1.
Reguliere voordelen worden geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop zij zijn:
c.
ter beschikking gesteld;
d.
rentedragend geworden of
e.
vorderbaar en inbaar geworden.
2.
Reguliere voordelen als bedoeld in
artikel 4.13, eerste lid, onderdeel a, worden geacht uiterlijk te zijn genoten bij het einde van het kalenderjaar of het einde van de binnenlandse belastingplicht indien deze in de loop van het kalenderjaar eindigt.
Artikel 4.44. Betalingstijdstip aftrekbare kosten
De op reguliere voordelen in mindering te brengen aftrekbare kosten worden in aanmerking genomen op het tijdstip waarop zij betaald of verrekend zijn, door de belastingplichtige ter beschikking zijn gesteld of rentedragend zijn geworden.
1.
In een kalenderjaar worden bij wijze van vooruitbetaling voldane renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen (vooruitbetaalde rente), niet in aanmerking genomen indien zij betrekking hebben op tijdvakken die eindigen later dan zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarin zij zijn voldaan en voorzover zij betrekking hebben op de periode die aanvangt na afloop van het kalenderjaar, waarbij die renten naar evenredigheid worden toegerekend aan kalendermaanden en gedeelten van kalendermaanden als kalendermaand worden aangemerkt.
2.
Vooruitbetaalde rente die op grond van het eerste lid niet in aanmerking is genomen wordt geacht in gelijke delen te zijn voldaan in elk van de op het in het eerste lid bedoelde kalenderjaar volgende kalenderjaren waarop de renten betrekking hebben. Hierbij worden gedeelten van kalenderjaren als kalenderjaren aangemerkt.
3.
In het jaar waarin de belastingplichtige overlijdt wordt hetgeen ter zake van vooruitbetaalde rente in dat jaar door hem is of wordt geacht te zijn voldaan en de vooruitbetaalde rente die in daaropvolgende jaren wordt geacht te zijn voldaan, geheel in aanmerking genomen.
1.
Vervreemdingsvoordelen worden geacht te zijn genoten op het tijdstip van de vervreemding.
2.
In geval van een vervreemding als bedoeld in
artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, wordt als tijdstip van genieten aangemerkt het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het ophouden van de binnenlandse belastingplicht.
4.
Het voordeel bedoeld in
artikel 4.28, tweede lid, wordt in aanmerking genomen op het tijdstip waarop de daadwerkelijk genoten termijnen – opgevat overeenkomstig
artikel 4.43 – de geschatte overdrachtsprijs overschrijden. Het negatieve voordeel bedoeld in
artikel 4.28, derde lid, wordt in aanmerking genomen op het tijdstip waarop de laatste termijn is genoten.
5.
Het voordeel bedoeld in
artikel 4.29, eerste lid, wordt geacht te zijn genoten op het tijdstip van de verhoging van de overdrachtsprijs. Het negatieve vervreemdingsvoordeel bedoeld in
artikel 4.29, tweede lid, wordt in aanmerking genomen op het tijdstip van de verlaging van de overdrachtsprijs.
6.
Het in
artikel 4.34 bedoelde negatieve vervreemdingsvoordeel in geval van ontbinding van de vennootschap wordt in aanmerking genomen op het tijdstip waarop de vereffening is voltooid.
7.
De vervreemding als bedoeld in
artikel 4.16, derde lid, wordt in aanmerking genomen op het tijdstip dat is vermeld in het verzoek, maar niet eerder dan op het tijdstip waarop het verzoek is ontvangen door de inspecteur.
8.
Het voordeel, bedoeld in
artikel 4.16, vijfde lid, wordt geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop de onderneming van de vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft, voor rekening en risico van de belastingplichtige wordt voortgezet.