1.
De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in
artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling die:
a.
slachtoffer-aangever is van mensenhandel, voor zover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan;
b.
slachtoffer is van mensenhandel, voor zover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit, bedoeld in
artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, en het slachtoffer hieraan op andere wijze dan door het doen van aangifte medewerking verleent;
c.
getuige-aangever is van mensenhandel, voor zover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan en het verblijf in Nederland van de getuige-aangever naar het oordeel van Onze Minister in het belang van de opsporing of vervolging van de verdachte noodzakelijk is;
d.
zonder verblijfstitel slachtoffer is geworden van mensenhandel en hiervan om zwaarwegende redenen geen aangifte kan of wil doen of anderszins geen medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar;
e.
zonder verblijfstitel slachtoffer is geworden of dreigt te worden van eergerelateerd geweld;
f.
zonder verblijfstitel slachtoffer is geworden of dreigt te worden van huiselijk geweld; of
g.
zonder verblijfstitel slachtoffer is geworden van arbeidsgerelateerde uitbuiting, dan wel als minderjarige zonder verblijfstitel is tewerkgesteld, voor zover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de voormalig werkgever en de vreemdeling hieraan medewerking verleent.
2.
De verblijfsvergunning kan voorts worden verleend aan:
a.
vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken, en
b.
andere vreemdelingen dan bedoeld in het eerste lid.
4.
Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste en tweede lid.