1.
Indien de vreemdeling reeds eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 28 van de Wet heeft ingediend welke is afgewezen, wordt een volgende aanvraag niet ingediend dan nadat de vreemdeling schriftelijk, op een door Onze Minister te bepalen wijze, te kennen heeft gegeven die aanvraag in te willen dienen.
a.
wordt de vreemdeling op de eerste dag door Onze Minister aan een nader gehoor onderworpen;
b.
wordt het afschrift van het verslag van het nader gehoor op de eerste dag aan de vreemdeling ter kennis gebracht;
c.
wordt, indien Onze Minister voornemens is de aanvraag af te wijzen binnen drie dagen, het schriftelijk voornemen daartoe op de eerste dag aan de vreemdeling toegezonden of uitgereikt;
d.
brengt de vreemdeling zijn zienswijze op het voornemen uiterlijk op de tweede dag naar voren, waarbij hij tevens nadere gegevens kan verstrekken;
e.
maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de derde dag bekend door uitreiking of toezending ervan.
3.
Het tweede lid, onder c tot en met e, is niet van toepassing, indien zulks schriftelijk door Onze Minister aan de vreemdeling wordt meegedeeld. Bij de mededeling wordt aangegeven of het onderzoek naar de aanvraag al dan niet wordt voortgezet in een Aanmeldcentrum, dan wel de in
artikel 3.109c beschreven procedure zal worden gevolgd.
4.
Bij voortzetting van het onderzoek in een Aanmeldcentrum:
b.
kan de vreemdeling uit eigen beweging of desgevraagd nadere gegevens verstrekken uiterlijk op de tweede dag;
c.
wordt het schriftelijk voornemen tot afwijzing van de aanvraag toegezonden op de derde dag of uitgereikt op de vierde dag;
d.
brengt de vreemdeling zijn zienswijze op het voornemen uiterlijk op de vierde dag naar voren;
e.
maakt Onze Minister zijn beschikking uiterlijk op de zesde dag bekend door uitreiking of toezending ervan.
5.
Onze Minister kan de in het vierde lid, onder a, bedoelde termijn verlengen. In dat geval zijn, in afwijking van
artikel 3.110, tweede lid, voor het onderzoek in een Aanmeldcentrum ten hoogste twaalf, veertien of twintig dagen beschikbaar.
6.
Indien Onze Minister de in het vierde lid, onder a, bedoelde termijn heeft verlengd:
a.
brengt de vreemdeling, in afwijking van het vierde lid, onder d, zijn zienswijze uiterlijk op de dag na de toezending van het voornemen of op de dag van de uitreiking ervan naar voren, tenzij een met redenen omkleed verzoek om verlenging van deze termijn wordt ingewilligd;
b.
maakt Onze Minister, in afwijking van het vierde lid, onder e, zijn beschikking uiterlijk op de twaalfde dag bekend door uitreiking of toezending ervan.
7.
Het eerste tot en met het zesde lid is van overeenkomstige toepassing, indien reeds eerder een aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 28 van de Wet is ingetrokken of reeds eerder een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een dergelijke verblijfsvergunning is afgewezen.
8.
Dit artikel blijft buiten toepassing ten aanzien van de bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën vreemdelingen.