1.
De over een loontijdvak van een jaar verschuldigde belasting is het bedrag van de over het kalenderjaar berekende belasting op het belastbare loon verminderd met het bedrag van de heffingskorting voor de loonbelasting.
2.
Het bedrag van de heffingskorting voor de loonbelasting bedraagt maximaal het bedrag van de verschuldigde belasting over het loontijdvak van een jaar.
1.
De belasting over een loontijdvak van een jaar wordt bepaald aan de hand van de navolgende tabel (tarieftabel).
Bij een belastbaar loon van meer dan | maar niet meer dan | bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
---|
I | II | III | IV |
---|
– | € 19.822 | – | 8,41% |
€ 19.822 | € 33.589 | € 1.667 | 13,45% |
€ 33.589 | € 63.343 | € 3.518 | 41,60% |
€ 63.343 | – | € 15.895 | 51,60% |
1.
In afwijking van
artikel 20a, eerste lid, wordt indien de werknemer vóór 1 januari 1946 is geboren, de belasting over een loontijdvak van een jaar bepaald aan de hand van de volgende tabel (tarieftabel voor werknemers geboren vóór 1 januari 1946).
a.
belastingtarief eerste schijf: het in de eerste regel van de vierde kolom van de tabel in
artikel 20a opgenomen percentage;
Artikel 21a
De heffingskorting voor de loonbelasting is het deel van de standaardloonheffingskorting dat tot de standaardloonheffingskorting in dezelfde verhouding staat als het belastingtarief eerste schijf staat tot het gecombineerde heffingspercentage.
Artikel 21c
De standaardloonheffingskorting is het gezamenlijke bedrag van:
1.
Voor de werknemer is de algemene heffingskorting van toepassing.
2.
De algemene heffingskorting bedraagt € 2.202, verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met 4,796% van het gedeelte van het belastbare loon dat meer bedraagt dan het in de tabel van
artikel 20a, eerste lid, in de tweede kolom als eerste vermelde bedrag.
1.
Voor de werknemer die loon uit tegenwoordige arbeid geniet, is de arbeidskorting van toepassing.
2.
De arbeidskorting wordt berekend over het loon uit tegenwoordige arbeid en bedraagt:
a.
1,793% van dat loon met een maximum van € 164, vermeerderd met:
b.
27,698% van dat loon voorzover dit bij een tijdvakloon op jaarbasis meer bedraagt dan € 9.147, waarbij de som van de bedragen berekend op de voet van de onderdelen a en b niet meer bedraagt dan € 3.235, en verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met:
c.
4,00% van dat loon voorzover dit bij een tijdvakloon op jaarbasis meer bedraagt dan € 49 965.
3.
Met loon uit tegenwoordige arbeid wordt gelijkgesteld:
a.
loon genoten wegens tijdelijke inactiviteit als bedoeld in
artikel 628 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen, voor een tijdvak van maximaal 104 weken;
c.
loon genoten wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid als bedoeld in
artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen en hetgeen wordt genoten ingevolge de
Ziektewet ;
d.
uitkeringen op grond van de
Wet arbeid en zorg en aanvullingen daarop door degene tot wie de belastingplichtige in dienstbetrekking staat.
1.
Voor de werknemer die een uitkering geniet op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van die wet, is de jonggehandicaptenkorting van toepassing. De korting kan tevens worden toegepast ten aanzien van de werknemer die ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, doch welke uitkering ingevolge
artikel 3:48,
3:50 of
3:51 van die wet niet wordt betaald.
2.
De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 719.
2.
De ouderenkorting bedraagt € 1.187 indien de werknemer een tijdvakloon heeft dat op jaarbasis niet meer bedraagt dan € 35.949. De ouderenkorting bedraagt € 70 indien de werknemer een tijdvakloon heeft dat op jaarbasis meer bedraagt dan € 35.949.
2.
De alleenstaande ouderenkorting bedraagt € 436.
1.
De heffingskorting voor de loonbelasting wordt slechts toegepast ingeval de werknemer daartoe een schriftelijk, gedagtekend en ondertekend verzoek aan de inhoudingsplichtige heeft gedaan. Het verzoek geldt tot het tijdstip waarop de werknemer het verzoek schriftelijk, gedagtekend en ondertekend intrekt.
2.
Indien de werknemer over loontijdvakken die geheel of gedeeltelijk samenvallen loon geniet uit meer dan een dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking dan wel van meer dan een inhoudingsplichtige en dit loon voor de berekening van de belasting niet wordt samengevoegd, kan de werknemer de heffingskorting voor de loonbelasting slechts in een dienstbetrekking dan wel tegenover een inhoudingsplichtige geldend maken.
3.
In afwijking van het eerste lid wordt de belasting ingehouden:
a.
met toepassing van de heffingskorting voor de loonbelasting:
2°.
met betrekking tot het loon in de vorm van uitkeringen ingevolge de
Algemene Ouderdomswet dan wel loon uit vroegere dienstbetrekking waarin zijn begrepen de uitkeringen ingevolge de Algemene Ouderdomswet dat een in Nederland wonende werknemer die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in
artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt geniet, tenzij de werknemer een schriftelijk, gedagtekend en ondertekend verzoek aan de inhoudingsplichtige heeft gedaan om de heffingskorting voor de loonbelasting niet toe te passen;
b.
zonder toepassing van de heffingskorting voor de loonbelasting met betrekking tot tegemoetkomingen als bedoeld in
artikel 10 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, zoals dat luidde op 31 december 2013, artikel 63a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 65l van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 67i van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en artikel 3:75 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.
4.
In afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid wordt door de werknemer, die een uitkering of inkomensvoorziening geniet op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten , het deel van de heffingskorting dat betrekking heeft op de jonggehandicaptenkorting geldend gemaakt tegenover de inhoudingsplichtige die de uitkering of inkomensvoorziening op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten uitbetaalt.
5.
De inhoudingsplichtige bewaart het in het eerste en derde lid bedoelde verzoek ten minste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is geëindigd.
Artikel 24
Voor de toepassing van
de artikelen 21 tot en met
22d ter bepaling van de hoogte van de heffingskorting is beslissend de toestand op het tijdstip waarop de belasting moet worden ingehouden, met dien verstande dat voor de ouderenkorting en de alleenstaande ouderenkorting beslissend is de toestand aan het einde van de kalendermaand waarin de belasting moet worden ingehouden.
1.
Loontijdvak is het tijdvak waarover het loon wordt genoten. Het bedrag van de belasting over een ander loontijdvak dan een jaar wordt door herleiding bepaald. Bij de herleiding wordt een jaar op 260 dagen, een maand op 65/3 dag, een week op 5 dagen en een tijdvak dat korter is dan een dag op een dag gesteld.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen loonbelastingtabellen worden vastgesteld voor loontijdvakken waarvoor Onze Minister dit nodig acht. In deze tabellen wordt de heffingskorting voor de loonbelasting op zodanige wijze verwerkt dat naast het bedrag aan loon het belastingbedrag of belastingpercentage is vermeld. In deze tabellen kan de verwerking van de heffingskorting geheel of ten dele achterwege worden gelaten en kan bij de verwerking van de heffingskorting rekening worden gehouden met algemeen voorkomende beloningen die worden belast volgens een tabel voor bijzondere beloningen als bedoeld in
artikel 26. Bij het opstellen van deze tabellen kunnen loonklassen en afrondingen worden aangebracht.
3.
De loonbelastingtabellen worden vastgesteld op basis van de daarvoor benodigde gegevens zoals die vermoedelijk zullen luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van de tabellen. Voorzover de toegepaste gegevens zodanig afwijken van de gegevens zoals die luiden op het tijdstip van inwerkingtreding dat bij toepassing van laatstbedoelde gegevens andere tabellen zouden zijn vastgesteld, worden bij ministeriële regeling nieuwe tabellen vastgesteld, ingaande ten hoogste zes maanden na het in de eerste volzin bedoelde tijdstip van inwerkingtreding, waarin de in de verstreken loontijdvakken ontstane afwijking zoveel mogelijk in de nog niet verstreken loontijdvakken van het kalenderjaar wordt ongedaan gemaakt.
4.
In afwijking van het eerste lid wordt een tijdvak waarvan het tijdvak waarover het loon wordt genoten, deel uitmaakt, als loontijdvak aangemerkt ten aanzien van:
1°.
de werknemer die doorgaans op minder dan vijf dagen per week werkzaam is;
2°.
de werknemer wiens loon mede omvat de waarde van regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken, en
3°.
de loon uit tegenwoordige dienstbetrekking genietende werknemer die met betrekking tot een kalenderkwartaal als student of scholier wordt aangemerkt en die schriftelijk, gedagtekend en ondertekend te kennen heeft gegeven dat te zijnen aanzien het kwartaal als loontijdvak wordt aangemerkt.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld voor de toepassing van de eerste volzin.
1.
Tantièmes, gratificaties en andere beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend, worden belast volgens loonbelastingtabellen voor bijzondere beloningen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van
artikel 25, tweede en derde lid, met dien verstande dat in deze tabellen jaarlonen en belastingpercentages worden opgenomen.
2.
Overwerkloon mag worden belast naar het percentage dat wordt aangewezen door de loonbelastingtabel voor bijzondere beloningen.
3.
Als jaarloon geldt voor de toepassing van dit artikel:
a.
ingeval de werknemer over het gehele voorafgaande kalenderjaar van de inhoudingsplichtige loon heeft genoten: het in dat jaar genoten loon;
b.
ingeval de werknemer over een gedeelte van het voorafgaande kalenderjaar van de inhoudingsplichtige loon heeft genoten: het tot een jaarloon herleide bedrag van het in dat jaar genoten loon;
c.
in andere gevallen: het in het kalenderjaar te genieten loon, indien over het gehele jaar van de inhoudingsplichtige loon zou worden genoten.
4.
Als overwerkloon gelden voor de toepassing van dit artikel de beloningen ter zake van arbeid welke wordt verricht gedurende de tijd die uitgaat boven de voor de werknemer geldende normale arbeidsduur.
5.
Voor het geval de werknemer binnen een samenhangende groep inhoudingsplichtigen in de zin van
artikel 27e van inhoudingsplichtige is gewisseld, kunnen voor de toepassing van het derde lid bij ministeriële regeling aanvullende bepalingen worden gesteld.
a.
de werknemer zijn naam, adres, woonplaats of burgerservicenummer niet aan de inhoudingsplichtige heeft verstrekt;
b.
bij een werknemer die loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet, de inhoudingsplichtige zijn identiteit niet heeft vastgesteld en opgenomen in de loonadministratie overeenkomstig
artikel 28, eerste lid, onderdeel f;
c.
bij een werknemer die loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet, vreemdeling is in de zin van de
Vreemdelingenwet 2000 en niet behoort tot de categorie werknemers die op grond van overeenkomsten van internationaal recht is uitgezonderd van de verplichting tot het hebben van een geldige verblijfsvergunning als bedoeld in die wet en een geldige tewerkstellingsvergunning als bedoeld in de
Wet arbeid vreemdelingen , de inhoudingsplichtige zijn verblijfsrechtelijke positie ter zake van het verrichten van arbeid niet heeft vastgesteld en opgenomen in de loonadministratie overeenkomstig
artikel 28, eerste lid, onderdeel f;
d.
de werknemer ter zake van de in de onderdelen a tot en met c bedoelde inlichtingen onjuiste gegevens heeft verstrekt en de inhoudingsplichtige dit weet of redelijkerwijs moet weten.
De eerste volzin, aanhef en onderdeel c, is niet van toepassing bij werknemers die werkzaamheden verrichten in dienstbetrekking bij de Staat der Nederlanden, niet in Nederland wonen en hun dienstbetrekking geheel buiten Nederland vervullen.
Indien de belasting ingevolge
artikel 27b, eerste lid, in één bedrag met de premie voor de volksverzekeringen wordt geheven, wordt in afwijking in zoverre van de eerste volzin het bedrag van de verschuldigde belasting te zamen met het bedrag van de verschuldigde premie voor de volksverzekeringen gesteld op 52% van het loon.