1.
Tot loon wordt gerekend de waarde in het economische verkeer van opgebouwde aanspraken uit een pensioenregeling, indien de belastingplichtige die werknemer of gewezen werknemer is in de zin van de wettelijke bepalingen van de loonbelasting en aan wie het pensioen is toegezegd, ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn anders dan door overlijden, of indien na zijn overlijden de gerechtigde tot de uitkeringen ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn. Onder ophouden binnenlands belastingplichtig te zijn wordt mede verstaan de situatie waarin de belastingplichtige voor de toepassing van de
Belastingregeling voor het Koninkrijk , de Belastingregeling voor het land Nederland of een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting wordt geacht geen inwoner van Nederland meer te zijn.
3.
De waarde van de opgebouwde aanspraken wordt verminderd met de waarde van de aanspraken die niet ten laste is gekomen van belastbaar inkomen uit werk en woning.
4.
Indien het eerste of het tweede lid toepassing vindt met betrekking tot de waarde van aanspraken die op grond van het eerste of tweede lid dan wel
artikel 7.2, achtste lid, onderdeel a, eveneens is begrepen in het belastbare inkomen uit werk en woning van een vorig kalenderjaar, wordt, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, het belastbare inkomen uit werk en woning van dat vorige kalenderjaar met die waarde van de aanspraken verlaagd. De inspecteur vermindert dienovereenkomstig de conserverende aanslag over dat jaar bij voor bezwaar vatbare beschikking. Rechtsmiddelen tegen deze beschikking kunnen uitsluitend betrekking hebben op de grootte van de vermindering.
5.
Indien
artikel 19b van de Wet op de loonbelasting 1964 toepassing heeft gevonden, wordt het loon verminderd met de waarde van de aanspraken die tot het loon zijn gerekend met toepassing van het tweede lid, voorzover de belasting ter zake van de waarde van die aanspraken is voldaan.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur worden aanwijzingen gegeven met betrekking tot de bepaling van de waarde in het economische verkeer van de opgebouwde aanspraken.
7.
Op verzoek van de belastingplichtige wordt, indien de waarde van aanspraken op grond van het eerste of tweede lid dan wel
artikel 7.2, achtste lid, onderdeel a, is begrepen in het belastbare inkomen uit werk en woning van een vorig kalenderjaar, en
2°.
de verplichtingen waarop de aanspraken berusten geheel zijn ondergebracht bij een verzekeraar als bedoeld in
artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d, e of f, van de Wet op de loonbelasting 1964, het belastbare inkomen uit werk en woning van dat vorige kalenderjaar met die waarde van de aanspraken verlaagd. De inspecteur vermindert dienovereenkomstig de conserverende aanslag over dat jaar bij voor bezwaar vatbare beschikking. Rechtsmiddelen tegen deze beschikking kunnen uitsluitend betrekking hebben op de grootte van de vermindering.
8.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld op grond waarvan om doelmatigheidsredenen toepassing van het eerste en tweede lid achterwege kan blijven.