1.
De noodzakelijke kosten van uitzetting die ten laste komen van de Staat of van andere openbare lichamen kunnen door de Staat, of door het andere openbare lichaam te welks laste zij zijn gekomen, worden verhaald op de referent of gewezen referent of vreemdeling en, indien hij minderjarig is, op degenen die het wettig gezag over hem uitoefenen of uitoefenden.
2.
De in het eerste lid bedoelde kosten van uitzetting omvatten de kosten, genoemd in
artikel 6.3, tweede lid, onder a en b, met dien verstande dat de kosten, genoemd in artikel 6.3, tweede lid, onder b, niet worden verhaald op de referent of de gewezen referent. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld omtrent de op de vreemdeling, diens wettelijk vertegenwoordiger en diens referent of diens gewezen referent te verhalen kosten.
3.
In afwijking van het eerste lid, worden kosten van uitzetting niet verhaald op de referent of de gewezen referent, indien:
b.
die kosten zijn gemaakt een jaar of langer nadat het referentschap is geëindigd;
c.
ten behoeve van het verblijf van de vreemdeling in Nederland een ander als referent optreedt;
d.
de verblijfsvergunning van de vreemdeling is gewijzigd;
e.
de vreemdeling in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 8, onder b;
f.
de vreemdeling Nederlander wordt of krachtens enige wet als Nederlander moet worden behandeld;
g.
de vreemdeling is overleden.
4.
In afwijking van het derde lid, onder b, worden de kosten van uitzetting niet verhaald op de referent of de gewezen referent van een vreemdeling, met wie die referent of gewezen referent een gastovereenkomst als bedoeld in artikel 6 van richtlijn 2005/71/EG heeft gesloten, voor zover die kosten zijn gemaakt zes maanden of langer, nadat die gastovereenkomst is beëindigd.
5.
De noodzakelijke kosten van uitzetting worden niet verhaald op de vreemdeling of, indien deze minderjarig is, op degenen die het wettig gezag over hem uitoefenen of uitoefenden, indien die kosten kunnen worden verhaald op diens referent of gewezen referent.