1.
De korpschef verstrekt periodiek ten minste de volgende gegevens aan Onze Minister:
a.
gegevens over de uitzetting van vreemdelingen, en
b.
gegevens over de uitvoering van het toezicht op vreemdelingen.
2.
De bevelhebber van de Koninklijke marechaussee en, voorzover van toepassing, de korpschef verstrekken periodiek ten minste de volgende inlichtingen aan Onze Minister:
a.
gegevens over de toegangsweigering;
b.
gegevens over de controle op de zorgplicht van vervoerders;
c.
gegevens over de uitzetting van vreemdelingen, en
d.
gegevens over de uitvoering van het toezicht op vreemdelingen.
1.
De bevoegdheid, bedoeld in
artikel 50, eerste lid, van de Wet, om ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, wordt uitsluitend uitgeoefend in het kader van toezicht op vreemdelingen:
a.
op luchthavens bij de aankomst van vluchten vanuit het Schengengebied;
b.
in treinen gedurende ten hoogste dertig minuten na het passeren van de gemeenschappelijke landgrens met België of Duitsland of, als binnen deze periode het tweede station na het passeren van de grens nog niet is bereikt, tot uiterlijk het tweede station na het passeren van de grens;
c.
op wegen en vaarwegen in een gebied tot twintig kilometer vanaf de gemeenschappelijke landgrens met België of Duitsland.
2.
Het toezicht, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd op basis van informatie of ervaringsgegevens over illegaal verblijf na grensoverschrijding. Het toezicht kan daarnaast in beperkte mate worden uitgevoerd met het oog op het verkrijgen van informatie over dergelijk illegaal verblijf.
3.
Het toezicht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt ten hoogste zeven keer per week uitgevoerd ten aanzien van vluchten op eenzelfde vliegroute, met een maximum van eenderde van het totale aantal geplande vluchten per maand op die vliegroute. In het kader van dit toezicht wordt slechts een deel van de passagiers op een vlucht staande gehouden.
4.
Het toezicht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt per dag in ten hoogste drie treinen per traject en ten hoogste twintig treinen in totaal uitgevoerd, met dien verstande dat het toezicht slechts mag worden uitgeoefend in een deel van de trein, en per trein in ten hoogste vier treincoupés.
5.
Het toezicht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt op eenzelfde weg of vaarweg ten hoogste negentig uur per maand en ten hoogste zes uur per dag uitgevoerd. In het kader van dit toezicht wordt slechts een deel van de passerende vervoermiddelen stilgehouden.
1.
Indien er concrete aanwijzingen zijn dat er sprake is van een aanzienlijke toename van illegaal verblijf na grensoverschrijding, dan wel indien er concrete aanwijzingen zijn dat op korte termijn een dergelijke toename kan worden verwacht, kan bij besluit van Onze Minister tijdelijk worden afgeweken van
artikel 4.17a, derde, vierde en vijfde lid.
2.
De geldigheidsduur van het in het eerste lid bedoelde besluit verstrijkt in ieder geval vier weken nadat het is genomen. Onze Minister trekt het besluit onverwijld in indien het niet langer noodzakelijk is.
3.
Indien een besluit als bedoeld in het eerste lid is genomen, wordt het toezicht, bedoeld in
artikel 4.17a, eerste lid, onderdeel a, op eenzelfde vliegroute, ten hoogste op de helft van het aantal vluchten per dag uitgevoerd. In het kader van dit toezicht wordt slechts een deel van de passagiers op een vlucht staande gehouden.
4.
Indien een besluit als bedoeld in het eerste lid is genomen, wordt het toezicht, bedoeld in
artikel 4.17a, eerste lid, onderdeel b, per dag in ten hoogste zes treinen per traject en ten hoogste veertig treinen in totaal uitgevoerd, met dien verstande dat het toezicht slechts mag worden uitgeoefend in een deel van de trein, en per trein in ten hoogste vier treincoupés.
5.
Indien een besluit als bedoeld in het eerste lid is genomen, wordt het toezicht, bedoeld in
artikel 4.17a, eerste lid, onderdeel c, op eenzelfde weg of vaarweg ten hoogste 180 uur per maand en ten hoogste 12 uur per dag uitgevoerd. In het kader van dit toezicht wordt slechts een deel van de passerende vervoermiddelen stilgehouden.
1.
Aan de vreemdeling die met toepassing van
artikel 50, tweede of derde lid, van de Wet is overgebracht naar een plaats, bestemd voor verhoor, wordt tijdig mededeling gedaan van de hem toekomende bevoegdheid zich bij het verhoor te doen bijstaan door een raadsman.
2.
De in het eerste lid bedoelde vreemdeling wordt niet verder beperkt in de uitoefening van grondrechten, dan wordt gevorderd door het doel van de maatregel en de handhaving van de orde en de veiligheid op de plaats van tenuitvoerlegging.
1.
Een beslissing van de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee of de korpschef, genomen krachtens
artikel 50, vierde lid, van de Wet, wordt ten uitvoer gelegd in een cel van de Koninklijke marechaussee respectievelijk op een politiebureau. De Regeling politiecellencomplex is van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging van de beslissing in een cel van de Koninklijke marechaussee.
Artikel 4.20
Indien de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee of de korpschef zijn bevoegdheid, bedoeld in
artikel 50, vierde lid, van de Wet mandateert doet hij dat niet dan aan een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, die tevens hulpofficier van justitie is.
a.
voor vreemdelingen die rechtmatig verblijven als bedoeld in
artikel 8, onder a tot en met d, van de Wet: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document waaruit zulks blijkt en waarvan het model is vastgesteld bij ministeriële regeling;
b.
voor vreemdelingen die rechtmatig verblijven als bedoeld in
artikel 8 onder e, van de Wet: een geldig nationaal paspoort of geldige identiteitskaart, indien zij de nationaliteit van een staat bezitten als bedoeld in
artikel 8.7, eerste lid, of, indien zij een zodanige nationaliteit niet bezitten:
1°.
een geldig nationaal paspoort met een voor inreis benodigd visum, indien na inreis nog geen 90 dagen zijn verstreken;
2°.
een geldig nationaal paspoort met een stempel van de inreis, indien voor inreis geen visum benodigd is en na inreis nog geen 90 dagen zijn verstreken;
3°.
een geldig nationaal paspoort met een door de bevoegde autoriteiten afgegeven verklaring als bedoeld in
artikel 8.13, vierde lid, indien na afgifte van de verklaring nog geen zes maanden zijn verstreken; of
c.
voor vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in
artikel 28 van de Wet, hebben ingediend, dan wel verblijf heeft op grond van
artikel 8, onderdeel m, van de Wet: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document waaruit zulks blijkt en waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling;
d.
voor vreemdelingen, anders dan bedoeld onder c, die rechtmatig verblijf in de zin van
artikel 8, onder f, g, h, j of k, van de Wet hebben en die niet beschikken over een ingevolge
de Wet vereist geldig document voor grensoverschrijding: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document, waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling, dat is voorzien van een inlegvel als bedoeld in
artikel 4.29, derde lid, waarop de verblijfsrechtelijke positie is aangetekend;
e.
voor andere vreemdelingen: een ingevolge de Wet voor het hebben van toegang tot Nederland vereist geldig document voor grensoverschrijding dan wel een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum is aangetekend of waarin een aantekening omtrent de verblijfsrechtelijke positie is geplaatst.
2.
Geen document, anders dan bedoeld in het eerste lid, onder a of b, wordt verstrekt aan kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar, tenzij zij er naar het oordeel van Onze Minister een redelijk belang bij hebben in het bezit van zulk een document te worden gesteld.
3.
Op het ingevolge het eerste lid, onder a tot en met d, afgegeven document wordt aangetekend of het de vreemdeling toegestaan is arbeid te verrichten en of voor deze arbeid ingevolge de
Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning is vereist.
4.
Indien aan het verblijf in Nederland van de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde vreemdelingen een beperking als bedoeld in
artikel 3.4, vierde lid, is verbonden, wordt op het document de aantekening «beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht» gesteld.
a.
de vreemdeling aan wie het document werd afgegeven, overeenkomstig
artikel 4.44 aangifte heeft gedaan van vermissing, verlies of het voor identificatie ondeugdelijk worden van dat document, en
b.
Onze Minister heeft vastgesteld dat er gegronde redenen zijn om te veronderstellen dat de aangifte naar waarheid is gedaan.
1.
De ambtenaren belast met de grensbewaking of de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, nemen op grond van
artikel 52, eerste lid, van de Wet het reis- of identiteitspapier van een persoon tijdelijk in bewaring:
b.
indien de persoon ter vaststelling van zijn identiteit is staande gehouden en niet aanstonds blijkt dat het hem is toegestaan in Nederland te verblijven, terwijl de gelegenheid ontbreekt hem, met toepassing van
artikel 50, tweede of derde lid, van de Wet naar een plaats, bestemd voor verhoor, over te brengen;
c.
gedurende de tijd dat de persoon rechtens zijn vrijheid is ontnomen, of
2.
Onze Minister kan het reis- of identiteitspapier van een persoon tijdelijk in bewaring nemen, voor zover zulks nodig is voor het verkrijgen van de gegevens, bedoeld in
artikel 4.45, voor onderzoek naar de echtheid van het reis- of identiteitspapier of voor de uitzetting van de vreemdeling.
3.
In het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt het reis- of identiteitspapier aan de persoon teruggegeven, indien hij aan de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee de gegevens heeft verstrekt die deze in het belang van de toepassing van de
Wet vraagt, tenzij er uit anderen hoofde gronden aanwezig zijn om het document in bewaring te houden.
1.
Naast het plaatsen van de in artikel 10 en bijlage IV van de Schengengrenscode bedoelde inreis- en uitreisstempel, kunnen ambtenaren belast met de grensbewaking, op grond van
artikel 52, eerste lid, van de Wet, in het reis- of identiteitspapier van de vreemdeling aantekeningen stellen omtrent:
b.
het doel en de duur van het voorgenomen verblijf in Nederland;
c.
de middelen waarover de vreemdeling met het oog op de toegang tot Nederland beschikt of kan beschikken;
d.
aanmelding bij de korpschef;
f.
het weigeren van toegang tot Nederland;
g.
vertrek of uitzetting uit Nederland, of
h.
uitreis uit Nederland.
2.
Elke doorhaling of vervallenverklaring van een in een reis- of identiteitspapier van een vreemdeling gestelde aantekening, wordt door de ambtenaar die de doorhaling of vervallenverklaring verricht, gedateerd en van diens paraaf voorzien.
1.
De ambtenaren belast met de grensbewaking, stellen in het reis- of identiteitspapier van de vreemdeling die toegang tot Nederland heeft en die Nederland langs een doorlaatpost in- of uitreist een aantekening als bedoeld in
artikel 4.24, eerste lid, onder a en h, waaruit blijkt langs welke doorlaatpost en op welke datum de in- of uitreis heeft plaatsgevonden.
2.
Bij de aantekening, welke ingevolge het eerste lid wordt gesteld in het reis- of identiteitspapier van een vreemdeling die Nederland inreist, wordt vermeld het aantal in gezelschap van de houder van dat document reizende vreemdelingen dat daarin is opgenomen of staat bijgeschreven. Bij inreis in Nederland van een vreemdeling, reizende in groepsverband op een collectief paspoort of op een collectieve lijst, worden de namen van de in het document opgenomen vreemdelingen die zich niet bij het gezelschap bevinden of aan wie de toegang tot Nederland wordt geweigerd, door de ambtenaar, belast met de grensbewaking, doorgehaald.
Artikel 4.26
De ambtenaren belast met de grensbewaking, stellen in het reis- of identiteitspapier van een vreemdeling een aantekening als bedoeld in
artikel 4.24, eerste lid, onder d, inhoudende dat de vreemdeling zich binnen drie dagen bij de korpschef, onder vermelding van de plaats, moet melden, indien daartoe naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat. Deze aantekening kan ook geplaatst worden in een bijzonder doorlaatbewijs.
1.
De ambtenaren belast met de grensbewaking, stellen in het reis- of identiteitspapier van een vreemdeling een aantekening als bedoeld in
artikel 4.24, eerste lid, onder f, indien zij vermoeden dat de vreemdeling andermaal zal trachten Nederland in te reizen zonder te voldoen aan de vereisten voor toegang, bedoeld in artikel 5 van de Schengengrenscode of
artikel 3 van de Wet.
2.
Uit de aantekening, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat de toegang is geweigerd, met vermelding van de datum en zo nodig de grond waarop deze weigering berust.
1.
De ambtenaren belast met de grensbewaking, stellen in het reis- of identiteitspapier van een vreemdeling een aantekening als bedoeld in
artikel 4.24, eerste lid, onder g, indien zij vermoeden dat de vreemdeling zal trachten zich andermaal naar Nederland te begeven zonder te voldoen aan de vereisten voor toegang tot Nederland. Een zodanige aantekening wordt niet gesteld indien het vertrek, de uitzetting of de doorreis van de vreemdeling door of diens toegang tot een derde land daardoor wordt bemoeilijkt.
2.
Uit de aantekening, bedoeld in het eerste lid, blijkt het vertrek of de uitzetting van de vreemdeling, met vermelding van de datum en zo nodig de reden van het vertrek of de uitzetting.
1.
De ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, stellen in het reis- en identiteitspapier van een vreemdeling aantekeningen omtrent:
a.
aanmelding of vervoeging bij de korpschef;
b.
de woon- of verblijfplaats binnen Nederland en vertrek naar het buitenland;
e.
vertrek of uitzetting uit Nederland;
g.
de datum en plaats van inreis in Nederland, en
h.
[vervallen door vernummering;]
i.
[vervallen door vernummering;]
2.
Elke doorhaling of vervallenverklaring van een in het reis- of identiteitspapier van een vreemdeling gestelde aantekening wordt door de ambtenaar die de doorhaling of vervallenverklaring verricht, gedateerd en van diens paraaf voorzien.
3.
In afwijking van het eerste lid, wordt een aantekening op een aan de vreemdeling te verstrekken afzonderlijk inlegblad gesteld, indien:
a.
het reis- of identiteitspapier van de vreemdeling zich niet voor het stellen van een zodanige aantekening leent;
b.
de vreemdeling houder is van een buitenlands vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort;
c.
de vreemdeling geen geldig document voor grensoverschrijding heeft, of
2.
Uit de aantekening blijkt de datum van aanmelding.
3.
Uit de aantekening blijkt of het de vreemdeling is toegestaan arbeid te verrichten en of voor deze arbeid ingevolge de
Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning vereist is.
4.
Indien het betreft een vreemdeling die naar Nederland is gekomen om als zeeman werk te zoeken aan boord van een zeeschip kan de aantekening worden aangevuld met een zinsnede waaruit zulks blijkt en wordt een uiterlijke datum van verblijf opgenomen.
1.
De aantekening, bedoeld in
artikel 4.29, eerste lid, onder g, wordt gesteld indien op grond van
artikel 3.1 uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft. De datum waarop de aanvraag is ontvangen wordt eveneens aangetekend. Indien de aanvraag wordt afgewezen, wordt «vervallen» aangetekend.
2.
Uit de aantekening blijkt of het de vreemdeling is toegestaan arbeid te verrichten en of voor deze arbeid ingevolge de
Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning vereist is.
2.
De aantekening, bedoeld in het eerste lid, wordt door de korpschef gesteld.
2.
Nadat de vreemdeling voor de eerste maal heeft voldaan aan de verplichting tot periodieke aanmelding ingevolge
artikel 4.51, kunnen de daarop volgende aanmeldingen worden aangetekend door in het reis- of identiteitspapier de datum van de aanmelding te stellen.
3.
Uit de aantekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, blijkt of het de vreemdeling is toegestaan arbeid te verrichten en of voor deze arbeid ingevolge de
Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning vereist is.
a.
een aantekening waaruit de uiterlijke datum van vertrek blijkt, indien aan de vreemdeling overeenkomstig
artikel 62 van de Wet een termijn is gegund waarbinnen hij Nederland uit eigen beweging dient te verlaten;
b.
een aantekening waaruit blijkt tot welke datum uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft ingevolge
artikel 64 van de Wet;
c.
een aantekening waaruit de datum van indienen van een bezwaarschrift blijkt, indien de uitzetting achterwege blijft hangende een beslissing op een door de vreemdeling ingediend bezwaar, eventueel met doorhaling van de aantekening, bedoeld onder a;
d.
een aantekening omtrent uitzetting, indien naar het oordeel van de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee gegronde reden bestaat om te vermoeden dat de vreemdeling zal trachten naar Nederland terug te keren zonder te voldoen aan de vereisten voor toegang tot Nederland.
2.
Bij een aantekening als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt tevens gesteld dat arbeid niet is toegestaan.
3.
De aantekening, bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt niet gesteld, indien het vertrek, de uitzetting of de doorreis van de vreemdeling door, of diens toelating tot een derde land daardoor wordt bemoeilijkt.
1.
De aantekening, bedoeld in
artikel 4.29, eerste lid, onder h, wordt geplaatst, indien de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee vermoedt dat de vreemdeling zal trachten naar Nederland terug te keren zonder te voldoen aan de vereisten voor toegang tot Nederland. De aantekening wordt niet gesteld indien het vertrek, de uitzetting of de doorreis van de vreemdeling door, of diens toelating tot een derde land daardoor wordt bemoeilijkt.
2.
Uit de aantekening blijkt de datum waarop de vreemdeling ongewenst is verklaard.
1.
De aantekening, bedoeld in
artikel 4.29, eerste lid, onder j, wordt geplaatst, indien de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee vermoedt dat de vreemdeling zal trachten naar Nederland terug te keren zonder te voldoen aan de vereisten voor toegang tot Nederland. De aantekening wordt niet gesteld indien het vertrek, de uitzetting of de doorreis van de vreemdeling door, of diens toegang tot een derde land, niet zijnde een andere staat als bedoeld in
artikel 1.3, daardoor wordt bemoeilijkt.
2.
Uit de aantekening blijken de duur van het inreisverbod en de datum waarop het is uitgevaardigd.
Artikel 4.36
Bij ministeriële regeling kunnen modellen van de aantekeningen, bedoeld in deze afdeling, worden vastgesteld.