1.
De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in
artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid, aan de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel de ongehuwde partner van de houder van de door Onze Minister afgegeven Europese blauwe kaart, en het minderjarige kind van die echtgenoot, partner of houder van de Europese blauwe kaart, indien:
a.
dat kind, die echtgenoot of die partner in een andere staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedurende ten minste achttien maanden is toegelaten als gezinslid van die houder van de Europese blauwe kaart;
b.
dat kind, die echtgenoot of die partner in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding of een gewaarmerkt afschrift daarvan;
c.
dat kind, die echtgenoot of die partner geen gevaar voor de openbare orde als bedoeld in de
artikelen 3.77 en
3.78 of de nationale veiligheid vormt;
2.
De verblijfsvergunning wordt verleend, indien de houder van de Europese blauwe kaart:
a.
direct voorafgaande aan de verlening van die kaart door Onze Minister houder was van een door de autoriteiten van een andere staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie afgegeven Europese blauwe kaart;
3.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder d, wordt de verblijfsvergunning eveneens verleend, indien:
a.
wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in richtlijn 2009/50/EG, in welk geval Onze Minister de hoofdpersoon als referent aanwijst;
b.
de hoofdpersoon bij wie de vreemdeling als gezinslid wil verblijven een Turkse werknemer is als bedoeld in artikelen 6 en 13 van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie, in welk geval deze hoofdpersoon niet als referent wordt aangewezen.