1.
De over een kalenderjaar verschuldigde inkomstenbelasting is het gezamenlijke bedrag van de over het kalenderjaar berekende belasting op:
a.
het belastbare inkomen uit werk en woning;
b.
het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang en
c.
het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.
Voor belastingplichtigen die gedurende het gehele kalenderjaar of een gedeelte daarvan binnenlandse belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in
artikel 7.8 zijn, wordt het op grond van de eerste volzin berekende gezamenlijke bedrag, na toepassing van regelingen ter voorkoming van dubbele belasting, verminderd met het bedrag van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting (
artikel 8.3).
2.
Het bedrag van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting wordt voor belastingplichtigen die, anders dan door overlijden, niet gedurende het gehele kalenderjaar binnenlandse belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in
artikel 7.8 zijn, tijdsevenredig verminderd volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.
1.
Indien in het belastbare inkomen uit werk en woning of het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang te conserveren inkomen is begrepen, is de verschuldigde belasting voorzover deze bij wege van aanslag wordt geheven de belasting die wordt berekend over de belastbare inkomens, verminderd met het daarin begrepen te conserveren inkomen.
2.
Als te conserveren inkomen worden aangemerkt de positieve inkomensbestanddelen die in aanmerking zijn genomen op grond van de
artikelen 3.58, eerste lid,
3.64, eerste lid,
3.83, eerste of tweede lid,
3.133, tweede lid, onderdelen h of j,
3.136, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid,
4.16, eerste lid, onderdeel h,
7.2, achtste lid, of
7.5, vierde, vijfde of zevende lid.
3.
Op een bij de aangifte gedaan verzoek wordt het positieve inkomensbestanddeel dat in aanmerking is genomen op grond van
artikel 3.58, eerste lid, geheel of gedeeltelijk niet als te conserveren inkomen aangemerkt.
4.
Op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden wordt als te conserveren inkomen aangemerkt het vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang wegens een overgang krachtens huwelijksvermogensrecht op een niet in Nederland wonende verkrijger of wegens een verdeling van een huwelijksgemeenschap naar een zodanige verkrijger binnen twee jaren na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap, indien de verkregen aandelen of winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven Nederlandse onderneming als bedoeld in
artikel 7.2 en niet tot het resultaat van een werkzaamheid in Nederland van hem behoren.
5.
Op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden wordt als te conserveren inkomen aangemerkt het in de tweede volzin aangeduide gedeelte van het vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang wegens een overgang krachtens erfrecht onder algemene titel of onder bijzondere titel op een natuurlijk persoon die niet in Nederland woont. Als te conserveren inkomen wordt aangemerkt het deel dat uitgaat boven het vervreemdingsvoordeel dat ingevolge
artikel 4.17a in aanmerking zou zijn genomen wanneer de natuurlijk persoon, bedoeld in de eerste volzin, in Nederland zou hebben gewoond ten tijde van de overgang.
6.
Op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden wordt als te conserveren inkomen aangemerkt het in de tweede volzin aangeduide gedeelte van het vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang wegens een verdeling van een nalatenschap naar een natuurlijk persoon die niet in Nederland woont binnen twee jaar na het overlijden van de erflater. Als te conserveren inkomen wordt aangemerkt het deel dat uitgaat boven het vervreemdingsvoordeel dat ingevolge
artikel 4.17b in aanmerking zou zijn genomen wanneer de natuurlijk persoon, bedoeld in de eerste volzin, in Nederland zou hebben gewoond ten tijde van de verdeling.
7.
Op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden wordt als te conserveren inkomen aangemerkt het in de tweede volzin aangeduide gedeelte van het vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang wegens een vervreemding aan een natuurlijk persoon die niet in Nederland woont en bij welke vervreemding
artikel 4.22 toepassing heeft gevonden. Als te conserveren inkomen wordt aangemerkt het deel dat uitgaat boven het vervreemdingsvoordeel dat ingevolge
artikel 4.17c in aanmerking zou zijn genomen wanneer de natuurlijk persoon, bedoeld in de eerste volzin, in Nederland zou hebben gewoond ten tijde van de vervreemding.
1.
De over te conserveren inkomen verschuldigde belasting is het volgens
artikel 2.7 bepaalde bedrag aan belasting verminderd met het volgens
artikel 2.8 bepaalde bedrag aan belasting, met dien verstande dat de belasting ten minste wordt gesteld op het bedrag aan belasting dat verschuldigd zou zijn indien het te conserveren inkomen het enige inkomen zou zijn.
2.
Indien een met toepassing van
artikel 2.8 vastgestelde belastingaanslag wordt verminderd, anders dan ingevolge verliesverrekening, en deze vermindering gevolgen heeft voor de over te conserveren inkomen verschuldigde belasting, brengt de inspecteur de desbetreffende belastingaanslag daarmee in overeenstemming bij voor bezwaar vatbare beschikking.
1.
De belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning (
afdeling 3.1 respectievelijk
afdeling 7.2) wordt bepaald aan de hand van de volgende tabel.
2.
Indien bij het bepalen van het belastbare inkomen uit werk en woning aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning als bedoeld in
artikel 3.120 in aftrek zijn gebracht, bedraagt de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning het op basis van het eerste lid bepaalde bedrag vermeerderd met 0,5% van het bedrag waarmee de som van het belastbare inkomen uit werk en woning en de in aftrek gebrachte kosten met betrekking tot een eigen woning, het in de eerste kolom van de in het eerste lid opgenomen tabel laatstvermelde bedrag te boven gaat, doch ten hoogste met 0,5% van de in aftrek gebrachte kosten met betrekking tot een eigen woning.
1.
In afwijking van
artikel 2.10 wordt voor de belastingplichtige die geboren is vóór 1 januari 1946 de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning (
afdeling 3.1 respectievelijk
afdeling 7.2) bepaald aan de hand van de volgende tabel.
2.
Indien bij het bepalen van het belastbare inkomen uit werk en woning aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning als bedoeld in
artikel 3.120 in aftrek zijn gebracht, bedraagt de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning het op basis van het eerste lid bepaalde bedrag vermeerderd met 0,5% van het bedrag waarmee de som van het belastbare inkomen uit werk en woning en de in aftrek gebrachte kosten met betrekking tot een eigen woning, het in de eerste kolom van de in het eerste lid opgenomen tabel laatstvermelde bedrag te boven gaat, doch ten hoogste met 0,5% van de in aftrek gebrachte kosten met betrekking tot een eigen woning.
1.
De belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning nadat de regelingen ter voorkoming van dubbele belasting zijn toegepast, wordt verminderd op de voet van artikel 4.53 met een nog niet in aanmerking genomen belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang. De in de eerste volzin bedoelde belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning wordt bepaald zonder rekening te houden met te conserveren inkomen.
2.
Voor de toepassing van dit artikel wordt, indien ingevolge artikel 9.1, derde lid, de heffing van de belasting en de premie voor de volksverzekeringen geschiedt bij wege van één aanslag, onder belasting mede verstaan de in die aanslag te begrijpen premie voor de volksverzekeringen.
3.
De vermindering van de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur.
4.
De inspecteur geeft de beschikking gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het jaar waarbij de belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang wordt verrekend.
5.
Het bedrag van de verrekende belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.
6.
Rechtsmiddelen tegen de beschikking kunnen uitsluitend betrekking hebben op de toepassing van artikel 4.53, alsmede, indien geen belasting is verschuldigd, tegen de grootte van het verrekende bedrag.