1.
De vreemdeling levert het document, bedoeld in
artikel 9 van de Wet, overeenkomstig door Onze Minister gestelde regels in bij Onze Minister of de korpschef:
a.
zodra hij niet meer rechtmatig verblijft, doch uiterlijk op het moment waarop de vertrektermijn, bedoeld in
artikel 62 van de Wet, verstrijkt, en
b.
vóór zijn vertrek naar het buitenland, indien hij zijn hoofdverblijf buiten Nederland verplaatst.
2.
De persoon die het Nederlanderschap heeft verkregen levert het document, bedoeld in
artikel 9 van de Wet, overeenkomstig door Onze Minister gestelde regels in bij Onze Minister of de korpschef.
1.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen kan van de vreemdeling die Nederland ingevolge
artikel 62, eerste lid, van de Wet uit eigen beweging binnen vier weken moet verlaten zekerheid verlangen, teneinde het risico te beperken dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht.
2.
De zekerheid, bedoeld in het eerste lid, kan ook worden verlangd in geval van uitstel van vertrek of uitzetting:
a.
op grond dat het vertrek of de uitzetting in strijd zou zijn met het beginsel van non-refoulement;
c.
wegens technische redenen, zoals het ontbreken van vervoermiddelen of het mislukken van het vertrek of de uitzetting wegens onvoldoende identificatie.
3.
De zekerheid, bedoeld in het eerste lid, kan bestaan uit:
a.
de overlegging van een reis- of identiteitsdocument;
b.
de overlegging van een passagebiljet;
c.
het deponeren van een waarborgsom;
d.
een verklaring van een solvabele derde die zich voor de kosten garant stelt;
e.
de overlegging van bewijs van het voldoende verzekerd zijn tegen ziektekosten met inbegrip van opname en verpleging in een sanatorium of psychiatrische inrichting.
4.
Het model van de garantverklaring wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.
a.
zodra de vreemdeling, bedoeld in
artikel 4.52a, eerste lid, binnen de voor hem geldende vertrektermijn uit eigen beweging Nederland heeft verlaten zonder zich tussentijds aan het toezicht te hebben onttrokken; dan wel
b.
zodra de vreemdeling na uitstel van het vertrek of de uitzetting, bedoeld in
artikel 4.52a, tweede lid, Nederland heeft verlaten of is uitgezet zonder zich tussentijds aan het toezicht te hebben onttrokken.
3.
De waarborgsom wordt teruggegeven en de rente wordt uitbetaald zo spoedig mogelijk nadat één van de in het eerste lid genoemde gronden zich voordoet.