1.
Onderhoudsverplichtingen zijn:
a.
periodieke uitkeringen en verstrekkingen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting, tenzij deze worden gedaan aan bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn;
b.
afkoopsommen van dergelijke uitkeringen of verstrekkingen die worden gedaan aan de gewezen echtgenoot;
c.
op grond van
paragraaf 6.5 van de Participatiewet verhaalde kosten van bijstand tot voorziening in het levensonderhoud van de duurzaam van de belastingplichtige gescheiden levende echtgenoot of gewezen echtgenoot;
d.
bedragen die in het kader van echtscheiding of scheiding van tafel en bed worden voldaan ter zake van de verplichting tot verrekening van pensioenrechten en van lijfrenten en andere inkomensvoorzieningen waarvan de betaalde premies als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen;
e.
in rechte vorderbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen die berusten op een wettelijke verplichting tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud;
f.
in rechte vorderbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen die berusten op een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud.
2.
Onderhoudsverplichtingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, e of f, worden ingeval deze de vorm hebben van periodieke verstrekkingen van huisvesting in een woning of een gedeelte van een woning en indien zij worden verstrekt door een beperkt gerechtigde tot die woning of dat gedeelte van een woning, bij hem in aanmerking genomen voor het bedrag waarvoor die verstrekkingen bij degene die deze geniet, in aanmerking worden genomen op de voet van
artikel 3.101, tweede lid.
a.
bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn;
b.
personen die behoren tot het huishouden van de belastingplichtige.
2.
Tot de onderhoudsverplichtingen, bedoeld in
artikel 6.3, eerste lid, onderdelen b en d, behoren niet de afkoopsommen en verrekenbedragen die worden gedaan in de vorm van lijfrenten en andere inkomensvoorzieningen, voorzover de voor die voorzieningen betaalde premies als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen.
3.
Tot de onderhoudsverplichtingen, bedoeld in
artikel 6.3, eerste lid, onderdeel d, behoren niet rechten op periodieke uitkeringen en verstrekkingen die zijn toegekend door degene die tot de verrekening verplicht is.
2.
De termijnen van de lijfrente moeten:
a.
toekomen aan de gewezen echtgenoot;
b.
onmiddellijk na het betalen van de premie ingaan;
c.
uiterlijk bij het overlijden van de gewezen echtgenoot eindigen.
4.
Indien de lijfrente niet meer voldoet aan de in dit artikel bedoelde voorwaarden, wordt geacht een omstandigheid als bedoeld in
artikel 3.133, tweede lid, te hebben plaats gevonden.
2.
Voor de toepassing van
artikel 3.125, eerste lid, wordt de echtgenoot of de gewezen echtgenoot aangemerkt als de belastingplichtige en als de verzekeringnemer van de in die bepaling genoemde lijfrenten.
5.
Indien de lijfrente niet meer voldoet aan de in dit artikel bedoelde voorwaarden, wordt geacht een omstandigheid als bedoeld in
artikel 3.133, tweede lid, te hebben plaats gevonden.
1.
Tot de onderhoudsverplichtingen, bedoeld in
artikel 6.3, eerste lid, onderdeel a, behoren de periodieke uitkeringen en verstrekkingen voorzover die zijn overeengekomen in het kader van echtscheiding of scheiding van tafel en bed ter verrekening van:
b.
lijfrenten en andere inkomensvoorzieningen voorzover de daarvoor betaalde premies als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen.
2.
Tot de onderhoudsverplichtingen, bedoeld in
artikel 6.3, eerste lid, onderdeel a, behoren de periodieke uitkeringen en verstrekkingen die dienen ter vervanging van dergelijke onderhoudsverplichtingen.
3.
Het eerste en het tweede lid zijn uitsluitend van toepassing op periodieke uitkeringen en verstrekkingen die worden gedaan door degene die tot de verrekening respectievelijk de vervanging verplicht is.