1.
Het is verboden zonder vergunning van de raad van bestuur, bedoeld in
artikel 33a, een of meer speelautomaten te exploiteren.
2.
Onder exploiteren wordt verstaan het bedrijfsmatig en als eigenaar gebruiken of aan een ander in gebruik geven van een of meer speelautomaten.
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:
a.
de gegevens, welke bij de aanvraag van een vergunning dienen te worden verstrekt. Deze gegevens bevatten in ieder geval de identiteit van de in het tweede lid, onder b, bedoelde personen;
b.
de vereiste beschikbaarheid van faciliteiten voor onderhoud en reparatie van speelautomaten.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:
a.
de bij de aanvraag van de vergunning verschuldigde vergoeding voor de kosten verbonden aan de behandeling van de aanvraag en de afgifte van de vergunning, en voor de kosten verbonden aan het toezicht op de naleving door de vergunninghouder van de bij of krachtens deze Titel vastgestelde voorschriften;
b.
de eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag, waaraan de aanvrager van de vergunning, en de bedrijfsleiders en beheerders van de exploitatie dienen te voldoen.
1.
Aan de vergunning kunnen uit een oogpunt van toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze Titel bepaalde voorschriften en beperkingen worden verbonden, die zo nodig kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken, overeenkomstig bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie te stellen regels. Aan de vergunning wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat alleen speelautomaten mogen worden opgesteld, indien tot het aanwezig hebben daarvan een vergunning is verleend als bedoeld in
artikel 30c. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, worden aan de vergunning voorts voorschriften verbonden ten aanzien van de wijze van werving en reclame, gericht tot de speler.
2.
De vergunning wordt voor bepaalde of onbepaalde tijd verleend.
2.
De vergunning kan voorts worden geweigerd, indien de aanvrager of de andere in
artikel 30i, tweede lid, onder b, bedoelde personen, de bij of krachtens deze Titel vastgestelde bepalingen hebben overtreden in de drie jaren voorafgaande aan het moment van aanvraag van de vergunning.
1.
De vergunning wordt ingetrokken:
a.
indien de gegevens, die met het oog op de verkrijging der vergunning zijn verstrekt, zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;
c.
indien de vergunninghouder gedurende een jaar na de dag van afgifte van de vergunning met de exploitatie geen begin heeft gemaakt;
2.
De vergunning kan voorts worden ingetrokken, indien de vergunninghouder of de andere in
artikel 30i, tweede lid, onder b, bedoelde personen de bij of krachtens deze Titel vastgestelde bepalingen hebben overtreden.
5.
In de gevallen bedoeld in het eerste tot en met het derde lid kan de raad van bestuur, bedoeld in
artikel 33a, alvorens de vergunning in te trekken de vergunninghouder in de gelegenheid stellen binnen een daartoe te bepalen termijn tot naleving van de bij of krachtens deze Titel vastgestelde bepalingen of de aan de vergunning verbonden voorschriften over te gaan.