1.
Aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in
artikel 14 van de Wet, kan als voorschrift tot het stellen van zekerheid worden verbonden:
a.
het deponeren van een waarborgsom ter dekking van de kosten, verbonden aan de reis van de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd;
b.
het stellen van een bankgarantie;
c.
het voldoende verzekerd zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.
2.
In plaats van een waarborgsom kan een passagebiljet worden gedeponeerd.
3.
In plaats van zekerheid kan zakelijke zekerheid worden gesteld.
4.
Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de zekerheidstelling.
a.
zodra de verblijfsvergunning, bedoeld in
artikel 14 van de Wet, of het desbetreffende voorschrift, is ingetrokken, dan wel de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is verstreken;
c.
zodra de vreemdeling Nederlander wordt of krachtens enige wet als Nederlander moet worden behandeld;
d.
bij overlijden van de vreemdeling, dan wel
e.
uiterlijk vijf jaar nadat de waarborgsom is gestort.
2.
Indien een waarborgsom wordt teruggegeven wegens het intrekken of het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in het eerste lid, onder a, vindt de teruggave plaats met aftrek van de door de overheid gemaakte of te maken kosten, verbonden aan de reis van de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd.
2.
De rente wordt berekend vanaf het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de waarborgsom is gestort. Over het kalenderjaar waarin de waarborgsom is gedeponeerd, wordt geen rente vergoed. Bij de berekening van de termijn waarover rente wordt vergoed, wordt het kalenderjaar waarin de waarborgsom wordt terugbetaald als vol jaar meegeteld.
1.
Verplichtingen, voortvloeiende uit het stellen van zakelijke zekerheid overeenkomstig
artikel 3.7, derde lid, hebben uitsluitend betrekking op kosten, veroorzaakt binnen vijf jaren, nadat de verblijfsvergunning, bedoeld in
artikel 14 van de Wet, is verleend.
2.
Onze Minister kan bepalen dat de in het eerste lid genoemde termijn korter is dan vijf jaren, indien:
a.
op andere wijze voldoende zekerheid is gesteld;
b.
de vreemdeling Nederland definitief heeft verlaten;
c.
aan de vreemdeling een verblijfsvergunning onder een andere beperking of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is verleend; of
d.
de vreemdeling de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.