1.
Op verzoek wordt aan degene die gedurende een tijdvak van drie aaneengesloten gehele kalenderjaren (middelingstijdvak) binnenlandse belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in
artikel 7.8 is geweest een teruggaaf van belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning (middelingsteruggaaf) verleend.
2.
Een kalenderjaar dat tot een middelingstijdvak behoort, wordt niet in een ander middelingstijdvak betrokken.
3.
De middelingsteruggaaf wordt berekend op het verschil van de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning die over de jaren van het middelingstijdvak is geheven en de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning die verschuldigd zou zijn indien het belastbare inkomen uit werk en woning in elk van die jaren een derde gedeelte zou bedragen van het totaal van de – ten minste op nihil te stellen – belastbare inkomens uit werk en woning in die jaren (herrekende belasting), voorzover dit verschil meer bedraagt dan € 545.
4.
Als over de jaren van het middelingstijdvak geheven belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning wordt aangemerkt de belasting die is geheven vóór toepassing van
artikel 2.10, tweede lid,
artikel 2.10a, tweede lid, en de heffingskorting. Indien met toepassing van
artikel 9.4 over een jaar geen aanslag is vastgesteld, wordt voor dat jaar als geheven belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning aangemerkt het gezamenlijke bedrag van de voorheffingen, bedoeld in
artikel 9.2, voorzover die betrekking hebben op het belastbare inkomen uit werk en woning, vermeerderd met de daarbij in aanmerking genomen heffingskorting.
5.
Onder herrekende belasting wordt verstaan de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning die zonder toepassing van
artikel 9.4 zou zijn geheven over de herrekende belastbare inkomens uit werk en woning, zonder rekening te houden met
artikel 2.10, tweede lid,
artikel 2.10a, tweede lid, en de heffingskorting.
6.
Indien over een jaar van het middelingstijdvak een regeling ter voorkoming van dubbele belasting is toegepast, wordt het bedrag van de middelingsteruggaaf gesteld op
A x C/B,
waarbij
A voorstelt: het bedrag van de middelingsteruggaaf dat zou zijn berekend indien geen regeling ter voorkoming van dubbele belasting zou zijn toegepast;
B voorstelt: de belasting, bedoeld in het vierde lid die zou zijn geheven indien geen regeling ter voorkoming van dubbele belasting zou zijn toegepast;
C voorstelt: de belasting, bedoeld in het vierde lid na toepassing van de regelingen ter voorkoming van dubbele belasting.
8.
Indien in het middelingstijdvak het jaar is begrepen waarin de belastingplichtige de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in
artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, bereikt, wordt voor de toepassing van het zevende lid de geheven en herrekende premie voor de volksverzekeringen voor alle jaren in het middelingstijdvak gesteld op het bedrag dat zou zijn geheven of herrekend indien de premie voor de algemene ouderdomsverzekering in al die jaren verschuldigd zou zijn.
10.
Het verzoek wordt gedaan bij de inspecteur binnen 36 maanden nadat de aanslagen, voorheffingen en beschikkingen om geen aanslag op te leggen die op de jaren van het middelingstijdvak betrekking hebben, onherroepelijk zijn geworden. Indien over een jaar van het middelingstijdvak wordt nagevorderd of nageheven dan wel bij beschikking een aanslag wordt verminderd wegens verrekening van een verlies uit werk en woning, terwijl op het tijdstip van het onherroepelijk worden van de navorderingsaanslag, de naheffingsaanslag of de beschikking de in de eerste volzin bedoelde termijn van 36 maanden voor meer dan 34 maanden is verstreken, kan een verzoek om teruggaaf tevens worden gedaan binnen twee maanden na dat tijdstip. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van het verzoek.
11.
De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.