1.
Onverminderd de
artikelen 10 en
17 en behoudens de uitzonderingen bij de wet gemaakt, berust de bevoegdheid tot kennisneming in eerste aanleg van strafbare feiten, begaan door militairen en door hen die ten aanzien van zodanige feiten bij of krachtens de wet met Nederlandse militairen zijn gelijkgesteld, bij de rechtbank, genoemd in
artikel 55 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
1°.
strafbare feiten begaan door militairen, door hen die ten aanzien van zodanige feiten bij of krachtens de wet met Nederlandse militairen zijn gelijkgesteld en door hen die binnen de Nederlandse krijgsmacht een bij koninklijk besluit aan te wijzen vitale functie vervullen;
2°.
strafbare feiten begaan door hen die buiten het grondgebied van het Koninkrijk deel uitmaken van de Nederlandse krijgsmacht;
3°.
strafbare feiten begaan door personen als bedoeld onder 4 van onderdeel A van artikel 4 van het Verdrag van Genève, betreffende de behandeling van krijgsgevangenen van 12 augustus 1949 (Trb. 1951, nr. 74) voor zover die personen de Nederlandse krijgsmacht volgen buiten het grondgebied van het Koninkrijk;
4°.
strafbare feiten door wie ook begaan in door de Nederlandse krijgsmacht bezet gebied, voorzover kennisneming daarvan in overeenstemming is met de regels door het volkenrecht erkend.
5.
Artikel 45, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie is van toepassing.
6.
Onder oorlog als bedoeld in het derde lid wordt mede verstaan: een gewapend conflict dat niet als oorlog kan worden aangemerkt en waarbij het Koninkrijk is betrokken, hetzij ter individuele of collectieve zelfverdediging, hetzij tot herstel van internationale vrede en veiligheid.
1.
Het rechtsgebied van de rechtbank, genoemd in
artikel 55 van de Wet op de rechterlijke organisatie, is met betrekking tot de in
artikel 2 omschreven rechtsmacht onbegrensd, doch strekt zich niet uit over het rechtsgebied van enig ander bij of krachtens deze rijkswet aangewezen gerecht, tot de uitoefening van de in artikel 2 omschreven rechtsmacht bevoegd.
1.
De ingevolge de voorgaande artikelen toegekende bevoegdheden lijden uitzondering in het geval van deelneming aan strafbare feiten van iemand die niet valt onder de rechtsmacht, in
artikel 2 omschreven.
2.
In dat geval vindt vervolging bij voorkeur plaats voor de rechter in Nederland, tot kennisneming van de door de deelnemer begane feiten bevoegd, tenzij:
b.
ten aanzien van de deelnemers geen vervolging wordt ingesteld, van verdere vervolging wordt afgezien of berechting door de kinderrechter plaatsvindt.
3.
De militaire leden worden voor de tijd van vier jaren benoemd. Zij zijn bij hun aftreden tweemaal herbenoembaar. Het militaire lid wordt op eigen verzoek bij koninklijk besluit ontslagen. Indien het militair lid niet meer voldoet aan een van de eisen, genoemd in het tweede lid, heeft dit van rechtswege ontslag als militair lid tot gevolg.
5.
De militaire leden genieten vergoeding voor reis- en verblijfkosten volgens bij algemene maatregel van Rijksbestuur te stellen regelen.
6.
Alles wat de wijze van eedsaflegging, het kostuum van de militaire leden alsmede de werkwijze van de militaire kamers aangaat, wordt geregeld bij algemene maatregel van Rijksbestuur.
2.
De militaire kamer van het gerechtshof kan zitting houden buiten de zittingsplaatsen van het gerechtshof.
3.
Aan militairen met de rang van kapitein ter zee of kolonel wordt als militair lid de titulaire rang van commandeur, brigade-generaal of commodore toegekend.
1.
Bij koninklijk besluit kunnen op voordracht van Onze Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie, in het gebied waarvoor een uitzonderingstoestand is afgekondigd, of voor de berechting buiten het Koninkrijk een of meer mobiele rechtbanken worden ingesteld.
2.
Bij koninklijk besluit kan worden bepaald dat een daarbij aan te wijzen militaire autoriteit in het gebied waarvoor een uitzonderingstoestand is afgekondigd, een of meer mobiele rechtbanken kan instellen.
3.
Artikel 2, met uitzondering van het tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op een mobiele rechtbank.
4.
Indien meer dan een mobiele rechtbank worden ingesteld wordt bij het ingevolge het eerste of tweede lid genomen koninklijk besluit hun onderlinge betrekkelijke bevoegdheid geregeld. De militaire kamers van de rechtbank, genoemd in
artikel 55 van de Wet op de rechterlijke organisatie, nemen bij voorkeur geen kennis van een feit waarvan ook een mobiele rechtbank kan kennis nemen.
5.
Zodra de omstandigheden die tot de instelling van een mobiele rechtbank hebben geleid, hebben opgehouden te bestaan, of zoveel eerder als dienstig wordt geoordeeld, wordt die mobiele rechtbank bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie opgeheven. In het koninklijk besluit wordt tevens de afdoening van de nog bij die rechtbank aanhangige zaken geregeld.
2.
Indien een of twee rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, bedoeld in het eerste lid, niet beschikbaar zijn, wordt hun plaats ingenomen door militaire leden. Ingeval slechts één rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast aanwezig is, fungeert deze als voorzitter. Indien geen rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, aanwezig is, wordt de rechtbank voorgezeten door het militaire lid dat het oudste is in benoeming als militair lid.
4.
Indien een mobiele rechtbank is ingesteld, worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, de voorzitter en zoveel leden als dienstig wordt geoordeeld, benoemd. Ingeval de in
artikel 10, tweede lid, bedoelde militaire autoriteit de rechtbank heeft ingesteld, benoemt hij de voorzitter en zoveel leden als hij dienstig oordeelt. Hij voert inzake die benoemingen zo mogelijk overleg met de genoemde ministers en de voorzitter van de mobiele rechtbank.
1.
Zodra een mobiele rechtbank feitelijk optreedt, kunnen zaken die bij de militaire kamers van de rechtbank, genoemd in
artikel 55 van de Wet op de rechterlijke organisatie, aanhangig zijn en tot de bevoegdheid van die mobiele rechtbank behoren, aan deze worden overgedragen in de stand, waarin zij zich op dat ogenblik bevinden.
2.
Overdracht van een zaak die bij een mobiele rechtbank aanhangig is, naar een andere mobiele rechtbank of naar de militaire kamers van de rechtbank, genoemd in
artikel 55 van de Wet op de rechterlijke organisatie, kan plaatsvinden in de stand, waarin zij zich op dat ogenblik bevindt.
3.
Uitvoering van dit artikel geschiedt door het openbaar ministerie.
2.
Bij afwezigheid van leden van het openbaar ministerie kunnen met de waarneming van de taak van het openbaar ministerie militairen worden belast. Het daartoe strekkend besluit wordt bij koninklijk besluit genomen op voordracht van Onze Ministers van Veiligheid en Justitie en Defensie, of indien zodanig besluit niet kan worden afgewacht, door de voorzitter van de rechtbank.
1.
Bij een mobiele rechtbank worden op de wijze, in
artikel 11, vierde lid, voorzien, gerechtsambtenaren, rechterlijke ambtenaren in opleiding of gerechtsauditeurs benoemd die de werkzaamheden verrichten die bij of krachtens de wet aan de griffier zijn opgedragen.
2.
Bij afwezigheid van de gerechtsambtenaren, rechterlijke ambtenaren in opleiding of gerechtsauditeurs kunnen met de waarneming van de griffierstaken militairen worden belast. Het daartoe strekkend besluit wordt bij koninklijk besluit genomen op voordracht van Onze Ministers van Veiligheid en Justitie en Defensie, of, indien zodanig besluit niet kan worden afgewacht, door de voorzitter van de mobiele rechtbank.
1.
Indien de omstandigheden ter plaatse dit nodig maken, kan de voorzitter van de mobiele rechtbank een of meer enkelvoudige kamers instellen onder de benaming van mobiele politierechter.
2.
Als mobiele politierechter fungeert een door de voorzitter van de mobiele rechtbank aan te wijzen lid van die rechtbank, welk lid bij voorkeur is een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast.
1.
Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing op de vonnissen van de mobiele rechtbank.
1.
Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten en het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba oefenen de rechtsmacht omschreven in
artikel 2 uit voorzover de verdachte zich bevindt binnen het bij koninklijk besluit vast te stellen bevelsgebied van de hoogste bevelvoerende militair in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
2.
Het Gerecht in eerste aanleg van het in het eerste lid genoemde land waar de verdachte zich bevindt, oefent de in het eerste lid omschreven rechtsmacht uit.
3.
Bij de Gerechten in eerste aanleg zijn een meervoudige en een enkelvoudige kamer onder de benaming militaire kamers. Het lid van een enkelvoudige kamer draagt de titel van militaire politierechter.
4.
De behandeling van de in het eerste lid bedoelde zaken geschiedt bij uitsluiting door een militaire kamer.
5.
Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van zich binnen het in het eerste lid bedoelde bevelsgebied bevindende personen.
11.
Overdracht van een zaak die in eerste aanleg bij een militaire kamer van de rechtbank, genoemd in
artikel 55 van de Wet op de rechterlijke organisatie, of bij een mobiele rechtbank aanhangig is met betrekking tot een persoon die zich bevindt binnen het in het eerste lid bedoelde bevelsgebied, dan wel overdracht van een zaak die bij een militaire kamer van een der in het eerste lid genoemde gerechten in eerste aanleg aanhangig is met betrekking tot een persoon die zich niet meer in het rechtsgebied van deze gerechten bevindt, naar de militaire kamer van de rechtbank, genoemd in artikel 55 van de Wet op de rechterlijke organisatie, of naar een mobiele rechtbank, kan plaatsvinden in de stand waarin de zaak zich op dat ogenblik bevindt. Uitvoering van deze overdracht geschiedt door het openbaar ministerie.
1.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelt in hoger beroep over de daarvoor vatbare vonnissen van de gerechten in eerste aanleg.
2.
Bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie is een meervoudige kamer onder de benaming van militaire kamer.
7.
Overdracht van een zaak die bij de militaire kamer van het gerechtshof, genoemd in
artikel 68 van de Wet op de rechterlijke organisatie, aanhangig is met betrekking tot een persoon die zich bevindt binnen het in
artikel 17, eerste lid, bedoelde bevelsgebied, naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, dan wel overdracht van een zaak die bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie aanhangig is met betrekking tot een persoon die zich niet meer in het rechtsgebied van dit gerecht bevindt, naar het gerechtshof, genoemd in artikel 68 van de Wet op de rechterlijke organisatie, kan plaatsvinden in de stand waarin de zaak zich op dat ogenblik bevindt. Uitvoering van deze overdracht geschiedt door het openbaar ministerie. Het hof waaraan de zaak wordt overgedragen is bevoegd in hoger beroep over de zaak te oordelen.