Indien artikel 5:70 wordt overtreden legt de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam op verzoek van de doelvennootschap, iedere houder van aandelen van de doelvennootschap, iedere houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten van aandelen of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek aan een degene die overwegende zeggenschap heeft verworven een bevel op tot het uitbrengen van een openbaar bod overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
2.
De ondernemingskamer kan op verzoek van de in het eerste lid bedoelde verzoeker tevens de volgende maatregelen treffen:
a. schorsing van de uitoefening van het stemrecht door degene die overwegende zeggenschap heeft verworven gedurende een door de ondernemingskamer te bepalen periode;
b. een verbod aan degene die overwegende zeggenschap heeft verworven op deelname aan de algemene vergadering gedurende een door de ondernemingskamer te bepalen periode;
c. tijdelijke overdracht ten titel van beheer van aandelen door degene die overwegende zeggenschap heeft verworven;
d. schorsing of vernietiging van besluiten van de algemene vergadering.
3.
De ondernemingskamer kan op verzoek van de in het eerste lid genoemde personen en degene die overwegende zeggenschap heeft verworven een bevel geven aan degene op wie de overwegende zeggenschap rust om binnen een door de ondernemingskamer te bepalen periode het belang dat hem overwegende zeggenschap verschaft af te bouwen, indien:
a. de verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod leidt tot een concentratie in de zin van artikel 3 van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van de Europese Unie van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de «EG-concentratieverordening») (PbEU L 24) en de Europese Commissie deze onverenigbaar heeft verklaard met de interne markt op basis van artikel 8, derde lid, van de genoemde verordening,
b. de Autoriteit Consument en Markt een vergunning in de zin van artikel 41 van de Mededingingswet heeft geweigerd, of
c. in een geval als bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel a, van de Mededingingswet de vergunning niet binnen vier weken is aangevraagd, dan wel de aanvraag om een vergunning is ingetrokken.
4.
Op verzoek van degene die het verzoek, bedoeld in het eerste lid, heeft ingediend, kan de ondernemingskamer een voorlopige voorziening treffen.
5.
De ondernemingskamer kan op verzoek van de in het eerste lid genoemde personen, aan de personen, bedoeld in artikel 5:72a, eerste of tweede lid, een bevel geven tot het doen van een openbare mededeling als bedoeld in artikel 5:72a, eerste of tweede lid. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.
6.
De ondernemingskamer regelt zo nodig de gevolgen van de door haar getroffen maatregelen.
7.
Tegen beschikkingen van de ondernemingskamer uit hoofde van dit artikel staat uitsluitend beroep in cassatie open.
1.
Het is verboden een openbaar bod uit te brengen op effecten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend, tenzij voorafgaand aan het bod een biedingsbericht algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten of door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat.
2.
De Autoriteit Financiële Markten kan het biedingsbericht goedkeuren, indien:
a. de doelvennootschap zetel heeft in Nederland en de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend;
b. de doelvennootschap zetel heeft in een andere lidstaat, de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend en de effecten niet tevens in die andere lidstaat zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt;
c. de doelvennootschap zetel heeft in een andere lidstaat, de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend en tevens in een andere lidstaat dan waar de doelvennootschap zetel heeft en de effecten het eerst tot de handel zijn toegelaten op een gereglementeerde markt in Nederland;
d. de doelvennootschap zetel heeft in een andere lidstaat, de effecten gelijktijdig en voor het eerst zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend en in een andere lidstaat dan waar de doelvennootschap zetel heeft en de doelvennootschap voor goedkeuring door de Autoriteit Financiële Markten heeft gekozen;
e. de doelvennootschap zetel heeft in een andere staat, niet zijnde een lidstaat, en de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend;
f. de doelvennootschap een beleggingsinstelling is waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald, zetel heeft in een andere lidstaat, de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend, en de effecten tevens in die lidstaat zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt.
3.
Indien het tweede lid, onderdeel d, van toepassing is, stelt de doelvennootschap de Autoriteit Financiële Markten, de desbetreffende toezichthoudende instantie in de lidstaat waar de gereglementeerde markt is gelegen, alsmede de marktexploitant waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend en de desbetreffende marktexploitant van de in een andere lidstaat gelegen gereglementeerde markt op de eerste handelsdag in kennis van haar keuze. De doelvennootschap maakt deze keuze openbaar met inachtneming van artikel 5:25i.
4.
De bieder neemt in elke openbare mededeling met betrekking tot het openbaar bod een verwijzing op naar het goedgekeurde biedingsbericht.
1.
Deze afdeling is van toepassing op openbare biedingen terzake waarvan de Autoriteit Financiële Markten ingevolge artikel 5:74, tweede lid, het biedingsbericht kan goedkeuren.
2.
Artikel 5:76, tweede lid, aanhef en onderdeel a, is mede van toepassing op openbare biedingen op effecten die zijn uitgegeven door een doelvennootschap die zetel heeft in Nederland welke zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt.
3.
In afwijking van het eerste lid is artikel 5:76, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van toepassing op openbare biedingen terzake waarvan het biedingsbericht is goedgekeurd door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat.
1.
De Autoriteit Financiële Markten keurt een biedingsbericht goed indien het voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels met betrekking tot de gegevens die in het biedingsbericht worden opgenomen.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de voorbereiding van, het aankondigen van, het uitbrengen van, het verloop van de procedure van, de gestanddoening van en te verstrekken informatie omtrent een openbaar bod;
b. de door een bieder te leveren tegenprestatie, en
c. het stellen van aanvullende eisen aan een biedingsbericht dat is goedgekeurd door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, alsmede met betrekking tot het verschaffen van een biedingsbericht.
1.
De Autoriteit Financiële Markten maakt binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag van goedkeuring van het biedingsbericht haar besluit omtrent de goedkeuring bekend aan de aanvrager.
2.
Ingeval artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegepast gaat de termijn, bedoeld in het eerste lid, in op het moment dat de aanvrager van goedkeuring de aanvullende informatie heeft verstrekt. Artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. De aanvrager wordt binnen een termijn van tien werkdagen na het indienen van de aanvraag in kennis gesteld van de uitnodiging, bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 5:78
Binnen zes werkdagen nadat een besluit houdende goedkeuring aan hem bekend is gemaakt, brengt de bieder zijn bod uit door het goedgekeurde biedingsbericht algemeen verkrijgbaar te stellen of doet hij een openbare mededeling dat hij geen openbaar bod zal uitbrengen.
Artikel 5:78a
De artikelen 5:79, 5:80a en 5:80b zijn van toepassing op openbare biedingen ter zake waarvan de Autoriteit Financiële Markten ingevolge artikel 5:74, tweede lid, het biedingsbericht kan goedkeuren.
Artikel 5:79
Indien de bieder zijn openbaar bod gestand heeft gedaan, is het hem gedurende een periode van een jaar nadat het biedingsbericht algemeen verkrijgbaar is gesteld niet toegestaan effecten van de soort waarop het openbaar bod betrekking had, direct of indirect, te verwerven tegen voor de rechthebbende van die effecten gunstiger voorwaarden dan volgens het openbaar bod.
1.
Artikel 1:75, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een bieder of doelvennootschap, indien die bieder of doelvennootschap niet voldoet aan de bij of krachtens de artikelen 5:74, eerste lid, 5:76, tweede lid, 5:78 of 5:79 gestelde regels.
2.
Indien de Autoriteit Financiële Markten constateert dat een openbaar bod in strijd met de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels wordt voorbereid, aangekondigd, of uitgebracht, kan hij een daarbij betrokken beleggingsonderneming door het geven van een aanwijzing gelasten zich te onthouden van medewerking aan het openbaar bod.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de bevoegdheid op grond van het tweede lid.
1.
Degene die verplicht is een openbaar bod uit te brengen brengt dit uit tegen een billijke prijs.
2.
De billijke prijs is de hoogste prijs die tijdens het jaar voorafgaande aan de aankondiging van het verplichte bod door de bieder of door de personen met wie deze in onderling overleg handelt voor effecten van dezelfde categorie of klasse als waarop het verplichte bod betrekking heeft is betaald.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat de billijke prijs is, indien:
a. door de bieder of de personen met wie deze in onderling overleg handelt effecten worden verkregen voor een hogere prijs dan de billijke prijs;
b. door de bieder in de periode van een jaar voorafgaand aan de aankondiging van het verplichte bod geen effecten zijn verworven van dezelfde categorie of klasse als waarop het verplichte bod betrekking heeft.
4.
De billijke prijs luidt in effecten, geld of een combinatie van effecten en geld. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regels gesteld.
1.
Indien de verplichting bestaat tot het uitbrengen van een openbaar bod, kan de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam op verzoek van de bieder, de doelvennootschap, een andere houder van aandelen van de doelvennootschap of een houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten een billijke prijs vaststellen, waarbij kan worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 5:80a, tweede of derde lid, bepaalde.
2.
Het verzoek wordt met redenen omkleed en vermeldt in welk opzicht de billijke prijs moet worden aangepast. Het verzoek wordt ingediend uiterlijk twee weken nadat het bod is uitgebracht. De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed.
3.
Het verzoek is niet ontvankelijk indien de billijke prijs op grond van artikel 5:80a, tweede of derde lid, minder dan 10 procent afwijkt van de gemiddelde beurskoers tijdens de periode van drie maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoek.
4.
De ondernemingskamer kan het verzoek alleen toewijzen als de verzoeker door de billijke prijs, bedoeld in artikel 5:80a, onevenredig in zijn belang wordt getroffen.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gevolgen van de toewijzing van een verzoek voor het verloop van de procedure en de te verstrekken informatie omtrent een openbaar bod.
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kan vrijstelling worden verleend van het bij of krachtens artikel 5:70 bepaalde. Aan een vrijstelling kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten en de positie van de beleggers daarop. De voordracht voor de algemene maatregel van bestuur bedoeld in de eerste volzin wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
2.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van het bij of krachtens artikel 5:74, eerste lid, 5:76, eerste en tweede lid of artikel 5:79 bepaalde. Aan een vrijstelling kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten en de positie van de beleggers daarop.
3.
De Autoriteit Financiële Markten kan op verzoek, geheel of gedeeltelijk, ontheffing verlenen van het bij of krachtens artikel 5:74, eerste lid, 5:76, eerste en tweede lid, 5:78 of 5:79 bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en de doeleinden die deze artikelen beogen te bereiken anderszins voldoende worden bereikt.
Artikel 5:82
Een krachtens artikel 5:71, tweede lid, 5:76, tweede lid, 5:80a, derde of vierde lid, of  5:80b, vijfde lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
Artikel 5:83
Een ontheffing van het verbod, bedoeld in artikel 6a, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 of de vereisten, bedoeld in artikel 6a, derde lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 die is verleend op grond van artikel 6c, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 berust vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op artikel 5:81, derde lid.
1.
Een institutionele belegger met zetel in Nederland en een belegd vermogen waartoe aandelen of certificaten van aandelen behoren die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, een multilaterale handelsfaciliteit of een met een gereglementeerde markt of multilaterale handelsfaciliteit vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is doet mededeling over de naleving van de principes en best practice bepalingen van de op grond van artikel 391, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aangewezen gedragscode, die zijn gericht tot de institutionele belegger. Indien de institutionele belegger die principes of best practice bepalingen in het laatst afgesloten boekjaar niet of niet geheel heeft nageleefd of niet voornemens is deze in het lopende en daarop volgende boekjaar geheel na te leven, doet hij daarvan gemotiveerd opgave.
2.
De institutionele belegger doet de mededeling en opgave, bedoeld in het eerste lid, ten minste eenmaal per boekjaar:
a. in zijn bestuursverslag;
b. op zijn website; of
c. aan het adres van iedere deelnemer of cliënt die daarmee vooraf uitdrukkelijk heeft ingestemd.
3.
Onder deelnemer in de zin van het tweede lid wordt tevens verstaan een deelnemer als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
4.
Artikel 1:25 is niet van toepassing op de voorgaande leden.
Artikel 5:87
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 5:86.
1.
Onverminderd het bepaalde in Hoofdstuk 3 en 4 van de Mededingingswet, wordt de toegang van betaaldienstverleners tot een betalingssysteem niet afhankelijk gesteld van andere regels dan regels die objectief, niet-discriminerend en evenredig zijn en noodzakelijk zijn voor de bescherming van het betalingssysteem tegen specifieke risico’s en voor de bescherming van de financiële en operationele stabiliteit van het betalingssysteem.
2.
Een aanbieder van een betalingssysteem stelt het gebruik van het systeem door betaaldienstverleners, betaaldienstgebruikers en andere aanbieders van betalingssystemen in ieder geval niet afhankelijk van:
a. voorwaarden die de effectieve deelname aan een ander betalingssysteem belemmeren;
b. voorwaarden die, wat de rechten, plichten en aanspraken van een deelnemer aan het betalingssysteem betreft, een ongelijke behandeling inhouden van betaaldienstverleners met een vergunning op grond van artikel 2:3b, eerste lid, en betaaldienstverleners waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 2:3d van toepassing is; of
c. enigerlei beperking op grond van de institutionele status.
3.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op:
b. betalingssystemen waaraan slechts betaaldienstverleners deelnemen die met elkaar in een groep zijn verbonden, waarbij een van de verbonden entiteiten effectieve zeggenschap over de andere verbonden entiteiten heeft; en
c. betalingssystemen waarbij de enige betaaldienstverlener een entiteit of een groep is die:
1°. optreedt als of kan optreden als de betaaldienstverlener voor zowel de betaler als de begunstigde,
2°. exclusief belast is met de bedrijfsvoering van het systeem, en
3°. een licentie verleent of heeft verleend aan andere betaaldienstverleners om deel te nemen aan het systeem, waarbij laatstgenoemden met of onder elkaar geen vergoedingen met betrekking tot het betalingssysteem kunnen bedingen en zij individueel prijzen kunnen vaststellen ten aanzien van betalers en begunstigden.
1.
Onze Minister wijst de toezichthouder aan die belast is met het toezicht op de naleving van de verordening ratingbureaus.
2.
Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid, zijn met het toezicht op de naleving van de verordening ratingbureaus belast de bij besluit van de toezichthouder aangewezen personen.
3.
De artikelen 1:72, tweede lid, 1:73, 1:74 en artikel 1:75, eerste en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Onze Minister kan, indien hij van oordeel is dat de stabiliteit van het financiële stelsel ernstig en onmiddellijk in gevaar komt door de situatie waarin een financiële onderneming met zetel in Nederland zich bevindt, met het oog op de stabiliteit van dat stelsel onmiddellijke voorzieningen treffen ten aanzien van de betrokken onderneming, zo nodig in afwijking van wettelijke voorschriften of statutaire bepalingen, met uitzondering van de bij of krachtens dit deel gestelde regels.
2.
Onze Minister raadpleegt de Nederlandsche Bank alvorens een voorziening als bedoeld in het eerste lid te treffen. Het besluit wordt genomen in overeenstemming met Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken.
3.
Onze Minister regelt zo nodig de gevolgen van de door hem getroffen voorzieningen en bepaalt de termijn van die voorzieningen. Onze Minister kan deze termijn bij afzonderlijk besluit verlengen.
4.
Een krachtens het eerste lid getroffen voorziening kan, onverminderd het in artikel 2 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van de Wet op het financieel toezicht bepaalde, noch door de betrokken onderneming, noch door derden ongedaan worden gemaakt. Een besluit daartoe is nietig.
1.
Onze Minister kan, indien hij van oordeel is dat de stabiliteit van het financiële stelsel ernstig en onmiddellijk in gevaar komt door de situatie waarin een financiële onderneming met zetel in Nederland zich bevindt, met het oog op de stabiliteit van dat stelsel besluiten tot onteigening van vermogensbestanddelen van de betrokken onderneming, van door of met medewerking van die onderneming uitgegeven effecten of van vorderingen op die onderneming, zo nodig in afwijking van wettelijke voorschriften of statutaire bepalingen, met uitzondering van de bij of krachtens dit deel gestelde regels.
2.
Onze Minister raadpleegt de Nederlandsche Bank alvorens een besluit tot onteigening te nemen. Het besluit wordt genomen in overeenstemming met Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken.
3.
Een besluit tot onteigening vermeldt het tijdstip waarop het in werking treedt. De te onteigenen vermogensbestanddelen, effecten of vorderingen gaan over op het tijdstip van inwerkingtreding van dat besluit. Van het besluit wordt, onverminderd artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
4.
In het besluit tot onteigening kan worden bepaald dat de te onteigenen vermogensbestanddelen, effecten of vorderingen worden onteigend ten name van een in dat besluit aangewezen privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.
5.
Onze Minister regelt de gevolgen van de onteigening.
6.
Een krachtens het eerste lid onteigend vermogensbestanddeel of effect of onteigende vordering gaat onbezwaard over op de Staat der Nederlanden of de krachtens het vierde lid aangewezen rechtspersoon. Onteigening krachtens het eerste lid van door of met medewerking van de betrokken onderneming uitgegeven effecten doet de rechten op nieuw uit te geven effecten van die klasse vervallen.
7.
Onverminderd artikel 3:267f worden door een onteigening krachtens het eerste lid de bevoegdheden die voortvloeien uit een verrekenbeding in een overeenkomst met betrekking tot financiële instrumenten niet aangetast. Artikel 3:159o, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
8.
De onteigeningswet is niet van toepassing op onteigeningen krachtens het eerste lid.
1.
Onze Minister stelt, indien hij voornemens is een besluit als bedoeld in artikel 6:1 of 6:2 te nemen, de Autoriteit Financiële Markten van dat voornemen in kennis. Voorts stelt hij de Autoriteit Financiële Markten onmiddellijk in kennis van een op grond van artikel 6:1 of 6:2 genomen besluit.
2.
Indien de Autoriteit Financiële Markten kennisgeving ontvangt van een besluit tot onteigening van effecten die zijn toegelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt of een in Nederland geëxploiteerde multilaterale handelsfaciliteit, verplicht zij door middel van een aanwijzing de betrokken marktexploitant of de in artikel 4:4b bedoelde beleggingsonderneming om de handel in die effecten, alsmede de handel in daaraan gerelateerde financiële instrumenten, op te schorten of te onderbreken en de handel in onteigende effecten of in certificaten van onteigende aandelen tot een door de Autoriteit Financiële Markten nader te bepalen tijdstip niet meer te hervatten.
3.
Voor de toepassing van het tweede lid worden met effecten die zijn toegelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt of een in Nederland geëxploiteerde multilaterale handelsfaciliteit gelijkgesteld effecten ten aanzien waarvan in Nederland systematische interne afhandeling plaatsvindt.
1.
Een krachtens artikel 6:1 getroffen onmiddellijke voorziening kan mede tot de moedermaatschappij met zetel in Nederland van de betrokken financiële onderneming gericht zijn.
2.
Een krachtens artikel 6:2 genomen besluit kan, indien de betrokken financiële onderneming een moedermaatschappij met zetel in Nederland heeft, mede strekken tot onteigening van vermogensbestanddelen van de moedermaatschappij, van door of met medewerking van die maatschappij uitgegeven effecten of van vorderingen op die maatschappij.
Artikel 6:5
Onverminderd artikel 1:89, eerste lid, verstrekt de toezichthouder eigener beweging of desgevraagd vertrouwelijke gegevens of inlichtingen aan Onze Minister, indien dit met het oog op de toepassing van artikel 6:1 of 6:2 noodzakelijk is. Artikel 1:42, vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6:5a
Artikel 1:76b is van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 6:1 en 6:2, of een gebeurtenis die met de uitoefening van deze taken en bevoegdheden rechtstreeks verband houdt.
1.
In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tien dagen.
2.
In afwijking van artikel 8:41, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde griffierecht dient plaats te vinden, twee weken. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een kortere termijn stellen.
1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandelt de zaak met toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Afdeling 8.2.4 van die wet blijft buiten toepassing.
2.
Aan Onze Minister wordt terstond een afschrift van het beroepschrift gezonden. Artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat tot één dag voor de zitting nadere stukken kunnen worden ingediend.
3.
De Afdeling doet uitspraak uiterlijk op de veertiende dag nadat het beroepschrift is ontvangen. Indien met toepassing van artikel 8.14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht twee of meer zaken gevoegd worden behandeld, doet de Afdeling uitspraak uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het laatst ontvangen beroepschrift.
4.
De voorzitter van de Afdeling stelt partijen onverwijld in kennis van de uitspraak.
1.
De rechthebbende ten aanzien van een krachtens artikel 6:2 onteigend vermogensbestanddeel of effect of onteigende vordering of een ingevolge het zesde lid van dat artikel vervallen recht op nieuw uit te geven effecten heeft recht op schadeloosstelling. De schadeloosstelling vormt een volledige vergoeding voor de schade die hij rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn vermogensbestanddeel, effect of vordering of vervallen recht lijdt.
2.
Vergoed wordt de werkelijke waarde die het onteigende vermogensbestanddeel of effect of de onteigende vordering, onderscheidenlijk het vervallen recht, uitsluitend voor degene aan wie het toekomt, heeft. Indien het onteigende effect een niet volgestort aandeel is, wordt de werkelijke waarde daarvan vergoed naar rato van het gestorte bedrag.
3.
De op een onteigend vermogensbestanddeel of effect of onteigende vordering rustende rechten van pand of vruchtgebruik en de Onze Minister bekende beslagen gaan op het tijdstip van de onteigening over op het recht op schadeloosstelling. Aan een op een onteigend vermogensbestanddeel rustend recht van hypotheek komt de werking toe van een pandrecht op het recht op schadeloosstelling.
4.
Indien een aandeel wordt onteigend waarvoor met medewerking van de vennootschap een certificaat of een daarmee vergelijkbaar financieel instrument is uitgegeven, komt in afwijking van het eerste lid het recht op schadeloosstelling toe aan de houder van dat certificaat of dat financiële instrument en vervalt het certificaat, onderscheidenlijk het financiële instrument.
1.
Bij het bepalen van de werkelijke waarde van een onteigend vermogensbestanddeel of effect of onteigende vordering of een ingevolge artikel 6:2, zesde lid, vervallen recht op nieuw uit te geven effecten wordt uitgegaan van het te verwachten toekomstperspectief van de betrokken financiële onderneming in de situatie dat geen onteigening zou hebben plaatsgevonden, en de prijs die, gegeven dat toekomstperspectief, op het tijdstip van onteigening zou zijn tot stand gekomen bij een veronderstelde vrije koop in het economische verkeer tussen de onteigende als redelijk handelende verkoper en de onteigenaar als redelijk handelende koper.
2.
Indien de betrokken onderneming voorafgaand aan het besluit tot onteigening van overheidswege financiële steun heeft ontvangen, wordt de waarde die deze steun vertegenwoordigt in de in het eerste lid bedoelde prijs verdisconteerd.
1.
De schadeloosstelling wordt vastgesteld door de ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam.
2.
Onze Minister doet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zeven dagen nadat het besluit tot onteigening onherroepelijk is geworden, een aanbod tot schadeloosstelling en verzoekt de ondernemingskamer de schadeloosstelling overeenkomstig dat aanbod vast te stellen.
3.
Van het aanbod tot schadeloosstelling wordt door Onze Minister mededeling gedaan aan degene aan wie ingevolge artikel 6:8, eerste of vierde lid, het recht op schadeloosstelling toekomt. In daarvoor in aanmerking komende gevallen geschiedt de mededeling overeenkomstig artikel 5:25m, eerste en tweede lid.
1.
De ondernemingskamer behandelt het verzoek tot vaststelling van de schadeloosstelling op de voet van de rechtspleging in burgerlijke zaken.
2.
De ondernemingskamer stelt de schadeloosstelling vast overeenkomstig het aanbod van Onze Minister, tenzij zij aannemelijk acht dat het aanbod geen volledige vergoeding vormt voor de door betrokkene geleden schade.
3.
Indien het aanbod van Onze Minister geen volledige vergoeding vormt van de door betrokkene geleden schade, stelt de ondernemingskamer met inachtneming van de artikelen 6:8 en 6:9 voor betrokkene een hogere schadeloosstelling vast.
4.
De ondernemingskamer geeft omtrent de kosten van het geding zodanige uitspraak als zij meent dat behoort. Een rechthebbende op schadeloosstelling die geen verweer heeft gevoerd, wordt niet verwezen in de kosten.
1.
De Staat der Nederlanden stelt uiterlijk vier weken na indiening van het verzoek tot vaststelling van de schadeloosstelling het bedrag van de door Onze Minister aangeboden schadeloosstelling bij wijze van voorschot betaalbaar.
2.
De dag en plaats van betaalbaarstelling worden schriftelijk meegedeeld aan de rechthebbenden op schadeloosstelling van wie het adres bekend is. De dag en plaats van betaalbaarstelling worden tevens aangekondigd in een landelijk verspreid dagblad, tenzij van alle rechthebbenden het adres bekend is.
3.
Zo lang en voor zover het in het eerste lid bedoelde bedrag niet is betaald, wordt het bedrag verhoogd met rente, gelijk aan de wettelijke rente, vanaf de dag van onteigening tot aan de dag van betaling.
4.
Indien een hoger bedrag aan schadeloosstelling is vastgesteld dan bij wijze van voorschot is betaald, stelt de Staat het meerdere uiterlijk vier weken nadat de beschikking tot vaststelling van de schadeloosstelling in kracht van gewijsde is gegaan, betaalbaar. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
5.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de betaalbaarstelling van de schadeloosstelling.
1.
De Staat der Nederlanden kan zich altijd van zijn betalingsverplichtingen ingevolge artikel 6:12 bevrijden door de in het eerste, derde en vierde lid van dat artikel bedoelde bedragen met de daarover verschuldigde rente te consigneren, onder mededeling van de hem bekende rechten van pand en vruchtgebruik en de hem bekende beslagen.
2.
Van de consignatie wordt mededeling gedaan op de wijze, bepaald in artikel 6:12, tweede lid.
3.
In afwijking van artikel 6:12, derde lid, wordt in het geval van consignatie de in dat lid bedoelde rente berekend tot aan de dag van consignatie.
Artikel 7:1
Voor de plaatsing van deze wet in het Staatsblad stelt Onze Minister de nummering van de artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken van deze wet opnieuw vast en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen van en verwijzingen naar artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken daarmee in overeenstemming.
Artikel 7:2
Deze wet treedt in werking op een bij of krachtens wet te bepalen tijdstip.
Artikel 7:3
Deze wet wordt aangehaald als: Wet op het financieel toezicht.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te ’s-Gravenhage, 28 september 2006
De Minister van Financiën,
Uitgegeven de eenendertigste oktober 2006
De Minister van Justitie,