2.
In afwijking van het eerste lid bedraagt de beroepstermijn één week, indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 28:
a.
is afgewezen binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal dagen, dat niet de dagen van de rust- en voorbereidingstermijn omvat;
d.
is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van
artikel 30b; of
4.
In afwijking van het eerste lid bedraagt de beroepstermijn één week, indien een overdrachtsbesluit is genomen op grond van
artikel 62b.
1.
In afwijking van de
artikelen 2:1 en
8:24 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het bezwaar, administratief beroep, het beroep op de rechtbank of het hoger beroep ingesteld door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzondere gemachtigde, zijn referent of een advocaat.
2.
Indien de vreemdeling van zijn vrijheid is ontnomen kan hij het bezwaar, administratief beroep, het beroep op de rechtbank of hoger beroep ook instellen door middel van de schriftelijke verklaring, bedoeld in
artikel 451a van het Wetboek van Strafvordering
1.
Deze afdeling is van toepassing indien de
afdelingen 3 en
5 van dit hoofdstuk niet van toepassing zijn.
2.
Een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een machtiging tot voorlopig verblijf, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
3.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig, waaronder begrepen het niet verlenen van de verblijfsvergunning overeenkomstig
artikel 14, tweede lid
1.
De werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvraag is afgewezen dan wel de verblijfsvergunning is ingetrokken op de grond, bedoeld in artikel:
3.
Het eerste lid is voorts niet van toepassing indien het besluit inhoudt de afwijzing van een herhaalde aanvraag of indien het bezwaarschrift of het administratief beroepschrift niet tijdig is ingediend.
4.
Het eerste lid is evenmin van toepassing indien de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is of wordt ontnomen op grond van
artikel 59,
59a of
59b.
5.
Het eerste lid is, voor zover het betreft de opschortende werking gedurende de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep zolang geen bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, niet van toepassing op de verplichting, bedoeld in
artikel 62, eerste lid of
artikel 62c, eerste lid.
1.
Indien bezwaar wordt gemaakt tegen een beschikking omtrent de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf, bedoeld in
artikel 1a, onderdeel b, de verblijfsvergunning, bedoeld in
artikel 14 of
20, dan wel de ongewenstverklaring, bedoeld in
artikel 67, wordt in afwijking van
artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist binnen negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
1.
Tegen een ter uitvoering van deze wet genomen beschikking die niet door of namens Onze Minister is genomen, met uitzondering van een beschikking als bedoeld in
artikel 72, tweede lid, kan bij Onze Minister administratief beroep worden ingesteld.
Artikel 78
Indien een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan teneinde uitzetting te voorkomen voordat is beslist op het bezwaar of het administratief beroep, dat is gericht tegen de beschikking tot afwijzing van de aanvraag of intrekking van de verblijfsvergunning, beslist de voorzieningenrechter van de rechtbank zoveel mogelijk tevens over dat bezwaar of administratief beroep.
1.
Deze afdeling is slechts van toepassing indien beroep wordt ingesteld tegen:
a.
een besluit omtrent een verblijfsvergunning als bedoeld in de
artikelen 28 en
33;
b.
een besluit omtrent een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen van een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 28 of
artikel 33;
c.
een besluit omtrent de intrekking van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen van een vreemdeling op wiens document, bedoeld in
artikel 9, de aantekening, bedoeld in
artikel 45c, eerste lid, is geplaatst dan wel omtrent het wijzigen of schrappen van die aantekening;
d.
een besluit omtrent tijdelijke bescherming of toepassing van
artikel 45, vierde lid, indien de vreemdeling in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze over het voornemen van dat besluit te geven.
2.
Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit als bedoeld in de
artikelen 43 en
45, vierde lid.
3.
Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing indien in de voornemenprocedure, bedoeld in de
artikelen 39 en
41, de vreemdeling tevens in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze te geven over het voornemen niet ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 14 te verlenen dan wel over het voornemen om de uitzetting of overdracht niet op grond van
artikel 64 achterwege te laten.
1.
De werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing, indien:
a.
de aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van
artikel 30;
b.
de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard op grond van
artikel 30a, met uitzondering van artikel 30a, eerste lid, onderdeel c;
c.
de aanvraag is afwezen als kennelijk ongegrond op grond van
artikel 30b, met uitzondering van artikel 30b, eerste lid, onderdeel h;
d.
de aanvraag buiten behandeling is gesteld op grond van
artikel 30c;
e.
de aanvraag is afgewezen met toepassing van
artikel 4:6 van de Awb, onder verwijzing naar een besluit waarin met toepassing van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag; of
3.
Het eerste lid is niet van toepassing indien het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
4.
Het eerste lid is, voor zover het betreft de opschortende werking gedurende de beroepstermijn zolang geen beroep is ingesteld, niet van toepassing op de verplichting, bedoeld in
artikel 62, eerste lid.
5.
Het tweede lid, onder a en b, en het derde lid zijn niet van toepassing, indien de vreemdeling tijdelijke bescherming heeft.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het recht om al dan niet in afwachting van de uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland te mogen verblijven.
1.
De rechtbank houdt bij de beoordeling van het beroep rekening met:
a.
feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd, en
b.
wijzigingen van beleid die na het bestreden besluit zijn bekendgemaakt.
2.
Met de in het eerste lid bedoelde gegevens wordt slechts rekening gehouden indien deze relevant kunnen zijn voor:
a.
de beschikking omtrent de verblijfsvergunning, bedoeld in de
artikelen 28 en
33;
b.
de beschikking omtrent de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen van een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 28 of
33;
c.
een besluit omtrent de intrekking van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen van een vreemdeling op wiens document, bedoeld in
artikel 9, de aantekening, bedoeld in
artikel 45c, eerste lid, is geplaatst dan wel omtrent het wijzigen of schrappen van die aantekening;
d.
de ambtshalve verlening van een vergunning als bedoeld in
artikel 14, dan wel het achterwege laten van de uitzetting of overdracht op grond van
artikel 64.
3.
Met de in het eerste lid bedoelde gegevens wordt geen rekening gehouden voor zover de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
4.
Indien de indiener van het beroepschrift zich beroept op feiten of omstandigheden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, maar deze niet aanstonds aannemelijk maakt, stelt de rechtbank hem zo nodig in de gelegenheid deze feiten of omstandigheden binnen een door de rechtbank te bepalen termijn alsnog aannemelijk te maken, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
5.
Onze Minister laat de wederpartij en de rechtbank zo spoedig mogelijk schriftelijk weten of de gegevens, bedoeld in het eerste lid, aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van het bestreden besluit. De rechtbank kan daarvoor een termijn stellen.
6.
Indien Onze Minister zich beroept op gegevens als bedoeld in het eerste lid, biedt de rechtbank de vreemdeling de gelegenheid om daarop schriftelijk te reageren.
7.
Het vijfde en zesde lid zijn niet van toepassing indien:
a.
aan een schriftelijke reactie redelijkerwijs geen behoefte bestaat;
b.
deze gegevens niet relevant kunnen zijn voor de beschikking omtrent de verblijfsvergunning, bedoeld in de
artikelen 28 en
33 of de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen van een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33, een beschikking omtrent de intrekking van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen van een vreemdeling op wiens document, bedoeld in
artikel 9, de aantekening, bedoeld in
artikel 45c, eerste lid, is geplaatst, of omtrent de ambtshalve verlening van een vergunning als bedoeld in
artikel 14, dan wel het achterwege laten van de uitzetting of overdracht op grond van
artikel 64;
c.
de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
Artikel 83.0a
Indien beroep is ingesteld tegen een besluit dat een gelijke strekking heeft als een besluit dat eerder ten aanzien van de indiener van het beroepschrift is genomen, zal dit besluit, ook bij het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden of een relevante wijziging van het recht, worden beoordeeld als ware het een eerste afwijzing indien hier wegens bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden, de noodzaak toe bestaat.
Artikel 83a
De toetsing van de rechtbank omvat een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
1.
Indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 28 is afgewezen binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal dagen, dat niet de dagen van de rust- en voorbereidingstermijn omvat, doet de rechtbank binnen vier weken na het instellen van het beroep uitspraak.
2.
Indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 28 is afgewezen in andere dan de in het eerste lid bedoelde gevallen, doet de rechtbank binnen drieëntwintig weken na het instellen van het beroep uitspraak.
3.
In afwijking van het tweede lid doet de rechtbank binnen vier weken na het instellen van het beroep uitspraak, indien de aanvraag:
c.
is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van
artikel 30b;
d.
is afgewezen met toepassing van
artikel 4:6 van de Awb, onder verwijzing naar een besluit waarin met toepassing van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag; of
1.
Op het hoger beroep zijn de
titels 8.1 tot en met 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de
artikelen 8:1 tot en met 8:5,
8:6, eerste lid,
8:7 tot en met 8:9,
8:10a, eerste tot en met derde lid,
8:13,
8:41, tweede lid,
8:54, tweede lid,
8:55, en
8:74, voor zover in deze wet niet anders is bepaald.
3.
Deze afdeling, met uitzondering van
artikel 86, is van overeenkomstige toepassing op het incidenteel hoger beroep. Voor zover nodig in afwijking van
artikel 8:110 van de Algemene wet bestuursrecht zijn de termijnen voor het instellen van incidenteel hoger beroep als bedoeld in het tweede lid van dat artikel en voor het naar voren brengen van de zienswijze, bedoeld in het derde lid van dat artikel, gelijk aan de termijn voor het instellen van hoger beroep.
b.
inzake een terugkeerbesluit of een inreisverbod, tenzij dat besluit of verbod deel uitmaakt van of wordt opgelegd tegelijk met het besluit op een aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 14,
20,
28 of
33, dan wel ingevolge
artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht wordt betrokken bij het hoger beroep tegen een dergelijk besluit.
b.
over een visum voor een verblijf van 90 dagen of minder;
2.
Een grief omschrijft het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.
3.
Indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan
artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, of aan het eerste lid of tweede lid van dit artikel
1.
In afwijking van
artikel 8:41, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden, twee weken. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een kortere termijn stellen.
2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State doet uiterlijk drieëntwintig weken na ontvangst van het beroepschrift uitspraak.
1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven.
2.
Indien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, kan zij zich bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel.
Artikel 92
In afwijking van
artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht kan de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij zijn uitspraak op een verzoek om voorlopige voorziening ook onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak doen, indien het verzoek niet ter zitting is behandeld.
1.
Uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de
artikelen 6,
6a,
58,
59,
59a en
59b, stelt Onze Minister de rechtbank hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2.
Indien aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, een besluit is uitgereikt, als bedoeld in
artikel 3, eerste of zesde lid, wordt het beroep, bedoeld in het eerste lid, geacht mede een beroep tegen dit besluit te omvatten.
3.
Het tweede lid is niet van toepassing indien tussen het besluit, bedoeld in
artikel 3, eerste of zesde lid, en het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel meer dan achtentwintig dagen zijn verstreken.
4.
De rechtbank bepaalt onmiddellijk het tijdstip van het onderzoek ter zitting. De zitting vindt uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving plaats. De rechtbank roept de vreemdeling op om in persoon dan wel in persoon of bij raadsman en Onze Minister om bij gemachtigde te verschijnen teneinde te worden gehoord. In afwijking van
artikel 8:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de in dat artikel bedoelde termijn niet worden verlengd.
6.
Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
7.
Het eerste, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een besluit tot verlenging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in
artikel 59, zesde lid. In afwijking van
artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechtbank ook zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
1.
Indien het beroep, bedoeld in
artikel 94, ongegrond is verklaard en de vreemdeling beroep instelt tegen het voortduren van de vrijheidsontneming, sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. In afwijking van
artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechtbank ook zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
3.
Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Artikel 97
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de wijze van horen van de vreemdeling.
2.
De raadsman wordt bij het horen in de gelegenheid gesteld de nodige opmerkingen te maken.
3.
Als raadsman wordt slechts toegelaten een in Nederland ingeschreven advocaat alsmede de persoon bedoeld in
artikel 16b dan wel
16h van de Advocatenwet indien deze samenwerkt met een in Nederland ingeschreven advocaat, overeenkomstig het bepaalde in
artikel 16e respectievelijk
16j van de Advocatenwet. Onder raadsman wordt ook verstaan de rechtshulpverlener die in dienst is van de Stichting Rechtsbijstand Asiel die terzake van de vrijheidsontnemende maatregelen relevante opleiding en ervaring bezit, en
a.
aan wie door een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek de graad Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad Master op het gebied van het recht is verleend, of
b.
die aan een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen.
1.
De vreemdeling is steeds bevoegd een of meer raadslieden te kiezen.
2.
Daartoe is ook zijn wettige vertegenwoordiger of zijn bijzondere gemachtigde bevoegd.
3.
Kan de vreemdeling zijn wil te dien aanzien niet doen blijken en heeft hij geen wettelijke vertegenwoordiger of bijzondere gemachtigde, dan is zijn echtgenoot of de meest gerede van zijn hier te lande verblijvende bloed- of aanverwanten, tot de vierde graad ingesloten, tot die keuze bevoegd. De voorzieningenrechter kan ambtshalve één of meer raadslieden toevoegen indien de in de voorgaande volzin bedoelde personen niet in staat worden geacht de keuze binnen redelijke termijn te maken.
4.
De ingevolge het tweede of derde lid gekozen raadsman treedt af zodra de vreemdeling zelf een raadsman heeft gekozen.
1.
Op verzoek van de vreemdeling wordt hem een raadsman toegevoegd zodra hem ingevolge deze wet zijn vrijheid is ontnomen.
Artikel 99, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2.
Bevoegd tot het geven van een last tot toevoeging aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand is de voorzieningenrechter van de rechtbank in het rechtsgebied waarvan de vreemdeling zich bevindt. Ingeval hoger beroep is ingesteld op grond van
artikel 95, is de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevoegd tot het geven van de last tot toevoeging aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
3.
Voorzover de wet niet op andere wijze in de toevoeging voorziet, kan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan de vreemdeling op diens verzoek een raadsman toevoegen.
4.
Een overeenkomstig het voorgaande lid gedaan verzoek wordt ingewilligd in gevallen waarin aannemelijk is dat de vreemdeling niet in staat is de kosten van een gekozen raadsman te dragen en waarin ook overigens, naar het oordeel van dat bureau, voldoende grond voor toevoeging bestaat.
1.
Bij verhindering of ontstentenis van de toegevoegde raadsman wordt zo nodig aan de vreemdeling onverwijld een andere raadsman toegevoegd.
2.
Op verzoek van de toegevoegde raadsman of van de vreemdeling kan een andere raadsman worden toegevoegd.
4.
Blijkt van de verhindering of ontstentenis van de raadsman pas tijdens het gehoor ingevolge de
artikelen 94 en
96, dan geeft de voorzitter van de kamer last tot toevoeging van een andere raadsman aan het bureau bedoeld in
artikel 100, tweede of derde lid.
Artikel 102
Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gegeven omtrent de beloning van toegevoegde raadslieden, met inbegrip van advocaten die overeenkomstig
artikel 101 als raadsman optreden, en de vergoeding van hun onkosten.
Artikel 103
Indien Onze Minister dit wenselijk oordeelt kan hij de beloning en vergoeding van een toevoeging ingevolge de
artikelen 100 of
101 verhalen op de goederen van de vreemdeling. Met betrekking tot de wijze van verhaal en de berekening van de te verhalen bedragen worden regelen gesteld bij algemene maatregel van bestuur.
Artikel 104
De raadsman heeft vrije toegang tot de vreemdeling. Hij kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen kennis wordt genomen, een en ander onder het vereiste toezicht en met in achtneming van ingevolge deze wet gestelde regelen met betrekking tot het voor de ruimte of plaats, waar de vreemdeling zich bevindt, geldende regime.
1.
Indien de rechtbank de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming of -beperking beveelt, dan wel de vrijheidsontneming of -beperking reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, kan zij aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. De
artikelen 90 en
93 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing. Indien de vreemdeling na het indienen van zijn verzoek is overleden, geschiedt de toekenning ten behoeve van zijn erfgenamen.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de opheffing van de maatregel strekkende tot vrijheidsontneming of -beperking beveelt.