1.
Een houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau stelt binnen zes maanden na de registratie, bedoeld in
artikel 1.46, tweede lid, voor elk door hem geëxploiteerd kindercentrum of gastouderbureau een oudercommissie in die tot taak heeft hem te adviseren over de aangelegenheden, genoemd in
artikel 1.60.
2.
De verplichting tot het instellen van een oudercommissie, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien:
a.
de houder zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om een oudercommissie in te stellen; en
b.
het een kindercentrum, waar maximaal 50 kinderen worden opgevangen, of een gastouderbureau, waarbij maximaal 50 gastouders zijn aangesloten, betreft.
3.
In de situatie, bedoeld in het tweede lid, betrekt de houder de ouders aantoonbaar voldoende op een andere wijze bij de onderwerpen, bedoeld in
artikel 1.60, eerste lid, biedt de houder de ouders de gelegenheid deel te nemen aan een oudercommissie, stelt de houder voor die oudercommissie in dat geval een reglement vast en zijn
artikel 1.59, tweede tot en met vijfde lid, en artikel 1.60 van overeenkomstige toepassing.
4.
De leden van de oudercommissie worden gekozen uit en door de ouders van wie de kinderen in het kindercentrum of door tussenkomst van het gastouderbureau worden opgevangen.
5.
Personen werkzaam bij een kindercentrum onderscheidenlijk gastouderbureau zijn geen lid van de oudercommissie van dat kindercentrum of gastouderbureau.
6.
De oudercommissie bepaalt haar eigen werkwijze.
1.
De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau stelt binnen zes maanden na de registratie, bedoeld in
artikel 1.46, tweede lid, voor de oudercommissie een reglement vast, tenzij er op grond van
artikel 1.58, tweede lid, geen oudercommissie is ingesteld.
2.
Het reglement bevat in ieder geval regels omtrent:
a.
het aantal leden van de oudercommissie;
b.
de wijze waarop de leden van de oudercommissie worden gekozen;
c.
de zittingsduur van de leden van de oudercommissie.
3.
Het reglement bevat geen regels omtrent de werkwijze van de oudercommissie.
4.
De oudercommissie beslist bij meerderheid van stemmen.
5.
Wijziging van het reglement behoeft instemming van de oudercommissie.
1.
De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau stelt de oudercommissie in ieder geval in de gelegenheid advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot:
a.
de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan
artikel 1.50, eerste lid, in het bijzonder het pedagogisch beleid dat wordt gevoerd, respectievelijk
artikel 1.56, eerste lid, in het bijzonder het beleid dat wordt gevoerd inzake het door de gastouder te voeren pedagogisch beleid;
b.
voedingsaangelegenheden van algemene aard en het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid of gezondheid;
d.
het beleid met betrekking tot het aanbieden van voorschoolse educatie;
f.
wijziging van de prijs van kinderopvang.
2.
Van een advies als bedoeld in het eerste lid kan de houder van het kindercentrum of van het gastouderbureau slechts afwijken indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet.
3.
De oudercommissie is bevoegd de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau ook ongevraagd te adviseren over de onderwerpen, genoemd in het eerste lid.
5.
De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft.
6.
Na vaststelling door de toezichthouder van het inspectierapport, bedoeld in
artikel 1.63, eerste lid, bespreekt de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau dit rapport met de oudercommissie.
7.
De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau brengt de mogelijkheid om geschillen aan de geschillencommissie voor te leggen op passende wijze onder de aandacht van de oudercommissie.