1.
Grensbewaking als bedoeld in
artikel 46 van de Wet wordt uitgeoefend met het oog op het Nederland in- en uitreizen van personen via een buitengrens.
2.
Onder uitreizen wordt begrepen het zich aan boord begeven of bevinden van een schip of luchtvaartuig, dat voor de uitreis uit Nederland bestemd is.
1.
In het belang van de grensbewaking worden aan de buitengrenzen grensdoorlaatposten ingesteld.
2.
Bij ministeriële regeling worden de plaatsen aangewezen waar grensdoorlaatposten, al dan niet tijdelijk, zijn gevestigd.
3.
De grensdoorlaatposten worden bediend door ambtenaren van de Koninklijke marechaussee. De grensdoorlaatposten in het gebied waarin de regionale eenheid van de politie, bedoeld in
artikel 46, eerste lid, onder b, van de Wet, de politietaak uitvoert, worden eveneens bediend door de ambtenaren van politie die zijn tewerkgesteld bij die regionale eenheid.
4.
Bij ministeriële regeling worden de tijden vastgesteld gedurende welke de grensdoorlaatposten zijn opengesteld.
Artikel 4.4
Benelux-onderdanen behoeven Nederland niet in- of uit te reizen via een grensdoorlaatpost.
1.
De vreemdeling die Nederland inreist, is verplicht desgevorderd aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking:
a.
het in zijn bezit zijnde document voor grensoverschrijding, de benodigde machtiging tot voorlopig verblijf dan wel het benodigde reisvisum of doorreisvisum te tonen en te overhandigen;
b.
inlichtingen te verstrekken over het doel en de duur van zijn voorgenomen verblijf in Nederland;
c.
aan te tonen over welke middelen hij met het oog op de toegang tot Nederland beschikt of kan beschikken.
2.
Het eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing op de vreemdeling die Nederland uitreist via een buitengrens.
3.
Het eerste lid, onder b en c, is niet van toepassing op de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in
artikel 8, onder e, dan wel l, van de Wet, het familielid, bedoeld in
artikel 8.7, tweede en derde lid, en de vreemdeling, bedoeld in
artikel 8.7, vierde lid.
Artikel 4.6
Een ieder die zich op of nabij een plaats bevindt waar een grensdoorlaatpost is gevestigd, houdt zich aan de aldaar door de ambtenaren, belast met de grensbewaking, in het kader van de uitoefening van hun taak gegeven aanwijzingen.
Artikel 4.7
De Nederlander die Nederland in- of uitreist, toont en overhandigt, desgevorderd, aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, het in zijn bezit zijnde reis- of identiteitspapier of maakt zo nodig op andere wijze zijn Nederlanderschap aannemelijk.
Artikel 4.8
De bestuurder van een voertuig geeft eigener beweging aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, kennis van de aanwezigheid in zijn voertuig van vreemdelingen ten aanzien van wie hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij niet voldoen aan de bij de Schengengrenscode of de bij of krachtens de
Wet vastgestelde verplichtingen waaraan personen bij grensoverschrijding zijn onderworpen.
Artikel 4.9
De gezagvoerder van een schip verleent, desgevorderd, de medewerking aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, welke nodig is om deze ambtenaar in staat te stellen de door hem op grond van de Schengengrenscode uit te oefenen grenscontrole uit te voeren. Deze medewerking bestaat uit:
a.
het op een daartoe gegeven teken zodanig vaart verminderen en het zodanig op of bijdraaien van zijn schip, dat een dienstvaartuig behoorlijk langszij kan komen;
b.
het toelaten van ambtenaren, belast met de grensbewaking, aan boord van zijn schip;
c.
het op vordering van een ambtenaar, belast met de grensbewaking, tot stilstand brengen of aanleggen van zijn schip.
1.
De informatie, bedoeld in Bijlage VI, onderdelen 3.1.2, 3.1.4, 3.1.5 en 3.2.1 van de Schengengrenscode, wordt langs elektronische weg op een nader bij ministeriële regeling te bepalen wijze verstrekt aan het hoofd van de grensdoorlaatpost.
Artikel 4.12
De gezagvoerder krijgt op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze van het hoofd van de grensdoorlaatpost een ontvangstbevestiging als bedoeld in Bijlage VI, onderdeel 3.1.3, van de Schengengrenscode van de informatie die hij verstrekt heeft.
Artikel 4.13
De tijdige kennisgeving van afvaart, bedoeld in punt 3.1.5. van bijlage VI van de Schengengrenscode, wordt gedaan:
a.
ten hoogste zes en ten minste drie uur vóór het daadwerkelijk vertrek van het schip;
b.
indien het schip zich korter dan drie uur bevindt bij de grensdoorlaatpost waar de kennisgeving moet plaatsvinden, op een zodanig tijdstip dat de met de bediening van de grensdoorlaatpost belaste ambtenaar in staat is de door hem uit te oefenen personencontrole uit te voeren.
1.
De gezagvoerder van een vliegtuig verstrekt in tweevoud aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, de in bijlage VI, onder 2.3.1, van de Schengengrenscode bedoelde algemene verklaring en de in bijlage VII, onder 2.1, van de Schengengrenscode bedoelde gegevens over de bemanning.
2.
Bij ministeriële regeling wordt het model van de bemannings- en passagierslijst aangewezen.