a.
de aanvraag is ingediend door een meerderjarige vreemdeling die:
b.
de vreemdeling niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.
a.
buiten Nederland heeft verbleven in verband met beroepsmatige detachering in een andere lidstaat van de Europese Unie;
b.
als langdurig ingezetene houder is geweest van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in
artikel 45a van de Wet en die vergunning heeft verloren wegens:
1°.
verblijf voor studie of beroepsopleiding in een andere lidstaat van de Europese Unie, zonder in die staat de status van EU-langdurig ingezetene te hebben verworven, indien de aanvraag wordt gedaan binnen zes maanden na beëindiging van die studie of opleiding, dan wel de verblijfstitel in die staat,
2°.
verblijf buiten het grondgebied van de Europese Unie gedurende een aaneengesloten periode van tenminste twaalf maanden, indien de aanvraag wordt gedaan binnen twaalf maanden na het onherroepelijk worden van het verlies, of
3°.
verwerving van de status van langdurig ingezetene in een andere lidstaat van de Europese Unie, indien de aanvraag wordt gedaan binnen twaalf maanden na het onherroepelijk worden van het verlies;
c.
vijf jaar legaal en ononderbroken op het grondgebied van de Europese Unie verblijft als houder van een Europese blauwe kaart, onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de aanvraag ten minste achttien achtereenvolgende maanden als houder van een Europese blauwe kaart in een andere lidstaat van de Europese Unie en ten minste twee achtereenvolgende jaren direct voorafgaande aan de aanvraag als houder van een door Onze Minister afgegeven Europese blauwe kaart in Nederland heeft verbleven, waarbij perioden van afwezigheid van het grondgebied van de Europese Unie geen onderbreking vormen van de termijn van vijf jaar, indien zij minder dan twaalf achtereenvolgende maanden beslaan en niet langer dan achttien maanden hebben geduurd;
d.
als houder van een Europese blauwe kaart in de periode van vijf jaar niet langer dan twaalf achtereenvolgende maanden en in totaal niet langer dan achttien maanden buiten Nederland heeft verbleven.
3.
In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, wordt bij de berekening van het tijdvak van vijf jaar buiten beschouwing gelaten het gedeelte van het verblijf buiten Nederland, dat tien maanden in totaal of bij aaneengesloten verblijf buiten Nederland zes maanden te boven gaat.
3.
Bij de toepassing van het tweede lid houdt Onze Minister mede rekening met de ernst van de inbreuk of het soort van inbreuk dat door de vreemdeling op de openbare orde is gepleegd, respectievelijk met het gevaar dat van de vreemdeling uitgaat en het bestaan van banden met Nederland.
a.
niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst;
b.
aantoont dat hij langer dan zes jaar voor studie verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie; of
c.
aantoont dat hij, in geval van verblijf gedurende een aaneengesloten periode van twaalf maanden of meer buiten het grondgebied van de Europese Unie, gedurende die periode in het Schengengebied heeft verbleven, tenzij hij langer dan zes jaar afwezig is geweest van het Nederlands grondgebied;
d.
voormalig houder van een Europese blauwe kaart is, dan wel het gezinslid van een voormalig houder van een Europese blauwe kaart is, en niet langer dan een aaneengesloten periode van 24 maanden heeft verbleven buiten het Schengengebied.
2.
Indien de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, bedoeld in
artikel 45a, van de Wet, op frauduleuze wijze is verkregen, wordt de vergunning ingetrokken op de in
artikel 45d, derde lid, onder b, van de Wet genoemde grond. Indien sedert de verkrijging een periode van twaalf jaren is verstreken kan, onder intrekking van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, ingeval:
a.
op het document, bedoeld in
artikel 9, eerste lid, van de Wet, van de vreemdeling aan wie een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is verleend, geen aantekening krachtens
artikel 45c, eerste lid, van de Wet is geplaatst, ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 20 van de Wet worden verleend, en,
b.
op het document, bedoeld onder a, van de vreemdeling aan wie de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is verleend wel een aantekening krachtens
artikel 45c, eerste lid, van de Wet is geplaatst, ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 33 van de Wet worden verleend.
4.
Indien de intrekking van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, bedoeld in
artikel 45a van de Wet, overeenkomstig het derde lid, niet leidt tot uitzetting, kan ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 20 van de Wet worden verleend ingeval op het document, bedoeld in
artikel 9, eerste lid, van de Wet, van de vreemdeling aan wie de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is verleend, geen aantekening krachtens
artikel 45c, eerste lid, van de Wet is geplaatst.
5.
Indien de intrekking van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, bedoeld in
artikel 45a van de Wet, overeenkomstig het derde lid, niet leidt tot uitzetting, kan ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 33 van de Wet worden verleend ingeval op het document, bedoeld in
artikel 9, eerste lid, van de Wet, van de vreemdeling aan wie de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is verleend, wel een aantekening krachtens
artikel 45c, eerste lid, van de Wet is geplaatst.
1.
Ingeval bij de toepassing van
artikel 45d, eerste lid, onder b, van de Wet een andere lidstaat van de Europese Unie heeft bevestigd dat de vreemdeling nog steeds in die staat internationale bescherming geniet, zet Onze Minister de vreemdeling uit naar die staat.
2.
In afwijking van het eerste lid en met inachtneming van de voor Nederland geldende internationale verplichtingen kan Onze Minister de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, uitzetten naar een andere staat dan de staat die de internationale bescherming heeft verleend, indien is voldaan aan
artikel 3.105c, tweede lid, onder a of b.
3.
Bij de verwijdering in de gevallen, bedoeld in het tweede lid en
artikel 3.103aa, derde lid, onder a dan wel b, wordt het beginsel geëerbiedigd van non-refoulement, met inachtneming van de voor Nederland geldende internationale verplichtingen.
1.
Voordat Onze Minister een aantekening krachtens
artikel 45c, tweede lid, van de Wet plaatst, vraagt Onze Minister aan de eerste lidstaat van verblijf van de langdurig ingezetene of de vreemdeling nog steeds internationale bescherming geniet.
2.
Onze Minister beantwoordt binnen één maand de vraag van een andere lidstaat van de Europese Unie of een houder van een door Onze Minister verschaft document als bedoeld in
artikel 9 van de Wet waaruit de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen blijkt met de aantekening krachtens
artikel 45c, eerste lid, van de Wet nog steeds internationale bescherming geniet.
3.
Ingeval Onze Minister een verzoek om wijziging ontvangt van een andere lidstaat van de Europese Unie met betrekking tot een door Onze Minister afgegeven document als bedoeld in
artikel 9 van de Wet waaruit de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen blijkt en daarop geen aantekening krachtens
artikel 45c, eerste lid, van de Wet is geplaatst, teneinde daarop een aantekening krachtens artikel 45c, tweede lid, van de Wet te plaatsen, wordt uiterlijk drie maanden een nieuw document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet afgegeven, voorzien van die aantekening.
4.
Ingeval Onze Minister een verzoek ontvangt van een andere lidstaat van de Europese Unie met betrekking tot een door Onze Minister verschaft document waaruit een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen blijkt waarop een aantekening krachtens
artikel 45c, eerste lid, van de Wet is geplaatst, teneinde deze aantekening te wijzigen, wordt binnen drie maanden een nieuw document verschaft, voorzien van een dienovereenkomstig gewijzigde aantekening.
5.
Ingeval Onze Minister, nadat hij een document als bedoeld in
artikel 9 van de Wet heeft verschaft waaruit de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen blijkt met daarop een krachtens
artikel 45c, tweede lid, van de Wet geplaatste of gewijzigde aantekening, de verantwoordelijkheid voor de internationale bescherming van de houder ervan heeft overgenomen, verschaft hij die houder binnen drie maanden een nieuw document als bedoeld in artikel 9 van de Wet, waaruit de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen blijkt en waarop een aantekening krachtens artikel 45c, eerste lid, van de Wet is geplaatst.
1.
Bij de bekendmaking van de beschikking, waarbij wordt beslist op de aanvraag om verlening van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, bedoeld in
artikel 45a van de Wet, wordt de aanvrager meegedeeld welke rechten en plichten hij heeft krachtens de richtlijn langdurig ingezetenen.
2.
Indien Onze Minister een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen verleent aan een vreemdeling die houder is van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, afgegeven door een andere lidstaat van de Europese Unie, doet hij daarvan mededeling aan de autoriteiten van die staat.
3.
Onze Minister vormt het contactpunt dat door een andere lidstaat van de Europese Unie kan worden geraadpleegd, ter uitvoering van de richtlijn langdurig ingezetenen en de richtlijn 2009/50/EG, en is verantwoordelijk voor het door Nederland ontvangen en toezenden van de informatie, bedoeld in de
artikelen 3.103a,
3.103aa, eerste lid,
3.123 en
3.129.