Wet van 12 mei 1999, houdende aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling over de behandeling van klachten door bestuursorganen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Algemene wet bestuursrecht aan te vullen met bepalingen inzake de behandeling van klachten door bestuursorganen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
[Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.]
1.
Klachten die bij een bestuursorgaan zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet voor het betrokken beleidsterrein en op dat tijdstip nog bij dat bestuursorgaan in behandeling zijn, worden behandeld volgens het recht dat voor dat tijdstip van toepassing was.
2.
Klachten over gedragingen die hebben plaatsgevonden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet voor het betrokken beleidsterrein en die bij een bestuursorgaan zijn ingediend op of na dat tijdstip, worden behandeld met toepassing van
titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.
Verzoeken om een onderzoek door de Nationale ombudsman van een gedraging waarover een klacht is ingediend die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet voor het betrokken beleidsterrein is afgehandeld of nog in behandeling is, worden behandeld volgens het recht dat voor dat tijdstip van toepassing was.
5.
Verzoeken om een onderzoek van een gedraging die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet voor het betrokken beleidsterrein bij de Nationale ombudsman zijn ingediend en die op dat tijdstip nog in behandeling zijn, worden behandeld volgens het recht dat voor dat tijdstip van toepassing was.
ARTIKEL VI
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor
artikel I en V voor verschillende beleidsterreinen verschillend kan worden vastgesteld.
Gegeven te 's-Gravenhage, 12 mei 1999
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister van Justitie,
Uitgegeven de eerste juni 1999
De Minister van Justitie,