a.
niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst;
b.
aantoont dat hij langer dan zes jaar voor studie verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie; of
c.
aantoont dat hij, in geval van verblijf gedurende een aaneengesloten periode van twaalf maanden of meer buiten het grondgebied van de Europese Unie, gedurende die periode in het Schengengebied heeft verbleven, tenzij hij langer dan zes jaar afwezig is geweest van het Nederlands grondgebied;
d.
voormalig houder van een Europese blauwe kaart is, dan wel het gezinslid van een voormalig houder van een Europese blauwe kaart is, en niet langer dan een aaneengesloten periode van 24 maanden heeft verbleven buiten het Schengengebied.
2.
Indien de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, bedoeld in
artikel 45a, van de Wet, op frauduleuze wijze is verkregen, wordt de vergunning ingetrokken op de in
artikel 45d, derde lid, onder b, van de Wet genoemde grond. Indien sedert de verkrijging een periode van twaalf jaren is verstreken kan, onder intrekking van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, ingeval:
a.
op het document, bedoeld in
artikel 9, eerste lid, van de Wet, van de vreemdeling aan wie een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is verleend, geen aantekening krachtens
artikel 45c, eerste lid, van de Wet is geplaatst, ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 20 van de Wet worden verleend, en,
b.
op het document, bedoeld onder a, van de vreemdeling aan wie de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is verleend wel een aantekening krachtens
artikel 45c, eerste lid, van de Wet is geplaatst, ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 33 van de Wet worden verleend.
4.
Indien de intrekking van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, bedoeld in
artikel 45a van de Wet, overeenkomstig het derde lid, niet leidt tot uitzetting, kan ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 20 van de Wet worden verleend ingeval op het document, bedoeld in
artikel 9, eerste lid, van de Wet, van de vreemdeling aan wie de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is verleend, geen aantekening krachtens
artikel 45c, eerste lid, van de Wet is geplaatst.
5.
Indien de intrekking van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, bedoeld in
artikel 45a van de Wet, overeenkomstig het derde lid, niet leidt tot uitzetting, kan ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 33 van de Wet worden verleend ingeval op het document, bedoeld in
artikel 9, eerste lid, van de Wet, van de vreemdeling aan wie de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is verleend, wel een aantekening krachtens
artikel 45c, eerste lid, van de Wet is geplaatst.
1.
Ingeval bij de toepassing van
artikel 45d, eerste lid, onder b, van de Wet een andere lidstaat van de Europese Unie heeft bevestigd dat de vreemdeling nog steeds in die staat internationale bescherming geniet, zet Onze Minister de vreemdeling uit naar die staat.
2.
In afwijking van het eerste lid en met inachtneming van de voor Nederland geldende internationale verplichtingen kan Onze Minister de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, uitzetten naar een andere staat dan de staat die de internationale bescherming heeft verleend, indien is voldaan aan
artikel 3.105c, tweede lid, onder a of b.
3.
Bij de verwijdering in de gevallen, bedoeld in het tweede lid en
artikel 3.103aa, derde lid, onder a dan wel b, wordt het beginsel geëerbiedigd van non-refoulement, met inachtneming van de voor Nederland geldende internationale verplichtingen.