1.
Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2.
Op de eerste vordering van de in
artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
3.
De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. De in het tweede lid bedoelde vordering wordt tevens gedaan in bij ministeriële regeling aangegeven gevallen van overtreding van de voorwaarden van deelname aan het alcoholslotprogramma. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
4.
In geval van toepassing van het tweede lid kan het motorrijtuig, voor zover geen andere bestuurder beschikbaar is of de bestuurder niet aanstonds voldoet aan de vordering, onder toezicht of, voor zover degene die de vordering heeft gedaan, zulks nodig oordeelt, in bewaring worden gesteld. In het laatste geval zijn de
artikelen 170, tweede lid, tweede en derde volzin, vierde en vijfde lid,
171,
172 en
173, eerste lid, van deze wet en de
artikelen 4:116,
4:118 tot en met 4:124,
5:10,
5:25, eerste en zesde lid,
5:29, tweede en derde lid,
5:30, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Teruggave van het motorrijtuig vindt slechts plaats, indien aan de vordering is voldaan.
5.
Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
1.
Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in
artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
a.
oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
b.
oplegging van een alcoholslotprogramma, of
c.
een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
2.
Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:
b.
indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene overeenkomstig onderdeel a wordt geschorst, en diens rijbewijs niet overeenkomstig
artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat betrokkene zijn rijbewijs dient in te leveren bij het CBR;
c.
indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene niet overeenkomstig onderdeel a, wordt geschorst, doch diens rijbewijs wel overeenkomstig
artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat het rijbewijs onverwijld aan betrokkene wordt teruggegeven.
3.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
4.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
1.
Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
2.
Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking. Als het niet verlenen van de vereiste medewerking wordt mede aangemerkt het niet voldoen van de kosten verbonden aan het huren of kopen, het inbouwen, het uitlezen, het testen, het kalibreren, het onderhouden en het verwijderen van het alcoholslot op de in het huur- dan wel koopcontract van het alcoholslot aangegeven wijze of binnen de in dat huur- dan wel koopcontract aangegeven termijn of termijnen, alsmede het niet voldoen van de kosten binnen de termijn of termijnen die is of zijn aangegeven bij het besluit waarbij de verplichting tot een van de hierna genoemde maatregelen is opgelegd, of het niet voldoen van de kosten op de in dat besluit aangegeven wijze, van:
a.
de bij ministeriële regeling aangewezen educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
b.
het alcoholslotprogramma, of
c.
het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid, indien deze kosten op grond van
artikel 133, vierde lid, voor rekening van betrokkene komen.
3.
Het CBR doet van het besluit mededeling aan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen of instanties.
4.
De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van de zevende dag na die waarop het besluit tot ongeldigverklaring aan de houder van het rijbewijs is bekend gemaakt.
5.
De houder van het ongeldig verklaarde rijbewijs dient dat rijbewijs, zodra de ongeldigverklaring van kracht is geworden, in te leveren bij het CBR, ook indien de ongeldigverklaring niet alle categorieën betreft waarvoor het rijbewijs geldig was.
6.
Indien het rijbewijs dat voor ongeldigverklaring op grond van het tweede lid in aanmerking komt, zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, plaatst het CBR een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij, al naar gelang de aard van het onderzoek waarop het in
artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit betrekking heeft, beschikt over de rijvaardigheid dan wel de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop dat besluit betrekking heeft.
7.
Voor de toepassing van het tweede, vijfde en zesde lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
1.
In de in
artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene overeenkomstig de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de verplichting op zich binnen een daarbij vast te stellen termijn te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
2.
De kosten verbonden aan het opleggen van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid komen ten laste van iedereen aan wie overeenkomstig het eerste lid de verplichting tot deelname aan een dergelijke maatregel is opgelegd. De hoogte van deze kosten wordt door het CBR vastgesteld. In geval van niet, niet geheel of niet op aangegeven wijze of binnen de aangegeven termijnen betalen van deze kosten vaardigt het CBR een dwangbevel uit aan de nalatige. Voor de toepassing van
titel 4.4. van de Algemene wet bestuursrecht wordt het besluit als bedoeld in
artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, aangemerkt als beschikking als bedoeld in
artikel 4.86 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.
De kosten verbonden aan het uitvoeren van de educatieve maatregelen komen ten laste van betrokkene. De hoogte van deze kosten wordt door het CBR vastgesteld.
4.
Het CBR bepaalt de aard van de educatieve maatregelen en wijst een of meer tot toepassing van die maatregelen bevoegde deskundigen aan.
5.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste en tweede lid.
6.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
1.
In de in
artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bedoelde gevallen legt het CBR overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels bij het in dat artikellid bedoelde besluit betrokkene de verplichting op deel te nemen aan een alcoholslotprogramma.
2.
Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, verklaart het CBR het rijbewijs van betrokkene ongeldig en bepaalt daarbij dat de ongeldigverklaring betrekking heeft op alle categorieën waarvoor dat rijbewijs geldig was, met uitzondering van de categorie AM.
Artikel 132, vierde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Het CBR doet mededeling aan betrokkene dat hij:
a.
nadat hij heeft voldaan aan de eisen, bedoeld in
artikel 132c, eerste lid, onderdelen a, b, en c, overeenkomstig de daarvoor bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels een rijbewijs kan aanvragen voor de categorie of categorieën waarvoor hij aan die eisen heeft voldaan, alsmede voor categorie AM, dan wel dat hij
4.
Indien het rijbewijs dat voor ongeldigverklaring op grond van het tweede lid in aanmerking komt, zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, of op andere wijze ongeldig is geworden, plaatst het CBR een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs alleen een rijbewijs kan krijgen dat geldig is voor het besturen van een motorrijtuig waarin bij of krachtens de wet een alcoholslot is ingebouwd, en de categorie AM.
5.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste en tweede lid.
6.
Voor de toepassing van het tweede en vierde lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
1.
Degene aan wie deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd dient:
a.
overeenkomstig de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde bepalingen een alcoholslot te doen inbouwen in ten minste één motorrijtuig dat voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur gestelde eisen;
b.
de aangegeven kosten op de aangegeven wijze te hebben betaald aan het CBR;
c.
het bij het besluit, bedoeld in
artikel 132b, eerste lid, meegezonden, door het CBR vastgestelde, aanmeldformulier te hebben teruggezonden aan het CBR, en
d.
overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze de feitelijke beschikking te hebben gekregen over een nieuw rijbewijs, waarop voor de toepasselijke rijbewijscategorie, met uitzondering van de categorie AM, de bij ministeriële regeling vastgestelde codering voor het rijden met een alcoholslot is vermeld.
2.
Per motorrijtuig kan slechts één alcoholslot tegelijk zijn ingebouwd.
4.
Onverminderd
artikel 132d, tweede of vierde lid, is de duur van het alcoholslotprogramma twee jaar. Deze termijn neemt een aanvang op de dag waarop degene aan wie de verplichting tot deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd heeft voldaan aan het eerste lid, onderdeel d.
5.
Degene aan wie deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd, is verplicht het door het CBR bepaalde begeleidingsprogramma te volgen en daartoe het alcoholslot periodiek te laten uitlezen bij een erkenninghouder als bedoeld in
artikel 132k, eerste lid. Bij ministeriële regeling wordt de termijn vastgelegd waarbinnen de uitlezing uiterlijk dient plaats te vinden. In bij ministeriële regeling aangegeven gevallen kan het CBR in het kader van het begeleidingsprogramma een kortere termijn vaststellen.
7.
De kosten van verbonden aan:
a.
het uitvoeren van het alcoholslotprogramma, alsmede de kosten verbonden aan het beheer en het in stand houden van het alcoholslotregister en het verstrekken van gegevens uit dat register overeenkomstig
artikel 129d, eerste lid, en aan
b.
het huren dan wel kopen, het inbouwen, het uitlezen, het testen, het kalibreren het onderhouden en het verwijderen van het alcoholslot, komen ten laste van betrokkene. De hoogte van de in onderdeel a genoemde kosten die door het CBR worden geïnd, wordt door het CBR vastgesteld.
8.
De gegevens die periodiek worden uitgelezen uit het alcoholslot worden toegerekend aan degene aan wie deelname aan een alcoholslotprogramma is opgelegd.
9.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste, vijfde en zesde lid.
1.
Uiterlijk vier weken voor de afloop van het alcoholslotprogramma vindt op door het CBR bepaalde wijze een evaluatie plaats van de wijze waarop betrokkene heeft deelgenomen aan het alcoholslotprogramma. Indien uit de evaluatie blijkt dat betrokkene heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling aangegeven voorwaarden, registreert het CBR onverwijld in het rijbewijzenregister ten behoeve van betrokkene dat de hem opgelegde beperkingen zijn vervallen en dat hij overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels een rijbewijs zonder de bij ministeriële regeling vastgestelde codering voor het rijden met een alcoholslot kan aanvragen. Het CBR doet hiervan mededeling aan betrokkene.
2.
In de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen besluit het CBR tot verlenging van het alcoholslotprogramma met zes maanden.
3.
Uiterlijk vier weken voor de afloop van de verlenging vindt op door het CBR bepaalde wijze een evaluatie plaats van de wijze waarop betrokkene heeft deelgenomen aan het alcoholslotprogramma. Indien uit de evaluatie blijkt dat betrokkene heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling aangegeven voorwaarden, registreert het CBR onverwijld in het rijbewijzenregister ten behoeve van betrokkene dat de hem opgelegde beperkingen zijn vervallen en dat hij overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels een rijbewijs zonder de bij ministeriële regeling vastgestelde codering voor het rijden met een alcoholslot kan aanvragen. Het CBR doet hiervan mededeling aan betrokkene.
4.
In andere dan de in het derde lid bedoelde gevallen besluit het CBR tot verlenging van het alcoholslotprogramma met zes maanden. Het derde lid is vervolgens van overeenkomstige toepassing.
5.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.
1.
In het kader van het alcoholslotprogramma wordt uitsluitend gebruik gemaakt van een alcoholslot dat is voorzien van een typegoedkeuring, verleend door de Dienst Wegverkeer, of een daaraan bij ministeriële regeling gelijkgesteld alcoholslot. De typegoedkeuring van het alcoholslot en de daarbij behorende uitleesapplicatie wordt op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief door deze dienst verleend, indien door de dienst is vastgesteld dat het alcoholslot aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen voldoet en indien het productieproces van de alcoholsloten van het desbetreffende type is goedgekeurd. De
artikelen 22, vierde en vijfde lid,
22b,
23,
23a en
25a tot en met 25e zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
Na verwijdering van het alcoholslot vindt controle van het uitgebouwde alcoholslot plaats door degene die overeenkomstig het goedgekeurde productieproces als bedoeld in het eerste lid produceert.
3.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld betreffende de aanvraag tot goedkeuring van een type alcoholslot, de eisen waaraan de alcoholsloten dienen te voldoen, de onderzoeken waaraan zij dienen te zijn onderworpen, het door de aanvrager ter beschikking stellen van alcoholsloten, de wijze waarop de overdracht van de gegevens uit het alcoholslot naar het alcoholslotregister plaatsvindt, het door de aanvrager overleggen van bescheiden en het verstrekken van inlichtingen ter zake van de keuring, het testrapport, de intrekking van een dergelijke goedkeuring, de controle van een alcoholslot als bedoeld in het tweede lid, en de onderzoeken waaraan het alcoholslot in dat kader wordt onderworpen.
4.
De Dienst Wegverkeer, dan wel de door hem aangewezen technische dienst als bedoeld in het eerste lid, onderwerpt voorafgaand aan een eerste inbouw een bij ministeriële regeling vastgesteld aantal typegoedgekeurde alcoholsloten aan een steekproefsgewijze keuring. Hetzelfde geldt voor typegoedgekeurde alcoholsloten, ten aanzien waarvan een controle heeft plaatsgevonden als bedoeld in het tweede lid. Degene die overeenkomstig het goedgekeurde productieproces, bedoeld in het eerste lid, produceert, is verplicht zijn medewerking te verlenen aan deze steekproefsgewijze keuringen. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop de in dit lid bedoelde keuringen worden uitgevoerd, het door de aanvrager ter beschikking stellen van alcoholsloten, het door de aanvrager overleggen van bescheiden en het verstrekken van inlichtingen ter zake van de keuring en de maatregelen die de Dienst Wegverkeer kan treffen. Intensivering van de steekproefsgewijze controle of het stellen van een termijn om de gebreken te herstellen, kunnen daarvan deel uitmaken.
5.
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat:
a.
het voldoen aan de in het eerste lid gestelde eisen wordt aangetoond door middel van in die regels voorgeschreven apparatuur;
b.
die apparatuur is goedgekeurd door een door Onze Minister aangewezen keuringsinstelling;
c.
die apparatuur alleen kan worden goedgekeurd indien de in die regels genoemde technische specificaties van die apparatuur die noodzakelijk zijn om het periodieke onderzoek, bedoeld in onderdeel d, uit te kunnen voeren, op de in die regels aangegeven wijze bekend worden gemaakt;
d.
die apparatuur met een in die regels vast te stellen periodiciteit is onderzocht door de in het eerste lid bedoelde keuringsinstelling, dan wel door een door Onze Minister of door deze keuringsinstelling aangewezen onderzoeksgerechtigde en dat de middelen die worden gebruikt om die apparatuur voor gebruik geschikt te maken, zijn gecertificeerd door een door die keuringsinstelling erkende instelling, en
e.
bij de erkenning van een onderzoeksgerechtigde of instelling als bedoeld in onderdeel d, wordt voldaan aan de in die regels opgenomen voorschriften.
6.
Een type alcoholslot kan voor een typegoedkeuring worden aangeboden indien de aanvrager heeft aangetoond dat het alcoholslot een beschermingsniveau biedt dat naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer, dan wel de door hem aangewezen technische dienst als bedoeld in het eerste lid, ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de in het derde lid bedoelde eisen wordt nagestreefd.
7.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.
1.
Bij ministeriële regeling wordt bepaald wanneer een typegoedkeuring vervalt.
2.
Intrekking van de typegoedkeuring vindt plaats indien:
a.
de producent van het desbetreffende type alcoholslot daarom verzoekt, of
3.
Indien de steekproefsgewijze keuring als bedoeld in
artikel 132e, eerste of vierde lid, daartoe aanleiding geeft, dan wel indien een typegoedkeuring wordt ingetrokken, bepaalt de Dienst Wegverkeer de gevolgen voor reeds ingebouwde alcoholsloten van dat type. Indien wordt besloten dat reeds ingebouwde alcoholsloten moeten worden vervangen, dan bepaalt de Dienst Wegverkeer tevens de termijn waarbinnen die vervanging moet zijn gerealiseerd.
4.
Vanaf de datum waarop de eisen waaraan alcoholsloten moeten voldoen, zijn aangepast, mogen alcoholsloten van een overeenkomstig de oude eisen goedgekeurd type in het kader van het alcoholslotprogramma nog worden ingebouwd gedurende een bij ministeriële regeling vastgestelde periode.
5.
Bij ministeriële regeling wordt vastgelegd met ingang van welk tijdstip na de aanpassing van de in het vierde lid bedoelde eisen alle alcoholsloten moeten voldoen aan de aangepaste eisen.
1.
De Dienst Wegverkeer kan aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is tot het in stand houden van een netwerk van werkplaatsen voor het inbouwen, het uitlezen, het testen, het kalibreren, het vervangen en het verwijderen van het door hem gevoerde alcoholslot, alsmede het verrichten van de daarmee samenhangende werkzaamheden. Bij de aanvraag van de in dit lid bedoelde erkenning kan in afwijking van de eisen gesteld in
artikel 132g, tweede lid, onderdelen b en d, worden volstaan met:
a.
een alcoholslot dat overeenkomstig
artikel 132e is goedgekeurd door de aangewezen keuringsinstelling en waarvoor de typegoedkeuring is aangevraagd of tegelijk met de aanvraag voor een erkenning als bedoeld in dit lid wordt aangevraagd, en
b.
een netwerk waarvan de vereiste landelijke dekking blijkt uit contracten afgesloten met natuurlijke personen of rechtspersonen die al een aanvraag voor een erkenning als bedoeld in
artikel 132k, eerste lid, hebben ingediend, dan wel tegelijk met de aanvraag voor een erkenning als bedoeld in dit lid indienen.
2.
De erkenning kan worden verleend voor bepaalde of onbepaalde tijd.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld die aan een erkenning worden verbonden en kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld.
1.
De erkenning wordt door de Dienst Wegverkeer op aanvraag en tegen betaling, op de door de dienst vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief verleend indien de natuurlijke persoon of rechtspersoon voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen.
2.
De in het eerste lid bedoelde eisen betreffen onder meer:
a.
de aanwezigheid van een mandaat namens de producent te mogen optreden;
b.
de aanwezigheid van een typegoedkeuring of een afschrift daarvan, afgegeven door de Dienst Wegverkeer van het door of namens de aanvrager geproduceerd alcoholslot;
d.
het beschikken over een netwerk van werkplaatsen met een erkenning als bedoeld in
artikel 132k, waar het inbouwen, het uitlezen, het testen, het kalibreren, het onderhouden, het vervangen of het verwijderen van alcoholsloten, alsmede de daarmee samenhangende werkzaamheden kunnen plaatsvinden. Dit netwerk dient een landelijke spreiding te hebben;
e.
de administratieve organisatie van de aanvrager;
f.
de wijze waarop de aanvrager ervoor zorg draagt dat de personen die de in
artikel 132k, eerste lid, bedoelde werkzaamheden verrichten of gaan verrichten, adequaat zijn opgeleid en periodiek worden bijgeschoold over de laatste ontwikkelingen, en dat ten bewijze hiervan een bewijs wordt afgegeven;
g.
andere instrumenten en hulpmiddelen die nodig zijn voor of gebruikt worden bij de uitvoering van de werkzaamheden als bedoeld in
artikel 132k, eerste lid.
h.
de maatregelen die zullen worden getroffen voor het geval de erkenning geheel wordt ingetrokken op het terrein van de beschikbaarstelling van gegevens betreffende het alcoholslot vereist voor het uitlezen, het testen, het kalibreren, het onderhouden of het verwijderen van alcoholsloten, alsmede voor de daarmee samenhangende werkzaamheden.
3.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de aanvraag van de erkenning.
4.
De erkenning wordt geweigerd indien een reeds aan de aanvrager verleende erkenning is ingetrokken op grond van
artikel 132i, tweede lid, binnen een direct aan de datum van indiening van de aanvraag voorafgaande periode van twaalf weken, dan wel zes maanden ingeval reeds twee of meermalen een dergelijke aan de aanvrager verleende erkenning is ingetrokken.
1.
Met het toezicht op de naleving van de uit de erkenning, bedoeld in
artikel 132f, voortvloeiende verplichtingen zijn belast de bij besluit van de Dienst Wegverkeer aangewezen ambtenaren. Van een zodanig besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
2.
Tot het in het eerste lid bedoelde toezicht kan behoren het periodiek controleren van de organisatie van de erkenninghouder, alsmede het uitvoeren van steekproeven op de wijze waarop de erkenninghouder de in
artikel 132f, eerste lid, bedoelde taken uitvoert.
3.
De erkenninghouder is gehouden tot betaling, op door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst ter zake van de kosten van het toezicht vastgestelde tarief.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld betreffende de wijze waarop het toezicht wordt gehouden en de wijze waarop de steekproef wordt georganiseerd. Deze regels kunnen inhouden dat een verscherpt toezicht wordt gehouden indien blijkt dat wordt gehandeld in strijd met een of meer uit de erkenning voortvloeiende de verplichtingen en op welke wijze dat verscherpte toezicht dan plaatsvindt.
5.
De kennisgeving van het verscherpen van het toezicht kan plaatsvinden door middel van datacommunicatie. In dat geval wordt de kennisgeving na daartoe strekkend verzoek van de belanghebbende in een beschikking vastgelegd.
1.
De Dienst Wegverkeer trekt de erkenning, bedoeld in
artikel 132f, eerste lid, in indien degene aan wie de erkenning is verleend, daarom verzoekt.
2.
De Dienst Wegverkeer kan een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend niet meer voldoet aan de voor de erkenning gestelde eisen of voorwaarden.
3.
De Dienst Wegverkeer kan in een geval als bedoeld in het tweede lid een erkenning schorsen voor een door hem daarbij vast te stellen termijn die ten hoogste twaalf weken bedraagt.
4.
In geval van schorsing van de erkenning stelt degene van wie de erkenning wordt geschorst in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen onverwijld de vereiste informatie en instrumenten benodigd voor het uitlezen, het testen, het kalibreren, het onderhouden en het verwijderen van de in
artikel 132f, eerste lid, bedoelde alcoholsloten ter beschikking van de Dienst Wegverkeer, alsmede de daartoe door de Dienst Wegverkeer aangewezen instantie of instanties.
5.
Degene van wie de erkenning wordt ingetrokken stelt onverwijld de vereiste informatie en instrumenten benodigd voor het uitlezen, het testen, het kalibreren, het onderhouden en het verwijderen van de in
artikel 132f, eerste lid, bedoelde alcoholsloten ter beschikking van de Dienst Wegverkeer, alsmede de daartoe door de Dienst Wegverkeer aangewezen instantie of instanties.
6.
De Dienst Wegverkeer stelt onverwijld het CBR in kennis van een opgelegde schorsing of een ingetrokken erkenning.
7.
De Dienst Wegverkeer kan in de door de dienst vastgestelde gevallen de keuringsinstelling, bedoeld in
artikel 132e, eerste lid, in kennis stellen van een opgelegde schorsing of een ingetrokken erkenning.
8.
De Dienst Wegverkeer kan in de gevallen, bedoeld in het eerste en tweede lid, bepalen dat een wachttijd geldt voor het aanvragen van een erkenning van maximaal 30 maanden.
9.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld ter uitvoering van dit artikel.
Artikel 132j
Het is eenieder aan wie niet een erkenning als bedoeld in
artikel 132f is verleend, verboden zich op zodanige wijze te gedragen, dat daardoor bij het publiek de indruk kan worden gewekt, dat zodanige erkenning aan hem is verleend.
1.
De Dienst Wegverkeer kan aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is tot het inbouwen, het uitlezen, het testen, het kalibreren, het onderhouden, het vervangen en het verwijderen van in
artikel 132f, eerste lid, bedoelde alcoholsloten, alsmede de daarmee samenhangende werkzaamheden. Bij de aanvraag van de in dit lid bedoelde erkenning kan in afwijking van
artikel 132l, tweede lid, onderdeel a, worden volstaan met een contract, dat is afgesloten met een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag als bedoeld in
artikel 132g, eerste lid, heeft ingediend.
2.
Aan de erkenning kunnen bij ministeriële regeling aangewezen bevoegdheden worden verbonden. Een zodanige bevoegdheid maakt deel uit van de erkenning. Het in de
artikelen 132l tot en met 132o ten aanzien van erkenningen bepaalde is van overeenkomstige toepassing op bedoelde bevoegdheden.
3.
De erkenning kan worden verleend voor bepaalde of onbepaalde tijd.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld die aan een erkenning worden verbonden en kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld.
1.
De erkenning wordt door de Dienst Wegverkeer op aanvraag en tegen betaling, op de door de dienst vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief verleend indien de natuurlijke persoon of rechtspersoon voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen.
2.
De in het eerste lid bedoelde eisen betreffen onder meer:
b.
de administratieve organisatie van de aanvrager;
c.
het proces volgens hetwelk de aanvrager zijn werkzaamheden verricht;
d.
de eisen waaraan de werkplaats of werkplaatsen van de aanvrager dient of dienen te voldoen, eisen ten aanzien van datacommunicatie hieronder begrepen;
e.
de wijze waarop de aanvrager er voor zorg draagt dat de personen die door hem belast zijn met het inbouwen, het uitlezen, het testen, het kalibreren, het onderhouden, het vervangen of het verwijderen van alcoholsloten, alsmede de daarmee samenhangende werkzaamheden, adequaat zijn opgeleid en worden geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen;
f.
de beschikbaarheid van een persoon of personen, die in het bezit is of zijn van een tegen betaling van een door de Dienst Wegverkeer vastgesteld tarief door die dienst afgegeven bewijs dat zij de in
artikel 132k, eerste lid, bedoelde werkzaamheden mogen verrichten;
g.
de aan- en afmelding bij de Dienst Wegverkeer van de personen die bevoegd zijn tot het inbouwen, het uitlezen, het testen, het kalibreren, het onderhouden, het vervangen of het verwijderen van alcoholsloten, en de daarmee samenhangende werkzaamheden.
3.
De bij ministeriële regeling gestelde eisen, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op de op de voor de werkzaamheden benodigde apparatuur.
4.
Bij het inbouwen, het uitlezen, het testen, het kalibreren, het onderhouden, het vervangen of het verwijderen van het alcoholslot worden de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangegeven gegevens vastgelegd in het in
artikel 129a bedoelde register.
5.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de aanvraag van een erkenning.
6.
De erkenning wordt geweigerd indien een reeds aan de aanvrager verleende erkenning is ingetrokken op grond van
artikel 132n, tweede lid, is ingetrokken binnen een direct aan de datum van indiening van de aanvraag voorafgaande periode van twaalf weken, dan wel zes maanden ingeval reeds twee of meermalen een dergelijke aan de aanvrager verleende erkenning is ingetrokken.
1.
Met het toezicht op de naleving van de uit de erkenning, bedoeld in
artikel 132k, eerste lid, voortvloeiende verplichtingen zijn belast de bij besluit van de Dienst Wegverkeer aangewezen ambtenaren. Van een zodanig besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
2.
Tot het in het eerste lid bedoelde toezicht kan behoren het periodiek controleren van de organisatie van de erkenninghouder, alsmede het uitvoeren van steekproeven op de wijze waarop de erkenninghouder, alsmede de bij hem in dienst zijnde personen die overeenkomstig
artikel 132l zijn belast met de uitvoering van de werkzaamheden als bedoeld in
artikel 132k, eerste lid, die taken uitvoeren.
3.
De eigenaar of houder van een motorrijtuig dat voorwerp is van het in het tweede lid bedoelde toezicht is verplicht het motorrijtuig beschikbaar te houden op de plaats waar de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden worden uitgevoerd. Deze verplichting geldt tot ten hoogste 90 minuten nadat de erkenninghouder de daarvoor in aanmerking komende gegevens heeft geregistreerd in het in
artikel 129a bedoelde register.
4.
Het derde lid en het zesde lid, eerste volzin, zijn van overeenkomstige toepassing in geval het toezicht door de Dienst Wegverkeer plaatsvindt op grond van
artikel 158.
5.
De erkenninghouder is gehouden tot betaling, op door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst ter zake van de kosten van het toezicht vastgestelde tarief.
6.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld betreffende de wijze waarop het toezicht wordt gehouden en de wijze waarop de steekproef wordt georganiseerd. Deze regels kunnen inhouden dat een verscherpt toezicht wordt gehouden indien blijkt dat wordt gehandeld in strijd met een of meer uit de erkenning voortvloeiende de verplichtingen en op welke wijze dat verscherpte toezicht dan plaatsvindt.
7.
De kennisgeving van het verscherpen van het toezicht kan plaatsvinden door middel van datacommunicatie. In dat geval wordt de kennisgeving na daartoe strekkend verzoek van de belanghebbende in een beschikking vastgelegd.
1.
De Dienst Wegverkeer trekt een erkenning als bedoeld in
artikel 132k, eerste lid in:
a.
indien degene aan wie de erkenning is verleend, daarom verzoekt;
2.
De Dienst Wegverkeer kan een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend niet meer voldoet aan de aan de erkenning gestelde eisen of voorschriften.
3.
De Dienst Wegverkeer kan in een geval als bedoeld in het tweede lid een erkenning schorsen voor een door hem daarbij vast te stellen termijn die ten hoogste twaalf weken bedraagt.
4.
Bij de schorsing of de intrekking van de erkenning in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, worden de lopende verplichtingen van de erkenninghouder betreffende het uitlezen, het testen, het kalibreren, het onderhouden en het verwijderen van het alcoholslot, alsmede de daarmee samenhangende informatieverplichtingen, voortvloeiend uit het bij of krachtens deze wet bepaalde, verricht door een door erkenninghouder als bedoeld in
artikel 132f, eerste lid, te bepalen natuurlijke persoon of rechtspersoon of instantie die beschikt over de in
artikel 132k, eerste lid, bedoelde erkenning.
5.
Bij intrekking van de erkenning, bedoeld in
artikel 132f, eerste lid, worden de lopende verplichtingen van de erkenninghouder betreffende het uitlezen, het testen, het kalibreren, het onderhouden, het vervangen en het verwijderen van het alcoholslot, alsmede de daarmee samenhangende informatieverplichtingen, voortvloeiend uit het bij of krachtens deze wet bepaalde verricht door een daartoe door de Dienst Wegverkeer aangewezen instantie of instanties.
Artikel 132i, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
6.
De Dienst Wegverkeer kan in de door de dienst vastgestelde gevallen de in
artikel 132e bedoelde keuringsinstelling in kennis stellen van een opgelegde schorsing of een ingetrokken erkenning.
7.
De Dienst Wegverkeer kan in de gevallen, bedoeld in het eerste en tweede lid, bepalen dat een wachttijd geldt voor het aanvragen van een erkenning van maximaal 30 maanden.
8.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld ter uitvoering van dit artikel.
Artikel 132o
Het is eenieder aan wie niet een erkenning als bedoeld in
artikel 132k is verleend, verboden zich op zodanige wijze te gedragen, dat daardoor bij het publiek de indruk kan worden gewekt, dat zodanige erkenning aan hem is verleend.
1.
In de in
artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel c, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
2.
Het CBR bepaalt de aard van het onderzoek en bepaalt door welke deskundige of deskundigen het onderzoek zal worden verricht.
3.
Het onderzoek kan in gedeelten plaatsvinden. Tijd en plaats van het onderzoek dan wel de delen daarvan worden overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door het CBR vastgesteld.
4.
De kosten verbonden aan het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid komen ten laste van iedereen aan wie overeenkomstig het eerste lid de verplichting tot deelname aan zo’n onderzoek is opgelegd. De hoogte van deze kosten wordt door het CBR vastgesteld. In geval van niet, niet geheel of niet op aangegeven wijze of binnen de aangegeven termijnen betalen van deze kosten vaardigt het CBR een dwangbevel uit aan de nalatige. Voor de toepassing van
titel 4.4. van de Algemene wet bestuursrecht wordt het besluit als bedoeld in
artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, aangemerkt als beschikking als bedoeld in
artikel 4.86 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.
De kosten verbonden aan de uitvoering van het onderzoek, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen in de bij ministeriële regeling bedoelde gevallen ten laste van betrokkene.
6.
Het onderzoek vangt zo spoedig mogelijk aan.
7.
De bevindingen van het onderzoek worden door de deskundige of de deskundigen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk acht weken na aanvang van het onderzoek, dan wel van het eerste gedeelte daarvan, schriftelijk meegedeeld aan het CBR.
8.
Het CBR kan in bijzondere gevallen toestaan dat door de deskundige of de deskundigen van de in het zesde lid bedoelde termijn wordt afgeweken.
1.
Het CBR stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt het CBR de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.
2.
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3.
Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De
artikelen 132 en
133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van
artikel 123b ongeldig is geworden.
4.
Indien het CBR besluit dat het rijbewijs van de houder ongeldig wordt verklaard, wordt daarbij bepaald op welk deel van de geldigheidsduur alsmede op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven de ongeldigverklaring betrekking heeft.
Artikel 132, vierde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
5.
Indien de uitslag van het onderzoek aanleiding geeft tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van betrokkene, plaatst het CBR, indien dat rijbewijs zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij, al naar gelang de aard van het onderzoek, beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid dan wel de rijvaardigheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking had.
6.
Indien bij een op grond van het in
artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit gevorderd onderzoek naar de geschiktheid is gebleken dat de resterende geldigheidsduur van het rijbewijs korter is dan de termijn waarvoor de houder blijkens de uitslag van het onderzoek naar verwachting geschikt zal zijn voor het besturen van motorrijtuigen, plaatst het CBR een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft.
7.
Indien het CBR van oordeel is dat op grond van de uitslag van het onderzoek betrokkene niet als niet rijvaardig of ongeschikt moet worden beoordeeld, legt het aan betrokkene overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels een bij ministeriële regeling vast te stellen maatregel op. Indien het CBR besluit tot oplegging van de educatieve maatregel gedrag en verkeer zijn de
artikelen 132 en
132a van overeenkomstige toepassing. In het geval van oplegging van de verplichting tot deelname aan het alcoholslotprogramma zijn de
artikelen 132b tot en met 132o van overeenkomstige toepassing.
8.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het derde, het vierde en het zevende lid.
9.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Artikel 134a
Voor zover dit noodzakelijk is voor de toepassing van deze paragraaf verwerkt het CBR persoonsgegevens betreffende iemands rijvaardigheid en gezondheid.