1.
Het UWV verhaalt op de overheidswerkgever tot wie de dienstbetrekking bestond uit hoofde waarvan de overheidswerknemer de in onderdeel a bedoelde uitkering ontvangt:
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder uitkering niet verstaan de uitkering aan een persoon:
b.
waarvan het de overheidswerkgever niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat deze tot hem in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking stond;
c.
welke op grond van deze wet wordt ontvangen in de eerste dertien weken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Perioden van ongeschiktheid worden samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van
artikel 3:7, eerste lid,
3:8 of
3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
3.
Op het totaal van de bedragen die op de overheidswerkgever op grond van het eerste lid over enig tijdvak wordt verhaald, wordt in mindering gebracht hetgeen het UWV in dat tijdvak ontvangt door de toepassing van
artikel 36, onder aftrek van de daarop betrekking hebbende uitvoeringskosten, voorzover die toepassing betrekking heeft op uitkeringen en premies die eerder op grond van dat lid op de overheidswerkgever zijn verhaald.
4.
Indien hetgeen op grond van het derde lid in mindering wordt gebracht het totaal van de bedragen die op de overheidswerkgever over het betrokken tijdvak wordt verhaald overtreft, wordt dat meerdere door het UWV betaald aan de overheidswerkgever.
5.
Indien de overheidswerkgever, bedoeld in het eerste lid, niet meer bestaat, wordt voor de toepassing van het eerste tot en met derde lid onder overheidswerkgever verstaan de rechtsopvolger van die overheidswerkgever. De eerste zin is niet van toepassing met betrekking tot de rechtsopvolger na faillissement.
6.
Het UWV kan de in het eerste lid bedoelde bedragen invorderen bij dwangbevel.
7.
Het UWV kan nadere regels stellen met betrekking tot het eerste tot en met derde lid en het vijfde lid.
1.
Een beschikking tot verhaal van uitkering, premies of vergoeding als bedoeld in
artikel 79, eerste lid, wordt niet meer gegeven indien meer dan vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar zijn verstreken, waarin zij zijn betaald of afgedragen.
2.
Uitkering, premies of vergoeding, die niet zijn ingevorderd binnen tien jaren na het geven van de beschikking tot verhaal, worden niet meer ingevorderd.
3.
De rechtsvordering tot terugbetaling van een onverschuldigd betaald bedrag in verband met verhaal van uitkering, premies of vergoeding verjaart door verloop van vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar waarin de beschikking tot verhaal is gegeven.