2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor een daarbij te bepalen tijdvak gebieden worden aangewezen, waarbinnen land als bedoeld in het eerste lid is gelegen. De maatregel bevat overwegingen omtrent de door het vestigen van een voorkeursrecht in zodanig gebied na te streven doeleinden. Als zodanige gebieden kunnen geheel of gedeeltelijk worden aangewezen:
b.
gebieden welke als reservaat zijn aangewezen;
c.
het gebied Midden-Delfland, zoals dit is vastgesteld op grond van de
Reconstructiewet Midden-Delfland (Stb. 1977, 233);
d.
het gebied Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, zoals dit is vastgesteld op grond van de
Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën (Stb. 1977, 694);
3.
Binnen de op grond van het tweede lid bepaalde gebieden wijzen Wij de gronden aan, waarop het eerste lid van toepassing is.
6.
Een aanwijzing als bedoeld in het derde lid vervalt op het tijdstip waarop met betrekking tot een gebied, als bedoeld in het tweede lid, onder a, c of d, het plan van toedeling ter inzage is neergelegd overeenkomstig
artikel 199, eerste lid, van de Landinrichtingswet, onderscheidenlijk
artikel 79, tweede lid, van de Reconstructiewet Midden-Delfland, onderscheidenlijk
artikel 83, tweede lid, van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën. De aanwijzing vervalt eveneens één week na het tijdstip waarop niet tot herinrichting, ruilverkaveling dan wel aanpassingsinrichting is besloten.