Vrijstellingsregeling Wft
De Minister van Financiën,
Gelet op de artikelen 2:59, eerste lid, 2:64, eerste lid, 2:74, 2:79, eerste lid, 2:85, eerste lid, 2:91, eerste lid, 2:95, eerste lid, 2:104, eerste lid, 3:3, 3:5, derde lid, 3:6, derde lid, 3:7, derde lid, 3:111, eerste lid, 4:3, derde lid, 4:7, 5:5, 5:68, tweede lid en 5:87 van de Wet op het financieel toezicht;
Artikel 1
In deze regeling wordt, voorzover niet anders is bepaald, verstaan onder:
a.
het besluit: het
Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft ;
b.
kredietbeheerder: bemiddelaar die in het kader van de overgang van vorderingen uit hoofde van overeenkomsten van krediet de verkrijgende onderneming assisteert bij het beheer en de uitvoering van die overeenkomsten;
c.
de wet: de
Wet op het financieel toezicht .
a.
voor zover zij in Nederland betaaldiensten verlenen als bedoeld onder 1 tot en met 5 en 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten;
b.
waarvan het gemiddelde van het totale bedrag van de betalingstransacties die zij de voorafgaande twaalf maanden hebben verricht, met inbegrip van die van agenten waarvoor zij volledig aansprakelijk zijn, niet hoger is dan € 3.000.000 per maand;
c.
waarvan geen van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen personen zijn met antecedenten als bedoeld in
artikel 6, onderdelen a, b en d, van het Besluit prudentiële regels Wft voor zover deze betrekking hebben op het witwassen van geld, terrorismefinanciering of vermogensmisdrijven of als misdrijf aangemerkte overtredingen van financiële toezichtswetgeving; en
d.
die de Nederlandsche Bank in kennis hebben gesteld van hun voornemen om de bedoelde betaaldiensten te verlenen.
2.
Het eerste lid is slechts van toepassing indien de betaaldienstverlener de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers zeker stelt. Het ingevolge
artikel 3:29a van de wet bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
3.
Indien een betaaldienstverlener als bedoeld in het eerste lid zijn werkzaamheden niet gedurende de gehele periode van de voorafgaande twaalf maanden heeft verricht, kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, worden uitgegaan van een programma van werkzaamheden waarin naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een reële begroting van het totale bedrag aan betalingstransacties is opgenomen.
4.
Een betaaldienstverlener als bedoeld in het eerste lid stelt de Nederlandsche Bank in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor het naleven van de in het eerste lid gestelde voorschriften.
a.
de gezamenlijke waarde van de financiële verplichtingen van de onderneming die met de uitgifte van elektronisch geld verband houden, gemiddeld niet hoger is dan € 5.000.000;
b.
geen van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen personen zijn met antecedenten als bedoeld in
artikel 6, onderdeel a, b of d, van het Besluit prudentiële regels Wft, voor zover deze betrekking hebben op het witwassen van geld, terrorismefinanciering of vermogensmisdrijven of als misdrijf aangemerkte overtredingen van financiële toezichtswetgeving;
c.
de onderneming elektronisch geld slechts uitgeeft via een betaalinstrument of rekening voor elektronisch geld waarop maximaal een bedrag van € 150 tegelijk kan worden opgeslagen; en
d.
de onderneming de Nederlandsche Bank in kennis heeft gesteld van haar voornemen om elektronisch geld uit te geven.
2.
Indien een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid zijn werkzaamheden niet gedurende de gehele periode van de voorafgaande twaalf maanden heeft verricht, kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden uitgegaan van een programma van werkzaamheden waarin naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een reële begroting is opgenomen van de gezamenlijke waarde van de financiële verplichtingen die verband houden met de uitgifte van elektronisch geld.
3.
Een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid stelt de Nederlandsche Bank onverwijld in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor het naleven van de in het eerste lid gestelde regels.
a.
waarvan de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten niet meer bedragen dan 2 miljoen euro;
b.
waarvan de technische voorzieningen, berekend overeenkomstig
titel 9, afdeling 15, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en op entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald, niet meer bedragen dan 10 miljoen euro;
d.
waarvan het bedrijf geen herverzekeringsactiviteiten omvat die:
1°.
meer bedragen dan 0,5 miljoen euro van de bruto geboekte premie-inkomsten, of meer dan 2,5 miljoen euro van de technische voorzieningen berekend ingevolge
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek , zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en van entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald, of
2°.
meer dan 10% uitmaken van de bruto geboekte premie-inkomsten of meer dan 10% uitmaken van de technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en op entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald;
e.
die geen ander bedrijf uitoefenen dan het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, met uitzondering van handelsactiviteiten die voortvloeien uit het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar in de activiteit natura-uitvaartherverzekering; en
f.
die geen verzekeringen sluiten met een dekking van meer dan 12.500 euro per overlijdensgeval.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op een natura-uitvaartverzekeraar die ervoor gekozen heeft zijn werkzaamheden met een vergunning als bedoeld in
artikel 2:48, eerste lid, van de wet te verrichten.
3.
Een ingevolge het eerste lid vrijgestelde natura-uitvaartverzekeraar informeert binnen zes maanden volgend op het van toepassing worden van de vrijstelling eenmalig alle verzekeringnemers over het feit dat hij niet meer onder prudentieel toezicht staat van de Nederlandsche Bank. Bij ieder aanbod voor het sluiten van een verzekering, in reclame-uitingen en documenten waarin een dergelijk aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, in andere precontractuele informatie aan aspirant-verzekeringnemers en in de verzekeringovereenkomst, vermeldt de verzekeraar dat hij voor het sluiten van natura-uitvaartverzekeringen niet onder prudentieel toezicht staat van de Nederlandsche Bank.
4.
Een ingevolge het eerste lid vrijgestelde natura-uitvaartverzekeraar stelt de Nederlandsche Bank in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor de toepassing van de vrijstelling van het eerste lid.
5.
Indien de in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, genoemde bedragen onderscheidenlijk percentages drie achtereenvolgende jaren worden overschreden, is de vrijstelling met ingang van het vierde jaar niet meer van toepassing. De vrijstelling is opnieuw van toepassing indien de verzekeraar gedurende drie achtereenvolgende jaren aan de eisen van het eerste lid heeft voldaan.
a.
waarvan de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten niet meer bedragen dan 2 miljoen euro;
b.
waarvan de technische voorzieningen, berekend overeenkomstig
titel 9, afdeling 15, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten of op entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald, niet meer bedragen dan 10 miljoen euro;
d.
waarvan het bedrijf geen herverzekeringsactiviteiten omvat die:
1°.
meer bedragen dan 0,5 miljoen euro van de bruto geboekte premie-inkomsten, of meer dan 2,5 miljoen euro van de technische voorzieningen berekend ingevolge
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek , zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en van entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald, of
2°.
meer dan 10% uitmaken van de bruto geboekte premie-inkomsten of meer dan 10% uitmaken van de technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en op entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald;
e.
die geen ander bedrijf uitoefenen dan het schadeverzekeringsbedrijf, met uitzondering van handelsactiviteiten die voortvloeien uit het schadeverzekeringsbedrijf en het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar in de activiteit schadeherverzekering;
f.
die geen verzekeringen sluiten met een dekking van meer dan 12.500 euro per begunstigde per potentieel schadegeval; en
g.
die geen schaden verzekeren veroorzaakt door of ontstaan uit gewapend conflict, burgeroorlog, opstand, binnenlandse onlusten, oproer of muiterij die zich in Nederland voordoen, behoudens het verzekeren van risico’s van molest in de algemeen gebruikelijke molestclausules in zee-, transport-, luchtvaart- en reisverzekeringen, zolang de Nederlandsche Bank daartegen geen bedenkingen naar voren heeft gebracht.
3.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een verzekeraar die ervoor gekozen heeft zijn werkzaamheden met een vergunning als bedoeld in
artikel 2:50, eerste lid, van de wet te verrichten.
1.
Van
artikel 2:54i, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld ondernemingen die het bedrijf van hotel uitoefenen en die als logiesverstrekkend bedrijf zijn ingeschreven in een door het Bedrijfschap Horeca en Catering bijgehouden register, voor zover het betreft het wisselen van munten of bankbiljetten en het uitbetalen van munten of bankbiljetten op vertoon van een creditcard of tegen inlevering van een of meer cheques, met een tegenwaarde van ten hoogste € 500 per gast per overnachting, voor natuurlijke personen aan wie tevens door het hotel tegen betaling logies wordt verstrekt.
2.
Aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, zijn de volgende voorschriften verbonden:
a.
reclame-uitingen met betrekking tot de vrijgestelde werkzaamheden zijn slechts toegelaten voorzover het betreft:
1°.
het uitstallen van koersenborden die niet vanaf de openbare weg leesbaar zijn;
2°.
vermelding in folders en brochures die in hoofdzaak de hoofdactiviteit betreffen;
3°.
vermelding, al dan niet met behulp van pictogrammen, in hotelgidsen;
4°.
vermelding in het interne communicatiecircuit van het hotel;
b.
buitenlandse munten en bankbiljetten die worden gebruikt of verworven bij de vrijgestelde werkzaamheden mogen slechts worden betrokken of afgestort bij een financiële onderneming die bevoegd is in Nederland het bedrijf van betaaldienstagent, betaaldienstverlener of bank uit te oefenen dan wel bij een wisselinstelling die beschikt over een vergunning, bedoeld in
artikel 2:54i, eerste lid, eerste lid, van de wet, waartoe met de desbetreffende betaaldienstagent, betaaldienstverlener, bank of wisselinstelling een duurzame overeenkomst is gesloten;
c.
er wordt een administratie bijgehouden waaruit blijkt waar en wanneer buitenlandse munten en bankbiljetten zijn betrokken en afgestort, en waarin van iedere wisseltransactie wordt vastgelegd: de datum, het type transactie, de betrokken valuta’s, de omvang van de transactie, de naam van de cliënt en het kamernummer van de cliënt;
d.
de onder c bedoelde gegevens blijven tot vijf jaar na het uitvoeren van de transactie bewaard.
Artikel 1i
Van
artikel 2:54i, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld beleggingsondernemingen waaraan een vergunning als bedoeld in
artikel 2:96, eerste lid, van de wet is verleend, voor zover het betreft het uitbetalen van munten en bankbiljetten tegen inlevering van een of meer onderdelen van het couponblad van een waardepapier aan toonder tegen inlevering waarvan de rente op dit waardepapier kan worden geïnd.
1.
Van
artikel 2:54o van de wet zijn vrijgesteld kredietunies waarvan het bedrag aan aangetrokken opvorderbare gelden minder bedraagt dan € 10.000.000.
2.
Een kredietunie als bedoel in het eerste lid vermeldt op haar website, in reclame-uitingen en in documenten over de bedrijfsactiviteiten van de onderneming, dat de onderneming voor de uitoefening van haar activiteiten niet vergunningplichtig is ingevolge de wet en niet onder toezicht staat van de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.
a.
aanbieders van beleggingsobjecten voorzover die beleggingsobjecten:
1°.
aan minder dan honderd consumenten worden aangeboden;
4°.
worden aangeboden voor een nominaal bedrag per beleggingsobject van ten minste € 100 000; en
b.
aanbieders van beleggingsobjecten voorzover zij financiële diensten verlenen aan:
1°.
consumenten die bij hen werkzaam zijn of anderszins onder hun verantwoordelijkheid vallen;
2°.
consumenten die werkzaam zijn bij of anderszins onder de verantwoordelijkheid vallen van andere rechtspersonen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden; of
3°.
consumenten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
2.
Indien een aanbieding niet uitsluitend aan gekwalificeerde beleggers wordt gedaan is het eerste lid, aanhef en onderdeel a, slechts van toepassing voor zover de aanbieder bij een aanbod van beleggingsobjecten als bedoeld in het eerste lid, en in reclame-uitingen en documenten waarin een dergelijk aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, vermeldt dat hij voor het aanbieden niet vergunningplichtig is ingevolge de
wet en niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten.
Artikel 3
Ondernemingen die de juridische eigendom verkrijgen van vorderingen uit hoofde van overeenkomsten inzake krediet die zij niet zelf als wederpartij zijn aangegaan, zijn vrijgesteld van
artikel 2:60, eerste lid, van de wet voorover het beheer en de uitvoering van die overeenkomsten krachtens overeenkomst geschiedt door een kredietbeheerder aan wie het ingevolge de
wet is toegestaan te bemiddelen in krediet of krediet aan te bieden en die kredietbeheerder de informatie, bedoeld in
artikel 68 van het besluit, verstrekt op de in
dat artikel voorgeschreven wijze.
c.
zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.
a.
betaaldienstverleners die voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener een door de Nederlandsche Bank op grond van
artikel 2:3b van de wet verleende vergunning hebben, voorzover zij in Nederland uitsluitend krediet aanbieden in verband met betaaldiensten als bedoeld in de punten 4, 5 en 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten mits is voldaan aan de voorwaarden van
artikel 40b van het Besluit prudentiële regels Wft; en
b.
betaaldienstverleners met zetel in een andere lidstaat die voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben, voorzover zij in Nederland uitsluitend krediet in verband met betaaldiensten als bedoeld in de punten 4, 5, en 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten aanbieden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland mits is voldaan aan de voorwaarden van artikel 16, derde lid, van de richtlijn betaaldiensten.
b.
adviseurs voorzover zij adviseren over verzekeringen aan:
1°.
rechtspersonen waarin zij deelnemen;
2°.
vennootschappen waarvan zij vennoot zijn; of
3°.
rechtspersonen of vennootschappen waarin of waarvan andere rechtspersonen of vennootschappen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden zijn, deelnemen onderscheidenlijk vennoot zijn;
e.
adviseurs in verzekeringen voorzover zij tevens optreden als bemiddelaar ten aanzien van de aanbevolen verzekering en zij als bemiddelaar zijn vrijgesteld ingevolge
artikel 7, aanhef en onderdeel c of d;
f.
adviseurs die een andere hoofdberoepswerkzaamheid hebben dan het verlenen van financiële diensten en uit hoofde van die hoofdberoepswerkzaamheid inzicht hebben in de financiële situatie van een consument, voorzover zij, zonder daarvoor van de aanbieder provisie te ontvangen, die consument adviseren en de door hen verstrekte adviezen in het verlengde liggen van hun hoofdberoepswerkzaamheid;
g.
de Staat der Nederlanden voorzover hij in het kader van publieksvoorlichting adviseert over zorgverzekeringen of ziektekostenverzekeringen ter aanvulling van een zorgverzekering;
j.
adviseurs voorzover zij adviseren over andere financiële producten dan krediet aan:
1°.
consumenten die bij hen werkzaam zijn of anderszins onder hun verantwoordelijkheid vallen;
2°.
consumenten die werkzaam zijn bij of anderszins onder de verantwoordelijkheid vallen van andere rechtspersonen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden; of
3°.
consumenten of, indien het advies over verzekeringen of herverzekeringsbemiddeling betreft, cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
2.
Het eerste lid, aanhef en onderdeel f, is slechts van toepassing indien het adviseren slechts een marginaal onderdeel uitmaakt van de totale werkzaamheden van de adviseur en hij het aanbevolen financiële product niet tevens aanbiedt of met betrekking tot het aanbevolen financiële product niet tevens een beleggingsdienst verleent, bemiddelt, optreedt als gevolmachtigde agent of optreedt als ondergevolmachtigde agent.
3.
Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is slechts van toepassing indien de desbetreffende adviseur in reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie inzake het beleggingsobject vermeldt dat hij voor het adviseren ten aanzien van het beleggingsobject niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten.
4.
Het eerste lid, aanhef en onderdeel d, is slechts van toepassing indien de in
artikel 6, eerste lid, onderdeel c, bedoelde andere onderneming volledig verantwoordelijk is voor het adviseren.
a.
zij adviseren over krediet dat zij tevens aanbieden of waarin zij tevens bemiddelen ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten aan natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in
artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
c.
zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.
2.
Instellingen die zijn vrijgesteld op grond van het eerste lid, zijn tevens vrijgesteld van
artikel 2:75, eerste lid, van de wet, voor wat betreft het adviseren over het openen van een betaalrekening of spaarrekening, met inbegrip van de aan een dergelijke rekening verbonden betaal-, spaar-, of elektronischgeldfaciliteiten, ten behoeve van krediet als bedoeld in het eerste lid.
b.
bemiddelaars die geen kredietbeheerder zijn, voorzover hun werkzaamheden slechts betrekking hebben op het incasseren van vorderingen uit hoofde van overeenkomsten inzake krediet;
c.
bemiddelaars voorzover zij bemiddelen in financiële producten ten aanzien waarvan het een andere onderneming waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden ingevolge de
wet is toegestaan deze aan te bieden of daarin te bemiddelen;
d.
bemiddelaars in goederenkrediet dat niet dient ter verschaffing van het genot van beleggingsobjecten of financiële instrumenten aan een consument;
e.
bemiddelaars, met uitzondering van bemiddelaars in krediet, voorzover zij bemiddelen ten behoeve van:
1°.
consumenten die bij hen werkzaam zijn of anderszins onder hun verantwoordelijkheid vallen;
2°.
consumenten die werkzaam zijn bij of anderszins onder de verantwoordelijkheid vallen van andere rechtspersonen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden; of
3°.
consumenten of, indien het financiële diensten met betrekking tot verzekeringen of herverzekeringsbemiddeling betreft, cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden;
f.
gemeenten voorzover zij bemiddelen in zorgverzekeringen of ziektekostenverzekeringen ter aanvulling van zorgverzekeringen tussen financiëledienstverleners en consumenten van wie het inkomen niet meer dan 130 procent van de relevante bijstandnorm als bedoeld in
hoofdstuk 3 van de Participatiewet bedraagt;
g.
bemiddelaars die voor het verlenen van beleggingsdiensten een op grond van
artikel 2:96 van de wet verleende vergunning hebben, voorzover zij niet bemiddelen in verzekeringen of hypothecair krediet;
h.
bemiddelaars die een andere hoofdberoepswerkzaamheid hebben dan het verlenen van financiële diensten en uit hoofde van die hoofdberoepswerkzaamheid beschikken over gegevens betreffende de financiële situatie van de consument, voor zover zij, zonder daarvoor van de aanbieder provisie te ontvangen, deze gegevens op verzoek van de werkgever van de betreffende consument verstrekken aan de aanbieder.
i.
bewindvoerders als bedoeld in
artikel 435, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover zij in de uitoefening van hun taak bemiddelen bij het openen van betaalrekeningen of spaarrekeningen, met inbegrip van de aan een dergelijke rekening verbonden betaal-, spaar-, of elektronischgeldfaciliteiten; en
2.
Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is slechts van toepassing indien de desbetreffende bemiddelaar in reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie inzake het beleggingsobject vermeldt dat hij voor het aanbieden van het beleggingsobject niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten.
3.
Het eerste lid, aanhef en onderdeel c, is slechts van toepassing indien de desbetreffende andere onderneming volledig verantwoordelijk is voor het bemiddelen.
4.
Het eerste lid, aanhef en onderdeel d, is slechts van toepassing indien de looptijd van het goederenkrediet niet langer is dan de verwachte economische levensduur van de verschafte roerende zaak, of dan de periode van dienstverlening en de desbetreffende bemiddelaar in goederenkrediet:
a.
de consument niet adviseert over het financiële product waarin hij bemiddelt; en
b.
een andere hoofdberoepswerkzaamheid heeft dan bemiddeling in goederenkrediet en het goederenkrediet dient ter verschaffing van het genot van een roerende zaak, dan wel het verlenen van een dienst.
c.
zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.
2.
Instellingen die zijn vrijgesteld op grond van het eerste lid, zijn tevens vrijgesteld van
artikel 2:80, eerste lid, van de wet, voor wat betreft het bemiddelen in het openen van een betaalrekening of spaarrekening, met inbegrip van de aan een dergelijke rekening verbonden betaal-, spaar-, of elektronischgeldfaciliteiten, ten behoeve van krediet als bedoeld in het eerste lid.
3.
Instellingen die zijn vrijgesteld op grond van
artikel 3a, zijn tevens vrijgesteld van
artikel 2:80, eerste lid, van de wet, voor wat betreft het bemiddelen in het openen van een betaalrekening of spaarrekening, met inbegrip van de aan een dergelijke rekening verbonden betaal-, spaar-, of elektronischgeldfaciliteiten, ten behoeve van krediet als bedoeld in artikel 3a.
a.
hun werkzaamheden slechts betrekking hebben op schadebehandeling of het innen van premies;
1°.
rechtspersonen waarin zij deelnemen;
2°.
vennootschappen waarvan zij vennoot zijn; of
3°.
rechtspersonen of vennootschappen waarin of waarvan andere rechtspersonen of vennootschappen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden, deelnemen onderscheidenlijk vennoot zijn;
c.
zij bemiddelen in hagelschadeverzekeringen, paarden- en veeverzekeringen of glasverzekeringen, met uitzondering van broeiglasverzekeringen;
d.
zij reisbureau of reisorganisatie zijn en de verzekeringen waarin zij bemiddelen annuleringsverzekeringen zijn of verzekeringen die met het oog op een reis of vakantie worden afgesloten, indien op de desbetreffende vestiging van het reisbureau of de reisorganisatie ten minste een medewerker beschikt over:
1°.
een geldig diploma voor de eindtermen, opgenomen in
onderdeel 4 van bijlage B van het besluit ;
2°.
het diploma vakbekwaamheid voor het reisbureaubedrijf, na 1 juli 1992 afgegeven door de Stichting Examens en Proeven voor het Reisbureaubedrijf;
3°.
het certificaat ‘reisverzekeringen’, afgegeven door de Stichting Examens en Proeven voor het Reisbureaubedrijf;
4°.
het diploma Middelbaar Middenstands Onderwijs, afdeling Middelbaar Toeristisch en Recreatief Onderwijs, afgegeven op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
Artikel 8
Van
artikel 2:86, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld herverzekeringsbemiddelaars voorzover zij financiële diensten verlenen aan cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
a.
consumenten die bij hen werkzaam zijn of anderszins onder hun verantwoordelijkheid vallen;
b.
consumenten die werkzaam zijn bij of anderszins onder de verantwoordelijkheid vallen van andere rechtspersonen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden; of
c.
consumenten of, indien het financiële diensten met betrekking tot verzekeringen of herverzekeringsbemiddeling betreft, cliënten, waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
1.
Van
artikel 2:96 van de wet zijn vrijgesteld beleggingsondernemingen met zetel in Australië, de Verenigde Staten van Amerika of Zwitserland, voor zover op het verlenen van de desbetreffende beleggingsdiensten of het in de uitoefening van beroep of bedrijf handelen voor eigen rekening toezicht wordt uitgeoefend door een toezichthoudende instantie in de staat van hun zetel en indien zij dit voorafgaand aan het verlenen van die beleggingsdiensten of beleggingsactiviteit in Nederland aan de Autoriteit Financiële Markten hebben aangetoond door middel van:
a.
een verklaring, afgegeven door de desbetreffende toezichthoudende instantie; of
b.
een schriftelijke verwijzing naar de website van de desbetreffende toezichthoudende instantie, indien de in de aanhef bedoelde informatie aldus kan worden verkregen.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder toezichthoudende instantie mede verstaan een organisatie die geen toezichthoudende instantie is in de zin van
artikel 1:1 van de wet en die als zelfregulerende organisatie, belast met toezicht op het verlenen van beleggingsdiensten is aangewezen of erkend door een toezichthoudende instantie.
3.
Indien zij in de staat van hun zetel niet langer onder toezicht staan voor de beleggingsdienst die zij in Nederland verlenen, melden de beleggingsondernemingen, bedoeld in het eerste lid, dat onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten.
a.
personen die beschikken over een vergunning of ontheffing als bedoeld in
artikel 2:75 van de wet voor het adviseren over levensverzekeringen of hypothecair krediet;
c.
personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van de
Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten beschikten over een vergunning of ontheffing als bedoeld in
artikel 2:75 van de wet voor het adviseren over financiële instrumenten, indien die vergunning of ontheffing na dat tijdstip niet is ingetrokken.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van de
Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten een vergunning of ontheffing als bedoeld in
artikel 2:75 van de wet voor het adviseren over financiële instrumenten hadden aangevraagd, op welke aanvraag op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet nog niet was beslist. Het is deze personen toegestaan zonder vergunning of ontheffing hun werkzaamheden voort te zetten, tot het moment dat onherroepelijk op de aanvraag is beslist.
3.
De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is slechts van toepassing voor zover de betrokken personen:
b.
geen aan hun cliënten toebehorende gelden of effecten aanhouden;
c.
in Nederland orders doorgeven aan beleggingsinstellingen of icbe’s die in Nederland rechten van deelneming mogen aanbieden en aan banken en beleggingsondernemingen die in Nederland beleggingsdiensten mogen verlenen;
d.
beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening; en
e.
de Autoriteit Financiële Markten in kennis hebben gesteld van hun voornemen om beleggingsdiensten als bedoeld in onderdeel a te verlenen.
4.
Andere personen dan bedoeld in het eerste en tweede lid zijn, voor zover zij voldoen aan het derde lid, vrijgesteld van
artikel 2:99, eerste lid, onderdelen c, d en f tot en met j, van de wet. Het ingevolge de
artikelen 4:9, tweede lid,
4:11, tweede lid en
4:15, eerste, tweede en vierde lid, van de wet bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
5.
Artikel 4:75, tweede en derde lid, van de wet, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekering of de daarmee vergelijkbare voorziening de aansprakelijkheid wegens fouten, verzuimen of nalatigheden voortvloeiend uit de in dit artikel bedoelde beleggingsdiensten dekt en de dekking ten minste € 500.000 per schadegeval en ten minste € 750.000 per jaar voor alle schadegevallen gezamenlijk bedraagt;
Artikel 13
Van
artikel 2:96 van de wet zijn vrijgesteld beleggingsondernemingen voorzover zij als particuliere participatiemaatschappijen beleggingsdiensten verlenen met betrekking tot aandelen in hun eigen geplaatste kapitaal.
a.
beheerders van een individueel vermogen waarvan de aandelen uitsluitend kunnen worden gehouden door een kring van bloed- of aanverwanten voorzover zij individuele vermogens beheren van de tot die kring behorende personen; en
b.
beheerders van een individueel vermogen die een stichting zijn met als enig doel het beheren van individuele vermogens van een kring van bloed- of aanverwanten, voorzover zij individuele vermogens beheren van de tot die kring behorende personen.
Artikel 18b
Natura-uitvaartverzekeraars die ingevolge
artikel 1d, eerste lid, of
1f, eerste lid, zijn vrijgesteld van
artikel 2:48, eerste lid respectievelijk
artikel 2:50, eerste lid, van de wet en schadeverzekeraars die ingevolge
artikel 1e, eerste lid of
1f, tweede lid, zijn vrijgesteld van artikel 2:48, eerste lid respectievelijk artikel 2:50, eerste lid, van de wet zijn tevens vrijgesteld van hetgeen ingevolge het
Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van de
artikelen 3:5,
3:6,
3:7 en
3:20, van de wet, is bepaald.
a.
het bedrag aan aangetrokken opvorderbare gelden minder bedraagt dan € 10.000.000; en
b.
de onderneming op haar website, in reclame-uitingen en in documenten over de bedrijfsactiviteiten van de onderneming, vermeldt dat de onderneming voor de uitoefening van haar activiteiten niet vergunningplichtig is ingevolge de wet en niet onder toezicht staat van de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.
a.
als enige activiteit hebben het tijdelijke beheer van de opvorderbare gelden ten behoeve van de rechthebbenden of degenen die zullen blijken de rechthebbenden te zijn; en
b.
uitsluitend werkzaam zijn voor advocaten die niet zelf gerechtigd zijn tot de opvorderbare gelden, hetgeen uit een schriftelijke overeenkomst tussen de desbetreffende stichtingen en de betrokken advocaten blijkt.
Artikel 21
Van
artikel 3:5, eerste lid, van de wet, zijn vrijgesteld personen of vennootschappen die opvorderbare gelden aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben tegen uitgifte van waardepapieren aan toonder als onderdeel van een verkooptransactie in het groothandels-, industrieel of detailhandelsbedrijf, voorzover zij:
a.
per verkooptransactie voor een bedrag van ten hoogste een vierde van de verkoopprijs aan waardepapieren verkopen; en
1°.
verkooptransacties; en
2°.
uitgegeven waardepapieren.
a.
het aantrekken, ter beschikking hebben of ter beschikking krijgen van de opvorderbare gelden rechtstreeks voortvloeit uit administratieve activiteiten die worden verricht op grond van een overeenkomst tussen het trustkantoor en degene van wie de gelden worden aangetrokken, op basis waarvan het trustkantoor diensten als bedoeld in
artikel 1, onderdeel d, onder 2°, van de Wet toezicht trustkantoren verleent;
b.
zij de opvorderbare gelden tijdelijk beheren; en
c.
zij de opvorderbare gelden scheiden van de gelden van het trustkantoor door de opvorderbare gelden aan te houden op een afgescheiden rekening.
b.
die als enige activiteit hebben het tijdelijke beheer van opvorderbare gelden van degene met wie een trustkantoor als bedoeld in onderdeel a een overeenkomst als bedoeld in
artikel 23, eerste lid, onderdeel a is aangegaan, voorzover:
1°.
de opvorderbare gelden uitsluitend worden aangetrokken, ter beschikking worden gehouden of ter beschikking worden verkregen door de stichting ter uitvoering van die overeenkomst en het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van de opvorderbare gelden rechtstreeks voortvloeit uit de administratieve activiteiten die op grond van die overeenkomst door het trustkantoor worden verricht; en
2°.
de stichting de opvorderbare gelden alleen uitkeert, indien degene met wie het trustkantoor de overeenkomst is aangegaan hiertoe een opdracht aan het trustkantoor heeft gegeven; en
c.
waarvan het beleid wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid ingevolge de
wet of de
Wet toezicht trustkantoren buiten twijfel staat.
2.
De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is slechts van toepassing voorzover de stichtingen, bedoeld in het eerste lid, zorg dragen voor een onvoorwaardelijke garantie voor alle verplichtingen ontstaan door het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van de opvorderbare gelden, welke is afgegeven door het desbetreffende trustkantoor of een onderneming die deel uitmaakt van dezelfde groep als dit trustkantoor en dit trustkantoor onderscheidenlijk die onderneming een eigen vermogen heeft dat gedurende de gehele looptijd van de garantie positief is.
a.
natuurlijke personen of vennootschappen die geen rechtspersoon zijn en per aangeboden waarborg of garantie een verplichting van minder dan 12.500 euro per begunstigde per potentieel schadegeval wordt aangegaan; of
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op waarborg- en garantiefondsen die hun werkzaamheden hebben aangevangen na 31 december 2015.
Artikel 26
Financiëledienstverleners die in Nederland krediet mogen aanbieden, zijn vrijgesteld van
artikel 3:7, eerste lid, van de wet, voorzover zij het woord ‘voorschotbank’ of een vertaling daarvan bezigen in hun naam of bij de uitoefening van hun bedrijf.
Artikel 28
Beleggingsinstellingen en icbe’s die zijn opgericht door een financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, beleggingsinstellingen en icbe’s die een beheerder hebben die tot dezelfde groep behoort als een zodanige financiële onderneming en beleggingsinstellingen en icbe’s waarvan de deelnemingsrechten door tussenkomst van een zodanige financiële onderneming aan het publiek worden aangeboden, zijn vrijgesteld van
artikel 3:7, eerste lid, van de wet, indien:
a.
zij een beleggingsmaatschappij of maatschappij voor collectieve belegging in effecten zijn en de financiële onderneming, bedoeld in de aanhef, of de beheerder, bedoeld in de aanhef, het dagelijks beleid van de beleggingsmaatschappij of maatschappij voor collectieve belegging in effecten bepaalt;
b.
zij een beleggingsinstelling of icbe zijn en de financiële onderneming, bedoeld in de aanhef, of de beheerder, bedoeld in de aanhef, de beheerder van de beleggingsinstelling of icbe is;
c.
zij een beleggingsinstelling of icbe zijn waarvan de deelnemingsrechten door tussenkomst van de financiële onderneming, bedoeld in de aanhef, aan het publiek worden aangeboden en die financiële onderneming daartoe een overeenkomst heeft gesloten met de beleggingsinstelling of icbe, of met de beheerder van die beleggingsinstelling of icbe;
d.
zij de naam van de financiële onderneming in hun naam voeren; en
e.
uit hun naam duidelijk blijkt dat het om een beleggingsinstelling of icbe gaat.
a.
beleggersgiro’s die rekeningen beheren voor beleggingsinstellingen of icbe’s die ingevolge
artikel 28 zijn vrijgesteld, welke beleggingsinstellingen of icbe’s door het openen van de rekening vorderingen hebben verkregen, luidende in effecten of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe, door middel van welke rekening transacties in effecten of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe kunnen worden bewerkstelligd;
b.
beleggingsondernemingen die werkzaamheden verrichten, gericht op het aanbieden van de mogelijkheid om door het openen van een rekening vorderingen te verkrijgen, luidende in effecten of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe, door middel van welke rekening transacties in effecten of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe kunnen worden bewerkstelligd, welke werkzaamheden worden verricht voor beleggingsinstellingen of icbe’s die ingevolge
artikel 28 zijn vrijgesteld; en
c.
door een bank ingevolge
artikel 4:87, derde lid, van de wet opgerichte bewaarinstellingen of beleggersgiro’s die rekeningen in financiële instrumenten beheren waarmee transacties in financiële instrumenten kunnen worden bewerkstelligd ten behoeve van klanten van die bank.
Artikel 30
Dochterondernemingen van een financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, zijn vrijgesteld van
artikel 3:7, eerste lid, van de wet, indien de verplichtingen van de dochterondernemingen worden gegarandeerd door die financiële onderneming.
Artikel 31
Personen of vennootschappen die bemiddelen of als tussenpersoon werkzaamheden verrichten als bedoeld in
artikel 4:3, eerste lid, van de wet, ten behoeve van een financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, zijn vrijgesteld van
artikel 3:7, eerste lid, van de wet, voorzover zij bij het bemiddelen of bij het verrichten van werkzaamheden als tussenpersoon gebruik maken van de naam van die financiële onderneming.
Artikel 32
De banken die zijn aangesloten bij de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. zijn vrijgesteld van het toezicht door de Nederlandsche Bank op de naleving van hetgeen ingevolge de
artikelen 3:10,
3:17,
3:17a,
3:18,
3:18a,
3:57,
3:62a,
3:62b,
3:63 en
3:159ai van de wet en de delen 2 tot en met 8 van de verordening kapitaalvereisten is bepaald, voorzover de Coöperatieve Centrale Raiffeissen-Boerenleenbank B.A. en de aangesloten banken voldoen aan
artikel 3:111, eerste lid, van de wet.
a.
zij deze werkzaamheden verrichten ten behoeve van stichtingen als bedoeld in
artikel 20 of
24;
b.
zij deze werkzaamheden verrichten ten behoeve van personen of vennootschappen als bedoeld in
artikel 21; of
c.
zij deze werkzaamheden verrichten ten behoeve van financiële ondernemingen die in Nederland het bedrijf van bank mogen uitoefenen.
2.
Aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, worden de volgende voorschriften verbonden:
a.
de werkzaamheden vinden plaats op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen de tussenpersoon en de financiële onderneming en van deze overeenkomst wordt mededeling gedaan aan de Autoriteit Financiële Markten;
b.
uit de administratie van de tussenpersoon blijkt dat de gelden op naam van de desbetreffende financiële onderneming zijn ontvangen; en
c.
de tussenpersoon geeft bij zijn werkzaamheden aan voor welke financiële onderneming hij de werkzaamheden verricht.
1.
Kredietunies zijn vrijgesteld van het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen indien het bedrag aan aangetrokken opvorderbare gelden minder bedraagt dan € 10.000.000
2.
Een kredietunie als bedoel in het eerste lid vermeldt op haar website, in reclame-uitingen en in documenten over de bedrijfsactiviteiten van de onderneming, dat de onderneming voor de uitoefening van haar activiteiten niet vergunningplichtig is ingevolge de wet en niet onder toezicht staat van de Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten.
i.
de
artikelen 4:23, eerste en tweede lid,
4:24, eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid,
4:25a, eerste lid, en
4:25b van de wet, en de
artikelen 80a, eerste tot en met derde lid,
80b, eerste en derde lid,
80c,
80d,
86c en
86f van het besluit;
i.
de
artikelen 4:23, eerste en tweede lid,
4:24, eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid, van de wet, en de
artikelen 80a, eerste tot en met derde lid,
80b, eerste en derde lid,
80c en
80d van het besluit;
3.
De
artikelen 4:9, tweede lid,
4:11, tweede lid, en
4:15, eerste lid, van de wet en de
artikelen 28,
29 en
57, eerste lid, onderdeel c, van het besluit zijn van overeenkomstige toepassing, alsmede, voor zover het betreft de vakbekwaamheid, bedoeld in
artikel 4:9, tweede lid, van de wet, de eindtermen 1d, 1f, 1g, 1h, 1i, 1j, 1k, 1l, 1p, 2d, 2e, 2f, 2g, 2i, 3b, 3c en 4b van
bijlage 5 van de Regeling eindtermen en toetstermen examens financiële dienstverlening Wft .
4.
De vrijstelling van het ingevolge
afdeling 4.3.7 bepaalde geldt slechts voor zover de beleggingsonderneming:
a.
met haar cliënt een overeenkomst sluit die:
1°.
schriftelijk of anderszins op een duurzame drager wordt vastgelegd;
3°.
in ieder geval de aard en reikwijdte van de dienstverlening van de beleggingsonderneming in haar relatie met de betreffende cliënt bevat; en
4°.
door de beleggingsonderneming en de betreffende cliënt uiterlijk aan het einde van de dienstverlening wordt ondertekend;
b.
elke ontvangen order door haar cliënt laat ondertekenen alvorens deze wordt doorgegeven;
c.
ervoor zorgt dat haar cliënten op billijke wijze worden behandeld in het geval dat een belangenconflict onvermijdelijk blijkt te zijn en deze alvorens over te gaan tot de dienstverlening op de hoogte stelt van het belangenconflict;
d.
de gegevens vastlegt die betrekking hebben op de door of in naam van de beleggingsonderneming verleende diensten waarbij een belangenconflict is ontstaan; en
e.
zich onthoudt van het aanbevelen van transacties of het doorgeven van orders in rechten van deelneming met een zodanige frequentie of van een zodanige omvang dat dit gezien de omstandigheden kennelijk slechts strekt tot bevoordeling van de beleggingsonderneming.
a.
consumenten die bij hen werkzaam zijn of anderszins onder hun verantwoordelijkheid vallen;
b.
consumenten die werkzaam zijn bij of anderszins onder de verantwoordelijkheid vallen van andere rechtspersonen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden; of
c.
consumenten of, indien het financiële diensten met betrekking tot verzekeringen of herverzekeringsbemiddeling betreft, cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
Artikel 39a
Instellingen als bedoeld in
artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde met betrekking tot het aanbieden van, adviseren over en bemiddelen in krediet, alsmede met betrekking tot het adviseren over of bemiddelen in het openen van een betaalrekening of spaarrekening, met inbegrip van de aan een dergelijke rekening verbonden betaal-, spaar-, of elektronischgeldfaciliteiten, ten behoeve van krediet, voorzover:
c.
zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.
a.
betaalrekeningen en de daaraan verbonden betaalfaciliteiten;
b.
spaarrekeningen en de daaraan verbonden spaarfaciliteiten, tenzij het spaarrekeningen betreft waarvan de rentevergoeding is gekoppeld aan de koersontwikkeling van tot de handel op een markt in financiële instrumenten toegelaten financiële instrumenten.
b.
spaarrekeningen en de daaraan verbonden spaarfaciliteiten, waarvan de rentevergoeding is gekoppeld aan de koersontwikkeling van tot de handel op een markt in financiële instrumenten toegelaten financiële instrumenten;
c.
financiële instrumenten;
d.
krediet waarvan de kredietsom meer dan € 1.000 bedraagt;
f.
verzekeringen in verband met het geheel of gedeeltelijk wegvallen van het inkomen van een cliënt;
g.
combinaties van twee of meer van de financiële producten, bedoeld in de onderdelen a tot en met h van de definitie van financieel product in
artikel 1:1 van de wet.
1°.
consumenten die bij hen werkzaam zijn of anderszins onder hun verantwoordelijkheid vallen;
2°.
consumenten die werkzaam zijn bij of anderszins onder de verantwoordelijkheid vallen van andere rechtspersonen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden; of
3°.
consumenten of, indien het aanbieden van verzekeringen betreft, cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
6.
Aanbieders van zorgverzekeringen als bedoeld in
artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet zijn vrijgesteld van
artikel 4:17, eerste lid, van de wet en de
artikelen 57, eerste lid, aanhef en onderdeel c, en
77, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het besluit.
Artikel 44
Ziektekostenverzekeraars als bedoeld in
artikel 1, onderdeel f, van de Wet marktordening gezondheidszorg, zijn vrijgesteld van de
artikelen 4:19,
4:20, eerste en derde lid,
4:22 en
afdeling 4.2.5 van de wet. Deze vrijstelling geldt niet ten aanzien van het bepaalde in de
artikelen 57, eerste lid, aanhef en onderdelen a en c, en
61, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het besluit, voorzover de ziektekostenverzekeraars overeenkomsten aangaan inzake ziektekostenverzekeringen anders dan door middel van een overeenkomst op afstand.
b.
adviseurs voorzover zij adviseren over verzekeringen aan:
1°.
rechtspersonen waarin zij deelnemen;
2°.
vennootschappen waarvan zij vennoot zijn; of
3°.
rechtspersonen of vennootschappen waarin of waarvan andere rechtspersonen of vennootschappen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden, deelnemen onderscheidenlijk vennoot zijn;
d.
de Staat der Nederlanden voorzover hij in het kader van publieksvoorlichting adviseert over zorgverzekeringen of ziektekostenverzekeringen ter aanvulling van een zorgverzekering;
e.
adviseurs die een andere hoofdberoepswerkzaamheid hebben dan het verlenen van financiële diensten en uit hoofde van die hoofdberoepswerkzaamheid inzicht hebben in de financiële situatie van consumenten, voorzover zij, zonder daarvoor van de aanbieder provisie te ontvangen, consumenten adviseren en de door hen verstrekte adviezen in het verlengde liggen van hun hoofdberoepswerkzaamheid;
f.
adviseurs voorzover zij adviseren over financiële instrumenten aan personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf en niet tevens beleggingsdiensten verlenen.
2.
Het eerste lid, aanhef en onderdeel e, is slechts van toepassing indien het adviseren slechts een marginaal onderdeel uitmaakt van de totale werkzaamheden van de adviseur en hij het aanbevolen financiële product niet tevens aanbiedt of met betrekking tot het aanbevolen financiële product niet tevens een beleggingsdienst verleent, bemiddelt, optreedt als gevolmachtigde agent of optreedt als ondergevolmachtigde agent.
3.
Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is slechts van toepassing voorzover de adviseurs in reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie inzake het beleggingsobject vermelden dat zij voor het adviseren over het beleggingsobject niet onder toezicht staan van de Autoriteit Financiële Markten.
4.
Adviseurs in financiële instrumenten die niet tevens beleggingsdiensten verlenen zijn vrijgesteld van
artikel 4:20 van de wet indien zij adviseren aan personen die handelen in de uitoefening van hun beroep of bedrijf.
b.
bemiddelaars die geen kredietbeheerder zijn, voorzover hun werkzaamheden slechts betrekking hebben op het incasseren van vorderingen uit hoofde van overeenkomsten inzake krediet;
c.
bemiddelaars voorzover zij bemiddelen in verzekeringen aan:
1°.
rechtspersonen waarin zij deelnemen;
2°.
vennootschappen waarvan zij vennoot zijn; of
3°.
rechtspersonen of vennootschappen waarin of waarvan andere rechtspersonen of vennootschappen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden, deelnemen onderscheidenlijk vennoot zijn;
f.
gemeenten voorzover zij bemiddelen in zorgverzekeringen of ziektekostenverzekeringen ter aanvulling van een zorgverzekering tussen financiëledienstverleners en consumenten van wie het inkomen niet meer dan 130 procent van de relevante bijstandnorm als bedoeld in
hoofdstuk 3 van de Participatiewet bedraagt.
g.
gemeenten als bedoeld in onderdeel f voorzover zij adviseren over de verzekering waarin zij bemiddelen.
2.
Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is slechts van toepassing voorzover de desbetreffende bemiddelaar in reclame-uitingen en documenten waarin een aanbod van het beleggingsobject in het vooruitzicht wordt gesteld vermeldt dat hij voor het bemiddelen in het beleggingsobject niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten.
a.
een financiële onderneming is die een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bank heeft; of
b.
een financiële onderneming is die een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar heeft.
1.
Bemiddelaars in goederenkrediet als bedoeld in
artikel 6, eerste lid, onderdeel d, zijn vrijgesteld van het ingevolge het
Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde, met uitzondering van de
artikelen 4:19,
4:20, eerste tot en met vijfde lid,
4:16,
4:22,
4:25,
4:28,
4:29,
4:74,
4:92,
4:96, eerste lid,
4:94, derde lid, en
4:99 van de wet.
2.
Het eerste lid is slechts van toepassing voorzover het goederenkrediet betreft waarvan de looptijd niet langer is dan de verwachte economische levensduur van de verschafte roerende zaak, of dan de periode van dienstverlening en indien het goederenkrediet dient ter verschaffing van het genot van een roerende zaak, dan wel het verlenen van een dienst en de desbetreffende bemiddelaar in goederenkrediet:
a.
de consument niet adviseert over het goederenkrediet; en
b.
een andere hoofdberoepswerkzaamheid heeft dan bemiddeling in goederenkrediet.
1.
Van
artikel 5:2 van de wet zijn vrijgesteld degenen die effecten aanbieden aan het publiek in de Europese Economische Ruimte of toelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt, voorzover het betreft:
a.
effecten zonder aandelenkarakter die worden uitgegeven door een lidstaat of een decentraal overheidslichaam van een lidstaat, een openbare internationale instelling waarbij een of meer lidstaten aangesloten zijn, de Europese Centrale Bank of een centrale bank van een lidstaat;
b.
aandelen in het kapitaal van een centrale bank van een lidstaat;
c.
effecten die onvoorwaardelijk en onherroepelijk gegarandeerd zijn door een lidstaat of door een van de decentrale overheidslichamen van een lidstaat;
d.
effecten die worden uitgegeven door een vereniging of door een instelling zonder winstoogmerk, met het oog op het verwerven van de middelen die nodig zijn om haar niet-commerciële doelen te verwezenlijken;
e.
effecten zonder aandelenkarakter die worden uitgegeven door een bank, voorzover deze effecten:
1°.
doorlopend worden aangeboden aan het publiek of onderdeel uitmaken van aanbiedingen aan het publiek of toelatingen tot de handel op een gereglementeerde markt waarbij over een periode van twaalf maanden sprake is van ten minste twee afzonderlijke aanbiedingen of toelatingen van effecten van eenzelfde categorie of klasse;
2°.
niet achtergesteld, converteerbaar of omwisselbaar zijn;
3°.
geen recht geven tot het inschrijven op of verwerven van andere categorieën effecten en niet aan een derivaat gekoppeld zijn;
4°.
de ontvangst van terugbetaalbare deposito’s belichamen;
5°.
gedekt zijn door een depositogarantiestelsel als bedoeld in
richtlijn nr. 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PbEG L 135);
f.
effecten zonder aandelenkarakter die worden uitgegeven door een bank waarbij de totale tegenwaarde van de aanbieding minder dan € 75 miljoen bedraagt, welk grensbedrag wordt berekend over een periode van twaalf maanden, indien deze effecten:
1°.
doorlopend worden aangeboden aan het publiek of onderdeel uitmaken van aanbiedingen aan het publiek of toelatingen tot de handel op een gereglementeerde markt waarbij over een periode van twaalf maanden sprake is van ten minste twee afzonderlijke aanbiedingen of toelatingen van effecten van eenzelfde categorie of klasse;
2°.
niet achtergesteld, converteerbaar of omwisselbaar zijn; en
3°.
geen recht geven tot het inschrijven op of verwerven van andere categorieën effecten en niet aan een derivaat gekoppeld zijn; of
2.
Het aanbieden van effecten aan het publiek en toelaten van effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge
hoofdstuk 5.1 van het Deel Gedragstoezicht financiële markten van de wet is bepaald, voorzover het betreft effecten die deel uitmaken van een aanbieding waarbij de totale tegenwaarde van de aanbieding binnen de Europese Economische Ruimte, berekend per categorie en over een periode van twaalf maanden, minder dan € 2,5 miljoen bedraagt.
3.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt de totale tegenwaarde van de aanbiedingen van in een groep verbonden groepsmaatschappijen opgeteld.
4.
Indien een aanbieding niet uitsluitend aan gekwalificeerde beleggers wordt gedaan is het tweede lid slechts van toepassing voor zover de aanbieders in reclame-uitingen en documenten waarin de aanbieding of de toelating in het vooruitzicht wordt gesteld, vermelden dat ingevolge de
wet geen verplichting bestaat tot het algemeen verkrijgbaar stellen van een prospectus dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten ter zake van de aanbieding of toelating en dat op de aanbieding of toelating geen toezicht wordt uitgeoefend door de Autoriteit Financiële Markten.
c.
ter zake van een eerdere aanbieding van dezelfde effecten aan het publiek in Nederland, niet zijnde een aanbieding ter zake waarvan
artikel 5:3, eerste lid, van de wet van toepassing was, of ter zake van een eerdere toelating van dezelfde effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten of een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat.
2.
Het aanbieden van aandelen, of certificaten daarvan, aan het publiek is vrijgesteld van hetgeen ingevolge
hoofdstuk 5.1 van het Deel Gedragstoezicht financiële markten van de wet is bepaald, voorzover op de toelating daarvan tot de handel op de gereglementeerde markt
artikel 5:4, aanhef en onderdeel a, van de wet van toepassing is en ter zake van een eerdere toelating tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt van dezelfde aandelen, of certificaten daarvan, van dezelfde categorie of klasse, een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten of een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat.
a.
ter zake van de aanbieding van die andere effecten aan het publiek een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten of een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat; en
b.
de aan te bieden aandelen, of certificaten daarvan, van dezelfde categorie of klasse zijn als de reeds aangeboden effecten.
a.
ter zake van een eerdere aanbieding van dezelfde effecten aan het publiek in Nederland of ter zake van een eerdere toelating van dezelfde effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat voldeed aan het ten tijde van die eerdere aanbieding of eerdere toelating geldende recht; en
b.
ter zake van die eerdere aanbieding of toelating aan de overige toepasselijke wettelijke vereisten is voldaan; en
c.
die eerdere aanbieding of toelating voor 1 juli 2005 is geëindigd of voltooid.
2.
Van
artikel 5:2 van de wet zijn vrijgesteld degenen die effecten doen toelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt, voor zover:
a.
ter zake van een eerdere toelating van dezelfde effecten tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat voldeed aan het ten tijde van die eerdere toelating geldende recht; en
b.
ter zake van die eerdere toelating aan de overige toepasselijke wettelijke vereisten is voldaan; en
c.
die eerdere toelating voor 1 juli 2005 is voltooid.
3.
Van
artikel 5:2 van de wet zijn vrijgesteld degenen die aandelen of certificaten daarvan aanbieden aan het publiek in Nederland, voor zover: a. op de toelating daarvan tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt
artikel 5:4, onderdeel a, van de wet van toepassing is en ter zake van een eerdere toelating tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt van tot diezelfde categorie of klasse behorende aandelen, of certificaten daarvan, een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat voldeed aan het ten tijde van die eerdere toelating geldende recht; en
b.
ter zake van die eerdere toelating aan de overige toepasselijke wettelijke vereisten is voldaan; en
c.
die eerdere toelating voor 1 juli 2005 is voltooid.
Artikel 54b
Van
artikel 5:2 van de wet is vrijgesteld iedere doorverkoop of definitieve plaatsing van effecten aan het publiek via financiële intermediairs, voorzover er een geldig prospectus als bedoeld in
artikel 5:22 van de wet algemeen verkrijgbaar is gesteld en de uitgevende instelling of de voor het opstellen van een dergelijk prospectus verantwoordelijke persoon bij schriftelijke overeenkomst instemt met het gebruik hiervan.
Artikel 55
Van
artikel 5:2 van de wet zijn vrijgesteld degenen die effecten aanbieden aan het publiek, voorzover de effecten worden aangeboden aan personen, niet zijnde gekwalificeerde beleggers, die een schriftelijke overeenkomst van lastgeving hebben afgesloten met een vermogensbeheerder die op grond van de wet in Nederland beleggingsdiensten mag verlenen en die op grond van die overeenkomst zonder last of ruggespraak met de volmachtgever naar eigen inzicht transacties kan verrichten of bewerkstelligen.
Artikel 55a
Van
artikel 5:2 van de wet zijn vrijgesteld degenen die effecten aanbieden aan het publiek, voor zover het effecten betreft die door een werkgever of door een met die werkgever in een groep verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling, worden aangeboden of toegewezen dan wel toe te wijzen zijn aan huidige of voormalige bestuurders, huidige of voormalige leden van de raad van commissarissen of huidige of voormalige werknemers, indien:
a.
een document beschikbaar wordt gesteld dat informatie bevat over het aantal aangeboden effecten, de kenmerken van de effecten, de redenen voor de aanbieding en de bijzonderheden daarvan; en
b.
die werkgever of de met die werkgever in een groep verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling haar hoofdkantoor:
1°
in de Europese Economische Ruimte heeft; of
2°
buiten de Europese Economische Ruimte heeft en haar effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten; of
3°
buiten de Europese Economische Ruimte heeft en haar effecten tot de handel op een markt van een derde land worden toegelaten indien er adequate documentatie – waaronder het beschikbaar gestelde document – ten minste beschikbaar is in een taal die in internationale financiële kringen gebruikelijk is en de Europese Commissie voor de betrokken markt in het derde land een gelijkwaardigheidsbesluit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de richtlijn prospectus conform de procedure, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de richtlijn prospectus heeft genomen.
b.
beleggingsinstellingen of icbe’s waarvan:
1°.
het balanstotaal voor minder dan vijftig procent bestaat uit beleggingen, en
2°.
minder dan vijftig procent van de totale gerealiseerde opbrengsten gegenereerd wordt uit beleggingen;
c.
beleggingsinstellingen of icbe’s waarvan alleen rechten van deelneming zijn aangeboden aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van die beleggingsinstelling, of aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van een met die beleggingsinstelling in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling;
d.
beleggingsinstellingen of icbe’s waarvan rechten van deelneming worden aangeboden aan minder dan honderdvijftig personen die geen gekwalificeerde belegger zijn; of
e.
beheerders van beleggingsinstellingen of icbe’s als bedoeld in de onderdelen a tot en met d.
a.
waar geen rechtstreeks of potentieel stemrecht aan verbonden is, met uitzondering van niet-royeerbare certificaten; of
b.
die door henzelf zijn uitgegeven.
a.
in regelmatig verkeer op markten in financiële instrumenten;
c.
ingevolge een openbaar bod waarvan de aanmeldingstermijn geheel of ten dele samenvalt met een openbaar bod dat door een derde wordt uitgebracht op effecten van de doelvennootschap.
Artikel 56c
Van
artikel 8, eerste lid van het Besluit openbare biedingen Wft, voor zover het de verplichting betreft tot vermelding in het biedingsbericht van de gegevens bedoeld in
bijlage B, paragraaf 1, onderdeel 1 ,
Bijlage C, onderdeel 1 en
Bijlage D, onderdeel 1 van dat besluit , zijn vrijgesteld bieders voor zover zij een openbaar bod aankondigen of uitbrengen op rechten van deelneming in een beleggingsinstelling waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald of in een icbe.
a.
waarvan de rechten van deelneming slechts kunnen worden verworven tegen een tegenwaarde van ten minste € 100.000 per deelnemer;
b.
waarvan de rechten van deelneming een nominale waarde per recht hebben van ten minste € 100.000;
c.
die rechten van deelneming aanbieden aan minder dan 150 personen die geen gekwalificeerde belegger zijn;
d.
die rechten van deelneming uitsluitend aanbieden aan gekwalificeerde beleggers;
1°.
het balanstotaal voor minder dan vijftig procent bestaat uit beleggingen, en
2°.
minder dan vijftig procent van de totale gerealiseerde opbrengsten gegenereerd wordt uit beleggingen; of
g.
waarvan alleen rechten van deelneming zijn aangeboden aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van die beleggingsinstelling, of aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van een met die beleggingsinstelling in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling.
Vrijstelling als bedoeld in de artikelen 2:59, eerste lid, 2:64, eerste lid, 2:79, eerste lid, 2:85, eerste lid, 2:91, eerste lid, 2:95, eerste lid en 2:104, eerste en tweede lid, van de wet
1.
Van de
artikelen 2:55, eerste lid,
2:60, eerste lid,
2:75, eerste lid,
2:80, eerste lid,
2:86, eerste lid,
2:92, eerste lid en
2:96 van de wet zijn vrijgesteld rechtspersonen als bedoeld in
artikel 20, vijfde lid, onderdeel a, van de Vrijstellingsregeling Wfd en, voorzover het
artikel 2:80, eerste lid betreft, onderbemiddelaars in krediet als bedoeld in
artikel 20, vijfde lid, onderdeel b, van de Vrijstellingsregeling Wfd, die overeenkomstig het
eerste lid van dat artikel een vergunning of ontheffing hebben aangevraagd, op welke aanvraag op het tijdstip van inwerkingtreding van de
wet nog niet is beslist.
2.
Het eerste lid is van toepassing totdat de Autoriteit Financiële Markten op de in dat lid bedoelde aanvraag heeft beslist. Artikel 31, tweede tot en met vierde lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 60
De
vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995 wordt ingetrokken.
Artikel 61
Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de
wet in werking treedt.
Artikel 62
Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling Wft.