3.
In afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid worden:
a.
schulden ter zake waarvan de renten op basis van een specifieke bepaling in
hoofdstuk 3 of
hoofdstuk 4 van aftrek zijn uitgesloten en schulden die zijn aangegaan in verband met een eigen woning, doch niet behoren tot de eigenwoningschuld, bedoeld in
artikel 3.119a, in aanmerking genomen bij de bepaling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen;
b.
vermogensbestanddelen, of delen daarvan, die gedurende een periode van niet meer dan drie achtereenvolgende maanden inkomen uit werk en woning of aanmerkelijk belang genereren, en daaraan voorafgaand en daaropvolgend inkomen uit sparen en beleggen genereren, tevens in aanmerking genomen bij de bepaling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen indien in deze periode een peildatum is gelegen als bedoeld in
artikel 5.2;
c.
vermogensbestanddelen, of delen daarvan, die gedurende een periode van meer dan drie achtereenvolgende maanden, maar niet meer dan zes achtereenvolgende maanden inkomen uit werk en woning of uit aanmerkelijk belang genereren, en daaraan voorafgaand en daaropvolgend inkomen uit sparen en beleggen genereren, tevens in aanmerking genomen bij de bepaling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen indien in deze periode een peildatum is gelegen als bedoeld in
artikel 5.2, tenzij de belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan zijn handelingen zakelijke overwegingen ten grondslag liggen;
d.
van een werkgever die een met de belastingplichtige verbonden persoon is als bedoeld in
artikel 3.91, of waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon als bedoeld in
artikel 3.92 een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in
hoofdstuk 4, uitgezonderd de
artikelen 4.10 en
4.11, ontvangen vergoedingen ter zake van kosten en lasten die verband houden met een werkruimte ten behoeve van hemzelf in zijn woning, niet in aanmerking genomen bij de bepaling van het belastbare loon, doch bij de bepaling van het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden en wordt die werkruimte tot het vermogen van die werkzaamheid gerekend, indien de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt en:
1º.
ingeval de belastingplichtige tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij zijn belastbaar loon hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft, of
2º.
ingeval de belastingplichtige niet tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij zijn belastbaar loon hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft en in belangrijke mate in de werkruimte in die woning verwerft.