1.
Onze Minister besluit op aanvraag van het bevoegd gezag van een andere dan een in
artikel 1.1.1, onder b, bedoelde instelling of van een instelling dat aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens van een beroepsopleiding in de beroepsopleidende leerweg of van een beroepsopleiding in de beroepsbegeleidende leerweg, verzorgd door die instelling, een diploma of certificaat als bedoeld in
artikel 7.4.6 is verbonden, indien de desbetreffende instelling voor die opleiding in acht neemt hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald ten aanzien van:
f.
de opneming in het Centraal register.
Het bevoegd gezag voegt bij deze aanvraag in elk geval een beschrijving van de regeling voor het onderwijsprogramma en de examens, bedoeld in
artikel 7.4.8, voor de beroepsopleiding waarop de aanvraag betrekking heeft.
1a.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een beroepsopleiding in andere dan in het eerste lid genoemde leerwegen, met dien verstande dat voor die opleiding
artikel 7.2.2, tweede lid, niet van toepassing is en ten aanzien van het onderwijs
artikel 7.2.7, eerste lid, niet in acht behoeft te worden genomen voor wat betreft de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming en artikel 7.2.7, tweede tot en met achtste lid, niet in acht behoeft te worden genomen. Het tweede tot en met zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing.
1b.
Een beroepsopleiding als bedoeld in lid 1 of lid 1a van een andere dan een in
artikel 1.1.1, onder b, bedoelde instelling bevat geen keuzedelen die niet zijn gekoppeld aan een kwalificatie, behorend bij een beroepsopleiding waarvoor de instelling een diploma-erkenning heeft op grond van lid 1 of lid 1a.
2.
Onze Minister besluit binnen drie maanden na ontvangst van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid. Indien de beschikking niet binnen drie maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
3.
Het in het eerste lid bedoelde bevoegd gezag verstrekt Onze Minister de nodige inlichtingen omtrent de instelling. Het bevoegd gezag doet Onze Minister jaarlijks voor 1 maart een verslag toekomen omtrent de werkzaamheden van de instelling voor zover betrekking hebbend op beroepsopleidingen.
4.
Voor zover ten aanzien van een instelling toepassing is gegeven aan het eerste lid, wordt die instelling voor de toepassing van deze wet aangemerkt als een niet uit ’s Rijks kas bekostigde instelling.
5.
De
artikelen 1.3.8 en
1.3.9 zijn van overeenkomstige toepassing op instellingen als bedoeld in het eerste lid.
6.
Voor een andere dan een in
artikel 1.1.1, onderdeel b, bedoelde instelling of een instelling zijn voor zover het betreft een beroepsopleiding ten aanzien waarvan toepassing is gegeven aan het eerste lid van overeenkomstige toepassing:
a.
de
artikelen 2.5.5a, eerste, tweede, vijfde tot en met zevende, en negende tot en met twaalfde lid, met dien verstande dat van de gegevens, bedoeld in artikel 2.5.5a, tweede lid, uitsluitend worden verstrekt de gegevens, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, h tot en met j, l en o tot en met s, van dat lid;
c.
artikel 2.5.5c, eerste en derde lid, met dien verstande dat artikel 2.5.5c, eerste lid, onderdeel a, wordt gelezen als: Onze Minister voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de beleidsvoorbereiding;
7.
Voor een beroepsopleiding als bedoeld in de aanhef van het zesde lid kan bij ministeriële regeling een nadere specificatie worden gegeven van de gegevens, bedoeld in
artikel 2.5.5a, tweede lid, voor zover dat lid van overeenkomstige toepassing is verklaard in het zesde lid, onderdeel a, en worden bepaald welke van die gegevens niet langer behoeven te worden verstrekt. Bij ministeriële regeling kunnen voorts regels worden gesteld omtrent de tijdstippen en de wijze van verstrekking van die gegevens. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ter uitvoering van
artikel 2.5.5c, eerste en derde lid, voor zover die leden van overeenkomstige toepassing zijn verklaard in het zesde lid, onderdeel c, in ieder geval omtrent de inhoud en de samenstelling van die gegevens, de wijze waarop de gegevens uit het basisregister onderwijs worden verstrekt, de tijdstippen waarop de gegevens worden verstrekt, en de perioden waarop de gegevens betrekking hebben.