Artikel 36
Artikel 10a zoals dat luidde op 31 december 2004 blijft van toepassing op vóór 1 januari 2005 overeengekomen aandelenoptierechten ter zake waarvan vóór die datum reeds een bedrag als loon is genoten, waarbij tevens
artikel 10a, derde lid, zoals dat luidt op 1 januari 2005, geldt.
Artikel 36b
Met betrekking tot bestaande pensioenaanspraken voor welke op of na 1 januari 1995 een ander lichaam als verzekeraar optreedt dan bedoeld in
artikel 18, eerste lid, onderdeel c, en
artikel 18i, onderdeel c, zoals dat luidde op 31 december 2004, is de in die onderdelen gestelde voorwaarde inzake de verzekeraar niet van toepassing. Onder bestaande pensioenaanspraken worden verstaan de op 31 december 1994 bestaande aanspraken welke naar of krachtens de tekst van
artikel 11 zoals dat toen luidde, zijn aan te merken als aanspraken die berusten op een pensioenregeling.
Artikel 38b
Voor bestaande aanspraken ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in deze wet blijven de op het moment van ontstaan van deze aanspraken in deze wet opgenomen bepalingen die verband houden met deze aanspraken, van toepassing. In afwijking in zoverre van de eerste volzin is met betrekking tot de in de eerste volzin bedoelde aanspraken
artikel 10, vierde lid, eveneens van toepassing.
1.
Voor een op 31 december 2004 bestaande regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in
artikel 18i, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde, blijven tot en met 31 december 2005 de
artikelen 11,
18g,
18i,
19,
19a,
19b,
19c en
19d, zoals die luidden op 31 december 2004, van toepassing en is artikel 32aa niet van toepassing.
2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid blijven de
artikelen 11,
18g,
18i,
19,
19a,
19b,
19c en
19d, zoals die luidden op 31 december 2004, van toepassing en is
artikel 32ba niet van toepassing voor een op 31 december 2004 bestaande regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in
artikel 18i, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde, indien ingevolge die regeling na 31 december 2005 nog uitsluitend uitkeringen kunnen worden gedaan aan werknemers:
a.
die voor 1 januari 2006 reeds een of meer uitkeringen ingevolge deze regeling genoten, of
b.
die voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt en ten aanzien van wie de uitkeringen die ingevolge deze regeling worden gedaan worden herrekend ingeval de uitkeringen later ingaan dan op de in de regeling vastgestelde ingangsdatum, met dien verstande dat de verhoging van de uitkeringen niet lager is dan 50% van de verhoging van de uitkeringen bij een herrekening met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
3.
Een aanspraak ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in het tweede lid kan met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen worden omgezet in een aanspraak ingevolge een ouderdomspensioenregeling, voorzover het ouderdomspensioen na de omzetting niet meer bedraagt dan 100% van het laatstverdiende loon.
1.
Voor een op 31 december 2004 bestaande prepensioenregeling als bedoeld in
artikel 38a, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde, blijft tot en met 31 december 2005
artikel 38a, zoals dit artikel luidde op 31 december 2004, van toepassing.
2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid blijft
artikel 38a, zoals dit artikel luidde op 31 december 2004, van toepassing voor een op 31 december 2004 bestaande prepensioenregeling als bedoeld in
artikel 38a, zoals dit artikel toen luidde, indien ingevolge die prepensioenregeling na 31 december 2005 nog uitsluitend uitkeringen kunnen worden gedaan:
a.
ingevolge aanspraken die voor 1 januari 2006 zijn opgebouwd, of
b.
aan werknemers die voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt mits:
1°.
de uitkeringen die ingevolge die prepensioenregeling worden gedaan met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen worden herrekend ingeval de uitkeringen later ingaan dan op de in de regeling vastgestelde ingangsdatum, en
2°.
de prepensioenregeling, met inachtneming van de in of krachtens
artikel 38a, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde, gestelde normeringen en beperkingen, de mogelijkheid van deeltijdpensioen biedt.
3.
In afwijking in zoverre van
artikel 18a kan een ouderdomspensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van de omzetting van een op 31 december 2005 bestaande aanspraak ingevolge een prepensioenregeling als bedoeld in
artikel 38a, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde, in een aanspraak ingevolge een pensioenregeling.
1.
Voor een op 31 december 2004 bestaande regeling voor ouderdomspensioen, als bedoeld in
artikel 18a zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde, blijft tot en met 31 december 2005
artikel 18a, zoals dit artikel luidde op 31 december 2004, van toepassing.
2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid blijft
artikel 18a, zoals dit artikel luidde op 31 december 2004, van toepassing voor een werknemer die voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt.
3.
In afwijking in zoverre van
artikel 18a kan een ouderdomspensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van de omzetting in ouderdomspensioen van een op 31 december 2005 bestaande aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in
artikel 18a, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde, voor zover deze aanspraak is opgebouwd ten behoeve van pensioen in de periode voorafgaand aan de datum waarop de deelnemer of gewezen deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt (vroegpensioen).
1.
Voor een op 31 december 2004 bestaande regeling voor overbruggingspensioen als bedoeld in
artikel 18e, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde, blijven tot en met 31 december 2005 de
artikelen 18,
18e en
18g, zoals deze luidden op 31 december 2004, van toepassing.
2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid blijven de
artikelen 18,
18e en
18g, zoals deze luidden op 31 december 2004, van toepassing voor een werknemer die voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt.
3.
In afwijking in zoverre van
artikel 18a kan een ouderdomspensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van de omzetting van een op 31 december 2005 bestaande aanspraak ingevolge een overbruggingspensioen als bedoeld in
artikel 18e, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde, in een aanspraak ingevolge een pensioenregeling.
a.
een overbruggingspensioen als bedoeld in
artikel 18e, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde;
b.
uitkeringen ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in
artikel 18i, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde;
c.
een prepensioen als bedoeld in
artikel 38a, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde.
1.
Een op 31 december 2004 bestaande aanspraak die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend als gevolg van de met ingang van 1 januari 2005 in werking getreden wijzigingen van deze wet niet langer als een aanspraak ingevolge een pensioenregeling is aan te merken, wordt in afwijking in zoverre van het bij deze wet bepaalde tot en met 31 december 2006 toch als een aanspraak ingevolge een pensioenregeling aangemerkt, onder gehoudenheid van de inhoudingsplichtige tot afdracht van de in het tweede lid aangeduide heffing.
2.
Ter zake van de in het eerste lid bedoelde aanspraak is de inhoudingsplichtige verschuldigd een heffing naar een tarief van 52% en over een grondslag als geduid in het derde lid.
3.
De grondslag waarover de heffing is verschuldigd, is het positieve verschil tussen de toename van de waarde in het economische verkeer van de aanspraak en de toename van de waarde in het economische verkeer van de aanspraak ingeval op 1 januari 2006 de pensioenregeling reeds zodanig zou zijn aangepast dat deze blijft binnen de begrenzingen zoals die gelden met ingang van 1 januari 2005. De in de eerste volzin bedoelde grondslag wordt aangemerkt als loon dat als een eindheffingsbestanddeel wordt belast.
4.
Uitkeringen en verstrekkingen uit een aanspraak als bedoeld in het eerste lid behoren tot het loon, onverminderd de omstandigheid dat de inhoudingsplichtige ingevolge het eerste lid de aldaar bedoelde heffing is verschuldigd.
5.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel waaronder regels om te komen tot een praktische benadering van de grondslag.
1.
Bij de beoordeling of binnen de in
artikel 18a gestelde begrenzingen wordt gebleven, blijven bij een collectieve regeling buiten beschouwing:
a.
op 31 december 2005 bestaande aanspraken, voorzover deze zijn opgebouwd ten behoeve van pensioen in de periode voorafgaand aan de datum waarop de werknemer of gewezen werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt;
b.
op 31 december 2005 bestaande aanspraken, voorzover deze zijn opgebouwd door middel van een individuele aanvulling op de collectieve regeling.
2.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een collectieve regeling verstaan een regeling of een gedeelte van een regeling waaraan de werknemer verplicht deelnam, voorzover de regeling of het gedeelte van de regeling voor de werknemer geen keuzemogelijkheid bood met betrekking tot de hoogte van het op te bouwen pensioen.
3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een individuele aanvulling verstaan een pensioen dat in aanvulling op een collectieve regeling is opgebouwd.
Artikel 38j
Met betrekking tot een pensioentoezegging als bedoeld in
artikel 19 van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet kan als verzekeraar blijven optreden een verzekeraar als bedoeld in
artikel 19a, eerste lid, onderdelen d en e, zoals dat artikel luidde op de peildatum als bedoeld in
artikel 1 van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet, en wordt onder een overgang als bedoeld in
artikel 19b, tweede lid, eerste volzin, mede verstaan herverzekering bij een andere verzekeraar dan bedoeld in
artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d, e en f.
Artikel 38m
In afwijking in zoverre van de
artikelen 18a,
18b,
18c en
18e kunnen een ouderdomspensioen, een partnerpensioen, een wezenpensioen en een deelnemingsjarenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van de omstandigheid dat
artikel 18ga tot 1 januari 2015 niet van toepassing was.
a.
loon waarop de belasting met toepassing van die bepaling voor 1 januari 1994 zou zijn ingehouden;
b.
loon waarvan is overeengekomen dat een niet meer dan bijkomstig gedeelte op een ongebruikelijk tijdstip zal worden genoten en waarop de belasting met toepassing van die bepaling voor 1 januari 2006 zou zijn ingehouden.
1.
Met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon als bedoeld in de
artikelen 11, eerste lid, onderdeel g, en
37, zoals die op 31 december 2013 luidden, en daarmee gelijkgestelde bedragen als bedoeld in
artikel 11a, eerste lid, zoals dat op 31 december 2013 luidde, blijven de
artikelen 10, vijfde lid, onderdelen b en c, 11, eerste lid, onderdeel g, en vierde lid, 11a,
19b, achtste lid,
32bb, zesde en achtste lid, en 37, zoals die op 31 december 2013 luidden, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, van toepassing.
2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid mag de waarde van de aanspraak, het tegoed van de stamrechtspaarrekening of de waarde van het stamrechtbeleggingsrecht geheel of gedeeltelijk op een eerder tijdstip worden uitgekeerd dan in de
artikelen 11 en
11a, zoals die op 31 december 2013 luidden, en de daarop gebaseerde bepalingen, is bepaald.
Artikel 39g
Artikel 10, vijfde lid, zoals dat luidde op 31 december 2014, blijft van toepassing op uitkeringen en verstrekkingen uit een voordien niet tot het loon gerekende aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in
artikel 32bc, zoals dat luidde op 31 december 2014.
1.
De bepalingen van deze wet treden in werking op een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor de onderscheidene bepalingen verschillend kan zijn. Ingeval dit tijdstip niet voor alle bepalingen hetzelfde is, worden door Ons voor zoveel nodig, op de grondslag van de ingevolge
artikel 39 zoals dat luidt bij de inwerkingtreding van deze wet vervallen of ingetrokken bepalingen, regelen gegeven.
2.
Deze wet kan worden aangehaald als: Wet op de loonbelasting 1964.