1.
Onze Minister is bevoegd:
a.
de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;
b.
de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur ervan in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;
c.
een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op aanvraag of ambtshalve te wijzigen wegens veranderde omstandigheden;
d.
een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te trekken;
e.
ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen dan wel de geldigheidsduur ervan te verlengen.
2.
Onze Minister verleent de houder van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf binnen twee weken nadat deze zich overeenkomstig
artikel 54, eerste lid, onder e, heeft aangemeld, ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder dezelfde beperking als die waaronder de machtiging tot voorlopig verblijf is verleend.
3.
Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de ambtshalve verlening, wijziging en verlenging, de beperkingen en de voorschriften.
4.
De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend voor ten hoogste vijf achtereenvolgende jaren. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning.
Artikel 14a
Onze Minister besluit niet over de verlening, verlenging of intrekking van een gecombineerde vergunning dan nadat hij advies heeft gevraagd aan de instantie, bedoeld in
artikel 5, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. Deze instantie adviseert over de vraag of is voldaan aan de
Wet arbeid vreemdelingen als bedoeld in
artikel 16, eerste lid, onder f,
artikel 18, eerste lid, onder g en
artikel 19. Onze Minister is niet verplicht om advies te vragen indien de verblijfsvergunning wordt geweigerd of ingetrokken op grond van een andere afwijzings- of intrekkingsgrond, bedoeld in
artikel 16,
18 of
19.
Artikel 15
In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in
artikel 14, tweede lid, wordt bepaald, dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in
artikel 14, kan worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid aan gezinsleden van Nederlanders en vreemdelingen die rechtmatig verblijven als bedoeld in
artikel 8, onder a tot en met e en l.
1.
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 14 kan worden afgewezen indien:
a.
de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd;
b.
de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;
c.
de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;
d.
de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;
e.
de vreemdeling niet bereid is om medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek naar een ziekte aangewezen bij of krachtens de Infectieziektewet, ter bescherming van de volksgezondheid of een medische behandeling tegen een dergelijke ziekte te ondergaan;
f.
de vreemdeling voor een werkgever arbeid verricht, zonder dat aan de
Wet arbeid vreemdelingen is voldaan;
g.
de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven;
h.
de vreemdeling, die niet behoort tot een der categorieën, bedoeld in
artikel 17, eerste lid, na verkrijging van rechtmatig verblijf in Nederland inburgeringsplichtig zou zijn op grond van de
artikelen 3 en
5 van de Wet inburgering en niet beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij;
i.
de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van een eerdere aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een visum of een verblijfsvergunning hebben geleid of zouden hebben geleid;
j.
de vreemdeling in Nederland verblijf heeft gehouden, anders dan op grond van
artikel 8.
k.
ten behoeve van het verblijf van de vreemdeling geen verklaring van een referent is overgelegd als bedoeld in
artikel 2a, eerste lid.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.
3.
Het eerste lid, onder h, is niet van toepassing op de vreemdeling die de Surinaamse nationaliteit bezit en die met bij ministeriële regeling vastgestelde bescheiden heeft aangetoond in Suriname of Nederland lager onderwijs in de Nederlandse taal te hebben gevolgd.
1.
De aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 14 kan worden afgewezen op de gronden, bedoeld in
artikel 16, eerste lid, onder b tot en met g en k, alsmede indien de vreemdeling het examen, bedoeld in
artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering, of een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in
artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, niet heeft behaald.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.
1.
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 14 wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien het betreft:
a.
de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één der door bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen landen;
b.
de gemeenschapsonderdaan, voorzover niet reeds vrijgesteld op grond van een aanwijzing als bedoeld onder a;
c.
de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen;
d.
de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van mensenhandel;
e.
de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 28 dan wel van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in
artikel 33;
f.
de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning;
g.
de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie;
h.
een langdurig ingezetene uit een andere EU-lidstaat, dan wel diens echtgenoot of minderjarig kind ingeval het gezin reeds was gevormd in die andere lidstaat.
2.
De voordracht voor een krachtens het eerste lid, onder g, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat een ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
a.
de vreemdeling die direct voorafgaand aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van
artikel 8, onder j;
b.
de vreemdeling die in aanmerking komt voor verblijf onder een beperking als bedoeld in
artikel 15;
c.
de vreemdeling die minderjarig en alleenstaand is;
d.
de vreemdeling die als slachtoffer of getuige-aangever als bedoeld in
artikel 17, eerste lid, onder d, direct voorafgaand aan de aanvraag verblijf heeft gehad op grond van
artikel 8, onder a, en in aanmerking komt voor verblijf onder een andere beperking.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere categorieën worden aangewezen waarin de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, niet wordt afgewezen, op grond dat de toepassing van
artikel 16, eerste lid, onder j, van een onevenredige hardheid zou kunnen getuigen.
1.
Een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 14 kan worden afgewezen indien:
a.
de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;
b.
de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;
c.
de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid;
d.
de vreemdeling niet meer zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel de persoon bij wie de vreemdeling verblijft niet meer zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;
e.
de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;
f.
niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden;
g.
de vreemdeling voor een werkgever arbeid verricht, zonder dat aan de
Wet arbeid vreemdelingen is voldaan;
h.
ten behoeve van het verblijf van de vreemdeling geen verklaring van een referent is overgelegd als bedoeld in
artikel 2a, eerste lid;
i.
de vreemdeling niet heeft voldaan aan de inburgeringsplicht, bedoeld in
artikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering, binnen de in dat artikel genoemde termijn, of binnen de met toepassing van artikel 7, derde lid, van die wet of van de krachtens artikel 7, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van die wet gestelde regels verlengde termijn.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.
1.
Onze Minister is bevoegd:
a.
de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;
b.
een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken;
c.
ambtshalve een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te verlenen aan de vreemdeling wiens EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen op grond van
artikel 45d is ingetrokken.
2.
Een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt niet onder beperkingen verleend. Aan de vergunning worden geen voorschriften verbonden.
1.
De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in
artikel 20 van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in
artikel 8, onder a, c, e, l, dan wel op grond van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, kan slechts worden afgewezen indien de vreemdeling:
a.
al of niet tezamen met het gezinslid bij wie hij verblijft, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;
b.
onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen zouden hebben geleid;
c.
bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel hem ter zake de maatregel, bedoeld in
artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, is opgelegd;
d.
een gevaar vormt voor de nationale veiligheid;
e.
zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;
f.
op de dag waarop de aanvraag is ontvangen, een verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft; of
2.
In afwijking van het eerste lid, wordt de aanvraag niet afgewezen op grond van het eerste lid, onder a, indien de vreemdeling gedurende een tijdvak van tien aaneengesloten jaren rechtmatig verblijf als bedoeld in
artikel 8, onder a of l, of op grond van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen heeft gehad.
3.
In afwijking van het eerste lid, wordt de aanvraag niet afgewezen op grond van het eerste lid, onder a, indien de vreemdeling als minderjarige onder een beperking verband houdende met gezinshereniging rechtmatig verblijf heeft gehad en sindsdien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst en inmiddels 18 jaar is, tenzij de gezinsband werd verbroken binnen een jaar na verlening van de verblijfsvergunning, bedoeld in
artikel 14.
4.
Indien de vreemdeling in Nederland is geboren dan wel reeds voor zijn vierde levensjaar in Nederland verbleef en sindsdien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst en inmiddels 18 jaar is, kan de aanvraag in afwijking van het eerste lid slechts worden afgewezen op grond van het eerste lid, onder c en d. In afwijking van het eerste lid, behoeft het rechtmatig verblijf van de vreemdeling niet aaneengesloten te zijn. De aanvraag kan slechts worden afgewezen op grond van het eerste lid, onder c, indien de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden, ter zake van handel in verdovende middelen.
5.
Onder een tijdvak als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel wordt verstaan een tijdvak onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is aangevraagd. Voor de berekening van het tijdvak wordt de periode van rechtmatig verblijf in Nederland vóór het bereiken van de achtjarige leeftijd buiten beschouwing gelaten.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de gronden bedoeld, in het eerste lid. Daarbij kunnen andere gevallen dan bedoeld in het eerste tot en met vierde lid worden aangewezen waarin een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in
artikel 20 kan worden verleend.
1.
De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in
artikel 20, wordt ingetrokken indien aan de houder daarvan ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 33 wordt verleend.
2.
De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in
artikel 20, kan worden ingetrokken indien:
a.
de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;
b.
de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen zouden hebben geleid;
c.
de houder daarvan bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel hem terzake de maatregel, bedoeld in
artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, is opgelegd; of
d.
de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de gronden, bedoeld in het tweede lid.
1.
De aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning wordt ingediend door de vreemdeling, zijn wettelijk vertegenwoordiger of zijn referent.
2.
In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen ingediend door de vreemdeling, zijn wettelijk vertegenwoordiger of zijn erkende referent.
3.
In afwijking van
artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht en in afwijking van het eerste en tweede lid, wordt de aanvraag in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen ingediend door de vreemdeling of zijn wettelijk vertegenwoordiger in persoon.
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a.
de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag;
b.
het al dan niet in persoon door de vreemdeling, diens wettelijk vertegenwoordiger of diens referent verstrekken van gegevens welke van belang zijn voor de aanvraag;
c.
de wijze waarop beschikkingen bij of krachtens deze wet ten aanzien van de vreemdeling gegeven, alsmede de bij of krachtens deze wet voorgeschreven kennisgevingen, mededelingen of berichten aan de vreemdeling, de referent of aan andere belanghebbenden worden bekendgemaakt. Daarbij kan worden bepaald, dat de bekendmaking van beschikkingen ook kan geschieden door middel van het toezenden of uitreiken van een document en door het stellen van aantekeningen in een daarbij aan te wijzen document.
2.
De vreemdeling is, in door Onze Minister te bepalen gevallen en volgens door Onze Minister te geven regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Daarbij kan Onze Minister tevens bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen dan wel het document niet afgegeven.
Artikel 4:5, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
1.
Gegevens en bescheiden worden niet verkregen van de vreemdeling of diens referent, voor zover:
a.
Onze Minister die gegevens of bescheiden kan verkrijgen uit bij regeling van Onze Minister aan te wijzen administraties, tenzij hierdoor een goede uitvoering van de wet wordt belet, of
b.
de aanvraag is ingediend door de erkende referent, en deze omtrent die gegevens en bescheiden eigen verklaringen heeft overgelegd.
2.
De eigen verklaringen, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden volledig en naar waarheid opgesteld.
3.
De aanvrager verstrekt Onze Minister op diens verzoek en al dan niet in persoon alsnog de gegevens en bescheiden, die van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De aanvrager van een gecombineerde vergunning verstrekt Onze Minister de gegevens en bescheiden op basis waarvan kan worden beoordeeld of aan de
Wet arbeid vreemdelingen is voldaan.
4.
Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld omtrent de gegevens en bescheiden waarop het eerste lid, onder a, van toepassing is, en kunnen regels worden gesteld omtrent:
a.
de administraties of delen daarvan waarvoor het eerste lid, onder a, tijdelijk niet van toepassing is;
b.
de eigen verklaringen, bedoeld in het eerste lid, onder b,
c.
de toepassing van het derde lid.
1.
Binnen 90 dagen wordt een beschikking gegeven op de aanvraag tot:
a.
het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 14;
b.
het verlengen van de geldigheidsduur ervan;
c.
het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 14;
d.
het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in
artikel 20.
2.
De termijn voor het geven van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, kan ten hoogste voor zes maanden worden verlengd indien naar het oordeel van Onze Minister voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden of het openbaar ministerie, nodig is.
3.
Onze Minister stelt de vreemdeling in kennis van de verlenging.
4.
Indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 14 is ingediend door een langdurig ingezetene uit een andere lidstaat van de Europese Unie of diens gezinslid, wordt de beschikking in afwijking van het eerste lid gegeven binnen vier maanden, welke termijn in afwijking van het tweede lid in bijzondere gevallen verband houdende met de complexiteit van de aanvraag, voor ten hoogste drie maanden kan worden verlengd. Indien de langdurig ingezetene of het gezinslid krachtens
artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is uitgenodigd de aanvraag aan te vullen, wordt de beschikking gegeven binnen zeven maanden.
5.
In afwijking van het eerste en tweede lid wordt de beschikking op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 14 onder een beperking verband houdend met verblijf als houder van de Europese blauwe kaart bekend gemaakt binnen 90 dagen en kan die termijn niet worden verlengd.
1.
De verblijfsvergunning, die van rechtswege rechtmatig verblijf inhoudt, wordt verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen.
2.
De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 14 wordt verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.
3.
Indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging, dan wel de gegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan niet tijdig heeft ingediend en hem dit niet is toe te rekenen, kan de verblijfsvergunning worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.
1.
De beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 14 of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in
artikel 20 wordt afgewezen, geldt als terugkeerbesluit, tenzij reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan, en heeft van rechtswege tot gevolg dat:
a.
de vreemdeling niet langer rechtmatig verblijf heeft tenzij er een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf van toepassing is;
b.
de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in
artikel 62 gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden uitgezet, en
c.
de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, na ommekomst van de termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning, zonder de toestemming van de bewoner, teneinde de vreemdeling uit te zetten.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien:
b.
het rechtmatig verblijf van rechtswege is geëindigd;
c.
een verblijfsvergunning is ingetrokken of de geldigheidsduur ervan niet is verlengd.
3.
De gevolgen, bedoeld in het eerste lid, treden niet in indien de vreemdeling bezwaar of beroep heeft ingesteld en de werking van de beschikking is opgeschort.
4.
De beschikking, bedoeld in het eerste lid, kan tevens een inreisverbod inhouden.