1.
Onder leden en rechters in het
Wetboek van Strafvordering worden begrepen leden van een militaire kamer als bedoeld in deze rijkswet.
Artikel 21
In zaken betreffende strafbare feiten als bedoeld in
artikel 2 treedt als raadkamer een meervoudige militaire kamer op.
1.
De raadkamer van een gerecht bedoeld in deze rijkswet kan een verhoor van een persoon die zich buiten het Europese deel van Nederland bevindt, opdragen aan een van de leden van een militaire kamer van de rechtbank, genoemd in
artikel 55 van de Wet op de rechterlijke organisatie, van een krachtens
artikel 10 ingestelde mobiele rechtbank of van een militaire kamer van het gerecht in eerste aanleg bedoeld in
artikel 17, eerste lid.
2.
Een opdracht als bedoeld in het eerste lid wordt bij voorkeur niet gegeven aan een lid, dat op enigerlei wijze bij de behandeling van een zaak betrokken is geweest.
2.
Voor het optreden buiten het Europese deel van Nederland kan een advocaat alleen worden toegevoegd, indien hij zich daartoe bereid heeft verklaard.
3.
Een officier kan alleen worden toegevoegd, indien een advocaat niet beschikbaar is. Ook indien deze wel beschikbaar is, kan een officier als raadsman worden toegevoegd, mits de verdachte daarom uitdrukkelijk verzoekt. De toevoeging van een officier geschiedt door de voorzitter van de rechtbank, dan wel van het gerechtshof, waarvoor de zaak moet dienen. In het Europese deel van Nederland kan een officier alleen worden toegevoegd, indien hij zich daartoe bereid heeft verklaard. Een toegevoegde officier is, onverminderd het bepaalde in
artikel 45 van het Wetboek van Strafvordering, verplicht als raadsman op te treden.
5.
Een officier die als raadsman optreedt, geniet vergoeding voor reis- en verblijfskosten volgens bij algemene maatregel van Rijksbestuur te stellen regelen.
1.
De militair die ingeval van ontdekking op heterdaad van een misdrijf een mindere als verdachte aanhoudt, heeft het recht daarbij de hulp in te roepen van andere militairen. Deze zijn verplicht aan de vordering onmiddellijk te voldoen.
2.
De militair die ingeval van ontdekking op heterdaad van een misdrijf een mindere als verdachte aanhoudt, kan hem indien zijn overlevering aan een opsporingsambtenaar niet kan worden afgewacht, overleveren of doen overleveren aan de bevelvoerende militair van de eenheid waartoe de verdachte behoort of aan een andere door Onze Minister van Defensie aan te wijzen bevelvoerende militair. De verplichting omschreven in
artikel 53, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering gaat in dat geval over op die bevelvoerende militair.
Artikel 25
Onverminderd het bepaalde in
artikel 57 van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie of de hulpofficier van justitie voor wie degene, die verdacht wordt van een van de misdrijven omschreven in de
artikelen 96-104,
109 of
110 van het Wetboek van Militair Strafrecht, wordt geleid of die zelf die verdachte heeft aangehouden, na hem te hebben gehoord, bevelen dat hij naar zijn eenheid zal worden overgebracht, teneinde aldaar ter beschikking van de bevelvoerende militair van de eenheid waartoe de verdachte behoort te worden gesteld. Het bevel kan slechts worden gegeven, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de verdachte niet uit eigen beweging naar zijn eenheid zal terugkeren.
a.
een misdrijf omschreven in het
Wetboek van Militair Strafrecht waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twee jaren of meer is gesteld;
2.
Een gewichtige reden van militaire veiligheid kan voor de toepassing van het vorige lid slechts in aanmerking worden genomen:
1°.
indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden, dat de verdachte een misdrijf zal begaan als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg waarvan schade ontstaat aan of te duchten is voor de gereedheid tot het daadwerkelijk uitvoeren van een operatie of oefening van enig onderdeel van de krijgsmacht;
2°.
indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat zonder onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte andere militairen een misdrijf zullen begaan als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg waarvan schade ontstaat aan of te duchten is voor de gereedheid tot het daadwerkelijk uitvoeren van een operatie of oefening van enig onderdeel van de krijgsmacht.
Artikel 28
De strafbepalingen van het
Wetboek van Militair Strafrecht en de gedragsregels van de
Wet militair tuchtrecht zijn niet van toepassing op de schending van een bevel, dat aan de verdachte is gegeven ingevolge een bij de wet in het belang van strafvordering toegekende bevoegdheid.