c.
indien naar het oordeel van Onze Minister nader onderzoek naar de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling noodzakelijk is;
d.
indien de vreemdeling zijn eerder tijdens het onderzoek afgelegde verklaringen essentieel wijzigt of aanvult;
e.
indien naar het oordeel van Onze Minister nader onderzoek noodzakelijk is naar omstandigheden die verband houden met de gronden, bedoeld in de
artikelen 3.6a, eerste lid, en
6.1e;
f.
indien Onze Minister een medisch onderzoek heeft aangeboden als bedoeld in
artikel 3.109e; of
g.
indien de vreemdeling niet is verschenen bij een gehoor, dan wel is verdwenen of vertrokken zonder toestemming van Onze Minister.
2.
De vreemdeling wordt van de verlenging schriftelijk in kennis gesteld. Bij de kennisgeving wordt de reden van de verlenging aangegeven alsmede op welk moment de verlengde termijn eindigt.
3.
Indien Onze Minister de in
artikel 3.110, eerste lid, genoemde termijn heeft verlengd en voornemens is de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in
artikel 28 van de Wet, af te wijzen binnen veertien, zestien of tweeëntwintig dagen, wordt het schriftelijk voornemen daartoe aan de vreemdeling uitgereikt of toegezonden.
4.
De vreemdeling brengt zijn zienswijze uiterlijk op de dag na de uitreiking of toezending van het voornemen naar voren, tenzij een met redenen omkleed verzoek om verlenging van deze termijn wordt ingewilligd.
6.
Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met e maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de veertiende dag bekend door uitreiking of toezending ervan. Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de zestiende dag bekend door uitreiking of toezending ervan. Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de tweeëntwintigste dag bekend door uitreiking of toezending ervan.
7.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels gesteld worden omtrent de toepassing van het eerste lid alsmede de wijze waarop het onderzoek naar de aanvraag wordt vervolgd indien de in
artikel 3.110, eerste lid, genoemde termijn wordt verlengd.