1.
Er is een Inspectie jeugdzorg die ressorteert onder Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en die tot taak heeft:
a.
het verrichten van onderzoeken naar de kwaliteit in algemene zin van de bureaus jeugdzorg en de jeugdzorg, waarop ingevolge deze wet aanspraak bestaat, van de inrichtingen, bedoeld in
artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en van de raad voor de kinderbescherming, alsmede waar nodig, het aangeven en bevorderen van middelen tot verbetering daarvan;
b.
het toezicht op de naleving van de wet en de daarop berustende bepalingen ten aanzien van de stichtingen, zorgaanbieders en vervoerders als bedoeld in
artikel 29ta, derde lid, met uitzondering van het toezicht op de rechtmatige en doelmatige besteding van subsidies;
c.
het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen bepaalde omtrent de kwaliteit van de justitiële jeugdinrichtingen;
2.
Met de taken, bedoeld in het eerste lid, zijn belast de ambtenaren van de inspectie.
4.
De ambtenaren van de inspectie nemen bij de vervulling van de taak, bedoeld in het eerste lid, onder a, de instructies van Onze Ministers en bij de vervulling van de taak, bedoeld in het eerste lid, onder b, de instructies van gedeputeerde staten van de betrokken provincie in acht. Bij de vervulling van de taken, bedoeld in het eerste lid, onder c en d, nemen zij de instructies van Onze Minister van Veiligheid en Justitie in acht.
5.
De inspectie verricht onderzoeken als bedoeld in het eerste lid, onder a, uit eigen beweging of indien het onderzoeken betreft met betrekking tot de bureaus jeugdzorg en de jeugdzorg waarop ingevolge deze wet aanspraak bestaat, op verzoek van Onze Ministers en met betrekking tot de inrichtingen, bedoeld in
artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de raad voor de kinderbescherming, op verzoek van Onze Minister van Veiligheid en Justitie. Onderzoeken in verband met de taak, bedoeld in het eerste lid, onder d, worden uit eigen beweging verricht of op verzoek van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
6.
De inspectie verricht onderzoeken als bedoeld in het eerste lid onder b uit eigen beweging of op verzoek van gedeputeerde staten van de betrokken provincie.
7.
De inspectie verricht onderzoeken als bedoeld in het eerste lid, onder c, uit eigen beweging of op verzoek van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
8.
De inspectie brengt van haar bevindingen verslag uit aan degene bij wie het onderzoek is uitgevoerd en kan daarbij voorstellen doen tot verbetering van de kwaliteit. De inspectie stelt het betrokken overheidsorgaan schriftelijk op de hoogte van haar bevindingen.
9.
De inspectie stelt gedeputeerde staten van haar bevindingen ten aanzien van bureaus jeugdzorg en zorgaanbieders op de hoogte indien zij van oordeel is, dat toepassing moet worden gegeven aan
artikel 16, eerste of zevende lid.
10.
Indien een organisatie van beoefenaren van een beroep in de jeugdzorg, een systeem van tuchtrecht heeft georganiseerd, zijn de ambtenaren van de Inspectie jeugdzorg bevoegd in het kader van dat systeem een tuchtklacht in te dienen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter zake nadere regels worden gesteld.
11.
De inspectie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden. In het verslag doet zij de voorstellen die zij in het belang van de jeugdzorg nodig acht. Het verslag wordt gezonden aan de provinciebesturen, Onze Ministers en de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
12.
Onze Ministers kunnen regels stellen omtrent de organisatie van de inspectie.