1.
Eindheffingsbestanddelen zijn:
a.
bestanddelen van het loon waarover de verschuldigde belasting niet is betaald, in verband waarmee aan de inhoudingsplichtige een naheffingsaanslag wordt opgelegd, behoudens:
1°.
voor zover de inhoudingsplichtige verzoekt, onder verstrekking van de daartoe noodzakelijke gegevens, dat loon niet als eindheffingsbestanddeel aan te merken;
2°.
voor zover de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking besluit, mede gelet op het aantal werknemers waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, dat loon niet als eindheffingsbestanddeel aan te merken omdat het wel toepassen daarvan zou kunnen leiden tot een zodanig grote afwijking van het belastbare inkomen in de zin van de inkomstenbelasting van een of meer werknemers dat voor hen aanzienlijke voordelen zouden kunnen ontstaan in het kader van de heffing van die belasting, van andere belastingen of in het kader van andere wettelijke regelingen;
b.
bij voor bezwaar vatbare beschikking door de inspecteur aangewezen bestanddelen van het loon met betrekking waartoe in verband met tijdelijke knelpunten van ernstige aard in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de
hoofdstukken I tot en met IV ten volle worden toegepast;
c.
bij ministeriële regeling aan te wijzen uitkeringen van publiekrechtelijke aard die buiten aanmerking worden gelaten in het kader van de heffing van andere belastingen of in het kader van andere wettelijke regelingen;
d.
loon ter zake van een voor privé-doeleinden ter beschikking gestelde bestelauto als bedoeld in
artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, indien in verband met de aard van het werk die bestelauto doorlopend afwisselend gebruikt wordt door twee of meer werknemers en in verband daarmee bezwaarlijk is vast te stellen of en aan wie die bestelauto voor privé-doeleinden ter beschikking is gesteld, met dien verstande dat in afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, de verschuldigde belasting over dit loon op jaarbasis per bestelauto € 300 bedraagt en bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot dit loon;
f.
voor zover sprake is van tegenwoordige arbeid: door de inhoudingsplichtige aangewezen vergoedingen en verstrekkingen, daaronder begrepen gedeelten van vergoedingen en verstrekkingen, voor zover de omvang van de aangewezen vergoedingen en verstrekkingen niet in belangrijke mate groter is dan de omvang van de vergoedingen en verstrekkingen die in voor het overige overeenkomstige omstandigheden in de regel worden aangewezen;
g.
voorzover sprake is van vroegere arbeid:
1°.
vergoedingen ter zake van de aanschaf bij de inhoudingsplichtige dan wel bij een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap van branche-eigen producten van het bedrijf van de inhoudingsplichtige dan wel van het bedrijf van een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap;
2°.
verstrekkingen;
voor zover deze vergoedingen en verstrekkingen ook door de inhoudingsplichtige of door een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap worden verstrekt aan een of meer werknemers met inkomsten uit tegenwoordige arbeid die voor het overige in dezelfde omstandigheden verkeren;
2.
Met betrekking tot eindheffingsbestanddelen wordt het bedrag van de verschuldigde belasting bepaald:
a.
aan de hand van het tabeltarief met betrekking tot:
1°.
aan naheffing onderworpen eindheffingsbestanddelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a;
2°.
eindheffingsbestanddelen bij tijdelijke knelpunten van ernstige aard als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;
3°.
aangewezen uitkeringen van publiekrechtelijke aard als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c;
c.
aan de hand van
artikel 31a, met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f en onderdeel g;
d.
naar een enkelvoudig tarief, met betrekking tot toeslagen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, aan de hand van de voor het tijdvak waarin het loon is genoten geldende in
artikel 20a, eerste lid, of
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel, waarbij buiten beschouwing wordt gelaten dat de belasting wordt geheven van de inhoudingsplichtige.
3.
Ingeval het tabeltarief van toepassing is wordt het bedrag van de verschuldigde belasting bepaald aan de hand van de voor het tijdvak waarin het loon is genoten geldende in
artikel 20a, eerste lid, of
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel, waarbij wordt aangenomen dat de inhoudingsplichtige de belasting en de bij reguliere betaling van het loon verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in
artikel 43 van de Zorgverzekeringswet aanstonds voor zijn rekening heeft genomen. Voor zover bij naheffing als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, aannemelijk is dat de inhoudingsplichtige de belasting en bijdrage pas later voor zijn rekening heeft genomen, wordt in zoverre van de eerste volzin afgeweken en wordt het voor de werknemer ontstane voordeel in de eindheffing betrokken naar de situatie ten tijde van het voor rekening van de inhoudingsplichtige nemen, doch uiterlijk ten tijde van de naheffing.
4.
Tot de vergoedingen en verstrekkingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, behoren niet vergoedingen en verstrekkingen ter zake of in de vorm van:
a.
een ook voor privé-doeleinden ter beschikking gestelde auto als bedoeld in
artikel 13bis, behoudens voor zover het voordeel daarvan toerekenbaar is aan buitengewone beveiligingsmaatregelen;
b.
een woning, behoudens voor zover:
1°.
het voordeel daarvan toerekenbaar is aan buitengewone beveiligingsmaatregelen, of
2°.
het huisvesting buiten de woonplaats ter zake van de dienstbetrekking betreft;
c.
geldboeten opgelegd door een strafrechter en geldsommen betaald aan een staat of een onderdeel daarvan ter voorkoming van strafvervolging of ter voldoening aan een voorwaarde verbonden aan een besluit tot gratieverlening, bestuurlijke boeten en daarmee vergelijkbare buitenlandse boeten, geldboeten opgelegd op basis van bij wet geregeld tuchtrecht, alsmede kosten als bedoeld in
artikel 234, vijfde lid, en
artikel 235, derde lid, van de Gemeentewet;
d.
misdrijven ter zake waarvan de werknemer door een Nederlandse strafrechter bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld, daaronder begrepen misdrijven die zijn betrokken bij de bepaling van de hoogte van de opgelegde straf en ter zake waarvan het Openbaar Ministerie heeft verklaard te zullen afzien van vervolging;
e.
misdrijven ter zake waarvan jegens de werknemer een onherroepelijk geworden strafbeschikking is uitgevaardigd;
f.
wapens en munitie, tenzij ter zake een erkenning, consent, vergunning, verlof of ontheffing is verleend krachtens de
Wet wapens en munitie ;
g.
dieren die krachtens een onherroepelijke bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregel in verband met agressie niet mogen worden gehouden;
h.
het rentevoordeel van een door de inhoudingsplichtige dan wel door een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap aan de werknemer verstrekte geldlening, daaronder begrepen een gedeelte van een geldlening, waarvan de rente als aftrekbare kosten in de zin van de
artikelen 3.120 tot en met 3.123 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking genomen kan worden;
i.
de aan een geldlening als bedoeld in onderdeel h verbonden kosten.
5.
Voor de bepaling van de verschuldigde belasting op de voet van het tweede lid, onderdeel c, wordt buiten beschouwing gelaten dat de belasting wordt geheven van de inhoudingsplichtige.
6.
Voorzover in hetzelfde loontijdvak of dezelfde loontijdvakken door meer dan één werknemer eindheffingsbestanddelen worden genoten kan, mits dat leidt tot een beduidende vereenvoudiging van de vaststelling van de verschuldigde belasting, de verschuldigde belasting globaal worden vastgesteld, zodanig dat deze redelijkerwijs overeenkomt met de verschuldigde belasting die op de voet van de vorige leden zou zijn bepaald.
7.
De in het eerste lid bedoelde ministeriële regelingen worden, voorzover het de premie voor de volksverzekeringen betreft, getroffen in overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2.
De verschuldigde belasting met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in
artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, wordt bepaald naar een tarief van 80%, met dien verstande dat deze vergoedingen en verstrekkingen worden verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met 1,2% van het loon waarover met toepassing van de
artikelen 20a,
20b,
26 en
26b belasting wordt geheven, alsmede met vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, ter zake of in de vorm van:
a.
vervoer in het kader van de dienstbetrekking, waaronder woon-werkverkeer:
1°.
indien het vervoer plaatsvindt per taxi, luchtvaartuig, schip of vervoer vanwege de inhoudingsplichtige: tot de werkelijke kosten, met dien verstande dat de vermindering niet geldt voor vergoedingen ter zake van vervoer vanwege de inhoudingsplichtige;
2°.
indien het vervoer plaatsvindt per openbaar vervoer, anders dan in de vorm van vervoer vanwege de inhoudingsplichtige, en de vergoedingen hoger zijn dan € 0,19 per kilometer en zijn vastgesteld op basis van de werkelijke kosten: tot de werkelijke kosten;
3°.
in de overige situaties: tot € 0,19 per afgelegde kilometer;
met dien verstande dat ingeval voor het vervoer, niet zijnde vervoer per taxi, luchtvaartuig, schip of vervoer vanwege de inhoudingsplichtige, een vaste vergoeding wordt gegeven aan een werknemer die op ten minste 128 dagen per kalenderjaar naar een vaste plaats van werkzaamheden reist, deze vergoeding mag worden berekend alsof de werknemer op ten hoogste 214 dagen per kalenderjaar naar die vaste plaats van werkzaamheden reist;
b.
tijdelijk verblijf in het kader van de dienstbetrekking, niet zijnde een tijdelijk verblijf als bedoeld in onderdeel e, alsmede maaltijden met een meer dan bijkomstig zakelijk karakter;
c.
onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden ter vervulling van de dienstbetrekking, daaronder mede begrepen de inschrijving in een beroepsregister, alsmede outplacement;
d.
het volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning, daaronder mede begrepen het volgen van een procedure erkenning verworven competenties waarvoor een verklaring is afgegeven door een bij ministeriële regeling aangewezen instantie, met uitzondering van:
1°.
vergoedingen en verstrekkingen die verband houden met een werk- of studeerruimte, daaronder begrepen de inrichting;
2°.
vergoedingen van binnenlandse reizen voor zover de vergoeding meer bedraagt dan het bedrag dat wordt bepaald met overeenkomstige toepassing van onderdeel a;
e.
extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking (extraterritoriale kosten), met dien verstande dat voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen werknemers die door een inhoudingsplichtige van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen of buiten Nederland worden uitgezonden, onder daarbij te stellen voorwaarden, geldt dat vergoedingen van kosten en verstrekkingen van verblijf buiten het land van herkomst – voor van buiten Nederland in dienstbetrekking genomen werknemers gedurende ten hoogste acht jaar – ten minste worden beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot ten hoogste 30% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het loon, alsmede tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen schoolgelden;
f.
verhuizing in het kader van de dienstbetrekking, ter omvang van de kosten van het overbrengen van de inboedel vermeerderd met € 7750, waarbij bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld voor de beoordeling of in ieder geval in het kader van de dienstbetrekking wordt verhuisd;
g.
gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur, die naar het redelijke oordeel van de inhoudingsplichtige noodzakelijk zijn voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, met inbegrip van het bijbehorende datatransport en de voor het gebruik in het kader van dienstbetrekking benodigde programmatuur en dergelijke, indien:
1°.
de werknemer verplicht is tot teruggaaf van deze voorziening of tot vergoeding van de restwaarde, voor zover de voorziening voor rekening van de inhoudingsplichtige is gekomen, op het moment dat deze voorziening naar het redelijke oordeel van de inhoudingsplichtige niet langer noodzakelijk is voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking; en
2°.
de werknemer geen werkzaamheden verricht in de functie van bestuurder of commissaris van de inhoudingsplichtige;
h.
bij ministeriële regeling aan te wijzen voorzieningen die geheel of gedeeltelijk op een bij die ministeriële regeling aan te wijzen werkplek worden gebruikt of verbruikt;
i.
branche-eigen producten van het bedrijf van de inhoudingsplichtige of van het bedrijf van een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap, tot een bedrag van ten hoogste 20% van de waarde in het economische verkeer van deze producten, maar niet meer dan € 500 per werknemer per kalenderjaar.
3.
In afwijking in zoverre van het tweede lid worden vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in
artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, bij de bepaling van de daarover verschuldigde belasting niet verminderd met vaste vergoedingen ter zake van de in het tweede lid bedoelde kosten ingeval aan deze vergoedingen geen onderzoek naar de werkelijk gemaakte kosten ten grondslag ligt.
4.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder vervoer vanwege de inhoudingsplichtige verstaan: vervoer als bedoeld in
artikel 13a, zesde lid.
5.
Voor de toepassing van dit artikel worden vergoedingen ter zake van vervoer als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, onder 3°, geacht niet hoger te zijn dan € 0,19 per afgelegde kilometer voor zover deze vergoedingen in totaal niet meer hebben bedragen dan het aantal in het kalenderjaar in dit kader afgelegde kilometers vermenigvuldigd met € 0,19.
6.
Voor de berekening van de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde vaste vergoeding ter zake van vervoer worden de in dat onderdeel genoemde aantallen dagen:
a.
vermenigvuldigd met vier vijfde, drie vijfde, twee vijfde of een vijfde ingeval de werknemer een vierdaagse, een driedaagse, een tweedaagse onderscheidenlijk een eendaagse werkweek heeft;
b.
naar tijdsgelang herrekend bij:
1°.
een wijziging van de reisafstand in de loop van het kalenderjaar;
2°.
het aanvangen of beëindigen van de vergoeding in de loop van het kalenderjaar.
7.
Het tweede lid, onderdeel g, is niet van toepassing voor zover de vergoeding of verstrekking, al dan niet in het kader van een wijziging van de samenstelling van de tussen de werknemer en de inhoudingsplichtige overeengekomen beloning, in de plaats is gekomen van een ander loonbestanddeel.
8.
Het tweede lid, onderdeel g, onder 2°, is niet van toepassing voor zover de inhoudingsplichtige aannemelijk maakt dat de voorziening een voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking van de desbetreffende werknemer gebruikelijke voorziening is.
9.
Bij de toepassing van het tweede lid wordt, in afwijking van
artikel 13, zevende lid, de ingevolge artikel 13, eerste tot en met zesde lid, in aanmerking te nemen waarde van verstrekkingen als bedoeld in
artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, verminderd met het bedrag dat de inhoudingsplichtige ter zake van die verstrekkingen in totaal aan zijn werknemers in rekening heeft gebracht, met dien verstande dat de aldus verminderde waarde ten minste op nihil wordt gesteld.
10.
Bij de bepaling van het in het tweede lid bedoelde loon wordt buiten beschouwing gelaten:
a.
loon uit vroegere dienstbetrekking indien de inhoudingsplichtige in meer dan bijkomstige mate loon uit vroegere dienstbetrekking verstrekt;
11.
De verschuldigde belasting, bedoeld in het tweede lid, wordt, in afwijking van
artikel 27a, tweede lid, uiterlijk aangegeven en afgedragen tegelijk met de aangifte, onderscheidenlijk afdracht, over het eerste tijdvak van het volgende kalenderjaar. Ingeval de inhoudingsplicht is geëindigd in de loop van het kalenderjaar wordt voor het eerste tijdvak van het volgende kalenderjaar, bedoeld in de eerste volzin, gelezen: het tijdvak waarin de inhoudingsplicht is geëindigd.
1.
In afwijking van
artikel 31a, eerste lid, kan de belasting die door alle gezamenlijk in concernverband opererende inhoudingsplichtigen is verschuldigd met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in
artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, worden bepaald alsof deze inhoudingsplichtigen gezamenlijk één inhoudingsplichtige zijn. Deze belasting wordt aangegeven en afgedragen door de tot het concernverband behorende inhoudingsplichtige met het grootste bedrag aan loon waarover in het kalenderjaar met toepassing van de
artikelen 20a,
20b,
26 en
26b belasting is geheven.
2.
Een inhoudingsplichtige opereert gezamenlijk met een andere inhoudingsplichtige in concernverband, indien gedurende het gehele kalenderjaar:
a.
de inhoudingsplichtige voor ten minste 95% belang heeft in die andere inhoudingsplichtige;
b.
die andere inhoudingsplichtige voor ten minste 95% belang heeft in de inhoudingsplichtige, of
c.
een derde voor ten minste 95% belang heeft in de inhoudingsplichtige, terwijl deze derde tevens voor ten minste 95% belang heeft in die andere inhoudingsplichtige.
Een inhoudingsplichtige wordt voor de toepassing van het eerste lid eveneens geacht gezamenlijk met een andere inhoudingsplichtige in concernverband te opereren, indien deze inhoudingsplichtigen stichtingen zijn die gedurende het gehele kalenderjaar in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig met elkaar zijn verweven dat zij een eenheid vormen. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld voor de toepassing van de tweede volzin.
3.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de door iedere inhoudingsplichtige die ingevolge het eerste lid samen met andere inhoudingsplichtigen als één inhoudingsplichtige wordt beschouwd te administreren gegevens ten aanzien van:
a.
de berekening van de verschuldigde belasting, bedoeld in het eerste lid;
b.
de inhoudingsplichtige die de belasting, bedoeld in onderdeel a, aangeeft en afdraagt.
1.
Voor de toepassing van
artikel 31, derde lid, worden bij ministeriële regeling regels gesteld voor het bepalen van het op de eindheffingsbestanddelen toe te passen tarief. Daarbij kunnen de gevolgen van het passeren van tariefschijfgrenzen en maximum premielonen buiten beschouwing blijven en kunnen voorts de noodzakelijke afrondingen en vereenvoudigingen worden toegepast.
2.
Voor gevallen waarin tevens
artikel 27b, eerste lid, van toepassing is worden in de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling, met overeenkomstige toepassing van
artikel 31, derde lid, tevens regels gesteld volgens welke telkens de belasting en de premie voor de volksverzekeringen in één bedrag dan wel in één percentage kunnen worden afgeleid.
1.
Als eindheffingsbestanddelen als bedoeld in
artikel 31 worden mede aangemerkt bij ministeriële regeling aan te wijzen verstrekkingen aan anderen dan eigen werknemers, waarvoor geen inhoudingsplicht bestaat bij of krachtens een ander artikel van deze wet, ingeval de verstrekker schriftelijke mededeling doet aan de ontvanger van het toepassing vinden van deze eindheffing en aannemelijk kan maken wie de ontvanger is van de verstrekking.
2.
Degene die een mededeling heeft gedaan dat hij eindheffing toepast, wordt, zo hij dat nog niet is, aangemerkt als inhoudingsplichtige.
3.
Met betrekking tot een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in het eerste lid wordt het bedrag van de verschuldigde belasting, bedoeld in
artikel 31, tweede lid, bepaald naar een tarief van:
1°.
45 percent, met betrekking tot een verstrekking waarvan de waarde in het economische verkeer niet meer bedraagt dan € 136;
2°.
75 percent, met betrekking tot een verstrekking waarvan de waarde in het economische verkeer meer bedraagt dan € 136.
Artikel 32b
Ter bevordering van een goede uitvoering van deze afdeling kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.