1.
Onze Minister stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen in kennis van:
a.
de gevallen waarin, naar zijn oordeel, een derde land geen waarborgen voor een passend beschermingsniveau biedt in de zin van
artikel 76, eerste lid, en
2.
Indien zulks voortvloeit uit een besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of de Raad van de Europese Unie, bepaalt Onze Minister van Justitie bij ministeriële regeling of bij besluit dat:
a.
de doorgifte naar een land buiten de Europese Unie is verboden, of,
3.
Aan een derde land, waarvan de Commissie van de Europese Gemeenschappen of de Raad van de Europese Unie heeft vastgesteld dat het waarborgen voor een passend beschermingsniveau biedt kunnen, onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, persoonsgegevens worden doorgegeven.
4.
In afwijking van het derde lid kan de doorgifte van persoonsgegevens naar een derde land waarvan de Commissie van de Europese Gemeenschappen of de Raad van de Europese Unie heeft vastgesteld dat het waarborgen voor een passend beschermingsniveau biedt, door Onze Minister van Justitie bij ministeriële regeling of bij besluit, gehoord het College, worden opgeschort, teneinde personen bij de verwerking van persoonsgegevens te beschermen in de gevallen waarin:
a.
een bevoegde autoriteit in het derde land tot de conclusie is gekomen dat de desbetreffende ontvanger in strijd met de toepasselijke normen voor gegevensbescherming handelt;
b.
het zeer waarschijnlijk is dat niet aan de normen voor gegevensbescherming wordt voldaan, er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de bevoegde autoriteit in het derde land niet tijdig passende maatregelen neemt of zal nemen om het desbetreffende probleem op te lossen, de voortzetting van de doorgifte een dreigend gevaar voor ernstige schade aan de betrokkene inhoudt en het College voldoende inspanningen heeft geleverd om de in het derde land gevestigde verantwoordelijke in kennis te stellen van zijn bevindingen en hem gelegenheid heeft geboden op die bevindingen te reageren.
5.
De ministeriële regeling, onderscheidenlijk het besluit, bedoeld in het vierde lid, blijft van kracht tot vaststaat dat de normen voor gegevensverwerking worden nageleefd en het College daarvan in kennis is gesteld door de desbetreffende bevoegde autoriteit, in een geval als bedoeld in het vierde lid, onder a, dan wel het College dit heeft vastgesteld in een geval als bedoeld in het vierde lid, onder b. Het College brengt zijn bevindingen ter kennis van Onze Minister van Justitie.
6.
De in het eerste lid, onder a en b, bedoelde kennisgevingen worden gepubliceerd in de Staatscourant.