1.
Een rijbewijs wordt op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief, slechts afgegeven aan degene die:
a.
de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde minimumleeftijd heeft bereikt voor het besturen van een motorrijtuig van de categorie waarop de aanvraag tot afgifte van een rijbewijs betrekking heeft en
b.
blijkens een overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door of vanwege de overheid ingesteld onderzoek dan wel blijkens een eerder aan hem afgegeven rijbewijs of een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs dat voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen, beschikt over een voldoende mate van rijvaardigheid en geschiktheid, dan wel, indien de aanvraag betrekking heeft op afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor het besturen van bromfietsen, over een voldoende mate van rijvaardigheid.
2.
De aanvrager van een rijbewijs dient zich zowel bij de indiening van de aanvraag als bij de uitreiking van het rijbewijs te identificeren met een op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder 1°, 2° of 3° van de Wet op de identificatieplicht, een geldig rijbewijs, dan wel een eerder aan hem afgegeven rijbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur. Degene ten aanzien van wie een onderzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt ingesteld, dient zich te identificeren met een op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder 1°, 2° of 3° van de Wet op de identificatieplicht, een geldig rijbewijs dan wel een eerder aan hem afgegeven rijbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur.
3.
Aan degene die vreemdeling in de zin van de
Vreemdelingenwet 2000 is, en geen onderdaan van een Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, wordt een rijbewijs slechts afgegeven indien hij rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in
artikel 8, onder a tot en met d en l van die wet. Voor de uitvoering hiervan is de korpschef in de zin van de
Vreemdelingenwet 2000 verplicht aan degene die is belast met de afgifte van het rijbewijs, kosteloos de noodzakelijke opgaven en inlichtingen te verstrekken.
4.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid, onderdeel b.
5.
In de gevallen waarin het rijbewijs overeenkomstig
artikel 116 wordt afgegeven door de burgemeester dan wel de aanvraag overeenkomstig het bepaalde krachtens
artikel 113, eerste lid, wordt ingediend bij de burgemeester, wordt het in het eerste lid bedoelde tarief vastgesteld bij plaatselijke verordening. In de overige gevallen worden het tarief en de wijze van betaling daarvan vastgesteld door de Dienst Wegverkeer.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het bij plaatselijke verordening vastgestelde tarief, bedoeld in het vijfde lid, verminderd met de vergoeding, bedoeld in
artikel 121, eerste lid, een in die maatregel te bepalen bedrag niet te boven gaat. Dat bedrag kan bij ministeriële regeling worden gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.
7.
Voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het onderzoek naar de rijvaardigheid en geschiktheid, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden door het met dat onderzoek belaste gezag persoonsgegevens betreffende iemands rijvaardigheid en gezondheid verwerkt.
1.
Onverminderd
artikel 111 wordt een rijbewijs niet afgegeven aan degene:
a.
aan wie de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, voor de duur van de ontzegging;
b.
van wie ingevolge een der
artikelen 130, tweede lid, of
164 de overgifte van dat bewijs is gevorderd dan wel wiens rijbewijs is ingevorderd en aan wie dat bewijs niet is teruggegeven;
c.
ten aanzien van wie ingevolge
artikel 131, tweede lid, onderdeel a, de geldigheid van het rijbewijs is geschorst, voor de categorie of categorieën van motorrijtuigen waarop de schorsing betrekking heeft, voor de duur van de schorsing;
d.
van wie ingevolge de
Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften de inlevering van het rijbewijs is gevorderd dan wel wiens rijbewijs krachtens die wet is ingenomen;
e.
van wie is gebleken dat die houder is van een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, tenzij de afgifte van een rijbewijs plaatsvindt tegen overlegging van dat rijbewijs;
f.
ten aanzien van wie is gebleken dat in een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland het rijbewijs is geschorst of een beperkende maatregel met betrekking tot het rijbewijs of de rijbevoegdheid onherroepelijk is geworden, tenzij is voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen, b, c, d en f, wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.