1.
De stichting heeft tot taak te bezien of een cliënt zorg nodig heeft in verband met opgroei-, opvoedings- of psychiatrische problemen, dan wel in verband met problemen van een cliënt, niet zijnde een jeugdige, die het onbedreigd opgroeien van een jeugdige belemmeren.
2.
Tot de taak, bedoeld in het eerste lid, behoort het vaststellen of een cliënt is aangewezen op:
a.
jeugdzorg waarop ingevolge deze wet aanspraak bestaat,
b.
zorg, bestaande uit bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vormen van geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen waarop ingevolge de
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten dan wel ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in
artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet aanspraak bestaat,
c.
[Dit onderdeel is nog niet in werking getreden.]
3.
De stichting oefent de taak, bedoeld in het eerste lid, uit op verzoek van een cliënt of uit eigen beweging.
4.
Uitgangspunt bij het uitoefenen van de taak, bedoeld in het eerste lid, is dat zorg het belang van een onbedreigde ontwikkeling van een jeugdige dient en aansluit bij de behoefte van de cliënt. Deze zorg is in verband hiermee niet ingrijpender dan noodzakelijk en wordt geboden zo dicht mogelijk bij de plaats waar de cliënt duurzaam verblijft en gedurende een zo kort mogelijke periode.
1.
Indien de stichting een besluit neemt, waarbij wordt vastgesteld dat een cliënt is aangewezen op zorg als bedoeld in
artikel 5, tweede lid, geeft zij daarbij in ieder geval:
a.
een beschrijving van de problemen of dreigende problemen van de cliënt, de ernst en de mogelijke oorzaken daarvan;
b.
een beschrijving van de in verband daarmee benodigde zorg en het met die zorg beoogde doel;
c.
de termijn waarbinnen de aanspraak tot gelding moet zijn gebracht;
d.
een advies wie de zorg kan of kunnen verlenen.
2.
In het besluit geeft de stichting aan of coördinatie van de zorg noodzakelijk is en zo ja, wie deze coördinatie het beste kan uitvoeren.
3.
Indien in een besluit dat strekt tot de vaststelling dat een cliënt is aangewezen op jeugdzorg in de zin van
artikel 5, tweede lid, onder a, bepalingen over de duur en de omvang van de geïndiceerde jeugdzorg worden opgenomen, hebben deze bepalingen geen gevolgen voor de aanspraak op jeugdzorg.
4.
Indien een besluit strekt tot de vaststelling dat een cliënt is aangewezen op zorg als bedoeld in
artikel 5, tweede lid, onder b, wordt daarin opgenomen de termijn gedurende welke de aanspraak geldt nadat de in het besluit voorziene zorg is aangevangen.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de inhoud van het besluit, bedoeld in het eerste lid, en kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze van totstandkoming daarvan.
b.
de zorgaanbieder en de cliënt tezamen schriftelijk aan de stichting hebben medegedeeld dat de met de zorg beoogde doelen zijn bereikt, of
c.
de stichting een besluit neemt, waarbij wordt vastgesteld dat de cliënt niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg.
1.
Aan een besluit waarbij wordt vastgesteld of een cliënt is aangewezen op zorg als bedoeld in
artikel 5, tweede lid, ligt een aanvraag van een cliënt ten grondslag.
2.
Indien de zorg betrekking heeft op een ander dan de aanvrager, behoeft de aanvraag de instemming van de cliënt waarop de aanvraag betrekking heeft.
3.
Indien de aanvraag betrekking heeft op een minderjarige die jonger is dan twaalf jaren of ouder dan twaalf jaren en niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, is niet de instemming van de minderjarige vereist, maar van diens wettelijke vertegenwoordiger.
4.
Indien de aanvraag betrekking heeft op een minderjarige die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, behoeft de aanvraag de instemming van de minderjarige en diens wettelijke vertegenwoordiger. Indien de wettelijke vertegenwoordiger weigert in te stemmen met de aanvraag, kan de stichting in afwijking van de eerste volzin, een besluit nemen indien de zorg voor de minderjarige noodzakelijk is en de minderjarige de zorg weloverwogen blijft wensen.
5.
In afwijking van het tweede lid kan de stichting op een aanvraag van de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige, die ouder is dan twaalf jaren, maar nog niet de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, en die weigert in te stemmen met de aanvraag, een besluit nemen, indien de zorg voor de minderjarige noodzakelijk is.
6.
In afwijking van het eerste lid kan de stichting een besluit nemen zonder een aanvraag daartoe, indien:
c.
het besluit strekt tot verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder en een machtiging wordt verzocht.
1.
Indien de stichting van oordeel is dat zorg, niet zijnde zorg als bedoeld in
artikel 5, tweede lid, noodzakelijk is om een voor een jeugdige bedreigende situatie te voorkomen, legt de stichting ten behoeve van de cliënt schriftelijk vast welke zorg zij noodzakelijk acht. Zij geeft daarbij in ieder geval:
a.
een beschrijving van de problemen of dreigende problemen van de cliënt en de mogelijke oorzaken daarvan;
b.
de mate waarin deze een bedreigende situatie voor de jeugdige kunnen veroorzaken;
c.
een beschrijving van de in verband daarmee benodigde zorg;
d.
een advies wie de benodigde zorg kan verlenen.
2.
Bij de vastlegging geeft de stichting aan of coördinatie van de zorg noodzakelijk is en zo ja, wie deze coördinatie het beste kan uitvoeren.
1.
De stichting beziet bij de uitoefening van haar taken voortdurend of een maatregel met betrekking tot het gezag overwogen dient te worden.
2.
Zodra de stichting tot het oordeel komt dat een maatregel met betrekking tot het gezag over een minderjarige overwogen dient te worden, stelt zij de raad voor de kinderbescherming hiervan in kennis.
1.
De stichting heeft bovendien tot taak:
c.
het geven van de in
artikel 77f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde aanwijzingen, dan wel het uitvoeren van de taken, bedoeld in
artikel 77j, vierde en vijfde lid,
77o, eerste lid,
77s, achtste lid,
77w, derde en zesde lid, en
77aa, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht of in
artikel 493, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, en de daarop aansluitende nazorg, alsmede het geven van begeleiding als bedoeld in
artikel 77hh, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
e.
het fungeren als advies- en meldpunt kindermishandeling;
f.
het actief bijstaan van een cliënt en het zo nodig motiveren van een cliënt tot het tot gelding brengen van zijn aanspraak op zorg als bedoeld in
artikel 5, tweede lid;
g.
het, met uitsluiting van anderen, bevorderen dat degenen bij wie een aanspraak op zorg als bedoeld in
artikel 5, tweede lid, tot gelding wordt gebracht, een samenhangend hulpverleningsplan tot stand brengen dat is afgeleid van het besluit, bedoeld in
artikel 6, eerste lid;
h.
het volgen van de verleende zorg als bedoeld in
artikel 5, tweede lid, en het bijstaan van de cliënt bij vragen omtrent de inhoud van deze zorg, alsmede de evaluatie van deze zorg;
i.
het adviseren van de cliënt omtrent zorg die na beëindiging van de zorg, bedoeld in
artikel 5, tweede lid, nodig is en het bijstaan van de cliënt bij het verkrijgen van deze zorg;
j.
het in gevallen als bedoeld in
artikel 8, eerste lid, bijstaan van een cliënt bij het verkrijgen van zorg, zo nodig motiveren van een cliënt tot het gebruik maken van zorg, en volgen van deze zorg.
2.
De stichting neemt bij de uitoefening van de in het eerste lid, onder c, bedoelde taken de aanwijzingen van de raad voor de kinderbescherming in acht. Bij de uitoefening van de in het eerste lid, onder d, bedoelde taken neemt de stichting de aanwijzingen van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, van de selectiefunctionaris, bedoeld in
artikel 1, onder aa, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, dan wel van de directeur, bedoeld in artikel 1, onder i, van die wet, in acht.
3.
De stichting heeft binnen de door de provincie bij de subsidiëring gestelde grenzen voorts tot taak:
a.
het advies geven aan en, het bijdragen aan de deskundigheidsbevordering van en het onderhouden van contacten met algemene voorzieningen voor jeugdigen, waaronder in elk geval het onderwijs, ter versterking van deze algemene voorzieningen en ter bevordering van vroegtijdige signalering van problemen bij jeugdigen die tot zorg als bedoeld in
artikel 5, tweede lid, zouden kunnen leiden;
b.
het verlenen van ambulante jeugdzorg anders dan jeugdzorg als bedoeld in
artikel 5, tweede lid , nadat de stichting heeft vastgesteld dat de cliënt niet is aangewezen op zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid;
c.
het door vrijwilligers per telefoon laten adviseren van jeugdigen over door hen telefonisch voorgelegde vragen of problemen.
1.
Het fungeren als een advies- en meldpunt kindermishandeling houdt, onverminderd de taken van de raad voor de kinderbescherming, de uitoefening van de volgende taken in:
a.
het naar aanleiding van een melding van kindermishandeling of een vermoeden daarvan, onderzoeken of sprake is van kindermishandeling;
b.
het beoordelen van de vraag of en zo ja tot welke stappen de melding van kindermishandeling of een vermoeden daarvan aanleiding geeft;
c.
het binnen het bureau jeugdzorg overdragen van een zaak ten behoeve van de uitvoering van de in
artikel 5, eerste lid, bedoelde taak;
d.
het in kennis stellen van andere justitiële autoriteiten van kindermishandeling of een vermoeden daarvan, indien het belang van de minderjarige dan wel de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft, daartoe aanleiding geeft;
e.
het op de hoogte stellen van degene die een melding heeft gedaan, van de stappen die naar aanleiding van de melding zijn ondernomen;
2.
Het fungeren als advies- en meldpunt kindermishandeling houdt bovendien in het verstrekken van advies aan een persoon die een vermoeden van kindermishandeling heeft over de stappen die door hem in verband hiermee kunnen worden ondernomen en het zonodig ondersteunen daarbij.
Artikel 12
De stichting heeft verder tot taak aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen onverwijld schriftelijk mededeling te doen van de aanvang, de wijziging en de beëindiging van jeugdzorg waarvoor een ouderbijdrage verschuldigd is. Deze mededeling bevat de gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van de bijdrage. De mededeling wordt gedaan met gebruikmaking van een door Onze Ministers vastgesteld formulier.