Wet van 3 juli 1989, houdende administratiefrechtelijke afdoening van inbreuken op bepaalde verkeersvoorschriften
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels vast te stellen om op zichzelf niet ernstige gedragingen in strijd met verkeersvoorschriften, gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet en enkele andere wetten, in plaats van op strafrechtelijke wijze op administratiefrechtelijke wijze af te kunnen doen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1.
In deze wet wordt verstaan onder:
Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
aanhangwagen, motorrijtuig, kenteken en rijbewijs: hetgeen daaronder wordt verstaan in
artikel 1, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
bestuurder: alle weggebruikers behalve voetgangers;
kentekenregister: het register, bedoeld in
artikel 42 van de Wegenverkeerswet 1994;
gedraging: een gedraging als bedoeld in
artikel 2, eerste lid;
administratieve sanctie: de aan de Staat te betalen geldsom, bedoeld in
artikel 2;
adres: aanduiding van straatnaam, huisnummer, plaatsnaam en postcode van het woonhuis van de betrokkene.
2.
In deze wet wordt mede verstaan onder:
bestuurder: degene die wordt geacht een motorrijtuig onder zijn onmiddellijk toezicht te doen besturen;
kenteken: het kenteken waaronder een motorrijtuig in het buitenland is geregistreerd, het registratienummer, vermeld op het registratiebewijs, afgegeven voor een motorrijtuig gebezigd ten behoeve van de strijdkrachten, alsmede enig ander registratienummer waaronder een motorrijtuig in Nederland mag worden geregistreerd;
kentekenregister: een buitenlands register betreffende aldaar geregistreerde motorrijtuigen, de registratie betreffende motorrijtuigen gebezigd ten behoeve van de strijdkrachten, bijgehouden door Onze Minister van Defensie, alsmede enig andere registratie betreffende motorrijtuigen, waarvan de houder gerechtigd is deze in Nederland te voeren;
rijbewijs: een door het bevoegde gezag in het buitenland afgegeven rijbewijs, alsmede een door het militaire gezag afgegeven rijbewijs.
1.
Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de
Wegenverkeerswet 1994 , de
Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen , de
Provinciewet of de
Gemeentewet , kunnen op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties worden opgelegd. Ingeval een administratiefrechtelijke sanctie wordt opgelegd zijn voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard uitgesloten.
2.
Als gedragingen in de zin van het eerste lid worden niet beschouwd die gedragingen waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
3.
Voor elke gedraging bepaalt de in het eerste lid bedoelde bijlage de aan de Staat te betalen geldsom. Deze geldsom kan per gedraging niet meer zijn dan het bedrag van de geldboete van de eerste categorie.
4.
De in het derde lid bedoelde geldsom wordt voor personen die ten tijde van de gedraging nog geen zestien jaar oud waren, gehalveerd.
5.
De in het eerste lid bedoelde bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd. De voordracht van deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
6.
Een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in het vijfde lid, wordt vastgesteld op voordracht van Onze Minister en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.
1.
Met het toezicht op de naleving van de in
artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren.
2.
De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van de door hen of op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen aan personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt.
3.
De officier van justitie in het arrondissement waar de in het eerste lid bedoelde ambtenaren optreden, houdt toezicht op de wijze waarop zij van de hun verleende bevoegdheid gebruik maken. Hij kan daaromtrent beleidsregels vaststellen. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het toezicht op de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde ambtenaren van de hun verleende bevoegdheid gebruik maken en de intrekking van die bevoegdheid.
4.
Het College van procureurs-generaal houdt toezicht op de bij deze wet geregelde handhaving van verkeersvoorschriften. Het geeft daartoe bevelen aan de hoofden van de arrondissementsparketten.
1.
De administratieve sanctie wordt opgelegd bij een gedagtekende beschikking. De beschikking bevat een korte omschrijving, onder verwijzing naar de aanduiding in de bijlage, van de gedraging ter zake waarvan zij is gegeven en het voor die gedraging bepaalde bedrag van de administratieve sanctie, de datum en het tijdstip waarop, alsmede de plaats waar de gedraging is geconstateerd. Bij ministeriële regeling worden het model van de beschikking en dat van de aankondiging van de beschikking vastgesteld, of de eisen waaraan het model moet voldoen.
2.
De bekendmaking van de beschikking geschiedt binnen vier maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, door toezending van de beschikking aan het adres dat betrokkene heeft opgegeven of, indien dat niet mogelijk is en de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, aan het adres dat is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking gezonden naar het in de basisregistratie personen vermelde adres, tenzij dit hetzelfde is als hetgeen is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief ook op het in de basisregistratie personen opgenomen adres onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking geacht aan de betrokkene bekend te zijn.
3.
Een aankondiging van de beschikking kan worden uitgereikt aan degene tot wie zij zich richt of kan worden achtergelaten in of aan het motorrijtuig.
4.
In een geval als bedoeld in
artikel 31, eerste lid, geschiedt de bekendmaking door uitreiking van de beschikking aan betrokkene. De weigering de beschikking in ontvangst te nemen, schort de bekendmaking daarvan niet op.
5.
De beschikking vermeldt de dag waarop krachtens
artikel 23 de sanctie uiterlijk moet zijn voldaan. Tevens vermeldt de beschikking dat de sanctie dient te worden voldaan door middel van de toegezonden acceptgiro dan wel op een in die beschikking aangeduide plaats, alsmede de verhogingen die krachtens artikel 23, tweede lid, en
artikel 25 op de administratieve sanctie vallen, indien deze niet tijdig wordt voldaan.
Artikel 5
Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, wordt, onverminderd het bepaalde in
artikel 31, tweede lid, de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Daarbij wordt hij gewezen op het bepaalde in
artikel 8.
Artikel 5a
Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig, waarmee een aanhangwagen waarvoor een kenteken is vereist, wordt voortbewogen, dan wel waaraan een aanhangwagen waarvoor een kenteken is vereist, is gekoppeld, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, wordt, onverminderd het bepaalde in
artikel 31, tweede lid, de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van het motorrijtuig ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Indien het kenteken van het motorrijtuig niet is vastgesteld, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 31, tweede lid, de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van de aanhangwagen ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. In beide gevallen wordt hij gewezen op het bepaalde in
artikel 8.
1.
Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarmee een niet-kentekenplichtige aanhangwagen wordt voortbewogen, dan wel waaraan een niet-kentekenplichtige aanhangwagen is gekoppeld, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, wordt, onverminderd het bepaalde in
artikel 31, tweede lid, de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van het trekkend motorrijtuig ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven.
2.
Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een kentekenplichtige aanhangwagen, wordt de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van de aanhangwagen ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Indien het kenteken van de aanhangwagen niet is vastgesteld, dan wel indien de aanhangwagen niet kentekenplichtig is, wordt de administratieve sanctie opgelegd aan degene die ten tijde van de gedraging eigenaar of houder was van de aanhangwagen.
3.
Indien sprake is van een geval als bedoeld in het eerste of tweede lid dan wordt daarbij gewezen op het bepaalde in
artikel 8.
1.
Tegen de oplegging van de administratieve sanctie kan degene tot wie de beschikking is gericht, beroep instellen bij de officier van justitie in het arrondissement waar de gedraging is verricht. Indien niet kan worden vastgesteld in welk arrondissement de gedraging is verricht, kan beroep worden ingesteld bij de officier van justitie in het arrondissement van de woonplaats van de betrokkene.
2.
Onverminderd
artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt het beroepschrift de geboortedatum, de geboorteplaats en het geboortejaar van degene die het beroep heeft ingesteld, en het nummer van zijn giro- of bankrekening, indien hij die heeft.
Artikel 8
De officier van justitie vernietigt de beschikking indien, in het geval van
artikel 5 onderscheidenlijk
artikel 5a, degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven:
a.
aannemelijk maakt dat tegen zijn wil door een ander van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen gebruik is gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen,
b.
een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen was, dan wel
c.
een vrijwaringsbewijs, bedoeld in
artikel 1, onderdeel i, van het Kentekenreglement, of een verklaring als bedoeld in de
artikelen 31 tot en met 33 van het Kentekenreglement, overlegt waaruit blijkt dat hij ten tijde van de gedraging geen eigenaar of houder meer was van het betrokken motorrijtuig onderscheidenlijk de betrokken aanhangwagen.
In de onder a, b en c bedoelde gevallen is de officier van justitie bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie aan degene die de gedraging heeft verricht of aan degene die de huurder van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen was, dan wel aan degene aan wie het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen werd overgedragen. De
artikelen 4,
6 en
7 zijn alsdan van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beschikking uiterlijk binnen acht maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden wordt bekendgemaakt.
2.
Het beroep kan worden ingesteld ter zake dat:
a.
de gedraging niet is verricht of dat, buiten het geval van
artikel 5, degene tot wie de beschikking is gericht, de gestelde gedraging niet heeft verricht;
b.
de officier van justitie had moeten beslissen dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken dan wel dat hij, gelet op de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, een lager bedrag van de administratieve sanctie had moeten vaststellen;
c.
de officier van justitie ten onrechte de beschikking niet op grond van
artikel 8 heeft vernietigd.
Artikel 10
De officier van justitie brengt het beroepschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ter kennis van de rechtbank van het arrondissement waarin de gedraging is verricht, dan wel, in het geval bedoeld in
artikel 6, eerste lid, tweede volzin, bij de rechtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van de betrokkene is gelegen.
1.
Het beroepschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken worden door de officier van justitie aan de rechtbank ter kennis gebracht binnen zes weken nadat de indiener zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de sanctie en de administratiekosten, dan wel nadat de termijn daarvoor is verstreken.
2.
Indien de officier van justitie geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoetgekomen is, kan de in het eerste lid bedoelde termijn zonodig met vier weken worden verlengd.
3.
De zekerheid wordt door de indiener bij het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden, bedoeld in
artikel 1 van het Besluit Instelling Centraal Justitieel Incassobureau, gesteld, hetzij door middel van de aan betrokkene toegezonden accept-giro, hetzij anderszins door storting op de rekening van het Centraal Justitieel Incassobureau. De officier van justitie wijst de indiener van het beroepschrift na de ontvangst ervan op de verplichting tot zekerheidstelling en deelt hem mee dat de zekerheidstelling dient te geschieden binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling. Indien de zekerheidstelling niet binnen deze termijn is geschied, wordt het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.
Alle op een beroepschrift betrekking hebbende stukken worden, indien zekerheidstelling heeft plaatsgevonden, nedergelegd ter griffie van de rechtbank. Hiervan wordt door de griffier mededeling gedaan aan degene die het beroep heeft ingesteld. De betrokkene of zijn gemachtigde kan binnen een door de kantonrechter bepaalde en aan hem door de griffier medegedeelde termijn, deze stukken inzien en daarvan afschriften of uittreksels vragen. Op de voor de verstrekking van afschriften en uittreksels aan de betrokkene of zijn gemachtigde in rekening te brengen vergoedingen is het ter zake bepaalde bij of krachtens de
Wet griffierechten burgerlijke zaken van overeenkomstige toepassing.
1.
De kantonrechter stelt, alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid om op een door de kantonrechter bepaalde dag en uur op een openbare zitting hun zienswijze nader toe te lichten. Zij worden daartoe door de griffier opgeroepen. De oproep aan degene die het beroep heeft ingesteld wordt gericht aan het in het beroepschrift vermelde adres.
2.
Degene die het beroep heeft ingesteld, kan zich ter zitting doen bijstaan of doen vertegenwoordigen door een advocaat of door een daartoe schriftelijk door hem gemachtigde.
3.
Ter zitting kunnen getuigen en deskundigen worden meegebracht, ten einde door de kantonrechter te worden gehoord. Deze kan ambtshalve of op verzoek ook andere personen als getuige of deskundige horen.
4.
De kantonrechter kan bevelen, dat getuigen niet zullen worden gehoord en tolken niet tot de uitoefening van hun taak zullen worden toegelaten dan na het afleggen van de eed of belofte.
5.
Zij leggen in dat geval ten overstaan van hem de eed of belofte af; de getuigen: dat zij zullen zeggen de gehele waarheid en niets dan de waarheid; de tolken: dat zij hun plichten als tolk met nauwkeurigheid zullen vervullen. De deskundigen zijn verplicht hun taak onpartijdig en naar beste weten te verrichten.
1.
Indien de kantonrechter bevindt dat het beroep ontvankelijk is en dat de beslissing van de officier van justitie niet of niet ten volle gehandhaafd kan worden, verklaart de kantonrechter het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond en vernietigt of wijzigt het daarbij de bestreden beslissing.
2.
De beslissing van de kantonrechter is met redenen omkleed en wordt hetzij terstond, hetzij uiterlijk veertien dagen nadien, op een openbare zitting uitgesproken.
3.
De beslissing wordt in het proces-verbaal der zitting aangetekend. De aantekening bevat de gronden waarop de beslissing berust. Een afschrift van de aantekening van de beslissing wordt toegezonden aan partijen.
1.
De kantonrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De
artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en
7:28, tweede, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Het
Besluit proceskosten bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
2.
In geval van een veroordeling in de kosten ten behoeve van een partij aan wie ter zake van het beroep bij de kantonrechter, het bezwaar of het administratief beroep een toevoeging is verleend krachtens de
Wet op de rechtsbijstand , wordt het bedrag van de kosten betaald aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de Raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door het bestuursorgaan.
3.
In geval van een veroordeling in de kosten ten behoeve van de indiener van het beroepschrift worden de kosten door de Staat der Nederlanden vergoed.
1.
In geval van intrekking van het beroep omdat de officier van justitie geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de officier van justitie op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van
artikel 13a in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek wordt bij de officier van justitie ingediend.
2.
De kantonrechter stelt de verzoeker zo nodig in de gelegenheid het verzoek schriftelijk toe te lichten en stelt de officier van justitie in de gelegenheid een verweerschrift in te dienen. Hij stelt hiervoor termijnen vast. Indien het verzoek mondeling wordt gedaan, kan de kantonrechter bepalen dat het toelichten van het verzoek en het voeren van verweer onmiddellijk mondeling geschieden.
3.
Indien het toelichten van het verzoek en het voeren van verweer mondeling zijn geschied, sluit de kantonrechter het onderzoek.
4.
Indien het verzoek schriftelijk wordt toegelicht, nodigt de kantonrechter partijen uit ter zitting te verschijnen. Indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, kan de kantonrechter bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De kantonrechter kan ook ambtshalve besluiten het verzoek buiten zitting af te doen. De kantonrechter sluit vervolgens het onderzoek.
1.
Degene die bij de rechtbank beroep heeft ingesteld, alsmede de officier van justitie, kunnen tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, tenzij de opgelegde administratieve sanctie bij die beslissing niet meer bedraagt dan € 70.
2.
Eveneens kan degene die bij de rechtbank beroep heeft ingesteld doch daarin met toepassing van het bepaalde in
artikel 11, derde lid, niet-ontvankelijk is verklaard, tegen die beslissing hoger beroep instellen op de grond dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de zekerheid niet dan wel niet tijdig is gesteld dan wel ten onrechte niet heeft geoordeeld dat de indiener redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.
2.
Nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken, zendt de griffier van de rechtbank het ingekomen beroepschrift met de stukken van het geding en een afschrift van de beslissing onverwijld ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in.
1.
Het gerechtshof beslist, behoudens het bepaalde in het tweede lid, in enkelvoudige kamers.
2.
De oudste in rang van de voorzitters van de meervoudige kamers regelt de verdeling van de werkzaamheden over de kamers. Indien de voorzitter de zaak niet vatbaar acht voor afdoening door een enkelvoudige kamer, wijst hij voor de behandeling van de zaak de meervoudige kamer aan.
3.
De voorzitter is bevoegd een reeds door een meervoudige kamer in behandeling genomen zaak op voordracht van die kamer te verwijzen naar een enkelvoudige kamer.
4.
Een enkelvoudige kamer kan een zaak in iedere stand van het geding naar een meervoudige kamer verwijzen.
1.
Nadat het hoger beroep is ingesteld treedt de advocaat-generaal bij het ressortsparket als partij in de plaats van de officier van justitie.
2.
De officier van justitie verstrekt de advocaat-generaal bij het ressortsparket de nodige inlichtingen.
1.
De griffier van het gerechtshof zendt een door hem voor eensluidend getekend afschrift van het beroepschrift onverwijld toe aan degene, die mede tot het instellen van hoger beroep gerechtigd was.
2.
Deze kan binnen vier weken nadat het afschrift is verzonden, bij het gerechtshof een ondertekend verweerschrift indienen.
3.
De griffier van het gerechtshof zendt een door hem voor eensluidend getekend verweerschrift onverwijld aan degene die hoger beroep heeft ingesteld. Deze kan binnen twee weken nadat het afschrift van het verweerschrift is verzonden schriftelijk een nadere toelichting geven op zijn beroep. Indien een nadere toelichting gegeven wordt, stelt het gerechtshof de in het eerste lid bedoelde persoon in de gelegenheid hierop eveneens binnen twee weken te reageren.
4.
Partijen kunnen afschriften van of uittreksels uit door hen omschreven stukken verkrijgen. Op de voor de verstrekking van afschriften of uittreksels in rekening te brengen vergoedingen is het bij of krachtens de
Wet griffierechten burgerlijke zaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.
Artikel 20
Het gerechtshof kan partijen en zonodig getuigen en deskundigen opdragen binnen een bepaalde termijn schriftelijk inlichtingen te geven of onder hen berustende stukken in te zenden.
1.
Een partij kan schriftelijk verzoeken om een behandeling ter zitting. Zodanig verzoek wordt ingediend bij het beroepschrift of, indien een verweerschrift is ingediend, uiterlijk binnen twee weken na verzending daarvan door het gerechtshof aan de wederpartij.
2.
De voorzitter van de kamer die de zaak in behandeling heeft bepaalt dag en uur van de behandeling ter zitting.
3.
De zitting is openbaar.
Artikel 20b
Indien de zaak op een zitting zal worden behandeld worden de stukken van het geding neergelegd ter griffie van het gerechtshof. Hiervan wordt door de griffier mededeling gedaan aan partijen, onder vermelding van de termijn waarbinnen deze stukken aldaar kunnen worden ingezien en dat daarvan afschriften of uittreksels kunnen worden gevraagd. Op de voor de verstrekking van afschriften of uittreksels in rekening te brengen vergoedingen is het bij of krachtens de
Wet griffierechten burgerlijke zaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien de zaak op een zitting zal worden behandeld worden partijen uitgenodigd ter zitting. De oproep aan degene die hoger beroep heeft ingesteld wordt gericht aan het adres opgegeven in het beroepschrift in hoger beroep dan wel, in geval de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld, aan het door de betrokkene in het verweerschrift of in het beroepschrift bij de rechtbank opgegeven adres.
2.
Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, kan zich ter zitting laten bijstaan of zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
3.
Ter zitting kunnen getuigen of deskundigen worden meegebracht ten einde door het gerechtshof te worden gehoord. Het gerechtshof kan ambtshalve of op verzoek ook andere personen als getuige of deskundige horen.
4.
Het gerechtshof kan bevelen dat getuigen niet zullen worden gehoord en tolken niet tot de uitoefening van hun taak zullen worden toegelaten dan na het afleggen van de eed of belofte.
5.
Ze leggen in dat geval ten overstaan van de voorzitter de eed of belofte af;
de getuigen: dat zij zullen zeggen de gehele waarheid en niets dan de waarheid;
de tolken: dat zij hun plichten als tolk met nauwkeurigheid zullen vervullen.
De deskundigen zijn verplicht hun taak onpartijdig en naar beste weten te vervullen.
6.
Van het verhandelde ter zitting wordt proces-verbaal opgemaakt, hetwelk door de voorzitter en de griffier wordt vastgesteld en ondertekend.
1.
Indien het gerechtshof het beroepschrift ontvankelijk acht, bevestigt het gerechtshof de beslissing van de kantonrechter, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet het, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beslissing van de kantonrechter, hetgeen de kantonrechter zou behoren te doen.
2.
Indien de beslissing van de kantonrechter moet worden vernietigd op de in
artikel 14, tweede lid, genoemde grond wijst het gerechtshof de zaak terug naar de rechtbank, tenzij door betrokkene de behandeling van het beroep door het gerechtshof zelf is verlangd. In geval van terugwijzing doet de kantonrechter recht met inachtneming van het arrest van het gerechtshof.
3.
Het arrest van het gerechtshof is met redenen omkleed. Het wordt op een openbare zitting uitgesproken. Indien de zaak ter zitting is behandeld wordt het arrest aangetekend in het proces-verbaal van die zitting en wordt het uiterlijk veertien dagen na de sluiting van het onderzoek ter zitting uitgesproken. Indien de zaak niet ter zitting is behandeld wordt het arrest op een door de voorzitter te bepalen dag uiterlijk zes weken nadat de laatste van de in
artikel 19 bedoelde termijnen is verstreken uitgesproken.
5.
Een afschrift van het arrest wordt toegezonden aan partijen.
1.
De verplichting tot zekerheidstelling vervalt nadat ten aanzien van de opgelegde administratieve sanctie een onherroepelijke beslissing is genomen.
2.
Indien de in het eerste lid bedoelde beslissing inhoudt dat de opgelegde administratieve sanctie geheel of gedeeltelijk blijft gehandhaafd, wordt de verschuldigde administratieve sanctie op de zekerheidstelling verhaald.
1.
Met de inning van de administratieve sancties is de officier van justitie belast.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent de inning voorschriften gegeven. Deze voorschriften hebben in ieder geval betrekking op de plaats en wijze van betaling van de administratieve sanctie, de administratiekosten, de verantwoording van de ontvangen geldbedragen, alsmede op de kosten van verhaal, de invorderingskosten daaronder begrepen.
3.
Een ieder is verplicht desgevorderd onverwijld aan de officier van justitie, die met de inning van de administratieve sanctie is belast, de inlichtingen te verstrekken welke naar het redelijk oordeel van het openbaar ministerie noodzakelijk zijn ten behoeve van de toepassing van het eerste lid van dit artikel. De
artikelen 217 en
218 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Uiterlijk binnen twee weken nadat een beschikking waarbij een administratieve sanctie is opgelegd, onherroepelijk is geworden, moeten de administratieve sanctie en de administratiekosten zijn voldaan.
2.
De sanctie wordt van rechtswege met vijftig procent verhoogd indien deze niet tijdig geheel wordt voldaan.
Artikel 24
Degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd, is tot betaling van het ingevolge
artikel 23 verhoogde bedrag verplicht binnen vier weken nadat de officier van justitie hem over de gewone post een aanmaning heeft toegezonden.
1.
Indien degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd nalatig blijft de sanctie en de daarop gevallen verhoging geheel te voldoen binnen de in de aanmaning gestelde termijn van vier weken, wordt het inmiddels verschuldigde bedrag van rechtswege verder verhoogd met honderd procent van het bedrag van de sanctie en de daarop inmiddels gevallen verhoging, en kan door de officier van justitie verhaal worden genomen op de goederen, de inkomsten en het vermogen van degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd, overeenkomstig het bepaalde in de
artikelen 26 en
27.
2.
Door de officier van justitie kan verhaal worden genomen gedurende twee jaar nadat ten aanzien van de administratieve sanctie een onherroepelijke beslissing is genomen.
3.
Het recht om verhaal te nemen vervalt door het overlijden van degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd.
1.
Verhaal op de goederen van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd geschiedt krachtens een dwangbevel, medebrengende het recht om die goederen zonder vonnis aan te tasten.
2.
Het dwangbevel wordt in naam van de Koning uitgevaardigd door de officier van justitie in het arrondissement Noord-Nederland. Het wordt ten uitvoer gelegd als een vonnis van de burgerlijke rechter.
3.
Tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan verzet worden gedaan, hetwelk niet gericht zal kunnen zijn tegen de beslissing waarbij de administratieve sanctie werd opgelegd. Verzet wordt gedaan bij een met redenen omkleed verzetschrift. Het verzetschrift wordt binnen twee weken na de betekening van het dwangbevel ingediend bij de rechtbank van het arrondissement waar het adres is van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd. Wordt binnen twee weken na de betekening tot inbeslagneming overgegaan, dan wordt het verzetschrift binnen een week na de dag van inbeslagneming ingediend. Bij het verzetschrift worden het dwangbevel en een afschrift van het exploit van betekening van het dwangbevel overgelegd.
4.
Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, is een griffierecht verschuldigd. De griffier wijst de indiener van het verzetschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het verzet niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.
Indien de in het derde lid bedoelde stukken niet zijn overgelegd, deelt de griffier de indiener van het verzetschrift mee dat deze stukken binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling ter griffie dienen te zijn overgelegd. Indien dit laatste niet binnen deze termijn is geschied, wordt het verzet niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
6.
De griffier brengt het verzetschrift en de daarop betrekking hebbende stukken ter kennis van de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden, ten einde hem in de gelegenheid te stellen daarover de nodige opmerkingen te maken. De officier van justitie stelt de betrokken gerechtsdeurwaarder ervan in kennis dat verzet is gedaan. De kantonrechter geeft zo spoedig mogelijk na afloop van deze termijn, na zo nodig degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd te hebben gehoord, althans opgeroepen om te verschijnen, zijn met redenen omklede beschikking, welke onverwijld aan degene die het verzet heeft gedaan en aan de officier van justitie in het arrondissement Noord-Nederland wordt medegedeeld. De
artikelen 13a en
13b zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de laatste volzin van artikel 13b, eerste lid.
7.
Indien de kantonrechter het verzet gegrond oordeelt, houdt de beschikking tevens in dat aan de indiener van het verzetschrift het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed door de griffier. In de overige gevallen kan de kantonrechter bepalen dat het betaalde griffierecht wordt vergoed.
8.
Ten aanzien van derden die bij een inbeslagneming van goederen daarop geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben, zijn de bepalingen van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.
9.
De kosten van het verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke voet als de administratieve sanctie op degene aan wie deze sanctie is opgelegd verhaald. Onder de kosten van het verhaal zijn begrepen de invorderingskosten.
1.
De officier van justitie in het arrondissement Noord-Nederland, alsmede degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, kunnen tegen de beschikking van de kantonrechter binnen twee weken na de verzending van de mededeling van de beschikking van de kantonrechter hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroepschrift wordt ingediend bij de griffie van de rechtbank die de beschikking heeft gegeven.
2.
Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, is in zijn beroep slechts ontvankelijk na voorafgaande zekerheidstelling van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten. De zekerheid wordt gesteld bij het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden, bedoeld in
artikel 1 van het Besluit Instelling Centraal Justitieel Incassobureau, door storting op de rekening van het Centraal Justitieel Incassobureau. De griffier van de rechtbank wijst de indiener van het beroepschrift op de verplichting tot zekerheidstelling en deelt hem mee dat de zekerheidstelling dient te geschieden binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling. Indien de zekerheidstelling niet binnen deze termijn is geschied, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.
Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, is eveneens een griffierecht verschuldigd. De griffier van de rechtbank wijst de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie te zijn gestort. Indien het griffierecht niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.
Nadat de zekerheidstelling en de bijschrijving of de storting van het griffierecht hebben plaatsgevonden of nadat de termijnen voor het stellen van de zekerheid en de betaling van het griffierecht ongebruikt zijn verstreken, zendt de griffier van de rechtbank het beroepschrift met de daarop betrekking hebbende stukken en een afschrift van de beschikking van de kantonrechter onverwijld ter griffie van het gerechtshof in.
7.
Afschrift van de beschikking wordt door de griffier van het gerechtshof gezonden aan degenen die tot het instellen van hoger beroep gerechtigd waren.
1.
Verhaal kan zonder dwangbevel worden genomen op:
a.
inkomsten in geld uit arbeid van degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd;
b.
pensioenen, wachtgelden en andere uitkeringen waarop degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, aanspraak heeft;
c.
het tegoed van een rekening bij een bank als bedoeld in
artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, waarover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd te eigen bate mag beschikken, alsmede, indien de bank en degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd in samenhang met die rekening een overeenkomst inzake krediet zijn aangegaan, op uit het ingevolge die overeenkomst verstrekte krediet.
2.
Verhaal met toepassing van het eerste lid geschiedt door middel van een schriftelijke kennisgeving van het openbaar ministerie dat met de inning van de administratieve sanctie is belast. De kennisgeving bevat een voor de uitoefening van het verhaal voldoende aanduiding van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, en vermeldt welk bedrag uit hoofde van de beschikking nog verschuldigd is, dan wel bij welke rechterlijke uitspraak de administratieve sanctie is opgelegd, alsmede de plaats waar de betaling moet geschieden. Zij wordt verstrekt aan degene onder wie het verhaal wordt genomen, en betekend aan degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd. In het laatste geval zijn de
artikelen 529 tot en met 532 en de
artikelen 585 tot en met 588,
589 en
590 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in afwijking van
artikel 588, derde lid, onderdeel c, in gevallen als daar bedoeld, de schriftelijke kennisgeving onverwijld aan het adres van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd wordt toegezonden.
3.
Door de verstrekking van de kennisgeving is degene onder wie het verhaal wordt genomen, verplicht tot onverwijlde betaling aan de officier van justitie van het in de kennisgeving bedoelde bedrag voor zover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd op hem een opeisbare vordering heeft of verkrijgt. De officier van justitie bepaalt de termijn waarbinnen de betaling moet geschieden. De verplichting tot betaling vervalt zodra het uit hoofde van de beschikking verschuldigde bedrag is betaald of verhaald en uiterlijk wanneer acht weken na de dag van verstrekking van de kennisgeving zijn verstreken.
4.
Degene onder wie het verhaal wordt genomen, kan zich niet tegenover de officier van justitie beroepen op het tenietgaan of de vermindering van zijn schuld aan degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd door betaling of door verrekening met een tegenvordering dan in de gevallen waarin hij daartoe ook bevoegd zou zijn geweest bij een op het tijdstip van de betekening overeenkomstig het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelegd beslag onder derden. Indien een andere schuldeiser op de vordering waarop het verhaal wordt genomen, beslag heeft gelegd, is
artikel 478 van het Wetboek van overeenkomstige toepassing. Het verhaal wordt voor de toepassing van de
artikelen 33 en
301 van de Faillissementswet met een beslag onder derden gelijkgesteld.
6.
Iedere belanghebbende kan binnen een week na de betekening van de in het tweede lid bedoelde kennisgeving bij met redenen omkleed verzetschrift verzet doen tegen het verhaal.
Artikel 26, derde tot en met negende lid, en
artikel 26a zijn van overeenkomstige toepassing.
7.
De kosten van het verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke voet als de administratieve sanctie op degene aan wie deze sanctie is opgelegd verhaald. Onder de kosten van het verhaal zijn begrepen de invorderingskosten.
8.
Verhaal zonder dwangbevel kan niet worden genomen als degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, valt onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, bedoeld in
Titel III van de Faillissementswet.
Artikel 27a
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de staat geldbedragen, verkregen uit de tenuitvoerlegging van administratieve sancties, op een daarbij vast te stellen grondslag en naar daarbij vast te stellen regelen ten goede laat komen aan een rechtspersoon die krachtens het publiekrecht is ingesteld.
1.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Nederland kan, indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de
artikelen 26 en
27 heeft plaatsgevonden, bij de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waar het adres is van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd een vordering instellen om te worden gemachtigd om per gedraging waarvoor een administratieve sanctie is opgelegd het dwangmiddel gijzeling toe te passen van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, voor ten hoogste één week. Indien degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, maar niet op het daarin opgenomen adres woonachtig is, dan wel indien degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, geschiedt de instelling van de bovenbedoelde vordering door bij de rechtbank Noord-Nederland door de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Nederland. Een verleende machtiging om gijzeling toe te passen kan tot uiterlijk vijf jaar nadat de opgelegde administratieve sanctie onherroepelijk is geworden, worden uitgevoerd.
2.
Op de vordering wordt niet beslist dan nadat degene aan wie de sanctie is opgelegd door de kantonrechter is gehoord, althans behoorlijk is opgeroepen. De oproeping van degene die als ingezetene is ingeschreven op een in de basisregistratie personen opgenomen adres, maar niet op het daarin opgenomen adres woonachtig is, dan wel geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, geschiedt in de Staatscourant. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.
3.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Nederland of de ambtenaar die door hem is belast met de toepassing van de gijzeling heeft voor het in gijzeling stellen van de betrokkene toegang tot elke plaats.
4.
De toepassing van het dwangmiddel wordt gestaakt, zodra het verschuldigde bedrag aan de instantie, belast met deze toepassing, is betaald. De toepassing van het dwangmiddel heft de verschuldigdheid niet op.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de tenuitvoerlegging van de gijzeling als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 28a
Indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de
artikelen 26 en
27 heeft plaatsgevonden, kan de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Nederland het rijbewijs innemen van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd. De officier kan tot uiterlijk vijf jaar nadat de opgelegde administratieve sanctie onherroepelijk is geworden van zijn bevoegdheid gebruik maken. De inneming van het rijbewijs duurt ten hoogste vier weken.
Artikel 28b
Indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de
artikelen 26 en
27 heeft plaatsgevonden, kan de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Nederland het voertuig waarmee de gedraging heeft plaatsgevonden buiten gebruik stellen of, indien dit voertuig niet wordt aangetroffen, een soortgelijk voertuig waarover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, vermag te beschikken. De officier kan tot uiterlijk vijf jaar nadat de opgelegde administratieve sanctie onherroepelijk is geworden van zijn bevoegdheid gebruik maken. De buitengebruikstelling duurt ten hoogste vier weken.
1.
Indien degene wiens voertuig buiten gebruik kan worden gesteld door de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Nederland niet terstond voldoet aan het overeenkomstig
artikel 23, tweede lid, en
artikel 25 verhoogde bedrag van de administratieve sanctie, is de officier van justitie bevoegd het voertuig op kosten van de betrokkene naar een door hem aangewezen plaats te doen overbrengen en in bewaring te doen stellen. Het voertuig wordt tussentijds aan de rechthebbende teruggegeven tegen betaling van het bedrag van de administratieve sanctie en de daarop gevallen verhogingen, alsmede van de kosten van overbrenging en bewaring.
2.
De officier van justitie is tevens bevoegd om in het in het eerste lid bedoelde geval aan het voertuig een mechanisch hulpmiddel te doen aanbrengen, waardoor wordt verhinderd dat het voertuig wordt weggereden. Het mechanisch hulpmiddel wordt tussentijds niet verwijderd dan nadat het bedrag van de administratieve sanctie en de daarop gevallen verhogingen, alsmede de kosten van het aanbrengen en van het verwijderen ervan zijn voldaan.
3.
Indien twaalf weken na de aanvang van de buitengebruikstelling de rechthebbende zijn voertuig niet heeft afgehaald, wordt hij geacht zijn recht op de zaak te hebben opgegeven en is de officier van justitie bevoegd het voertuig om niet aan een derde in eigendom te doen overdragen, te doen verkopen of te doen vernietigen. Gelijke bevoegdheid bestaat ook binnen de bedoelde termijn, zodra het gezamenlijke bedrag van de opgelegde administratieve sanctie, de daarop gevallen verhoging, de kosten van het aanbrengen en het verwijderen, alsmede de kosten van overbrenging en bewaring, vermeerderd met de voor de verkoop, de eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van het voertuig naar zijn oordeel onevenredig hoog zou worden.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de overbrenging, bewaring, eigendomsoverdracht om niet, verkoop, vernietiging, de berekening van de kosten van overbrenging en bewaring, alsmede omtrent hetgeen verder voor de uitvoering van dit artikel noodzakelijk is.
1.
Degene wiens rijbewijs kan worden ingenomen door de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Nederland, is verplicht op eerste vordering van de officier van justitie het rijbewijs in te leveren op een door de officier van justitie te bepalen tijdstip en aan te wijzen plaats.
2.
De termijn, bedoeld in
artikel 28a, vangt aan op het tijdstip waarop de inlevering van het rijbewijs heeft plaatsgevonden.
3.
Indien aan de verplichting tot inlevering van het rijbewijs niet wordt voldaan, is de officier van justitie bevoegd dat rijbewijs op kosten van de in het eerste lid bedoelde persoon te doen inleveren.
Afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
4.
De officier van justitie doet van het tijdstip, bedoeld in het eerste en in het tweede lid, onverwijld mededeling aan de beheerder van het rijbewijzenregister in de zin van de
Wegenverkeerswet 1994 . De officier van justitie doet op gelijke wijze mededeling van het tijdstip waarop het rijbewijs is teruggegeven.
1.
Indien de in
artikel 3, eerste lid, bedoelde ambtenaren bij de uitoefening van de in
artikel 3, eerste lid, omschreven bevoegdheid bevinden dat de bestuurder geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, dan wel geregistreerd staat voor het niet voldoen van een hem eerder overeenkomstig de bepalingen van deze wet opgelegde administratieve sanctie, kunnen zij vorderen dat het bedrag van de opgelegde en van de reeds verschuldigde administratieve sanctie en van de administratiekosten terstond zal worden voldaan dan wel dat zekerheid wordt gesteld dat het bedrag van de bedoelde sanctie tijdig zal worden voldaan.
2.
Indien de in
artikel 3, eerste lid, bedoelde ambtenaren hebben vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is en waarvan aannemelijk is dat de kentekenhouder geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, dan wel dat de kentekenhouder geregistreerd staat voor het niet voldoen van een hem eerder overeenkomstig de bepalingen van deze wet opgelegde sanctie, zijn zij bevoegd bij wijze van voorlopige maatregel het voertuig naar een door hen aangewezen plaats te doen overbrengen en in bewaring te stellen, dan wel aan het voertuig een mechanisch hulpmiddel te doen aanbrengen, waardoor wordt verhinderd dat het voertuig wordt weggereden. Zij kunnen vorderen dat, alvorens het voertuig aan de bestuurder wordt teruggegeven, naast de kosten van overbrenging en bewaring, eveneens het bedrag van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en van de eerder overeenkomstig de bepalingen van deze wet opgelegde en inmiddels verschuldigde administratieve sanctie en de administratiekosten zal worden voldaan.
3.
Voldoening van het bedrag van de opgelegde administratieve sanctie en van de administratiekosten laat de bevoegdheid tegen de beschikking van de ambtenaar beroep in te stellen als omschreven in de
artikelen 6 en
9 onverlet. Wordt het beroep gegrond verklaard, dan wordt het bedrag van de administratieve sanctie en van de administratiekosten teruggegeven.
Artikel 29, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 32
Indien aan de in
artikel 31, eerste lid, bedoelde vordering niet wordt voldaan, is de ambtenaar bevoegd bij wijze van voorlopige maatregel het voertuig in bewaring te stellen, totdat het bedrag van de opgelegde en van de reeds verschuldigde administratieve sanctie en van de administratiekosten, alsmede de inmiddels daarop gevallen kosten van de inbewaringstelling zijn voldaan. Daartoe kan hij op kosten van de bestuurder het voertuig naar een door hem aangewezen nabijgelegen plaats overbrengen of doen overbrengen en aldaar in bewaring doen stellen. Zo nodig roept hij hierbij de hulp van de sterke arm in.
Artikel 29, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Van iedere inbewaringstelling maakt de betrokken ambtenaar proces-verbaal op. Hij zendt dit proces-verbaal binnen vierentwintig uur aan de officier van justitie in het arrondissement waar de inbewaringstelling is geschied. Een afschrift van het proces-verbaal wordt gelijktijdig uitgereikt of toegezonden aan de bestuurder, alsmede aan degene aan wie het kenteken van het motorrijtuig is opgegeven. Daarbij wordt hij gewezen op het bepaalde in
artikel 29, derde lid.
2.
Tegen een inbewaringstelling kan elke belanghebbende beroep instellen bij de rechtbank op grond dat
a.
de inbewaringstelling met een algemeen verbindend voorschrift strijdt;
b.
de ambtenaar van zijn in
artikel 32 omschreven bevoegdheid op een kennelijk onredelijke wijze heeft gebruik gemaakt.
3.
Het beroepschrift wordt ingediend bij de officier van justitie in het arrondissement waar de inbewaringstelling is geschied. De officier van justitie brengt het beroepschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ter kennis van de rechtbank van het arrondissement waar de inbewaringstelling is geschied.
4.
Het beroepschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken worden door de officier van justitie aan de rechtbank ter kennis gebracht binnen vier dagen nadat de indiener zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de sanctie, dan wel nadat de termijn daarvoor is verstreken.
5.
De kantonrechter beslist zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na de dag waarop het beroepschrift bij de officier van justitie is ingediend. Ten aanzien van de behandeling van het beroepschrift en de uitspraak zijn de
artikelen 11, tweede, derde en vierde lid,
12,
13,
13a en
13b van overeenkomstige toepassing.
6.
Indien de kantonrechter het beroepschrift gegrond acht, gelast hij de onmiddellijke teruggave van het voertuig.
7.
Het instellen van beroep schorst de bevoegdheid van de officier van justitie, bedoeld in
artikel 29, derde lid, tot de dag na die waarop de kantonrechter zijn beslissing heeft gegeven.
1.
Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:
b.
hij die de gegevens waarop de in het eerste lid bedoelde vordering betrekking heeft, onjuist opgeeft;
c.
hij die niet voldoet aan de in
artikel 30 omschreven verplichting.
2.
Het strafbare feit is een overtreding.
Artikel 35
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent hetgeen verder ter uitvoering van deze wet nodig is.
1.
Behoudens in geval van een verzetschrift als bedoeld in
artikel 26, derde lid, een beroepschrift bedoeld in
artikel 26a en een verzetschrift als bedoeld in
artikel 27, zesde lid, is op grond van deze wet geen recht verschuldigd in de zin van de
Wet griffierechten burgerlijke zaken .
2.
Indien het verzetschrift wordt ingetrokken omdat de officier van justitie geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzetschrift is tegemoetgekomen wordt het door de indiener betaalde griffierecht aan hem vergoed door de desbetreffende officier van justitie. In de overige gevallen kan de desbetreffende officier van justitie, indien het verzet wordt ingetrokken, het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.
Artikel 44
Deze wet kan worden aangehaald als: Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.
Gegeven te 's-Gravenhage, 3 juli 1989
De Minister van Justitie,
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Uitgegeven de zevenentwintigste juli 1989
De Minister van Justitie a.i.,