Wet van 29 augustus 1991, houdende regels betreffende door gemeenten en provincies uit te voeren experimenten op het gebied van decentralisatie en deregulering
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ten behoeve van gemeenten en provincies experimenten mogelijk te maken gericht op de vereenvoudiging van regelgeving en de vergroting van gemeentelijke en provinciale beleidsvrijheid;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
In deze wet en de daaruit voortvloeiende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
D'gemeente: een gemeente aangewezen krachtens
artikel 2, waarvoor experimentele bepalingen gelden;
b.
D'provincie: een provincie aangewezen krachtens
artikel 2, waarvoor experimentele bepalingen gelden;
c.
experimentele bepalingen: aangepaste regels gesteld ter vereenvoudiging van regelgeving of vergroting van gemeentelijke of provinciale beleidsvrijheid;
d.
Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken.
1.
Het aantal D'gemeenten bedraagt ten hoogste vijftien, het aantal D'provincies ten hoogste drie.
2.
Onze Minister wijst, in overeenstemming met de besturen van de betrokken gemeenten en provincies, D'gemeenten en D'provincies aan, onder vermelding van de voor hun geldende experimentele bepalingen.
3.
De aanwijzingen, bedoeld in het tweede lid, worden gepubliceerd in de Staatscourant.
1.
De experimentele bepalingen gelden gedurende twee jaren en zes maanden na de inwerkingtreding van deze wet.
2.
Uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid genoemde periode zenden de D'gemeenten en de D'provincies een rapport aan Onze Minister en aan Onze Minister wie het mede aangaat waarin zij verslag doen van hun bevindingen.
3.
Uiterlijk bij het verstrijken van de in het eerste lid genoemde periode dient een regeringsstandpunt openbaar gemaakt te worden omtrent de bevindingen bedoeld in het tweede lid.
4.
Indien een regeringsstandpunt inhoudt dat aanpassing van wettelijke voorschriften zal worden bevorderd, besluiten Onze Minister en Onze Minister wie het mede aangaat tegelijk met de openbaarmaking van het regeringsstandpunt tot verlenging van de in het eerste lid genoemde periode tot de inwerkingtreding van de desbetreffende aanpassing van wettelijke voorschriften. Indien de omstandigheden zulks vorderen, kunnen Onze Minister en Onze Minister wie het mede aangaat de verlenging op een eerder tijdstip beëindigen.
5.
Een besluit als bedoeld in het vierde lid wordt te zamen met een regeringsstandpunt bedoeld in het derde lid door Onze Minister in de Staatscourant gepubliceerd.
Artikel 4
De
gemeentewet ( Stb. 1931, 89) wordt als volgt gewijzigd:
A.
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
1.
In afwijking van de
artikelen 217 en
218 van de Gemeentewet ( Stb. 1992, 96) gelden de volgende bepalingen voor de krachtens
artikel 2 aangewezen D'provincies en de daarin gelegen gemeenten, niet zijnde D'gemeenten, gedurende de in artikel 3, eerste lid, genoemde periode.
2.
Bij ministeriële regeling worden met betrekking tot gemeentelijke belastingen standaardverordeningen vastgesteld die in besluiten als bedoeld in
artikel 216 van de Gemeentewet van toepassing kunnen worden verklaard, en wordt tevens bepaald hetgeen in deze besluiten overigens wordt of kan worden geregeld.
3.
Indien een besluit als bedoeld in
artikel 216 van de Gemeentewet is ingericht overeenkomstig de ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, behoeft het de goedkeuring van gedeputeerde staten.
4.
Gedeputeerde staten zenden hun besluit tot goedkeuring dan wel tot onthouding van goedkeuring ter kennisneming aan Onze Minister, vergezeld van een afschrift van het desbetreffende raadsbesluit.
5.
Indien de raad geen termijn heeft gesteld waarvoor zijn besluit zal gelden, kunnen gedeputeerde staten bij hun besluit een zodanige termijn stellen.
6.
Een beslissing als bedoeld in het vijfde lid wordt niet genomen dan nadat het betrokken gemeentebestuur door gedeputeerde staten in de gelegenheid is gesteld daarover overleg te plegen.
1.
In afwijking van
artikel 218 van de Gemeentewet gelden de volgende bepalingen voor de krachtens
artikel 2 aangewezen D'provincies en de daarin gelegen gemeenten, niet zijnde D'gemeenten, gedurende de in artikel 3, eerste lid, genoemde periode.
2.
Een besluit als bedoeld in
artikel 216 van de Gemeentewet behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten. Gedeputeerde staten zenden hun besluit tot goedkeuring dan wel tot onthouding van goedkeuring ter kennisneming aan Onze Minister, vergezeld van een afschrift van het desbetreffende raadsbesluit.
3.
Indien de raad geen termijn heeft gesteld waarvoor zijn besluit zal gelden, kunnen gedeputeerde staten bij hun beslissing een zodanige termijn bepalen.
4.
Een beslissing als bedoeld in het derde lid wordt niet genomen dan nadat het betrokken gemeentebestuur door gedeputeerde staten in de gelegenheid is gesteld daarover overleg te voeren.
Artikel 5
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 6
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 7
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 8
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 9
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 10
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 11
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
1.
Op besluiten die ingevolge artikel 271 a of 271 c van de gemeentewet aan de goedkeuring van gedeputeerde staten zijn onderworpen, doch waaromtrent gedeputeerde staten voor de inwerkingtreding van deze wet reeds overeenkomstig
artikel 271, eerste lid, van de gemeentewet hun gevoelen ter kennis van Onze Minister van Binnenlandse Zaken hebben gebracht, blijft
artikel 271 van toepassing.
2.
Besluiten die ingevolge artikel 271 b van de gemeentewet aan Onze goedkeuring zijn onderworpen, doch voor de inwerkingtreding van deze wet overeenkomstig
artikel 271, eerste lid, van de gemeentewet aan gedeputeerde staten zijn toegezonden, worden, indien gedeputeerde staten hun gevoelen omtrent deze besluiten nog niet aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken ter kennis hebben gebracht, door hen onverwijld aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken doorgezonden.
1.
Zodra de onderdelen B en D van artikel 4 ophouden te gelden, is op besluiten die ingevolge die onderdelen aan de goedkeuring van gedeputeerde staten waren onderworpen, doch nog niet door gedeputeerde staten zijn goedgekeurd,
artikel 218 van de Gemeentewet van toepassing.
2.
Zodra onderdeel C van artikel 4 ophoudt te gelden, blijft dat onderdeel van toepassing op besluiten die ingevolge dat onderdeel aan goedkeuring bij koninklijk besluit waren onderworpen en reeds aan Onze Minister waren gezonden.
Artikel 14
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 15
Deze wet kan worden aangehaald als "Wet D'gemeenten en D'provincies".
Gegeven te 's-Gravenhage, 29 augustus 1991
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
Uitgegeven de zeventiende september 1991
De Minister van Justitie,