1.
Onze Ministers verstrekken aan de provincies jaarlijks:
a.
een uitkering ten behoeve van de door de stichting ingevolge deze wet uit te voeren taken, ten behoeve van de vertrouwenspersoon voor de cliënten van de stichting, ten behoeve van de uitvoering van experimenten of de steunfunctie met betrekking tot de stichting, en
b.
een uitkering ten behoeve van de door zorgaanbieders verleende jeugdzorg waarop ingevolge deze wet aanspraak bestaat, ten behoeve van de vertrouwenspersoon voor de cliënten van de zorgaanbieders, ten behoeve van de uitvoering van experimenten of de steunfunctie met betrekking tot deze jeugdzorg, ten behoeve van cliëntenorganisaties, ten behoeve van het verwerken van gegevens, bedoeld in
artikel 43, en het verstrekken van gegevens, bedoeld in
artikel 44, eerste lid.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere dan de in het eerste lid, onder b, bedoelde activiteiten op het terrein van de jeugdzorg worden aangewezen, waarvoor de uitkering, bedoeld in het eerste lid, onder b, kan worden aangewend.
1.
Onze Ministers kunnen aan een provincie of een privaatrechtelijke rechtspersoon subsidie verstrekken ten behoeve van de uitvoering van een experiment of van de steunfunctie, dan wel ten behoeve van het stimuleren van nieuw beleid.
2.
De subsidie wordt verstrekt voor een bij de verlening aan te geven periode van ten hoogste vier jaar.
3.
Onze Ministers kunnen met betrekking tot deze subsidie een subsidieplafond vaststellen. Daarbij wordt voorzien in de wijze van verdeling.
4.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan aan een rechtspersoon als bedoeld in
artikel 254, tweede lid, en aan een rechtspersoon als bedoeld in
artikel 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek , subsidie verstrekken ten behoeve van de kosten van de uitoefening van de in die bepalingen en in
artikel 241, zevende lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde taken, bijzondere door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aan te geven kosten daaronder begrepen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het verlenen van deze subsidie. Deze regels kunnen betrekking hebben op de onderwerpen genoemd in
artikel 39, eerste lid.
5.
Op een rechtspersoon als bedoeld in het vierde lid zijn de
artikelen 13 tot en met 16 en de
hoofdstukken VII,
VIII,
IX,
X en
XII van overeenkomstige toepassing. Waar in deze bepalingen wordt gesproken van gedeputeerde staten wordt daarvoor gelezen Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de uitkeringen, bedoeld in
artikel 37. Deze regels kunnen betrekking hebben op:
a.
het bedrag van de uitkeringen, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;
b.
de aanvraag van de uitkeringen en de besluitvorming daarover;
c.
de voorwaarden waaronder de uitkeringen worden verleend;
d.
de verplichtingen van de provincies;
e.
de vaststelling van de uitkeringen;
f.
de intrekking of wijziging van de verlening of de vaststelling van de uitkering;
g.
de betaling of de terugvordering van de uitkeringen en het verlenen van voorschotten.
2.
Bij regeling van Onze Ministers worden regels gesteld ten aanzien van subsidies als bedoeld in
artikel 38, eerste lid. Deze regels kunnen betrekking hebben op de onderwerpen, genoemd in het eerste lid.
1.
Gedeputeerde staten verstrekken aan de stichting subsidie ten behoeve van de ingevolge deze wet uit te voeren taken en kan aan de stichting subsidie verstrekken ten behoeve van experimenten.
2.
Gedeputeerde staten verstrekken aan zorgaanbieders subsidie ten behoeve van de uitvoering van die jeugdzorg en het verwerken van gegevens als bedoeld in de
artikelen 43 en
44. Gedeputeerde staten kunnen aan een zorgaanbieders subsidie verstrekken ten behoeve van experimenten.
3.
Gedeputeerde staten kunnen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie verstrekken voor de uitvoering van de steunfunctie ten behoeve van de stichting of zorgaanbieders.
4.
Gedeputeerde staten verstrekken aan een door hen aangewezen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie ten behoeve van de werkzaamheden van de vertrouwenspersoon, die de rechtspersoon ten behoeve van hun cliënten aan een stichting en aan zorgaanbieders beschikbaar stelt.
5.
Provinciale staten stellen bij verordening regels vast omtrent de subsidiëring. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de onderwerpen, genoemd in
artikel 39.
6.
Onze Ministers kunnen regels stellen omtrent de in de verordening, bedoeld in het vijfde lid, te stellen regels over:
a.
het bedrag van de subsidie, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;
b.
de verlening en vaststelling van subsidies;
c.
de inrichting van de begroting en het financiële verslag;
d.
het toezicht op de rechtmatige en doelmatige besteding van subsidies.