Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 4 november 2005, nr. TRCJZ/2005/3295, houdende regels ter uitvoering van de Meststoffenwet (Uitvoeringsregeling Meststoffenwet)
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Gelet op de artikelen 5d, eerste en vierde lid, 5e, vijfde en zesde lid, 5f, derde en vijfde lid, 5g, 59b, 60 en 69 van de Meststoffenwet;
Gelet op artikel 64 van de Wet bodembescherming;
Gelet op de artikelen 26, tweede en derde lid, 28, tweede lid, onderdeel b, 35, eerste lid, onderdeel b, 36, 41, 46, 52, 53, derde lid, 54, 55, derde lid, 56, 64, 70 en 71 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;
Gelezen het advies van de Technische Commissie Bodembescherming;
1.
In deze regeling wordt verstaan onder:
AGR-apparatuur: apparatuur voor automatische gegevensregistratie;
besluit:
Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet ;
champost: product van paardenmest, ponymest, pluimveemest of een mengsel daarvan waarop champignons zijn geteeld;
combinatienummer: nummer dat door de minister ter identificatie van een transportmiddel voor drijfmest is verstrekt en dat bij vervoer middels een transportvoertuig is samengesteld uit de op grond van
artikel 45, vierde en zesde lid, verstrekte gegevens en in het geval van vervoer door middel van een pijpleiding is samengesteld uit de op grond van artikel 45, vierde lid, verstrekte gegevens;
derogatiebeschikking: beschikking van de Europese Commissie tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Bijlage III, punt 2, onder b, van richtlijn 91/676/EEG op grond waarvan onder voorwaarden een grotere hoeveelheid dierlijke mest op of in de bodem mag worden gebracht dan bepaald in punt 2, tweede alinea, inleidende zinnen en onder a) van Bijlage III bij richtlijn 91/676/EEG;
diereenheid: één varkenseenheid of 14,8 pluimvee-eenheden;
eutrofiëring: een verrijking van het water door stikstof- en fosfaatverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige organismen en een verslechtering van de waterkwaliteit;
gewasperceel: perceel of deel van een perceel met een minimale omvang van twee hectare waarop één en hetzelfde gewas als bedoeld in
bijlage A , wordt geteeld;
hypotheekhouder: degene ten gunste van wie een recht van hypotheek is gevestigd op een registergoed behorende tot een bedrijf;
mestkorrels: dierlijke meststoffen die in een overeenkomstig artikel 24, eerste lid, onderdeel f, van verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU L 300) erkende inrichting of bedrijf zodanig zijn bewerkt dat het drogestofgehalte ervan ten minste 90% bedraagt;
mineralenconcentraat: door middel van ultrafiltratie of gelijkwaardige industriële technieken, gevolgd door omgekeerde osmose uit dierlijke meststoffen als eindproduct vervaardigd concentraat;
minister: Minister van Economische Zaken;
Raad: Raad voor Accreditatie te Utrecht;
richtlijn 91/676/EEG: Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU L 324);
vaste mest: dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn;
verordening (EG) nr. 1069/2009: verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU L 300);
vervreemder van een productierecht: landbouwer van wiens bedrijf een productierecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig is;
verwerver van een productierecht: landbouwer naar wiens bedrijf een productierecht, of een gedeelte daarvan, moet overgaan; en
vloeibaar zuiveringsslib: zuiveringsslib dat verpompbaar is;
Artikel 2
Voor de toepassing van deze regeling, met uitzondering van
hoofdstuk 4, worden de hoeveelheden meststoffen en de hoeveelheden diervoeders uitgedrukt in kilogrammen of liters alsmede in kilogrammen stikstof en kilogrammen fosfaat.
Artikel 3
Als grond waarop bosbouw wordt uitgeoefend die aan bij ministeriële regeling gestelde regels voldoet als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet wordt aangemerkt grond met een houtopstand die valt onder de vrijstelling, bedoeld in de
Regeling meldings- en herplantplicht .
a.
als afvalstoffen of reststoffen die als meststof kunnen worden verhandeld, de in
bijlage Aa, onder I , opgenomen stoffen;
b.
als afvalstoffen of reststoffen die als meststof kunnen worden verhandeld, de stoffen die behoren tot de in
bijlage Aa, onder II , opgenomen categorieën afvalstoffen of reststoffen;
c.
als afvalstoffen of reststoffen die bij de productie van de daarbij genoemde meststoffen kunnen worden gebruikt, de in
bijlage Aa, onder III , opgenomen stoffen; en
d.
als eindproducten die als meststof kunnen worden verhandeld, de in
bijlage Aa, onder IV , opgenomen eindproducten van de aldaar omschreven bewerkingsprocédés.
1.
Het is niet toegestaan zuiveringsslib, de in
bijlage Aa, onder I en II , opgenomen stoffen of de in
bijlage Aa, onder IV , opgenomen eindproducten van de aldaar omschreven bewerkingsprocédés, onderling of met andere meststoffen te mengen.
2.
In afwijking van het eerste lid, is het toegestaan verschillende partijen vloeibaar zuiveringsslib onderling te mengen, mits de gehalten stikstof en fosfaat in de afzonderlijke partijen zijn vastgesteld overeenkomstig de
artikelen 92a en
92b en deze afzonderlijke partijen overigens voldoen aan de bij of krachtens
hoofdstuk III van het besluit ter zake van zuiveringsslib gestelde regels.
3.
Het is slechts toegestaan andere dan in het eerste lid bedoelde meststoffen te mengen, indien deze meststoffen afzonderlijk voldoen aan de bij of krachtens
hoofdstuk III van het besluit ter zake van die meststoffen gestelde regels en het mengsel voldoet aan de bij of krachtens
hoofdstuk III van het besluit ter zake van die meststoffen gestelde regels.
4.
In afwijking van het eerste lid is het toegestaan de in
bijlage Aa , onder IV, opgenomen eindproducten van de aldaar omschreven bewerkingprocedés, die zijn gebruikt als strooisel in stallen te mengen met dierlijke mest in de mestkelder.
Artikel 6a
Herwonnen fosfaten uit rioolzuiveringsslib worden behandeld langs biologische, chemische of thermische weg, door langdurige opslag of volgens enig ander geschikt procedé, dat tot gevolg heeft dat het grootste deel van de in het zuiveringsslib aanwezige pathogene organismen afsterft.
1.
Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten te leveren, bevatten ten minste één van de volgende nutriënten, in de daarbij vermelde minimale hoeveelheid, uitgedrukt in gewichtsprocenten van de droge stof:
a.
magnesiumoxide (MgO): ten minste 15%;
b.
calciumoxide (CaO): ten minste 25%;
c.
zwaveltrioxide (SO
3 ): ten minste 25%;
d.
natriumoxide (Na
2 O): ten minste 50%.
2.
Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om micronutriënten te leveren, bevatten ten minste één van deze micronutriënten, in de in Bijlage 1, Hoofdstuk E, van de meststoffenverordening voorgeschreven minimale gehalten.
Artikel 8
Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten te leveren, overschrijden niet de in
bijlage Ab, onder tabel 1 , opgenomen maximale waarden voor zware metalen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel.
Artikel 9
Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten te leveren en die organisch materiaal van dierlijke of plantaardige oorsprong bevatten, overschrijden niet de in
bijlage Ab, onder tabel 2 , opgenomen maximale waarden voor organische microverontreinigingen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel.
Artikel 10
In geval het betreft anorganische meststoffen die niet alleen hoofdzakelijk zijn bedoeld om primaire of secundaire nutriënten te leveren, maar ook om de micronutriënten koper en zink te leveren, is
artikel 14 van het besluit, voor zover het betreft de in
bijlage II, onder tabel 1 van het besluit , opgenomen maximale waarden voor koper en zink onderscheidenlijk
artikel 8, voor zover het betreft de in
bijlage Ab, onder tabel 1 , opgenomen maximale waarden voor koper en zink, niet van toepassing, voor zover:
a.
de meststoffen overeenkomstig
artikel 14 zijn voorzien van de gehalten aan koper onderscheidenlijk zink; en
b.
zowel de hoeveelheden primaire of secundaire nutriënten als de hoeveelheden koper of zink die met de desbetreffende meststof worden opgebracht, passen binnen het totale bemestingsadvies.
Artikel 11
Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om micronutriënten te leveren zijn voorzien van een gebruiksaanwijzing die past bij de bodemgesteldheid en de teelt waarvoor de meststof wordt gebruikt.
1.
De gehalten stikstof en fosfaat in meststoffen, bedoeld in
artikel 19, eerste lid, onderdeel d van het besluit, worden voor stikstof uitsluitend in de vorm van het element (N) en voor fosfaat in de vorm van het oxide (P
2 O
5 ) en desgewenst in de vorm van het element (P) uitgedrukt
3.
De in het tweede lid bedoelde gegevens worden voor kalium, calcium, magnesium, natrium en zwavel in de vorm van het oxide (K
2 O; CaO; MgO; Na
2 O; onderscheidenlijk SO
3 ) en desgewenst in de vorm van het element (K; Ca; Mg; Na onderscheidenlijk S) uitgedrukt.
1.
Behalve de gegevens, bedoeld in
artikel 19, eerste lid, van het besluit zijn overige organische meststoffen en overige anorganische meststoffen die bestaan uit de in
bijlage Aa opgenomen stoffen, voorzien van het nummer waaronder de desbetreffende stof op deze
bijlage is vermeld.
2.
Behalve de gegevens, bedoeld in
artikel 19, eerste lid, van het besluit zijn mengsels van meststoffen voorzien van gegevens over de meststoffen waaruit het mengsel bestaat en de verhouding waarin deze in het mengsel voorkomen.
3.
Indien het mengsel mede bestaat uit ingevolge
artikel 4, onderdeel c, aangewezen stoffen, wordt bij de in het tweede lid bedoelde vermelding over de samenstelling en verhouding tevens vermeld het nummer waaronder de desbetreffende stof op
bijlage Aa, onder III , is vermeld.
Artikel 14
In geval het betreft anorganische meststoffen die niet alleen primaire of secundaire nutriënten, maar ook de micronutriënten koper of zink leveren, zijn de meststoffen voorzien van gegevens inzake de gehalten aan koper onderscheidenlijk zink.
1.
De gehalten aan stikstof, fosfor en kalium in EG-meststoffen worden voor stikstof uitsluitend in de vorm van het element (N) en voor fosfor en kalium in de vorm van het oxide (P
2 O
5 onderscheidenlijk K 2O), en desgewenst in de vorm van het element (P onderscheidenlijk K) uitgedrukt.
2.
De gehalten aan calcium, magnesium, natrium en zwavel in EG-meststoffen worden in de vorm van het oxide (CaO; MgO; Na
2 O; onderscheidenlijk SO
3 ) en desgewenst in de vorm van het element (Ca; Mg; Na onderscheidenlijk S) uitgedrukt.
a.
de gehalten aan overige nutriënten zoals deze voor de desbetreffende meststof overeenkomstig
artikel 17 zijn vastgesteld;
b.
het organischestofgehalte zoals dit voor de desbetreffende meststof overeenkomstig
artikel 18 is vastgesteld; of
c.
de neutraliserende waarde zoals deze voor de desbetreffende meststof overeenkomstig
artikel 19 is vastgesteld.
1.
Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in meststoffen, niet zijnde zuiveringsslib of compost, alsmede de gehalten aan overige nutriënten in meststoffen worden vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.
2.
De analyse van het monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in
bijlage Ac, onderdeel I , of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
1.
Het organischestofgehalte in meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.
2.
De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in
bijlage Ac, onderdeel II , of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
1.
De neutraliserende waarde van meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.
2.
De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in
bijlage Ac, onderdeel III , of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
1.
Het drogestofgehalte in meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.
2.
De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in
bijlage Ac, onderdeel IV , of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
1.
De hoeveelheden zware metalen in meststoffen worden vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.
2.
De bemonstering van zuiveringsslib geschiedt ten minste in de frequentie, bedoeld in
artikel 9, in samenhang met bijlage IIA, van richtlijn nr. 86/278/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1986, betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PbEG L 181).
3.
De analyse van het monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in
bijlage Ac, onderdeel V , of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
1.
De hoeveelheden organische microverontreinigingen in meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.
2.
De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in
bijlage Ac, onderdeel VI , of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
1.
De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in
artikel 8, onderdeel a, van de wet, is 250 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is.
2.
In afwijking van het eerste lid, is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in
artikel 8, onderdeel a, van de wet 230 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke mest beschikbaar is, indien de landbouwgrond is gelegen op zand- of lössgrond, bedoeld in
Bijlage I bij het besluit , in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant of Limburg.
3.
De in het eerste en tweede lid bedoelde gebruiksnormen zijn uitsluitend van toepassing:
a.
op dierlijke meststoffen afkomstig van graasdieren; en
1.
Uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnormen, bedoeld in
artikel 24, eerste en tweede lid, worden toegepast, meldt de landbouwer het bedrijf voor de toepassing van artikel 24, eerste en tweede lid, aan bij de minister.
4.
De landbouwer betaalt ten behoeve van ’s Rijks kas een geldsom ter dekking van de kosten die samenhangen met monitoringswerkzaamheden, bedoeld in artikel 8 van de derogatiebeschikking, ter hoogte van het bij zijn oppervlakte landbouwgrond behorende tarief, bedoeld in
Bijlage Ad . Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, stelt de landbouwer door middel van het afgeven van een machtiging tot betaling de minister in staat dit bedrag te innen.
5.
In het kalenderjaar waarin de gebruiksnormen, bedoeld in
artikel 24, eerste en tweede lid, worden toegepast, wordt gedurende de periode van 15 mei tot en met 15 september ten minste tachtig procent van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is, onafgebroken beteeld met gras dat is bestemd om te worden gebruikt als ruwvoer.
6.
De landbouwer gebruikt geen fosfaat uit kunstmest.
7.
De landbouwer verleent desgevraagd zijn medewerking aan monitoringswerkzaamheden als bedoeld in artikel 8 van de derogatiebeschikking, in opdracht van de minister of de Minister van Infrastructuur en Milieu.
8.
Na de melding, bedoeld in het eerste lid, kan de landbouwer het bedrijf tot 16 mei afmelden voor de toepassing van
artikel 24, eerste en tweede lid, zonder dat de geldsom, bedoeld in het vierde lid, in rekening wordt gebracht.
1.
De landbouwer stelt vóór 1 februari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in
artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, voor het desbetreffende jaar een bemestingsplan op dat voldoet aan artikel 5, vierde en vijfde lid, van de derogatiebeschikking.
2.
De landbouwer herziet het bemestingsplan uiterlijk zeven dagen nadat zich een wijziging in de landbouwpraktijk heeft voorgedaan, indien dat noodzakelijk is om de consistentie van het bemestingsplan te waarborgen.
4.
De landbouwer houdt een meststoffenregister bij dat voldoet aan artikel 5, zevende lid, van de derogatiebeschikking.
5.
De landbouwer verstrekt elk kalenderjaar uiterlijk op 31 januari aan de minister gegevens uit het meststoffenregister.
1.
Ten hoogste vier jaren voorafgaand aan 1 februari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in
artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, zijn de waarde van de fosfaattoestand en de waarde van het stikstofleverende vermogen van de bodem van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond vastgesteld en vastgelegd in een analyserapport door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
4.
Indien een perceel door de landbouwer in gebruik wordt genomen na 1 februari en vóór 16 mei van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in
artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, vindt de waardevaststelling, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 7 dagen na de ingebruikname plaats.
Artikel 27b
Als vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem, bedoeld in
artikel 27a, tweede lid, wordt tevens aangemerkt de vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem:
a.
die tot en met 31 oktober 2009 is verricht overeenkomstig
artikel 27 zoals dit artikel luidde op 31 december 2009; of
b.
bemonstering en analyse van de bodem overeenkomstig het in
bijlage L opgenomen protocol met uitzondering van de in onderdeel I, paragraaf 1, voorgeschreven vastlegging van de omvang en vorm van het te bemonsteren perceel dan wel perceelsdeel met een Global Positioning System, voor zover het monsters betreft die in de periode van 1 november 2009 tot 1 januari 2010 uit de desbetreffende bodem zijn genomen.
1.
Als hoeveelheid stikstof als bedoeld in
artikel 10, eerste lid, van de wet wordt vastgesteld de hoeveelheid stikstof die in
bijlage A, tabel 1 , bij het desbetreffende gewas onder het desbetreffende jaar is vermeld, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, zoals deze in voorkomend geval is onderscheiden naar de grondsoort van het perceel waarop de teelt plaatsvindt, het aantal voorafgaande teelten van hetzelfde gewas in het desbetreffende jaar, de in het desbetreffende jaar aan de betrokken teelt voorafgaande of op de betrokken teelt volgende teelt van andere gewassen, het tijdstip waarop het desbetreffende perceel is beteeld, alsmede de bij de teelt toegepaste landbouwpraktijk, met dien verstande dat:
a.
de hoeveelheid stikstof die bij ‘tijdelijk grasland’ en bij ‘groenbemesters’ is vermeld, niet geldt voor tijdelijk grasland dat wordt, onderscheidenlijk groenbemesters die worden geteeld aansluitend op de teelt van maïs;
b.
de hoeveelheid stikstof die bij de onder de gewasgroep ‘groenbemesters’ onderscheiden gewassen is vermeld, uitsluitend van toepassing is indien de groenbemester:
1°.
is ingezaaid vóór 1 september en is geploegd na 1 december, voor zover de groenbemester wordt geteeld op zand-, löss- of veengrond;
2°.
is ingezaaid vóór 1 september en aantoonbaar ten minste acht weken wordt geteeld alvorens te worden geploegd, voor zover de groenbemester wordt geteeld op kleigrond; of
3°.
gedurende een periode van ten minste tien weken wordt geteeld in het groeiseizoen en aansluitend daarop een volggewas wordt geteeld.
c.
de hoeveelheid stikstof die bij ‘Consumptieaardappelen Vroeg’ is vermeld, uitsluitend geldt indien het loof voor 15 juli van het desbetreffende jaar wordt vernietigd;
d.
de hoeveelheid stikstof die bij ‘Pootaardappelen Uitgroeiteelt’ is vermeld, uitsluitend geldt indien het loof na 15 augustus van het desbetreffende jaar wordt vernietigd; en
e.
de hoeveelheid stikstof die onder ‘lössgrond’ is vermeld, uitsluitend geldt indien het grond betreft die is ontstaan in eolisch materiaal en binnen 80 cm van het maaiveld voor meer dan de helft bestaat uit leem met een kleinere fractie dan 50 µm.
2.
Indien het gewogen gemiddelde van de hoeveelheid stikstof van alle op de tot een bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond geteelde gewassen of gewasgroepen uit
Bijlage A, tabel 1 , in een kalenderjaar ten minste 100 kilogram en ten hoogste 110 kilogram stikstof per hectare is, bedraagt de hoeveelheid stikstof, bedoeld in
artikel 10, eerste lid, van de wet in het desbetreffende kalenderjaar, in afwijking van het eerste lid, 110 kilogram stikstof per hectare van de tot dat bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.
1.
In afwijking van
artikel 28 bedraagt de hoeveelheid stikstof, bedoeld in
artikel 10, eerste lid, van de wet, voor onderstaande gewassen voor zover de teelt van deze gewassen op kleigrond plaatsvindt, de hoeveelheid stikstof die in
bijlage A, tabel 1 , bij het desbetreffende gewas onder het desbetreffende jaar is vermeld, vermeerderd met de hieronder vermelde hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, onder de in het tweede lid vermelde voorwaarden:
a.
voor zover het gewas suikerbieten betreft, 15 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal suikerbieten dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 75 ton per hectare bedroeg;
b.
voor zover het de in
bijlage A, tabel 5 , genoemde consumptieaardappelrassen betreft, 30 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal van deze consumptieaardappelrassen dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 50 ton per hectare bedroeg;
c.
voor zover het gewas wintertarwe betreft, 15 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal wintertarwe dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 9 ton per hectare bedroeg;
d.
voor zover het gewas zomertarwe betreft, 20 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal zomertarwe dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 8 ton per hectare bedroeg;
e.
voor zover het gewas wintergerst betreft, 20 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal wintergerst dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 9 ton per hectare bedroeg;
f.
voor zover het gewas zomergerst betreft, 30 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal zomergerst dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 7 ton per hectare bedroeg.
2.
De landbouwer die gebruik maakt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende voorwaarden:
a.
de landbouwer heeft de afnemers, bedoeld in het derde lid, gemachtigd om desgevraagd gegevens over de afgenomen hoeveelheden te verstrekken aan de minister;
b.
de landbouwer heeft het desbetreffende bedrijf uiterlijk op 15 mei van het kalenderjaar waarin gebruik gemaakt wordt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm aangemeld bij de minister;
c.
de landbouwer heeft bij de melding, bedoeld in onderdeel b, verklaard dat ten aanzien van het desbetreffende bedrijf is voldaan aan het eerste lid, onderdelen a tot en met f, in samenhang met het derde lid, en aan het tweede lid, onderdeel a;
d.
de landbouwer als onderdeel van de administratie, bedoeld in
artikel 32 van het besluit, gegevens bewaart waaruit in voorkomend geval ter zake van elk van de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren blijkt:
1°.
welke gewassen en rassen op zijn bedrijf werden geteeld;
2°.
het aantal hectaren kleigrond dat met de desbetreffende gewassen en rassen was beteeld;
3°.
de hoogte van de gewasopbrengst; en
4°.
de afnemers van de desbetreffende gewassen.
3.
Voor de bepaling van de gewasopbrengst, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met f, wordt uitsluitend in aanmerking genomen de hoeveelheid die door de desbetreffende landbouwer rechtstreeks dan wel door tussenkomst van een daartoe gespecialiseerd bedrijf dat zich toelegt op het sorteren van de betreffende gewassen, is afgeleverd aan afnemers die de suikerbieten respectievelijk de consumptieaardappelen tot voor menselijke consumptie dan wel de gewassen, bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met f, tot voor menselijke of dierlijke consumptie geschikte producten verwerken.
Artikel 28b
In afwijking van
artikel 28 bedraagt de hoeveelheid stikstof, bedoeld in
artikel 10, eerste lid, van de wet op bouwland voor een gewasperceel 125 procent van de hoeveelheid stikstof die in
bijlage A, tabel 1 , voor de desbetreffende grondsoort bij het desbetreffende gewas onder het desbetreffende jaar is vermeld, indien voor dat betreffende gewasperceel:
a.
de betrokken landbouwer schade leidt of dreigt te leiden uit opbrengstderving of kwaliteitsverlies, veroorzaakt door het optreden van een neerslaghoeveelheid die uitgaat boven 50 millimeter in de 24 uur na 08.00 uur of 60 millimeter in de 48 uur na 08.00 uur;
b.
de te verwachten financiële opbrengst van het betreffende gewasperceel zonder bijbemesting tenminste 25 procent lager is;
c.
neerslag en opbrengstderving in een rapport door een geregistreerd schade-expert zijn bevestigd, waarin ook melding gemaakt wordt van ligging en areaal van het betreffende gewasperceel;
d.
de hoeveelheid stikstof die boven 100 procent van de in
bijlage A, tabel 1 , genoemde hoeveelheid uitgaat, wordt toegediend in de vorm van anorganische meststoffen;
e.
de landbouwer het voornemen tot bijbemesting vooraf heeft gemeld bij de minister;
f.
de landbouwer bij de melding, bedoeld in onderdeel e, heeft verklaard dat ten aanzien van het desbetreffende bedrijf wordt voldaan aan de onderdelen a tot en met d;
1.
Bij de bepaling van de in
artikel 12, tweede lid, van de wet bedoelde hoeveelheid meststoffen wordt de hoeveelheid stikstof in dierlijke en andere in
bijlage B vermelde organische meststoffen slechts in aanmerking genomen voor het percentage dat in de tabel van die bijlage is vermeld voor de desbetreffende meststof en, indien sprake is van dierlijke meststoffen die op bouwland op kleigrond of veengrond op of in de bodem zijn gebracht, voor de desbetreffende periode waarin de meststoffen op of in de bodem zijn gebracht, met dien verstande dat het bij de omstandigheid ‘op bedrijf met beweiding’ of ‘op bedrijf zonder beweiding’ vermelde percentage uitsluitend geldt indien op het desbetreffende bedrijf de in
bijlage A , tabel 1, bij ‘grasland met beweiden’ onderscheidenlijk ‘grasland met volledig maaien’ vermelde hoeveelheid stikstof als stikstofgebruiksnorm wordt toegepast.
2.
Indien het mengsels van organische meststoffen betreft, wordt bij de bepaling van de in
artikel 12, tweede lid, van de wet bedoelde hoeveelheid meststoffen de hoeveelheid stikstof in dat mengsel in aanmerking genomen voor het hoogste percentage dat in
bijlage B is vermeld bij de meststoffen die het mengsel bevat.
1.
De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in
artikel 8, onderdeel c, van de wet, is per hectare grasland van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond voor zover het grond met lage fosfaattoestand betreft, 100 kilogram fosfaat per jaar.
2.
De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in
artikel 8, onderdeel c, van de wet, is per hectare bouwland van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond voor zover het grond met lage fosfaattoestand betreft:
a.
80 kilogram fosfaat in 2014;
b.
75 kilogram fosfaat in 2015 en per volgende jaren.
1.
In afwijking van
artikel 29a, eerste lid, is de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in
artikel 8, onderdeel c, van de wet, per hectare grasland van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond voor elk perceel dan wel gewasperceel, waarvan blijkens de aan de minister verstrekte gegevens de waarde van de fosfaattoestand van de bodem lager is dan het PAL-getal 16, 120 kilogram fosfaat in per jaar.
2.
In afwijking van
artikel 29a, tweede lid, is de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in
artikel 8, onderdeel c, van de wet, per hectare bouwland van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond voor elk perceel dan wel gewasperceel, waarvan blijkens de aan de minister verstrekte gegevens de waarde voor de fosfaattoestand van de bodem lager is dan het Pw-getal 25, 120 kilogram fosfaat per jaar.
1.
De fosfaatgebruiksnorm, bedoeld in
artikel 30, is uitsluitend van toepassing gedurende vier kalenderjaren, met ingang van het kalenderjaar waarin de melding, bedoeld in
artikel 32, eerste lid, is gedaan, indien is voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 32 en
33, eerste en derde lid.
2.
Indien de percelen dan wel de gewaspercelen, bedoeld in
artikel 30, eerste en tweede lid, in de in het eerste lid bedoelde periode in gebruik zijn genomen door een andere landbouwer, is de fosfaatgebruiksnorm, bedoeld in artikel 30, gedurende het restant van die periode van toepassing, indien de landbouwer de ingebruikneming van de percelen dan wel de gewaspercelen onder opgave van de oppervlakte en de ligging ervan uiterlijk de eerstvolgende 15 mei na de datum van ingebruikneming heeft gemeld aan de minister.
a.
de oppervlakte en de ligging van de percelen dan wel gewaspercelen grasland waarop de landbouwer de in
artikel 30, eerste lid, bedoelde fosfaatgebruiksnorm toepast;
b.
de oppervlakte en de ligging van de percelen dan wel gewaspercelen bouwland waarop de landbouwer de in
artikel 30, tweede lid, bedoelde fosfaatgebruiksnorm toepast; en
c.
de naam en het adres van het laboratorium en de datum, waarop het analyserapport is opgesteld, bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk in
artikel 33, eerste lid.
2.
De fosfaattoestand van het perceel dan wel gewasperceel is ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
1.
Het laboratorium, bedoeld in
artikel 32, tweede lid, verricht de bemonstering en analyse van de bodem van de desbetreffende percelen dan wel de desbetreffende gewaspercelen overeenkomstig het in
bijlage C opgenomen protocol en stelt een analyserapport op.
2.
Het analyserapport bevat voor ieder bemonsterd perceel dan wel gewasperceel in ieder geval de volgende gegevens:
a.
de naam en het adres van de landbouwer wiens percelen dan wel gewaspercelen zijn bemonsterd;
b.
de exacte locatie van elk betrokken perceel dan wel gewasperceel, vastgesteld met behulp van GPS-gegevens;
c.
het aantal steken dat werd genomen uit de bodemlaag;
d.
een schema of een tekening van de locaties waaruit de bodemmonsters zijn gestoken;
e.
het codenummer van het mengmonster van elk betrokken perceel dan wel gewasperceel;
f.
de waarnemingen tijdens de monstername die mogelijk van invloed kunnen zijn op de uitkomsten van het onderzoek;
g.
de extractiedatum en analysedatum van het mengmonster van elk betrokken perceel dan wel gewasperceel;
h.
de resultaten van de analyses;
i.
bijzondere waarnemingen, die tijdens de analyse van het mengmonster van elk betrokken perceel dan wel gewasperceel zijn gedaan; en
j.
alle niet in
bijlage C voorgeschreven handelingen die het resultaat van de analyse van het mengmonster van elk betrokken perceel dan wel gewasperceel hebben beïnvloed.
a.
50 procent van de hoeveelheid fosfaat in compost niet in aanmerking genomen, tot een maximum van 3,5 kilogram fosfaat per 1000 kilogram droge stof;
b.
in de jaren 2006 tot en met 2009 50 procent van de hoeveelheid fosfaat in schuimaarde niet in aanmerking genomen.
1.
Een landbouwer kan in enig kalenderjaar ten aanzien van zijn bedrijf in afwijking van
artikel 11, tweede, derde, vierde of vijfde lid, van de wet, een hogere fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen op bouwland toepassen, indien de hoeveelheid fosfaat waarmee de ingevolge
artikel 11, tweede, derde, vierde of vijfde lid, van de wet, geldende fosfaatgebruiksnorm is overschreden in het navolgende kalenderjaar volledig wordt gecompenseerd.
2.
Indien de omschrijving behorende bij een diercategorie niet overeenkomt met de feitelijke situatie, worden de normen gehanteerd van de diercategorie waarvan de omschrijving het meest aansluit bij de feitelijke situatie.
2.
Indien een landbouwbedrijf wordt opgericht na 1 januari 2006, geschiedt de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 30 dagen na oprichting.
a.
het adres van de bedrijfsgebouwen waar dierlijke mest wordt geproduceerd; en
b.
het correspondentieadres van de landbouwer, indien dit afwijkt van het adres, bedoeld in onderdeel a.
4.
Wijzigingen in de ingevolge
artikel 31 van het besluit verstrekte gegevens worden uiterlijk 30 dagen na de datum van de wijziging, onder vermelding van het door de minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummer, gemeld aan de minister.
Artikel 37a
De landbouwer stelt in Nederland zijn administratie voor controle beschikbaar aan de krachtens
artikel 129 aangewezen ambtenaren.
1.
De gegevens, bedoeld in
artikel 32, tweede lid, onderdeel c, van het besluit, betreffen uitsluitend die percelen landbouwgrond die bij het bedrijf in het kader van normale bedrijfsvoering in gebruik zijn en die al dan niet gedeeltelijk zijn gelegen in Duitsland of in België, tot 20, onderscheidenlijk tot 25 kilometer uit de Nederlandse grens.
4.
Indien op een bedrijf ‘covergiste mest’ als bedoeld in
bijlage Aa , onder IV wordt geproduceerd, worden de gegevens, bedoeld in
artikel 33, derde lid, onderdeel c, van het besluit, onderscheiden naar de tezamen met de dierlijke meststoffen vergiste stoffen overeenkomstig de aanduiding en de daarbij behorende omschrijving van de desbetreffende stof in
bijlage Aa , onder IV, en bevat de administratie behalve de gegevens, bedoeld in
artikel 33, derde lid, van het besluit, gegevens over het bedrijf of de onderneming waar de desbetreffende stof als reststof is vrijgekomen.
a.
de hoeveelheid dierlijke meststoffen die in de periode van 1 januari tot en met 31 januari of van 16 september tot en met 31 december, op zijn bedrijf op bouwland op kleigrond of veengrond op of in de bodem is gebracht; en
b.
de oppervlakte en de ligging van de percelen van zijn bedrijf waarop zuiveringsslib op of in de bodem is gebracht.
2.
Ingeval van een overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door een landbouwer aan een intermediair of door een intermediair aan een landbouwer, bevat de administratie tevens het bewijs van overdracht.
1.
Wijzigingen in de aantallen op het bedrijf gehouden dan wel anderszins aanwezige varkens, kippen, kalkoenen en runderen, worden binnen drie dagen na de datum waarop de wijziging zich heeft voorgedaan, onder vermelding van de datum waarop deze wijziging zich heeft voorgedaan, in de administratie opgenomen.
2.
Wijzigingen in de overige gegevens die de administratie ingevolge de
artikelen 32, tweede lid, en
33 van het besluit en de
artikelen 38 en
39 bevat, worden binnen 30 dagen na de datum waarop de wijziging zich heeft voorgedaan, onder vermelding van de datum waarop deze wijziging zich heeft voorgedaan, in de administratie opgenomen.
Artikel 41
De landbouwer die in de periode van 16 mei tot en met 31 oktober van een kalenderjaar een perceel landbouwgrond in gebruik neemt dat voor deze periode in gebruik was bij een ander bedrijf of een derde, doet hiervan binnen 30 dagen melding aan de minister.
1.
De landbouwer, bedoeld in
artikel 35, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, de landbouwer op wiens bedrijf in het voorgaande kalenderjaar de gebruiksnorm, bedoeld in
artikel 24, eerste lid, is toegepast of de landbouwer wiens bedrijf daartoe voor het huidige kalenderjaar is aangemeld bij de minister overeenkomstig
artikel 25, eerste lid, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar gegevens uit de administratie over:
a.
de aan het eind van het kalenderjaar op het bedrijf aanwezige hoeveelheid meststoffen, onderscheiden naar:
3°.
zuiveringsslib en compost; en
4°.
meststoffen, anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost;
b.
de hoeveelheden meststoffen, anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost, die op of van het bedrijf zijn aangevoerd, onderscheidenlijk zijn afgevoerd;
c.
het gemiddelde aantal in het kalenderjaar op het bedrijf gehouden dieren, anders dan varkens, schapen, geiten en runderen, onderscheiden naar diersoort en diercategorieën per soort voor zover dit onderscheid wordt gemaakt in
bijlage D, tabel I ; en
d.
het aantal aan- of afgevoerde staldieren, anders dan varkens of vleeskalveren, onderscheiden naar diersoort en diercategorieën per soort, voor zover dit onderscheid wordt gemaakt in
bijlage D, tabel I .
2.
De landbouwer op wiens bedrijf op 31 december 2005 pluimveerechten, varkensrechten of niet-gebonden mestproductierechten rustten of wiens bedrijf overeenkomstig
artikel 25, eerste lid, is aangemeld voor toepassing in 2006 van de gebruiksnorm, bedoeld in
artikel 24, eerste lid, verstrekt vóór 1 februari 2006 aan de minister gegevens uit de administratie over de op 1 januari 2006 op het bedrijf aanwezige hoeveelheid meststoffen, onderscheiden naar meststoffen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°.
3.
De landbouwer die op het eigen bedrijf geproduceerde koemelk zelf verwerkt tot eindproducten en die 50 procent of meer van de geproduceerde koemelk levert aan een koper als bedoeld in de
Regeling superheffing en melkpremie 2004 , verstrekt aan de minister gegevens met betrekking tot de op het bedrijf geproduceerde hoeveelheid koemelk.
4.
Ingeval van overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door een landbouwer aan een intermediair of door een intermediair aan een landbouwer, doet de landbouwer hiervan binnen 30 dagen na de overdracht melding.
a.
de som van de tot dan toe in dat jaar op het bedrijf aangevoerde dierlijke meststoffen en de productie van meststoffen door de op dat moment op het bedrijf gehouden dan wel anderszins aanwezige dieren op jaarbasis is ten hoogste 350 kilogram stikstof;
b.
de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is niet groter dan drie hectare.
2.
De
artikelen 32, tweede lid, onderdelen d, e, f en h en 33 van het besluit en de
artikelen 40, eerste lid, en
42, eerste lid, onderdelen a, c en d, zijn niet van toepassing ten aanzien van diersoorten als bedoeld in
bijlage D, tabel I , waarvan de op enig moment op het bedrijf gehouden of anderszins aanwezige dieren tezamen op jaarbasis ten hoogste 350 kilogram stikstof produceren, onderscheidenlijk ten aanzien van de door deze dieren geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen.
3.
De productie van dierlijke meststoffen op jaarbasis, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, wordt bepaald op basis van het aantal op het desbetreffende moment gehouden dieren, onderscheiden naar diersoorten en diercategorieën per soort, en op basis van de voor de onderscheiden diersoorten en diercategorieën in
bijlage D, tabel I, kolom B, en tabel II vermelde forfaitaire productienormen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per dier per jaar.
Artikel 44
De
artikelen 32, tweede lid, onderdelen e, g, en h, van het besluit en de
artikelen 40 en
42, eerste lid, onderdelen a en c, zijn niet van toepassing ten aanzien van de in enig kalenderjaar op het bedrijf ingeschaarde schapen, onderscheidenlijk de door deze schapen geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, indien ten aanzien van dat bedrijf wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a.
het aantal in dat kalenderjaar ingeschaarde schapen is niet groter dan 450;
b.
inscharing van de schapen vindt slechts gedurende één aaneengesloten periode van ten hoogste vier weken in het kalenderjaar plaats in de periode van 1 januari tot 1 maart of in de periode van 1 oktober tot en met 31 december.
2.
Indien een intermediaire onderneming wordt opgericht na 1 januari 2006, geschiedt de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 30 dagen na oprichting.
a.
de GPS-gegevens van de onderscheiden locaties van de opslagruimten voor meststoffen; en
b.
het correspondentieadres van de onderneming.
4.
De gegevens, bedoeld in
artikel 38, tweede lid, onderdelen f en g, van het besluit, betreffen mede de serienummers van de automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur en de AGR-apparatuur alsmede een aanduiding van het type waartoe deze apparatuur behoort, het versienummer en de fabrikant van deze apparatuur.
6.
In aanvulling op de gegevens, bedoeld in
artikel 38, tweede lid, van het besluit, verstrekt de intermediair ter zake van de transportmiddelen die voor het vervoer van dierlijke mest exclusief bij de desbetreffende onderneming in gebruik zijn, tevens de volgende gegevens:
a.
ofwel het kenteken en de meldcode van het betrokken transportmiddel of aanhangwagen, zoals deze zijn vermeld op het voor het betrokken voertuig afgegeven, geldige kentekenbewijs, bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover het een motorrijtuig of aanhangwagen als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdelen c onderscheidenlijk d, van die wet betreft, waarop overeenkomstig
artikel 53, tweede lid, automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur is bevestigd, danwel het chassisnummer van het betrokken transportmiddel waarop overeenkomstig artikel 53, tweede lid, automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur is bevestigd, voor zover het een ander transportmiddel betreft;
b.
ofwel het kenteken en de meldcode van het betrokken transportmiddel en van iedere aanhangwagen, zoals deze zijn vermeld op het voor het betrokken voertuig afgegeven, geldige kentekenbewijs, bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover het een motorrijtuig of aanhangwagen als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdelen c onderscheidenlijk d, van die wet betreft dat gebruikt wordt voor het vervoer van vaste mest, danwel het chassisnummer van het betrokken transportmiddel en het chassisnummer van de aanhangwagen, voor zover het een ander transportmiddel betreft dat gebruikt wordt voor het vervoer van vaste mest; en
8.
Wijzigingen in de ingevolge
artikel 38 van het besluit of het zesde of zevende lid geregistreerde gegevens worden uiterlijk 30 dagen na de datum van de wijziging, onder vermelding van het door de minister ter identificatie van de onderneming verstrekte relatienummer, gemeld aan de minister.
9.
De
artikelen 38 en
39 van het besluit zijn niet van toepassing op tuincentra en hoveniers voor zover deze meststoffen afvoeren naar een afnemer, die geen bedrijf of een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, voert.
10.
Het zesde lid is niet van toepassing, indien het vervoer van drijfmest van een bedrijf naar een intermediaire onderneming plaatsvindt met behulp van een pijpleiding.
Artikel 45a
De intermediair stelt in Nederland zijn administratie voor controle beschikbaar aan de krachtens
artikel 129 aangewezen ambtenaren.
2.
In plaats van het in het eerste lid bedoelde formulier kunnen andere gegevensdragers worden gebruikt, onder de voorwaarde dat daarbij dezelfde berekeningswijze wordt gehanteerd als bij gebruik van het in het eerste lid bedoelde formulier, het geval zou zijn geweest.
3.
Voor zover het hoeveelheden dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost betreft, worden de gegevens, bedoeld in
artikel 39, tweede lid, onderdeel b, van het besluit, ingevuld zoals deze ook zijn vermeld op het op de desbetreffende hoeveelheid betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen, onderscheidenlijk vervoersbewijs zuiveringsslib en compost en op het ter zake door het laboratorium verstrekte overzicht van de analyseresultaten.
4.
Voor zover het hoeveelheden mestkorrels, overige organische meststoffen en anorganische meststoffen betreft, worden de gegevens, bedoeld in
artikel 39, tweede lid, onderdeel b, van het besluit, overgenomen van het etiket op de verpakking, dan wel van het begeleidend document bij de meststoffen.
5.
Behalve de gegevens, bedoeld in
artikel 39, tweede en derde lid, van het besluit, bevat de administratie met betrekking tot de overdracht van een opslagruimte voor meststoffen, bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel c, van het besluit, het door de minister ter identificatie verstrekte relatienummer van de bij deze overdracht betrokken intermediaire onderneming.
b.
de hoeveelheid geproduceerd, behandeld zuiveringsslib; en
c.
de gehalten aan droge stof, fosfaat en stikstof, de pH-waarde, het organisch stofgehalte en de hoeveelheden van de in
bijlage II, onder tabel 2, bij het besluit opgenomen zware metalen in het zuiveringsslib alsmede de resultaten van de uitgevoerde bemonsteringen en analyses, bedoeld in
artikel 21.
a.
de hoeveelheid geproduceerde, behandelde compost; en
b.
de gehalten aan droge stof, fosfaat en stikstof, het organisch stofgehalte en de hoeveelheden van de in
bijlage II, onder tabel 3, bij het besluit opgenomen zware metalen.
8.
Indien op een onderneming ‘covergiste mest’ als bedoeld in
bijlage Aa , onder IV wordt geproduceerd, worden de gegevens, bedoeld in
artikel 39, derde lid, onderdeel c, van het besluit, onderscheiden naar de tezamen met de dierlijke meststoffen vergiste stoffen overeenkomstig de aanduiding en de daarbij behorende omschrijving van de desbetreffende stof in bijlage Aa, onder IV, en bevat de administratie behalve de gegevens, bedoeld in artikel 39, derde lid, van het besluit, gegevens over het bedrijf of de onderneming waar de desbetreffende stof als reststof is vrijgekomen.
9.
Ingeval van overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door of aan een intermediair, bevat de administratie van de intermediair tevens het bewijs van overdracht en de gegevens, bedoeld in
artikel 48a, tweede lid.
2.
Wijzigingen in de gegevens, die de administratie ingevolge
artikel 39, tweede lid, onderdeel b, van het besluit bevat, worden, voor zover het dierlijke meststoffen anders dan mestkorrels betreft, binnen 24 uur na het tijdstip waarop de analyseresultaten, bedoeld in
artikel 81, eerste lid, van het laboratorium zijn ontvangen op het in
artikel 46, eerste lid, bedoelde formulier verwerkt.
1.
De intermediair verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar gegevens uit de administratie over:
a.
de hoeveelheden meststoffen, anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost, die in het kader van de onderneming zijn aan- en afgevoerd;
2.
De ondernemer in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt behandeld, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister gegevens uit de administratie over de in het voorgaande kalenderjaar in het zuiveringsslib gemiddeld aanwezige hoeveelheden van de in
bijlage II, onder tabel 2, van het besluit opgenomen zware metalen.
3.
Het tweede lid is niet van toepassing indien de in het tweede lid bedoelde gegevens zijn verstrekt door het laboratorium dat de analyses heeft verricht.
4.
De minister is bevoegd de op grond van het tweede of derde lid verstrekte gegevens door te geven aan gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de desbetreffende onderneming is gevestigd.
5.
De intermediair die verschillende partijen vloeibaar zuiveringsslib, waarvoor op grond van
artikel 92b een verschillend analysenummer is verstrekt, in één opslagruimte opslaat, verstrekt op elektronische wijze aan de minister het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte en het drogestofgehalte zoals dat voor de in de desbetreffende opslag aanwezige hoeveelheid zuiveringsslib met gebruikmaking van het in
artikel 46, eerste lid, bedoelde formulier, of de in artikel 46, tweede lid, genoemde andere gegevensdragers is berekend.
1.
Ingeval van overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door of aan een intermediair doet de intermediair hiervan binnen 30 dagen na de overdracht melding.
2.
Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens verstrekt:
a.
de hoeveelheid mest in tonnen die wordt overgedragen;
b.
de hoeveelheid stikstof en fosfaat in kilogrammen die wordt overgedragen;
1.
Op de opslagruimten voor meststoffen, bedoeld in
artikel 38, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, worden de door de minister verstrekte registratienummers ter identificatie van de afzonderlijke opslagruimten aangebracht, op zodanige wijze dat het nummer steeds duidelijk zichtbaar en leesbaar is.
2.
De opslagruimten voor meststoffen worden in de administratie en bij de verstrekking van gegevens mede aangeduid met het registratienummer van de opslagruimte, bedoeld in het eerste lid.
1.
De aanmelding door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren of runderen, bedoeld in
artikel 43, eerste lid, van het besluit, geschiedt binnen 30 dagen na oprichting van deze onderneming bij de minister.
2.
De aanmelding door de ondernemer in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt behandeld, bedoeld in
artikel 43, eerste lid, van het besluit, geschiedt binnen 30 dagen na oprichting van deze onderneming, overeenkomstig de krachtens
artikel 118 gestelde regels.
3.
De aanmelding door de ondernemer in het kader van wiens onderneming meststoffen worden verhandeld, bedoeld in
artikel 43, tweede lid, van het besluit, geschiedt binnen 30 dagen na 1 januari 2008 bij de minister. Indien een onderneming als bedoeld in de vorige volzin wordt opgericht na 1 januari 2008, geschiedt de aanmelding uiterlijk 30 dagen na oprichting.
5.
Wijzigingen in de ingevolge
artikel 43 van het besluit of het vierde lid geregistreerde gegevens worden door de desbetreffende ondernemer, uiterlijk 30 dagen na de datum van de wijziging onder vermelding van het door de minister ter identificatie van de onderneming verstrekte relatienummer, gemeld aan de minister.
6.
De
artikelen 43 en
44 van het besluit zijn niet van toepassing op tuincentra en hoveniers voor zover deze meststoffen afvoeren naar een afnemer, die geen bedrijf of een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, voert.
b.
de op het etiket of het begeleidend document, bedoeld in
artikel 99, eerste lid, vermelde droge stofgehalte dan wel het vochtgehalte en het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de droge stof.
a.
de hoeveelheid geproduceerde, behandelde compost; en
b.
de gehalten aan droge stof, fosfaat en stikstof, het organisch stofgehalte en de hoeveelheden van de in
bijlage II, onder tabel 3, bij het besluit opgenomen zware metalen in de compost.
3.
De gegevens, bedoeld in
artikel 44, vijfde lid, onderdeel c, van het besluit, betreffen de gehalten aan droge stof, fosfaat en stikstof, de pH-waarde, het organisch stofgehalte en de hoeveelheden van de in
bijlage II, onder tabel 2, bij het besluit opgenomen zware metalen in het zuiveringsslib.
4.
Behalve de gegevens, bedoeld in
artikel 44, vierde lid, van het besluit, bevat de administratie van de ondernemer, bedoeld in
artikel 43, tweede lid, van het besluit voor zover hij verschillende partijen vloeibaar zuiveringsslib waarvoor op grond van
artikel 92b een verschillend analysenummer is verstrekt, in één opslagruimte opslaat, de hoeveelheden vloeibaar zuiveringsslib die in iedere afzonderlijke opslagruimte zijn aangevoerd en de hoeveelheden vloeibaar zuiveringsslib die uit die opslagruimte zijn afgevoerd, zodanig dat steeds blijkt welke hoeveelheid vloeibaar zuiveringsslib zich in de opslagruimte bevindt.
5.
De gegevens, bedoeld in het vierde lid, worden bijgehouden op het daartoe door de minister verstrekte formulier en worden overgenomen van het op de desbetreffende hoeveelheid betrekking hebbende vervoersbewijs zuiveringsslib en compost en op het ter zake door het laboratorium verstrekte overzicht van de analyseresultaten.
Artikel 46, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
6.
Wijzigingen in de gegevens die de administratie ingevolge
artikel 44 van het besluit of het eerste tot en met het derde lid bevat, worden binnen 30 dagen na de datum waarop de wijziging zich heeft voorgedaan in de administratie opgenomen.
7.
Wijzigingen in de gegevens, die de administratie ingevolge het vierde lid bevat, worden binnen 24 uur na het tijdstip waarop de wijziging zich heeft voorgedaan op het in het vijfde lid bedoelde formulier verwerkt.
1.
Op de opslagruimten voor vloeibaar zuiveringsslib, bedoeld in
artikel 51, vierde lid, worden de door de minister verstrekte registratienummers ter identificatie van de afzonderlijke opslagruimten aangebracht, op zodanige wijze dat het nummer steeds duidelijk zichtbaar en leesbaar is.
2.
De opslagruimten voor vloeibaar zuiveringsslib worden in de administratie en bij de verstrekking van gegevens mede aangeduid met het registratienummer van de opslagruimte, bedoeld in het eerste lid.
1.
De ondernemer, bedoeld in
artikel 50, eerste lid, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister per bedrijf met staldieren of runderen waaraan diervoeders worden geleverd, met betrekking tot het voorafgaande kalenderjaar elektronisch gegevens uit de administratie over:
a.
de naam, het adres en het door de minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummer van het bedrijf, waaraan diervoeder is geleverd;
b.
de hoeveelheid geleverd mengvoeders bestemd voor staldieren of runderen, onderscheiden naar diersoort; en
c.
de hoeveelheid geleverd ruwvoer en enkelvoudig diervoeder.
2.
De ondernemer in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt behandeld, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister gegevens uit de administratie over de in het voorgaande kalenderjaar in het zuiveringsslib gemiddeld aanwezige hoeveelheden van de in
bijlage II, onder tabel 2, van het besluit opgenomen zware metalen.
3.
Het tweede lid is niet van toepassing indien de in het tweede lid bedoelde gegevens zijn verstrekt door het laboratorium dat de analyses heeft verricht.
4.
De minister is bevoegd de op grond van het tweede of derde lid verstrekte gegevens door te geven aan gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de desbetreffende onderneming is gevestigd.
5.
De ondernemer, bedoeld in
artikel 43, tweede lid, van het besluit die verschillende partijen vloeibaar zuiveringsslib waarvoor op grond van
artikel 92b een verschillend analysenummer is verstrekt, in één opslagruimte opslaat, verstrekt op elektronische wijze aan de minister het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte en het drogestofgehalte zoals dat voor de in de desbetreffende opslag aanwezige hoeveelheid zuiveringsslib met gebruikmaking van het in
artikel 51, vijfde lid, bedoelde formulier, of de in artikel 51, vijfde lid in samenhang met
artikel 46, tweede lid, genoemde andere gegevensdragers is berekend.
1.
De AGR-apparatuur voldoet aan de prestatiekenmerken die, al naar gelang het vervoer van drijfmest of van vaste mest betreft, zijn vermeld in
bijlage E, onderdeel D , onderscheidenlijk in
bijlage E, onderdeel E , en behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel van Wageningen UR, te Wageningen is vastgesteld dat het voldoet aan die prestatiekenmerken.
2.
Bij het vervoer van drijfmest is de automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur onlosmakelijk op het transportmiddel bevestigd en zijn de in het eerste lid bedoelde apparatuur en de satellietvolgapparatuur elektronisch aan de bemonsterings- en verpakkingsapparatuur verbonden.
3.
Bij het vervoer van vaste mest is:
a.
de in het eerste lid bedoelde apparatuur onlosmakelijk aan het chassis van het transportmiddel en voor zover van toepassing aan het chassis van de aanhangwagen verbonden, met dien verstande dat bij het vervoer van meerdere laadbakken per vracht dierlijke meststoffen ieder chassis waarop een laadbak is of wordt bevestigd over eigen AGR-apparatuur beschikt;
b.
de satellietvolgapparatuur elektronisch aan de in het eerste lid bedoelde apparatuur verbonden.
4.
Het sensordeel van de AGR-apparatuur, bedoeld in
Bijlage E, onderdeel E, onder 3.2 , is onlosmakelijk verbonden met de vaste as van het chassis van het transportmiddel of de aanhangwagen.
1.
Het vervoer van dierlijke meststoffen vindt uitsluitend plaats, indien de in
artikel 53 bedoelde apparatuur zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang adequaat functioneert.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van dierlijke meststoffen middels een transportvoertuig, indien het niet adequaat functioneren van de apparatuur is veroorzaakt door een storing die door de vervoerder terstond telefonisch is gemeld aan meldkamer van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en indien de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit toestemming heeft verleend voor het vervoer.
3.
De in het tweede lid bedoelde toestemming kan ten hoogste voor een periode van 24 uur worden verleend en kan de verplichting inhouden van het vervoer elektronisch of telefonisch mededeling te doen voordat het laden van het transportmiddel plaatsvindt, waarbij de gegevens, bedoeld in
artikel 58, tweede lid, worden verstrekt.
1.
De vervoerder legt voordat het laden van drijfmest plaatsvindt het nummer van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen vast in de AGR-apparatuur door het nummer elektronisch vanaf het vervoersbewijs dierlijke meststoffen in te lezen.
2.
De vervoerder draagt er zorg voor dat tijdens het laden van drijfmest door de AGR-apparatuur tenminste de volgende gegevens automatisch worden vastgelegd:
a.
het serienummer van de AGR-apparatuur;
b.
de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking; en
3.
De vervoerder draagt er zorg voor dat bij het vervoer van drijfmest de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens voortdurend en automatisch in de AGR-apparatuur worden vastgelegd.
4.
De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het laden en het lossen van drijfmest door de AGR-apparatuur de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens inzake de locatie, de datum en het tijdstip van het laden van het transportmiddel, onderscheidenlijk de locatie, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel automatisch worden vastgelegd en met de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens elektronisch aan de minister worden verzonden.
5.
De vastlegging van de op een vracht dierlijke meststoffen betrekking hebbende gegevens in de AGR-apparatuur geschiedt zodanig dat er een eenduidig verband is tussen de in het eerste tot en met het vierde lid bedoelde gegevens.
1.
Artikel 55 is van overeenkomstige toepassing op het vervoer van vaste mest, met dien verstande dat:
a.
de gegevens, bedoeld in het
tweede lid, onderdeel b, van dat artikel, niet automatisch door de AGR-apparatuur, maar door de vervoerder in de gegevensdrager van de AGR-apparatuur worden vastgelegd door deze gegevens elektronisch vanaf de monsterverpakking in te lezen;
1.
Vervoerders, die voornemens zijn dierlijke meststoffen anders dan mestkorrels binnen Nederland te brengen, doen van dit voornemen mededeling aan de minister.
2.
Bij de in het eerste lid bedoelde mededeling worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:
a.
naam, adres en de door de minister ter identificatie verstrekte relatienummers van de betrokken vervoerder en van de afnemers;
b.
een overzicht van de buiten Nederland gevestigde leveranciers;
c.
het aantal voorgenomen transporten en de in tonnen uitgedrukte totale hoeveelheid te vervoeren dierlijke meststoffen onderscheiden naar mestcode zoals deze voor de desbetreffende mestsoort zijn opgenomen in
bijlage I ;
d.
een afschrift van het document waaruit blijkt dat de lidstaat van bestemming de zending aanvaardt, zoals bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel b en c, van verordening (EG) nr. 1069/2009, voor zover een dergelijke aanvaarding ingevolge voornoemde verordening is vereist; en
e.
de periode waarop de onder d bedoelde toestemming betrekking heeft.
1.
De vervoerder, die overeenkomstig
artikel 57 mededeling heeft gedaan, doet ten minste twaalf uur voordat de dierlijke meststoffen daadwerkelijk binnen Nederland worden gebracht hiervan elektronisch mededeling aan de minister.
2.
Bij de in het eerste lid bedoelde mededeling worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:
a.
naam, adres en voor zover van toepassing de door de minister ter identificatie verstrekte relatienummers van de vervoerder en de afnemer van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen;
b.
de mestcode van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen, zoals deze voor de desbetreffende mestsoort is opgenomen in
bijlage I ;
c.
de datum waarop het laden van de dierlijke meststoffen aanvangt; en
3.
Indien het vervoer niet dan wel niet overeenkomstig de verstrekte gegevens plaatsvindt, trekt de desbetreffende vervoerder, de in het eerste lid bedoelde mededeling onverwijld elektronisch in.
1.
In geval van vervoer van dierlijke meststoffen buiten Nederland doet de vervoerder ten minste drie werkdagen voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen hiervan elektronisch mededeling aan de minister en de Voedsel en Waren Autoriteit.
2.
Bij de in het eerste lid bedoelde mededeling worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:
b.
de mestcode van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen, zoals deze voor de desbetreffende mestsoort is opgenomen in
bijlage I ;
c.
de postcode van de laadplaats van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen, en
d.
de datum waarop het laden van de dierlijke meststoffen aanvangt.
3.
Uiterlijk twaalf uur voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen, kan de vervoerder de transportdatum uit de in het tweede lid bedoelde mededeling aan de minister en de Voedsel en Waren Autoriteit elektronisch wijzigen.
4.
Indien de vracht bestaat uit dierlijke meststoffen waarvoor ingevolge Verordening (EG) nr. 1069/2009 geen gezondheidscertificaat is voorgeschreven, kan de in het eerste lid bedoelde mededeling worden gedaan ten minste twaalf uur voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen, en blijft het derde lid buiten toepassing.
5.
Indien het vervoer niet dan wel niet overeenkomstig de verstrekte gegevens plaatsvindt, trekt de desbetreffende vervoerder de in het eerste lid bedoelde mededeling voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen, elektronisch in.
1.
In afwijking van
artikel 57b, eerste lid, kan de mededeling op niet elektronische wijze geschieden, indien deze mededeling ten minste dertig werkdagen, voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen, wordt gedaan.
2.
In afwijking van
artikel 57b, derde lid, kan de wijziging op niet elektronische wijze geschieden, indien deze wijziging ten minste veertien werkdagen voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen, wordt doorgegeven.
3.
In afwijking van
artikel 57b, vierde lid, geldt een termijn van ten minste veertien werkdagen, indien de mededeling op niet elektronische wijze geschiedt.
4.
In afwijking van
artikel 57b, vijfde lid, kan de intrekking van de mededeling op niet elektronische wijze geschieden, indien deze intrekking ten minste veertien werkdagen voordat vracht dierlijke meststoffen wordt geladen, wordt gedaan.
1.
Indien de vervoerder ingevolge
artikel 51, tweede lid, van het besluit verplicht is van het vervoer mededeling te doen, geschiedt de mededeling uiterlijk 24 uur voordat het laden van het transportmiddel plaatsvindt aan de minister.
2.
Bij de mededeling van het vervoer worden de volgende gegevens verstrekt:
a.
de door de minister ter identificatie verstrekte relatienummers van de onderneming van de vervoerder, het bedrijf of de onderneming van de leverancier en het bedrijf of de onderneming van de afnemer;
b.
de datum waarop het vervoer plaatsvindt en het tijdstip waarop de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen;
c.
de postcode en het huisnummer van de laadplaats en de losplaats;
d.
het nummer van het op de desbetreffende vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen; en
a.
de hoeveelheid van die meststoffen ingevolge de
artikelen 84 tot en met 91a wordt bepaald op basis van de in die artikelen bedoelde stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten;
b.
uitsluitend mestkorrels worden vervoerd;
c.
dierlijke meststoffen worden vervoerd van een tuincentrum of een hovenier naar een afnemer, niet zijnde een landbouwer of een ondernemer;
d.
kalvergier wordt vervoerd met behulp van een pijpleiding, in beheer bij de Stichting Beheer en Aanleg Kalvergierpersleiding enclave Uddel-Elspeet en Omstreken of bij de Stichting Kalvergierpersleiding Stroe, naar de kalvergierbewerkingsinstallatie Elspeet onderscheidenlijk naar de kalvergierbewerkingsinstallatie Stroe, beide in beheer bij de Stichting Mestverwerking Gelderland; of
e.
kalvergier van een bedrijf wordt afgevoerd en rechtstreeks, zonder tussenopslag, wordt vervoerd naar een kalvergierbewerkingsinstallatie in beheer bij de Stichting Mestverwerking Gelderland, onder de volgende voorwaarden:
1°.
deze afvoer vindt plaats op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de leverancier en de afnemer die is afgesloten voordat het vervoer van de desbetreffende vracht plaatsvond; en
f.
behandelde vaste dierlijke meststoffen die zijn geproduceerd in een overeenkomstig artikel 24, eerste lid, onderdeel f, van verordening (EG) nr. 1069/2009 erkende inrichting, worden overgebracht uit Nederland.
1.
Artikel 53, tweede lid,
artikel 54, eerste lid, voor zover dat lid betrekking heeft op de automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur,
artikel 55, tweede lid, aanhef in samenhang met de onderdelen b en c, en artikel 56, eerste lid, voor zover dat lid betrekking heeft op het vastleggen van de in
artikel 55, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gegevens, zijn niet van toepassing op het vervoer van dierlijke meststoffen, indien de dierlijke meststoffen worden afgevoerd van een bedrijf ten aanzien waarvan ontheffing is verleend van de
artikelen 76, eerste lid, en
77 en rechtstreeks, zonder tussenopslag, worden vervoerd naar een bedrijf ten aanzien waarvan eveneens ontheffing is verleend van de
artikelen 76, eerste lid, en
77 onder de volgende voorwaarden:
a.
de afvoer vindt plaats op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de leverancier en de afnemer die is afgesloten voordat het vervoer van de desbetreffende vracht plaatsvond;
b.
de hoeveelheid van de desbetreffende vracht meststoffen wordt bepaald overeenkomstig de aan de ontheffing verbonden voorschriften; en
Artikel 59b
Meststoffen worden uitsluitend door middel van een pijpleiding vervoerd:
b.
indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een intermediaire onderneming en er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1.
de pijpleiding en de in
artikel 53 genoemde apparatuur die wordt gebruikt bij het vervoer behoort tot de intermediaire onderneming;
2.
de pijpleiding wordt uitsluitend gebruikt voor de afvoer van meststoffen van één bedrijf, en
3.
de grootte van een vracht wordt vooraf aan het vervoer bepaald en is ten hoogste één lading van 36 ton en wordt binnen 24 uur vervoerd.
Artikel 59c
Vaste meststoffen kunnen door middel van een transportband worden vervoerd indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.
de transportband is zodanig ingericht dat vervuiling van de getransporteerde mest uitgesloten is;
b.
de transportband heeft een vaste standplaats;
c.
de transportband en de in
artikel 53 genoemde apparatuur die wordt gebruikt bij het vervoer behoort tot de intermediaire onderneming;
d.
de transportband wordt uitsluitend gebruikt voor de afvoer van meststoffen van één bedrijf, en
e.
de grootte van een vracht wordt vooraf aan het vervoer bepaald en is ten hoogste één lading van 36 ton en wordt binnen 24 uur vervoerd.
1.
Als vervoersbewijs als bedoeld in
artikel 53, derde lid, van het besluit wordt vastgesteld het vervoersbewijs dierlijke meststoffen dat overeenkomt met het model dat is opgenomen in
bijlage F, onderdeel A .
2.
Het vervoersbewijs dierlijke meststoffen wordt door de minister verstrekt en is voorzien van een uniek nummer.
3.
Indien de dierlijke meststoffen buiten Nederland worden gebracht, wordt ter zake van het vervoer, in afwijking van het tweede lid,:
a.
het referentienummer van het gezondheidscertificaat of handelsdocument, bedoeld in artikel 21, van verordening (EG) nr. 1069/2009, dat betrekking heeft op dezelfde vracht dierlijke meststoffen als het vervoersbewijs dierlijke meststoffen, bedoeld in het tweede lid, vermeld op dat vervoersbewijs;
b.
indien de mededeling van het vervoer elektronisch is gedaan als bedoeld in
artikel 57b, gebruik gemaakt van een geprint exemplaar van het vervoersbewijs, zoals dit elektronisch is aangemaakt, en
c.
indien de mededeling van het vervoer niet elektronisch is gedaan, het vervoersbewijs door de Voedsel en Waren Autoriteit verstrekt.
1.
Uiterlijk bij het laden van de dierlijke meststoffen worden de onderdelen 1, 3a, met uitzondering van het CMR-nummer, 3b, met uitzondering van de postcode van de losplaats en de datum en het tijdstip van het lossen, en 3c, met uitzondering van de code van het laboratorium, de code monsternemer en de kilogrammen fosfaat en stikstof, van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevuld en wordt het vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de leverancier ondertekend.
2.
Uiterlijk bij het lossen van de dierlijke meststoffen worden onderdeel 3b, voor zover dit betrekking heeft op de postcode van de losplaats en op de datum en het tijdstip van het lossen, en onderdeel 5 van het op die vracht betrekking hebbende en overeenkomstig het eerste lid ingevulde vervoersbewijs ingevuld en wordt het vervoersbewijs door de vervoerder en de afnemer ondertekend.
3.
Bij het invullen van de mestcode bij onderdeel 1 van het vervoersbewijs wordt gebruik gemaakt van de codes die voor de desbetreffende mestsoort zijn opgenomen in
bijlage I .
4.
Indien zich ter zake van het vervoer één of meer van de in
bijlage F, onderdeel B , vermelde omstandigheden voordoen, worden de hiermee corresponderende codes terstond bij onderdeel 4 van het vervoersbewijs ingevuld.
5.
In zoverre in afwijking van de voorgaande leden, kunnen de gegevens op het vervoersbewijs worden vermeld door het printen van deze gegevens in een aan de invulvelden gerelateerde volgorde binnen de daarvoor op het vervoersbewijs bestemde vrije ruimte.
a.
wordt, indien de weging van de dierlijke meststoffen na het laden van het transportmiddel plaatsvindt, terstond na de weging bij onderdeel 3b van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen het nettogewicht van de dierlijke meststoffen ingevuld;
b.
wordt, indien de weging van de dierlijke meststoffen bij het laden van het transportmiddel plaatsvindt, bij onderdeel 3b van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen het geschat gewicht niet ingevuld;
c.
wordt, indien de vracht uit vaste mest bestaat, bij onderdeel 3b van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen het combinatienummer niet ingevuld;
d.
wordt, indien de vracht uit vaste mest bestaat en de bemonstering van de vracht na het laden plaatsvindt, terstond na de bemonstering bij onderdeel 3c van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen, de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking ingevuld;
e.
kan bij onderdeel 3c, uiterlijk tot het moment waarop het uit de vracht genomen monster overeenkomstig
artikel 80 aan het in dat artikel bedoelde laboratorium wordt verzonden, worden ingevuld of met het uit de vracht genomen monster een mengmonster samengesteld kan worden;
f.
worden, indien de hoeveelheid van de dierlijke meststoffen ingevolge de
artikelen 84 tot en met 91 wordt bepaald op basis van de in die artikelen bedoelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, bij onderdeel 3b en bij onderdeel 3c van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen het nettogewicht van de dierlijke meststoffen, het combinatienummer, de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking en de code van het laboratorium niet ingevuld;
g.
behoeft, indien de dierlijke meststoffen buiten Nederland worden gebracht, het vervoersbewijs dierlijke meststoffen niet door de afnemer te worden ondertekend;
i.
behoeft het relatienummer bij de onderdelen 3a en 5 van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen niet ingevuld te worden, indien de afnemer geen bedrijf of onderneming voert in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld.
1.
Het vervoersbewijs dierlijke meststoffen kan voor meerdere vrachten dierlijke meststoffen op eenzelfde dag worden gebruikt, indien:
a.
het gaat om vrachten dierlijke meststoffen, met uitzondering van champost, waarbij de hoeveelheid dierlijke meststoffen ingevolge de
artikelen 84 tot en met 91 wordt bepaald op basis van de in die artikelen bedoelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten;
b.
bij elke vracht dierlijke meststoffen dezelfde leverancier, vervoerder en afnemer zijn betrokken;
c.
de vrachten dierlijke meststoffen betrekking hebben op één mestcode als bedoeld in
artikel 61, derde lid, of gemengde mest van één of meer diersoorten uit één opslagruimte;
d.
de vrachten dierlijke meststoffen worden vervoerd door hetzelfde voertuig;
e.
de postcode laden bij elke vracht dierlijke meststoffen gelijk is;
f.
de postcode lossen bij elke vracht dierlijke meststoffen gelijk is, en
g.
een bijlage wordt opgemaakt overeenkomstig het tweede lid, waarop het nummer van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen is vermeld.
a.
het tijdstip van laden en het geschat gewicht van elke vracht dierlijke meststoffen, uiterlijk bij het laden, en
b.
het tijdstip van lossen van elke vracht dierlijke meststoffen, uiterlijk bij het lossen,
op een bij het vervoersbewijs dierlijke meststoffen behorende bijlage ingevuld.
a.
wordt bij onderdeel 3b van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen uiterlijk bij het lossen van de laatste vracht dierlijke meststoffen het totale geschatte gewicht ingevuld van alle vervoerde vrachten dierlijke meststoffen;
b.
wordt bij onderdeel 3b van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen uiterlijk bij het laden van de eerste vracht dierlijke meststoffen, het tijdstip van laden van die vracht ingevuld;
c.
wordt bij onderdeel 3b van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen uiterlijk bij het lossen van de laatste vracht dierlijke meststoffen, het tijdstip van lossen van die vracht ingevuld;
d.
worden het vervoersbewijs dierlijke meststoffen en de in het tweede lid bedoelde bijlage, uiterlijk bij het laden van de laatste vracht dierlijke meststoffen door de leverancier, en uiterlijk bij het lossen van de laatste vracht dierlijke meststoffen door de vervoerder en de afnemer, ondertekend.
4.
De vervoerder bewaart de in het tweede lid bedoelde bijlage als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 39 onderscheidenlijk 32 van het besluit.
Artikel 63
De vervoerder van een vracht dierlijke meststoffen, onderscheidenlijk van meerdere vrachten dierlijke meststoffen als bedoeld in
artikel 62a, verstrekt uiterlijk tien werkdagen na het vervoer, onderscheidenlijk het laatste vervoer, de leverancier en de afnemer een afschrift van het op die vracht of vrachten betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen.
1.
De op het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevulde gegevens worden door de vervoerder uiterlijk 30 werkdagen na het vervoer van de vracht dierlijke meststoffen op elektronische wijze bij de minister ingediend.
2.
De elektronisch in te dienen gegevens bevatten mede de code van het laboratorium dat de analyse van de dierlijke meststoffen waarop het vervoersbewijs dierlijke meststoffen betrekking heeft, heeft uitgevoerd, en de op basis van deze analyse vastgestelde hoeveelheid dierlijke meststoffen.
3.
Indien de hoeveelheid van de dierlijke meststoffen overeenkomstig de
artikelen 84 tot en met 91 wordt bepaald op basis van de in die artikelen bedoelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, worden de op het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevulde gegevens, in afwijking van het eerste lid, uiterlijk tien werkdagen na het vervoer van de vracht of vrachten dierlijke meststoffen bij de minister ingediend.
4.
In het in het derde lid bedoelde geval kan de indiening van de op het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevulde gegevens, in afwijking van
artikel 53, zesde lid, van het besluit, geschieden door middel van het indienen van het origineel van het door de vervoerder ondertekende vervoersbewijs dierlijke meststoffen bij de minister, tenzij het een vervoersbewijs dierlijke meststoffen als bedoeld in
artikel 62a betreft.
a.
de machtiging geschiedt voordat het vervoer van de vracht waarop de machtiging betrekking heeft plaatsvindt;
b.
er wordt een schriftelijk bewijsstuk van de machtiging opgemaakt dat door de betrokken partijen is ondertekend en dat in ieder geval de datum en de duur van de machtiging en de door de minister ter identificatie van de bedrijven of ondernemingen van de betrokken partijen verstrekte relatienummers bevat; en
c.
een afschrift van het bewijsstuk van de machtiging, bedoeld onder b, wordt tijdens het vervoer van de vracht dierlijke meststoffen waarop de machtiging betrekking heeft desgevraagd aan een ambtenaar als bedoeld in
artikel 129 verstrekt.
a.
wordt, in afwijking van
artikel 61, eerste en tweede lid, het vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de afnemer ingevuld en ondertekend op het tijdstip waarop de kalvergier op de kalvergierbewerkingsinstallatie wordt aangevoerd en wordt het vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de afnemer aan de leverancier toegezonden, waarna de leverancier het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ondertekent en terugzendt aan de afnemer; en
a.
worden, in afwijking van
artikel 61, eerste lid, uiterlijk bij het laden van de kalvergier de onderdelen 1, 3a, met uitzondering van het CMR-nummer, 3b, met uitzondering van het combinatienummer, het netto gewicht en het tijdstip van het lossen, en 5 van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen, ingevuld en door de leverancier ondertekend;
b.
wordt, in afwijking van
artikel 61, tweede lid, uiterlijk bij het lossen van de kalvergier, onderdeel 3b, voor zover dit betrekking heeft op het tijdstip van het lossen, van het op die vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevuld en wordt het vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de vervoerder ondertekend; en
c.
wordt terstond na de weging en na de bemonstering van de kalvergier, onderdeel 3b, voor zover dit betrekking heeft op het nettogewicht van de kalvergier, onderscheidenlijk onderdeel 3c, voor zover dit betrekking heeft op gegevens ter identificatie van de monsterverpakking, van het op die vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevuld en door de afnemer ondertekend.
a.
wordt een afschrift van het op de vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 63, door de afnemer aan de leverancier en de vervoerder verstrekt; en
b.
geschiedt de indiening van de op het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevulde gegevens, in zoverre in afwijking van
artikel 64, eerste lid, door de afnemer.
a.
worden, in afwijking van
artikel 61, eerste lid, uiterlijk bij het laden van de dierlijke meststoffen de onderdelen 1, 3a, met uitzondering van het CMR-nummer, 3b, met uitzondering van het combinatienummer en het tijdstip van het lossen, en 5 van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen, ingevuld, wordt bij onderdeel 4 de opmerkingscode ‘38’ ingevuld en wordt het vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de leverancier ondertekend;
b.
wordt, in afwijking van
artikel 61, tweede lid, uiterlijk bij het lossen van de dierlijke meststoffen, onderdeel 3b, voor zover dit betrekking heeft op het tijdstip van het lossen, van het op die vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevuld en wordt het vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de vervoerder ondertekend; en
a.
wordt, in afwijking van
artikel 61, eerste en tweede lid, het vervoersbewijs dierlijke meststoffen, met uitzondering van het CMR-nummer, het kenteken van het voertuig en het netto gewicht, door de vervoerder ingevuld en ondertekend op het tijdstip waarop de vracht dierlijke meststoffen wordt aangevoerd;
b.
wordt het vervoersbewijs door de vervoerder aan de leverancier toegezonden, waarna de leverancier het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ondertekent en terugzendt aan de vervoerder;
c.
wordt bij onderdeel 4 van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen de opmerkingscode ‘42’ ingevuld;
a.
dierlijke meststoffen van een tuincentrum of een hovenier naar een afnemer, niet zijnde een landbouwer of een ondernemer;
b.
dierlijke meststoffen die vanuit uit een andere staat rechtstreeks, zonder tussenopslag, in doorvoer buiten Nederland worden gebracht;
c.
uit dierlijke meststoffen afkomstig van paarden of pony's geproduceerde grondstoffen voor de productie van substraat voor de teelt van champignons en op het vervoer van substraat door ondernemingen die substraat produceren naar bedrijven die dit substraat gebruiken als groeimedium voor de teelt van champignons, voor zover het vervoer van deze grondstoffen of dit substraat vergezeld gaat van een document dat in ieder geval gegevens bevat over:
1°.
de naam, het adres en de woonplaats van de leverancier;
2°.
het door de minister ter identificatie verstrekte relatienummer van de afnemer;
3°.
het gewicht van de hoeveelheid afgeleverd product in tonnen of in kilogrammen; en
d.
mestkorrels die zijn verpakt in eenheden van ten hoogste 25 kilogram; en
e.
vaste meststoffen die ten hoogste 10% vaste dierlijke meststoffen of 10% champost bevatten, naar een afnemer, die geen bedrijf of intermediaire onderneming voert.
1.
Als vervoersbewijs als bedoeld in
artikel 55, eerste lid, van het besluit wordt vastgesteld het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost dat overeenkomt met het model dat is opgenomen in
bijlage G, onderdeel A .
2.
Het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost wordt door de minister verstrekt en is voorzien van een uniek nummer.
1.
Uiterlijk bij het laden van meststoffen worden de onderdelen 1, 3a, 3b en 3c, met uitzondering van het gewicht van de vracht, de hoeveelheden fosfaat en stikstof en het drogestofgehalte, van het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevuld en wordt het vervoersbewijs door de leverancier ondertekend. In voorkomend geval wordt bij onderdeel 1 het registratienummer van de desbetreffende opslag ingevuld.
2.
Bij onderdeel 3c wordt als analysenummer ingevuld het bij de desbetreffende vracht behorende analysenummer, bedoeld in
artikel 92b, derde lid, dan wel indien het een vracht vloeibaar zuiveringsslib betreft die afkomstig is uit een opslagruimte voor vloeibaar zuiveringsslib als bedoeld in
artikel 39, tweede lid, van het besluit of in
artikel 51, vierde lid, het ter zake van de ontvangst van de overeenkomstig
artikel 48, vijfde lid, of
52, vijfde lid, verstrekte gegevens door de minister uitgegeven samenstellingnummer.
3.
Het netto gewicht van de vracht wordt terstond na de weging bij onderdeel 3 van het op de vracht betrekking hebbende vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevuld.
4.
Uiterlijk bij het lossen van de meststoffen worden de onderdelen 3d en 5 van het op die vracht betrekking hebbende en overeenkomstig het eerste lid ingevulde vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevuld en wordt het vervoersbewijs door de vervoerder en de afnemer ondertekend. Ingeval de afnemer een intermediair is, wordt bij onderdeel 5, in voorkomend geval, het registratienummer van de desbetreffende opslag ingevuld.
6.
Indien zich ter zake van het vervoer één of meer van de in
bijlage G, onderdeel B , vermelde omstandigheden voordoen, worden de hiermee corresponderende codes terstond bij onderdeel 4 van het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevuld.
7.
In zoverre in afwijking van de voorgaande leden, kunnen de gegevens op het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost worden vermeld door het printen van deze gegevens in een aan de invulvelden gerelateerde volgorde binnen de daarvoor op het vervoersbewijs bestemde vrije ruimte.
1.
De vervoerder van een vracht zuiveringsslib of compost verstrekt uiterlijk tien werkdagen na het vervoer de leverancier en de afnemer een afschrift van het op die vracht betrekking hebbende vervoersbewijs.
2.
De op het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevulde gegevens worden door de vervoerder uiterlijk tien werkdagen na het vervoer van de vracht zuiveringsslib of compost op elektronische wijze bij de minister ingediend.
3.
In afwijking van
artikel 55, vierde lid, van het besluit, kunnen de leverancier of de afnemer, de vervoerder ter zake van de ondertekening van het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost machtigen.
Artikel 65 is op deze machtiging van overeenkomstige toepassing.
a.
compost verpakt in eenheden van ten hoogste 25 kilogram; en
b.
compost naar een particulier in leveringen tot een maximum van 3000 kilogram per levering.
a.
as waarin maximaal 10% organische stof aanwezig is;
c.
mengsel van gedroogd digestaat en verwerkt categorie 1-materiaal, bedoeld in artikel 8 van verordening (EG) nr. 1069/2009.
a.
het in
bijlage I bij de wet als gebied II omschreven gebied: 55 procent;
b.
het in
bijlage I bij de wet als gebied I omschreven gebied: 35 procent;
c.
het deel van Nederland dat niet behoort tot de gebieden, bedoeld in de onderdelen a en b: 10 procent.
2.
Indien een bedrijf bestaat uit verschillende productielocaties die zijn gelegen in verschillende gebieden als bedoeld in het eerste lid, geldt in een kalenderjaar voor het bedrijf het hoogste verwerkingspercentage.
a.
landbouwers die een biologisch veehouderijbedrijf als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189) hebben en de dierlijke meststoffen overdragen of laten overdragen aan een afnemer die behoort tot de categorie afnemers, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a;
b.
landbouwers die op hun bedrijf dierlijke meststoffen afkomstig van paarden, pony’s of pluimvee produceren, en deze dierlijke meststoffen overdragen of laten overdragen aan een afnemer die behoort tot de categorie afnemers, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, waarbij de afvoer als bedoeld in
artikel 89, eerste lid, tevens wordt beschouwd als het overdragen of laten overdragen aan een afnemer die behoort tot de categorie afnemers, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.
a.
landbouwers die een bedrijf hebben waar biologisch plantaardige productie, als bedoeld in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189) plaatsvindt;
b.
ondernemers die champignonsubstraat bereiden.
3.
Een afnemer als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, die in een kalenderjaar ingevolge
artikel 21, tweede lid, onderdeel d, onder 2° en
artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet, een hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, ontvangt, gebruikt in het desbetreffende kalenderjaar die hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, voor de bereiding van champignonsubstraat.
a.
het in België gelegen perceel en de Nederlandse grens bedraagt ten hoogste 25 kilometer;
b.
het in Duitsland gelegen perceel en de Nederlandse grens bedraagt ten hoogste 20 kilometer.
2.
De voorwaarden,
artikel 21, tweede lid, onderdeel d, onder 3° en
artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, onder 3° van de wet, zijn de voorwaarden, genoemd in
artikel 87, eerste lid, onderdelen a en d tot en met f.
a.
het bedrijfsoverschot van de landbouwer in het desbetreffende kalenderjaar maximaal 25% van de totale mestproductie van zijn bedrijf in dat jaar bedraagt, en
b.
de overgedragen dierlijke meststoffen direct en zonder tussenopslag op landbouwgrond worden aangewend.
1.
In een mestverwerkingsovereenkomst, als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, onder 2°, van de wet, en in een overeenkomst, als bedoeld in
artikel 33a, derde lid, onderdeel c, van de wet, zijn opgenomen de door de minister ter identificatie van de partijen bij de overeenkomst verstrekte relatienummers.
a.
het kalenderjaar waarop de overeenkomst ziet;
b.
de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, waarvoor de overeenkomst is gesloten;
c.
de door de minister ter identificatie van de partijen bij de overeenkomst verstrekte relatienummers, waarbij per relatienummer is aangegeven het soort partij, bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, onder 2°, van de wet dan wel de soort landbouwer, bedoeld in
artikel 33a, derde lid, onderdeel c, van de wet.
1.
Als forfaitaire productienormen als bedoeld in
artikel 66, eerste lid, van het besluit worden voor de onderscheiden diersoorten en diercategorieën de normen vastgesteld, die zijn vermeld in
bijlage D, tabel I, kolommen B en C .
1.
Als forfaitaire productienormen per melkkoe als bedoeld in
artikel 66, tweede lid, van het besluit worden voor de naar de gemiddelde melkproductie en naar het gemiddelde ureumgehalte in de geproduceerde melk onderscheiden melkkoeien vastgesteld de normen die zijn vermeld in
bijlage D, tabel II .
2.
De gemiddelde melkproductie per melkkoe, bedoeld in
artikel 66, tweede lid, van het besluit, wordt bepaald door de hoeveelheid in het desbetreffende kalenderjaar op het bedrijf geproduceerde koemelk te delen door het gemiddeld aantal in het desbetreffende kalenderjaar op het bedrijf gehouden melkkoeien.
4.
In afwijking van het tweede en het derde lid zijn de gemiddelde melkproductie en het gemiddelde ureumgehalte van koemelk van melkkoeien van landbouwers die op het eigen bedrijf geproduceerde melk zelf verwerken tot eindproducten en landbouwers die minder dan 50 procent van de geproduceerde melk leveren aan een koper als bedoeld in de
Regeling superheffing en melkpremie 2004 , 7500 kilogram, onderscheidenlijk 26 milligram per 100 gram.
5.
In afwijking van het derde lid is het gemiddelde ureumgehalte in koemelk van melkkoeien van bedrijven die meer dan 50 procent van de geproduceerde koemelk leveren aan ondernemingen waar maximaal 500.000 kilogram koemelk per jaar wordt verwerkt 26 milligram per 100 gram.
2.
Een melkcontrolestation stelt het ureumgehalte vast volgens de methode NEN-ISO 14637:2004.
1.
Op basis van de vaststelling van een melkcontrolestation berekent een ontvanger van boerderijmelk het gewogen gemiddelde ureumgehalte van de leverantie van boerderijmelk van een melkveehouder in een kalenderjaar.
2.
Een ontvanger van boerderijmelk verstrekt de berekening vóór 1 februari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarop de berekening betrekking heeft aan de minister.
Artikel 75c
Het ureumgehalte als bedoeld in de
artikelen 75a en
75b, eerste lid, wordt uitgedrukt in milligrammen ureum per 100 gram melk, waarbij de verkregen waarden worden afgerond op hele getallen.
Artikel 75d
De minister stelt op basis van de berekening, bedoeld in
artikel 75b, tweede lid, het gewogen gemiddelde ureumgehalte vast van een landbouwer in een kalenderjaar.
Artikel 75e
De minister draagt er zorg voor dat aan de landbouwer die 50 procent of meer van de geproduceerde koemelk levert aan een koper als bedoeld in de
Regeling superheffing 2008 en melkpremie 2004 , jaarlijks vóór 1 februari gegevens over de totale hoeveelheid in het voorafgaande kalenderjaar op het bedrijf geproduceerde koemelk en het gemiddelde ureumgehalte van deze hoeveelheid koemelk worden verstrekt
1.
Het gewicht van de op een bedrijf of intermediaire onderneming aangevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, de van een bedrijf of intermediaire onderneming afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in
artikel 68, eerste lid, van het besluit, wordt door de vervoerder van de desbetreffende meststoffen bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig.
2.
De bepaling van het gewicht geschiedt op zodanige wijze dat daarbij het gewicht van het transportmiddel buiten beschouwing blijft. Hiertoe wordt per vracht dierlijke meststoffen het gewicht van het geladen transportmiddel verminderd met het gewicht van het ledige transportmiddel zoals dat direct voorafgaande aan of na het vervoer is bepaald. Indien een vracht dierlijke meststoffen wordt afgevoerd of aangevoerd in een container, kan het gewicht van die meststoffen worden bepaald door het gewicht van de gevulde container te verminderen met het gewicht van de lege container dat eenmalig is bepaald en dat duidelijk zichtbaar en niet verwijderbaar op de container is aangebracht.
3.
Het gewicht van een hoeveelheid dierlijke meststoffen die ingevolge de
artikelen 84 tot en met 91a wordt bepaald op basis van de in die artikelen bedoelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, wordt in afwijking van het eerste lid bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.
1.
Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de op een bedrijf of intermediaire onderneming aangevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, de van een bedrijf of intermediaire onderneming afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen genomen monster.
2.
Indien een vervoerder binnen een periode van ten hoogste zeven dagen van één leverancier meerdere vrachten dierlijke meststoffen afvoert naar één afnemer kan het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van deze vrachten worden vastgesteld door middel van analyse van een mengmonster dat op verzoek van de vervoerder door het betrokken laboratorium uit de uit deze vrachten genomen monsters is samengesteld, onder de volgende voorwaarden:
a.
het mengmonster bestaat uit ten hoogste twaalf monsters; en
b.
het verschil in gewicht tussen de grootste en de kleinste vracht bedraagt bij drijfmest ten hoogste tien procent en bij vaste mest ten hoogste twintig procent.
3.
Het nemen van een monster uit een hoeveelheid dierlijke meststoffen en de analyse van dit monster geschieden overeenkomstig de
artikelen 78 tot en met 81.
1.
De bemonstering van een vracht drijfmest vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van de vervoerder en geschiedt automatisch tijdens het laden van het transportmiddel met behulp van bemonsteringsapparatuur die voldoet aan de prestatiekenmerken die zijn vermeld in
bijlage E , onderdeel A, en behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel van Wageningen UR, te Wageningen of een vergelijkbare instelling, is vastgesteld dat het voldoet aan die prestatiekenmerken.
2.
De bemonstering van een vracht vaste mest geschiedt door de vervoerder. Hij stelt een representatief monster samen met een gewicht van minimaal 500 gram en maximaal 800 gram, bestaande uit deelmonsters die handmatig evenredig verspreid uit de betrokken vracht meststoffen worden genomen.
3.
Indien de vaste mest bestemd is om buiten Nederland te worden gebracht, geschiedt de in het tweede lid bedoelde bemonstering tijdens het laden van het transportmiddel.
4.
Indien de vaste mest binnen Nederland is gebracht, geschiedt de in het tweede lid bedoelde bemonstering tijdens het lossen van het transportmiddel.
1.
Een uit een vracht drijfmest genomen monster wordt automatisch verpakt in een monsterverpakking die voldoet aan
bijlage E, onderdeel B . De verpakking geschiedt met behulp van verpakkingsapparatuur die voldoet aan de prestatiekenmerken die zijn vermeld in
bijlage E, onderdeel C , en behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel van Wageningen UR, te Wageningen of een vergelijkbare instelling, is vastgesteld dat het voldoet aan die prestatiekenmerken.
2.
Een uit een vracht vaste mest genomen monster wordt door de vervoerder verpakt in een monsterverpakking die voldoet aan
bijlage E, onderdeel B .
1.
Het uit een vracht dierlijke meststoffen genomen monster wordt, onder vermelding van de betrokken leverancier en afnemer, alsmede van het nummer van het op deze vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen, door de vervoerder uiterlijk tien werkdagen na bemonstering toegestuurd aan een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de accreditatienormen van het accreditatie-programma AP05, dat is opgenomen in
bijlage H .
2.
De vervoerder bewaart de monsters totdat zij aan het laboratorium worden toegestuurd, zodanig dat zij in goede staat blijven verkeren.
1.
Het laboratorium analyseert de monsters uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst en zendt de analyseresultaten uiterlijk vijf werkdagen na analyse aan de vervoerder, de leverancier, de afnemer en elektronisch aan de minister.
2.
Indien bij ontvangst van een toegezonden monster wordt geconstateerd dat de monsterverpakking is beschadigd, rapporteert het laboratorium aan de meldkamer van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking en het nummer van het op de desbetreffende vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen. Het laboratorium volgt de door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ter zake verstrekte aanwijzingen op.
3.
Het laboratorium voldoet aan de eisen van het accreditatieprogramma AP05, dat is opgenomen in
bijlage H .
4.
Uiterlijk tien werkdagen na verzending van de analyseresultaten door het laboratorium, kan door de betrokkenen heranalyse worden aangevraagd. Er vindt ten hoogste éénmaal een heranalyse plaats die wordt uitgevoerd door het laboratorium dat de analyse heeft uitgevoerd.
5.
Indien een laboratorium het fosfaatgehalte of stikstofgehalte van een monster niet kan vaststellen, omdat het monster na ontvangst door het laboratorium in het ongerede is geraakt, wordt de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste en vijfde lid, van het besluit bepaald op basis van de in
bijlage I voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
6.
Indien een laboratorium bij ontvangst van een toegezonden monster constateert dat het monster niet voldoet aan de eisen van Hoofdstuk 4, paragraaf 4.2 van het Accreditatieprogramma dierlijke mest (AP05) zoals opgenomen in
bijlage H , wordt de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste en vijfde lid, van het besluit bepaald op basis van de in
bijlage I voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
a.
wordt het gewicht van de hoeveelheid kalvergier in afwijking van
artikel 76, eerste lid, door de afnemer bepaald met behulp van een in de kalvergierbewerkingsinstallatie aangebracht apparaat ter bepaling van het volume dat voldoet aan de bij of krachtens de
Metrologiewet gestelde regels, waarbij één kubieke meter kalvergier overeenkomt met 1000 kilogram; en
b.
geschieden de bemonstering en de verpakking van de genomen monsters, in zoverre in afwijking van
artikel 77, derde lid, in samenhang met
artikel 78, onderscheidenlijk
79 door de afnemer met behulp van op de kalvergierbewerkingsinstallatie aangebracht automatische bemonsteringsapparatuur waarmee uit het totale van één leverancier aangevoerde volume kalvergier een representatief monster wordt genomen.
a.
wordt het gewicht van de hoeveelheid kalvergier in afwijking van
artikel 76, eerste lid, door de afnemer bepaald met behulp van een op de lokatie van de kalvergierbewerkingsinstallatie aangebracht weegwerktuig; en
b.
geschieden de bemonstering en de verpakking van de genomen monsters, in afwijking van
artikel 77, derde lid, in samenhang met
artikel 78, onderscheidenlijk
79 door de afnemer met behulp van op de kalvergierbewerkingsinstallatie aangebrachte automatische bemonsteringsapparatuur en automatische verpakkingsapparatuur als bedoeld in
artikel 78, eerste lid, onderscheidenlijk
artikel 79, eerste lid.
a.
kan het gewicht van de hoeveelheid dierlijke mest, bedoeld in
artikel 76, eerste lid, door de intermediair ook worden bepaald met behulp van een in de pijpleiding aangebracht apparaat ter bepaling van het volume dat voldoet aan de bij of krachtens de
Metrologiewet gestelde regels, waarbij het gemeten volume naar gewicht omgerekend wordt aan de hand van de dichtheid, en
b.
geschieden de bemonstering en de verpakking van de genomen monsters, in afwijking van
artikel 77, derde lid, in samenhang met
artikel 78, onderscheidenlijk
79, door de vervoerder, met behulp van op de pijpleiding aangebrachte automatische bemonsteringsapparatuur, waarmee uit het totale van één leverancier aangevoerde volume drijfmest van maximaal 36 ton dat wordt vervoerd door de pijpleiding, een representatief monster wordt genomen.
4.
In het in
artikel 59a, eerste lid, bedoelde geval, wordt het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen, in afwijking van
artikel 77, bepaald door de leverancier overeenkomstig de voorschriften die zijn verbonden aan de aan hem verleende ontheffing van de
artikelen 76, eerste lid, en
77.
Artikel 83
Indien een vracht bestaat uit mestkorrels, geldt dat het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, in afwijking van de
artikelen 76, eerste lid, onderscheidenlijk
77, eerste lid, wordt bepaald op basis van het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, zoals dat is vermeld op de verpakking van de mestkorrels of het begeleidende document bij de mestkorrels.
1.
Indien de dierlijke meststoffen, bedoeld in de
artikelen 84 tot en met 91, bestaan uit gier en filtraat na mestscheiding of koek na mestscheiding, wordt, in afwijking van de artikelen 84 tot en met 91, het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen genomen monster.
1.
Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een ander bedrijf, kunnen de in een kalenderjaar van het bedrijf afgevoerde dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in
bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:
a.
het product van enerzijds het aantal hectaren landbouwgrond dat in dat kalenderjaar tot het bedrijf waarvan de meststoffen afkomstig zijn behoort en anderzijds het per hectare van die landbouwgrond bij of krachtens
artikel 11, eerste tot en met vijfde lid, van de wet, in de vorm van dierlijke meststoffen vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm, bedraagt in de jaren 2011, 2012 en 2013 ten minste 80 procent en in de jaren 2014 en volgende ten minste 75 procent van de totale hoeveelheid op dat bedrijf in dat kalenderjaar geproduceerde dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat;
b.
de van het bedrijf afgevoerde dierlijke meststoffen worden rechtstreeks, zonder tussenopslag, vervoerd; en
c.
de afstand tussen de productielocatie van het bedrijf waarvan de dierlijke meststoffen afkomstig zijn en de locatie van het bedrijf waar de dierlijke meststoffen gelost worden bedraagt hemelsbreed ten hoogste tien kilometer.
2.
De overeenkomstig het eerste lid te bepalen hoeveelheid bedraagt in de jaren 2011, 2012 en 2013 ten hoogste 20 procent en in de jaren 2014 en volgende ten hoogste 25 procent van de totale hoeveelheid in dat kalenderjaar op desbetreffend bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat.
Artikel 85
Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een perceel dat voor de duur van ten hoogste één jaar in gebruik is gegeven aan een ander bedrijf, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in
bijlage I, tabel I , voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:
a.
de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar de uit gebruik gegeven percelen wordt afgevoerd bedraagt, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, ten hoogste het product van enerzijds het aantal hectaren landbouwgrond dat in dat kalenderjaar uit gebruik is gegeven en anderzijds het per hectare van die landbouwgrond bij of krachtens
artikel 11, eerste tot en met vijfde lid, van de wet, in de vorm van dierlijke meststoffen vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm;
b.
de afstand tussen de productielocatie van het bedrijf waarvan de dierlijke meststoffen afkomstig zijn en het desbetreffende perceel bedraagt hemelsbreed ten hoogste tien kilometer;
c.
het perceel behoorde de voorafgaande twee jaren tot het bedrijf waarvan de dierlijke meststoffen afkomstig zijn;
d.
het perceel is overeenkomstig
artikel 41 aangemeld als behorend tot het bedrijf dat het perceel tijdelijk in gebruik heeft; en
e.
de overeenkomst tot ingebruikgeving is schriftelijk aangegaan.
1.
Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een afnemer, die geen bedrijf of onderneming voert, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in
bijlage I, tabel I , voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:
a.
de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar afnemers die geen bedrijf of onderneming voeren wordt afgevoerd bedraagt ten hoogste 250 kilogram fosfaat; en
b.
de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar een afnemer die geen bedrijf of onderneming voert wordt afgevoerd bedraagt ten hoogste 20 kilogram fosfaat per afnemer.
2.
Indien vaste dierlijke meststoffen van een intermediaire onderneming worden afgevoerd naar een afnemer die geen bedrijf of onderneming voert, kan de desbetreffende hoeveelheid meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in
bijlage I, tabel I , voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de voorwaarde dat de totale hoeveelheid vaste dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar een dergelijke afnemer wordt afgevoerd ten hoogste 20 kilogram fosfaat per afnemer bedraagt.
1.
Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een perceel landbouwgrond dat, al dan niet gedeeltelijk, is gelegen in Duitsland of in België, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in
bijlage I, tabel I , voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:
a.
de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar de in het eerste lid bedoelde percelen wordt afgevoerd bedraagt, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, ten hoogste het product van het aantal hectaren in Duitsland of in België gelegen landbouwgrond en het indien de landbouwgrond in Nederland zou zijn gelegen per hectare van die landbouwgrond bij of krachtens
artikel 11, eerste tot en met vijfde lid, van de wet, in de vorm van dierlijke meststoffen vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm;
b.
de afstand tussen het in België gelegen perceel en de Nederlandse grens bedraagt ten hoogste 25 kilometer;
c.
de afstand tussen het in Duitsland gelegen perceel en de Nederlandse grens bedraagt ten hoogste 20 kilometer;
d.
het perceel is in het kader van een normale bedrijfsvoering daadwerkelijk bij het bedrijf waarvan de meststoffen afkomstig zijn, in gebruik;
e.
indien het perceel in België is gelegen, behoort dit perceel ingevolge eigendom of ingevolge een in België geregistreerde pachtovereenkomst toe aan het bedrijf en is dit perceel, voor wat betreft het Vlaamse gedeelte van België, geregistreerd bij de Vlaamse Mestbank ingevolge artikel 30 van het Besluit van de Vlaamse regering van 20 december 1995 tot uitvoering van sommige artikelen van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen; en
f.
indien het perceel in Duitsland is gelegen, behoort dit perceel ingevolge eigendom of ingevolge een in Duitsland geregistreerde pachtovereenkomst toe aan het bedrijf.
2.
Indien dierlijke meststoffen worden afgevoerd van een bedrijf dat, al dan niet gedeeltelijk, is gelegen in Duitsland of België, naar een perceel landbouwgrond dat is gelegen in Nederland, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in
bijlage I, tabel I , voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:
a.
de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar de in de aanhef van dit lid bedoelde percelen wordt afgevoerd bedraagt, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, ten hoogste het product van het aantal hectaren van die percelen en het bij of krachtens
artikel 11, eerste tot en met vijfde lid, van de wet, in de vorm van dierlijke meststoffen vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm;
b.
de afstand tussen het in Nederland gelegen perceel en de grens met België bedraagt ten hoogste 25 kilometer;
c.
de afstand tussen het in Nederland gelegen perceel en de grens met Duitsland bedraagt ten hoogste 20 kilometer;
d.
het perceel is in het kader van een normale bedrijfsvoering daadwerkelijk bij het bedrijf waarvan de meststoffen afkomstig zijn, in gebruik;
e.
het perceel behoort blijkens registratie bij de minister toe aan het bedrijf in België, danwel Duitsland.
Artikel 88
Indien dierlijke meststoffen afkomstig van konijnen, met een drogestofgehalte van ten hoogste 2,5 procent naar of van een bedrijf of onderneming worden aangevoerd, onderscheidenlijk worden afgevoerd, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in
bijlage I, tabel I , voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
1.
Indien dierlijke meststoffen afkomstig van paarden of pony's van een bedrijf worden afgevoerd naar een intermediaire onderneming waar tussenopslag van maximaal 48 uur van deze meststoffen plaatsvindt voordat deze meststoffen worden afgevoerd naar een onderneming waar deze meststoffen worden gebruikt voor de productie van substraat voor de teelt van champignons of van een grondstof voor de productie van dat substraat, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in
bijlage I, tabel II , voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
2.
Indien de in het eerste lid bedoelde dierlijke meststoffen die in tussenopslag hebben gelegen van de intermediaire onderneming worden afgevoerd naar een onderneming waar deze meststoffen worden gebruikt voor de productie van het in het eerst lid bedoelde substraat of grondstof, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in
bijlage I, tabel II , voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
3.
Indien dierlijke meststoffen afkomstig van paarden of pony's van een bedrijf worden afgevoerd naar een onderneming waar deze meststoffen worden gebruikt voor de productie van substraat voor de teelt van champignons of van een grondstof voor de productie van substraat, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in
bijlage I, tabel II , voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
4.
Indien het in het derde lid bedoelde substraat van een onderneming of een bedrijf wordt afgevoerd naar een bedrijf waar dit substraat wordt gebruikt voor de teelt van champignons, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in
bijlage I, tabel II , voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
5.
Indien het in het vierde lid bedoelde substraat in de vorm van champost van een bedrijf wordt afgevoerd naar een ander bedrijf, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in
bijlage I, tabel II , voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
6.
Indien het in het vierde lid bedoelde substraat in de vorm van champost van een bedrijf wordt overgebracht uit Nederland, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in
bijlage I, tabel II , voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
Artikel 89a
Indien dierlijke meststoffen afkomstig van paarden of pony’s van een bedrijf in de gemeente Vlieland worden afgevoerd naar een ander bedrijf in de gemeente Vlieland, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in
bijlage I , tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:
a.
de hoeveelheid dierlijke meststoffen is afkomstig van de op het bedrijf gehouden, dan wel anderszins aanwezige dieren;
b.
de dierlijke meststoffen worden rechtstreeks, zonder tussenopslag vervoerd, en
c.
bij onderdeel 4 van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen wordt de opmerkingscode ‘37’ ingevuld.
Artikel 90
Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf als bedoeld in
artikel 43, eerste lid, worden afgevoerd naar een ander bedrijf, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in
bijlage I, tabel I , voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:
a.
de hoeveelheid dierlijke meststoffen is afkomstig van de op het bedrijf gehouden, dan wel anderszins aanwezige dieren;
b.
de dierlijke meststoffen worden rechtstreeks, zonder tussenopslag, vervoerd; en
c.
de afstand tussen de desbetreffende bedrijven bedraagt hemelsbreed ten hoogste tien kilometer.
Artikel 91
Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een natuurterrein of overige grond als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel d, van het Besluit gebruik meststoffen, waarvan de desbetreffende landbouwer het exclusieve gebruiksrecht heeft, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in
bijlage I, tabel I , voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:
a.
de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar het natuurterrein wordt afgevoerd, bedraagt uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, ten hoogste het product van het aantal hectaren natuurterrein en de hoeveelheid fosfaat die ingevolge
artikel 2, derde en vierde lid, van het Besluit gebruik meststoffen per hectare van dat natuurterrein mag worden gebruikt; en
b.
de afstand tussen de productielocatie van het bedrijf waarvan de dierlijke meststoffen afkomstig zijn en het desbetreffende natuurterrein bedraagt hemelsbreed ten hoogste twintig kilometer.
Artikel 91a
Indien een hoeveelheid vaste meststoffen die ten hoogste 10% vaste dierlijke meststoffen of 10% champost bevat, van een onderneming wordt afgevoerd naar een bedrijf, een intermediaire onderneming of een afnemer die geen bedrijf of intermediaire onderneming voert, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald:
a.
uitgaande van de stikstofgehalten onderscheidenlijk de fosfaatgehalten van de afzonderlijke grondstoffen waaruit het mengsel is bereid en het aandeel van deze stoffen in het eindproduct; of
b.
uitgaande van de stikstofgehalten onderscheidenlijk de fosfaatgehalten van de partij vaste meststoffen waaruit de afgevoerde hoeveelheid meststoffen afkomstig is, onder voorwaarde dat deze partij niet groter is dan 5000 m
3 en bemonstering van deze partij tenminste éénmaal per twee maanden plaatsvindt.
Artikel 91b
Indien dezelfde vracht vaste dierlijke meststoffen binnen zeven dagen twee maal wordt vervoerd van of naar een bedrijf of een onderneming, kan de hoeveelheid meststoffen van het eerste vervoer, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid van het besluit, gelijkgesteld worden aan de hoeveelheid meststoffen van het tweede vervoer, onder voorwaarde dat tijdens het laden van zowel het eerste als het tweede vervoer, de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking als bedoeld in
artikel 55, tweede lid, onderdeel b, van het tweede vervoer worden ingelezen en vastgelegd.
1.
Het gewicht van de van een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld afgevoerde, de op een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld aangevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid zuiveringsslib of compost, bedoeld in
artikel 68, eerste lid, van het besluit, wordt door de vervoerder van de desbetreffende meststoffen bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig.
2.
Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de van een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, afgevoerde, of de op een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, aangevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid zuiveringsslib of compost, bedoeld in
artikel 68, eerste lid, van het besluit, komt overeen met het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte zoals dat voor de hoeveelheid zuiveringsslib of compost waaruit de desbetreffende vracht afkomstig is, overeenkomstig de
artikelen 92a en
92b is vastgesteld.
1.
Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in zuiveringsslib en compost, alsmede het droge stofgehalte in zuiveringsslib en compost wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende hoeveelheid genomen monster.
2.
De bemonstering van een hoeveelheid zuiveringsslib of compost geschiedt door de producent. Hij stelt per geproduceerde hoeveelheid van ten hoogste 2.000.000 kilogram, een representatief monster samen, bestaande uit deelmonsters die volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes evenredig verspreid uit de betrokken partij worden genomen. Indien de geproduceerde hoeveelheid groter is dan 2.000.000 kilogram, wordt deze allereerst verdeeld in partijen van ten hoogste 2.000.000 kilogram.
3.
Indien zuiveringsslib of compost in een continu proces wordt geproduceerd, kan de desbetreffende producent ervoor kiezen dat het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte alsmede het drogestof gehalte ervan, in zoverre in afwijking van de voorgaande leden, overeen komen met het over de afgelopen twaalf maanden overeenkomstig
artikel 92b, tweede lid, berekende twaalf-maandsgemiddelde stikstof-, fosfaat- en drogestof gehalte, mits:
a.
de voor de productie van het zuiveringsslib of de compost gebruikte ingangsmaterialen van constante samenstelling zijn;
b.
de productie van zuiveringsslib of compost onafgebroken gedurende het gehele jaar plaatsvindt; en
c.
het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte alsmede het drogestofgehalte ten minste eenmaal per kalendermaand wordt vastgesteld door middel van analyse van een representatief monster bestaande uit deelmonsters die volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes evenredig verspreid uit de in die kalendermaand geproduceerde hoeveelheid zijn genomen.
4.
Het monster wordt verpakt in een monsterverpakking die het monster niet verontreinigt of de samenstelling ervan anderszins beïnvloedt.
5.
Het monster wordt door de producent uiterlijk tien werkdagen na bemonstering toegestuurd aan een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
6.
Indien het monster afkomstig is uit een hoeveelheid die in een continu proces is geproduceerd, geeft de betrokken producent bij het verzenden ervan aan of de analyseresultaten van dit monster gebruikt moeten worden bij de in
artikel 92b, tweede lid, bedoelde berekening.
1.
Het laboratorium, bedoeld in
artikel 92a, analyseert de monsters uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst overeenkomstig het protocol, dat is opgenomen in
bijlage Ia, onderdeel A , of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat.
2.
Indien dit ten aanzien van het monster overeenkomstig
artikel 92a, zesde lid, is aangegeven, berekent het laboratorium op basis van de meest recente analyseresultaten, het gemiddelde stikstof-, fosfaat- en drogestofgehalte over de afgelopen twaalf maanden overeenkomstig de in
bijlage Ia, onderdeel B , opgenomen berekeningsmethode.
3.
Het laboratorium voorziet de analyseresultaten dan wel de overeenkomstig het tweede lid berekende gemiddelde gehalten van een uniek analysenummer van ten hoogste twaalf posities.
4.
Indien het monster afkomstig is uit een afzonderlijk geproduceerde partij zendt het laboratorium de analyseresultaten uiterlijk tien werkdagen na analyse elektronisch aan de minister en aan de producent van de desbetreffende meststof, onder vermelding van het unieke analysenummer, bedoeld in het derde lid.
5.
Indien het monster afkomstig is uit een hoeveelheid die in een continu proces is geproduceerd, zendt het laboratorium de in het tweede lid bedoelde gehaltes, uiterlijk tien werkdagen na afloop van de desbetreffende kalendermaand elektronisch aan de minister en aan de producent van de desbetreffende meststof, onder vermelding van het unieke analysenummer, bedoeld in het derde lid en het unieke analysenummer dat betrekking heeft op het in voorgaande kalendermaand met betrekking tot de desbetreffende hoeveelheid berekende gemiddelde.
6.
Het laboratorium bewaart de monsters totdat tien werkdagen na verzending van de analyseresultaten door het laboratorium zijn verstreken.
Artikel 92c
Ingeval een hoeveelheid vloeibaar zuiveringsslib die afkomstig is uit een opslagruimte voor vloeibaar zuiveringsslib als bedoeld in
artikel 39, tweede lid, van het besluit of in
artikel 51, vierde lid, en die rechtstreeks van de desbetreffende onderneming wordt afgevoerd naar een bedrijf, komt het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte alsmede het drogestofgehalte van de desbetreffende hoeveelheid zuiveringsslib, in afwijking van
artikel 68, eerste lid van het besluit, overeen met het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte onderscheidenlijk het drogestofgehalte zoals dat voor de in de desbetreffende opslag aanwezige hoeveelheid zuiveringsslib met gebruikmaking van het in
artikel 46, eerste lid, of artikel 51, vijfde lid, bedoelde formulier, of de in artikel 46, tweede lid, genoemde andere gegevensdragers is berekend en zoals dat voordat de afvoer plaatsvond, overeenkomstig
artikel 48, vijfde lid, of
52, vijfde lid, aan de minister is verstrekt.
1.
Het gewicht van de van een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld afgevoerde, de op een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld aangevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost, bedoeld in
artikel 68, eerste lid, van het besluit, wordt bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig.
2.
Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de van een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld afgevoerde of de op een bedrijf of intermediaire onderneming aangevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost, bedoeld in
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald overeenkomstig
artikel 17 door bemonstering en analyse.
3.
In voorkomend geval geldt dat het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, van de in eerste en tweede lid bedoelde meststoffen overeenkomen met het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, zoals vermeld op de verpakking van of het begeleidende document bij de desbetreffende meststoffen.
4.
Artikel 68, eerste lid, van het besluit in samenhang met het eerste en tweede lid, is niet van toepassing op de van een tuincentrum of een hovenier afgevoerde hoeveelheid meststoffen, anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost, naar een afnemer, niet zijnde een landbouwer of een ondernemer.
1.
Het gewicht van de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in
artikel 68, derde lid, van het besluit, wordt bepaald op basis van meting van het volume en het soortelijk gewicht van deze meststoffen.
2.
Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in
artikel 68, derde lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de best beschikbare gegevens.
3.
Het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de op een intermediaire onderneming opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in
artikel 68, vijfde lid, van het besluit, komt overeen met de onderscheiden hoeveelheden die met gebruikmaking van het in
artikel 46, eerste lid, genoemde formulier, respectievelijk in
artikel 46, tweede lid, genoemde andere gegevensdragers zijn berekend.
4.
Onverminderd het eerste tot en met het derde lid, is de aan het begin van het kalenderjaar opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, gelijk aan de aan het einde van het voorafgaande kalenderjaar opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen.
3.
Het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de op een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld opgeslagen hoeveelheid zuiveringsslib of compost, bedoeld in
artikel 68, vijfde lid, van het besluit, komen overeen met de onderscheiden hoeveelheden die met gebruikmaking van het in
artikel 46, eerste lid, of
artikel 51, vijfde lid, bedoelde formulier, of de in artikel 46, tweede lid genoemde andere gegevensdragers zijn berekend.
4.
Het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de op een bedrijf of een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld opgeslagen meststoffen anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost, bedoeld in
artikel 68, vierde en vijfde lid, van het besluit, komen overeen met het gewicht onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, zoals vermeld op de verpakking van of het begeleidende document bij de desbetreffende meststoffen. Ingeval van bulkopslag van de desbetreffende meststoffen wordt het gewicht bepaald op basis van meting van het volume en het soortelijk gewicht van deze meststoffen
5.
Onverminderd het eerste tot en met het vierde lid, is de aan het begin van het kalenderjaar opgeslagen hoeveelheid in deze leden genoemde meststoffen, gelijk aan de aan het einde van het voorafgaande kalenderjaar opgeslagen hoeveelheid in deze leden genoemde meststoffen.
Artikel 96
Als forfaitaire stikstofgehalten als bedoeld in
artikel 67, vijfde lid, van het besluit worden vastgesteld de gehalten, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per dier per jaar, die in
bijlage D, tabel I, kolom D , voor de onderscheiden diersoorten en diercategorieën en toegepaste huisvestingssysteem zijn vermeld.
a.
bepaalt het gewicht van de desbetreffende hoeveelheid diervoeders door middel van weging met behulp van een weegwerktuig; en
b.
stelt het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte en indien van toepassing het droge stofgehalte in de desbetreffende hoeveelheid diervoeders vast overeenkomstig
artikel 98.
2.
Indien het ruwvoer en enkelvoudig diervoeder zoals vermeld in
bijlage J betreft, kunnen in afwijking van het eerste lid, het gewicht worden bepaald op basis van meting van het volume en het soortelijk gewicht van deze diervoeders en kunnen als het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte worden vastgesteld het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte per kilogram diervoeder, die voor de onderscheiden soorten ruwvoer of enkelvoudig diervoeder zijn vermeld in
bijlage J .
1.
Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in diervoeders met een vochtgehalte groter dan veertien procent wordt vastgesteld overeenkomstig het protocol, opgenomen in
bijlage K, onderdeel I , op basis van:
a.
de resultaten van de overeenkomstig het protocol dat is opgenomen in
bijlage K, onderdeel II , uitgevoerde bemonstering en analyse van de diervoeders; of
b.
indien het mengvoeders betreft, de berekeningen uitgaande van de bekende gehalten van de nutriënten in de grondstoffen waaruit de diervoeders zijn bereid en het aandeel van deze stoffen in het eindproduct en rekening houdend met de aard van het productieproces.
2.
Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in diervoeders met een vochtgehalte kleiner dan of gelijk aan veertien procent wordt vastgesteld:
a.
door middel van analyse van een uit de desbetreffende diervoeders volgens de algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster; of
b.
indien het mengvoeders betreft, de berekeningen uitgaande van de bekende gehalten van de nutriënten in de grondstoffen waaruit de diervoeders zijn bereid en het aandeel van deze stoffen in het eindproduct en rekening houdend met de aard van het productieproces.
3.
De analyse, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, geschiedt binnen één week na ontvangst van het monster door een laboratorium dat voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025 of een hieraan gelijkwaardige norm, volgens de toepasselijke onderzoekmethode voor de bepaling van het ruw eiwitgehalte, het fosforgehalte en het droge stofgehalte in diervoeders.
4.
De in het derde lid bedoelde toepasselijke methoden zijn de methoden die ten minste dezelfde waarborgen bieden als de methoden zijn voorgeschreven in
Richtlijn 93/28/EEG van de Commissie van 4 juni 1993 (Pb.EG L 179) tot wijziging van bijlage I bij Derde
Richtlijn 72/199/EEG betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van diervoerders, voor het ruw eiwitgehalte en in de Tweede
Richtlijn 71/393/EEG van de Commissie van 18 november 1971 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor officiële controle van veevoeders (Pb.EG L 279) voor het fosforgehalte.
5.
Het resultaat van de analyse wordt door het laboratorium beoordeeld in het licht van de herhaalbaarheid, aangegeven in de betreffende analysemethode. Indien de norm voor herhaalbaarheid wordt overschreden, voert het laboratorium een herhalingsonderzoek op het monster uit.
6.
Het laboratorium zendt de resultaten van de analyse binnen één week na ontvangst van het monster naar de ondernemer, bedoeld in
artikel 97, tweede lid.
1.
De ondernemer, bedoeld in
artikel 97, vermeldt bij aflevering van diervoeders aan een bedrijf op het etiket of het begeleidend document:
a.
het overeenkomstig
artikel 97 in samenhang met
artikel 98 vastgestelde stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in het product;
b.
voor diervoeder met een vochtgehalte groter dan veertien procent, het droge stofgehalte dan wel het vochtgehalte en het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de droge stof van het desbetreffende diervoeder;
c.
voor mengvoeders de diersoort waarvoor het diervoeder is bestemd;
d.
de datum van levering;
e.
de naam, het adres en de woonplaats van de desbetreffende afnemer;
f.
de naam van de ondernemer die de diervoeders heeft afgeleverd; en
g.
de hoeveelheid diervoeder in kilogrammen.
2.
Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte worden vermeld met een nauwkeurigheid van tiende grammen per kilogram.
3.
Indien het diervoeder met een vochtgehalte groter dan veertien procent betreft, kunnen de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, in afwijking van het eerste lid, schriftelijk binnen twee weken na aflevering aan het desbetreffende bedrijf verstrekt worden.
Artikel 100
Het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de op een bedrijf aan- of afgevoerde, dan wel de aanwezige voorraden diervoeders, bedoeld in
artikel 67, eerste lid, van het besluit, anders dan ruwvoer en enkelvoudig diervoeder zoals vermeld in
bijlage J , komen overeen met het gewicht onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, zoals vermeld op de verpakking van of het begeleidende document bij de desbetreffende diervoeders, bedoeld in
artikel 99, eerste lid, dan wel met het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte zoals deze ingevolge
artikel 99, derde lid, schriftelijk zijn verstrekt. Ingeval van bulkopslag van de desbetreffende diervoeders wordt het gewicht van de aanwezige voorraden diervoeders bepaald op basis van meting van het volume en het soortelijk gewicht van deze diervoeders.
1.
Het gewicht van het in
artikel 67, eerste lid, van het besluit bedoelde op een bedrijf aan- of afgevoerde ruwvoer en enkelvoudig diervoeder zoals vermeld in
bijlage J , wordt bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig, dan wel door middel van meting van het volume en het soortelijk gewicht.
2.
Als het gewicht per hectare van het in
artikel 67, tweede lid, van het besluit bedoelde op het bedrijf geproduceerde ruwvoer en enkelvoudig diervoeder zoals vermeld in
bijlage J , wordt vastgesteld het gewicht dat voor de onderscheiden soorten ruwvoer en enkelvoudig diervoer in die bijlage is vermeld.
3.
Als het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in het op een bedrijf aan- of afgevoerde, dan wel de aanwezige voorraden ruwvoer en enkelvoudig diervoeder, bedoeld in
artikel 67, eerste lid, van het besluit, en het op het bedrijf geproduceerde ruwvoer en enkelvoudig diervoeder, bedoeld in
artikel 67, tweede lid, van het besluit, worden vastgesteld het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte per kilogram diervoeder, die voor de onderscheiden soorten ruwvoer of enkelvoudig diervoeder zijn vermeld in
bijlage J .
1.
Als forfaitaire stikstofgehalten en fosfaatgehalten per dier of per kilogram levend gewicht als bedoeld in
artikel 67, derde lid, van het besluit worden voor de onderscheiden diersoorten en diercategorieën vastgesteld, de forfaitaire gehalten die zijn vermeld in
bijlage D, tabel III .
2.
De bepaling van de hoeveelheden stikstof en fosfaat in staldieren, bedoeld in
artikel 67, derde lid, van het besluit, wordt gebaseerd op de in het eerste lid bedoelde forfaitaire stikstofgehalten en fosfaatgehalten per kilogram levend gewicht. Ingeval van een dier geen gegevens over het gewicht beschikbaar zijn, worden de hoeveelheden stikstof en fosfaat in dat dier bepaald op basis van de in het eerste lid bedoelde forfaitaire stikstofgehalten en fosfaatgehalten per dier.
Artikel 103
Als forfaitaire stikstofgehalten en fosfaatgehalten per kilogram eieren als bedoeld in
artikel 67, vierde lid, van het besluitworden voor de onderscheiden soorten eieren vastgesteld, de forfaitaire gehalten die zijn vermeld in
bijlage D, tabel IV .
1.
De fosfaattoestand van de bodem, bedoeld in
artikel 69a van het besluit, wordt vastgesteld door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025, door middel van bemonstering en analyse van de bodem overeenkomstig het in bijlage L opgenomen protocol.
2.
Het laboratorium stelt ter zake van de bemonstering en analyse een analyserapport op, dat voor ieder bemonsterd perceel in ieder geval de volgende gegevens bevat:
a.
de naam en het adres van de landbouwer wiens perceel is bemonsterd;
b.
de datum van de monstername;
c.
het gehanteerde bemonsteringsprotocol;
d.
de exacte locatie van het bemonsterde perceel dan wel de delen van het perceel, vastgesteld met behulp van GPS-gegevens;
e.
het aantal steken dat uit de bodemlaag werd genomen;
f.
de diepte waarop de bodemmonsters zijn gestoken;
g.
een schema of een tekening van de locaties waar de bodemmonsters zijn gestoken;
h.
het codenummer van het mengmonster dan wel de mengmonsters dat is onderscheidenlijk die zijn samengesteld uit de bodemmonsters;
i.
de waarnemingen tijdens de monstername die mogelijk van invloed zijn op de uitkomsten van de vaststelling;
j.
de gebruikte analysemethode;
k.
de analysedatum van het mengmonster dan wel de mengmonsters;
l.
de resultaten van de analyses;
m.
bijzondere waarnemingen, die tijdens de analyse van het mengmonster dan wel de mengmonsters zijn gedaan; en
n.
alle niet in bijlage L voorgeschreven handelingen die het resultaat van de analyse van het mengmonster dan wel de mengmonsters hebben beïnvloed.
3.
Het analyserapport is geldig tot vier jaar na de datum van de monstername, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.
4.
Als vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem als bedoeld in het eerste lid, wordt tevens aangemerkt de vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem die is verricht door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025 door middel van:
a.
analyse van monsters die in de periode van 16 mei 2006 tot 1 november 2009 uit de desbetreffende bodem zijn genomen door dat laboratorium of onder de verantwoordelijkheid van dat laboratorium door een monsternemer die een onafhankelijke positie heeft ten opzichte van het bedrijf waar de monsters worden genomen; of
b.
bemonstering en analyse van de bodem overeenkomstig het in bijlage L opgenomen protocol met uitzondering van de in onderdeel I, paragraaf 1, voorgeschreven vastlegging van de omvang en vorm van het te bemonsteren perceel dan wel perceelsdeel met een Global Positioning System, voor zover het betreft monsters die in de periode van 1 november 2009 tot 1 januari 2010 uit de desbetreffende bodem zijn genomen.
1.
Het laboratorium dat de in
artikel 103a bedoelde vaststelling heeft verricht, verstrekt de landbouwer het analyserapport en verstrekt desgevraagd gegevens over die vaststelling aan de minister.
2.
De landbouwer meldt de fosfaattoestand van het desbetreffende perceel gebaseerd op het op grond van
artikel 103a, derde lid, geldige analyserapport, uiterlijk 15 mei van het desbetreffende kalenderjaar.
a.
de monstername geschiedt onder verantwoordelijkheid van het laboratorium dat de analyse uitvoert;
b.
het laboratorium zorg draagt voor de kwaliteitseisen conform NEN-EN-ISO/IEC 17025;
c.
de uitbesteding van de werkzaamheden schriftelijk is overeengekomen;
d.
de derde een onafhankelijke positie heeft ten opzichte van het bedrijf waar de monsters worden genomen;
e.
degene die de monstername verricht, daartoe is geschoold en door het laboratorium is voorzien van deugdelijke instructies; en
f.
het laboratorium in het analyserapport de naam vermeldt van degene die de werkzaamheden heeft verricht.
1.
De gewasopbrengst in een kalenderjaar wordt bepaald door de hoeveelheid van het gewas die in dat jaar is geoogst van de met het desbetreffende gewas beteelde oppervlakte tot het bedrijf behorende landbouwgrond, te verminderen met het door de afnemer van het desbetreffende gewas vastgestelde tarragewicht.
2.
De gewasopbrengst wordt uitgedrukt in tonnen per hectare per jaar.
2.
Bij de kennisgeving van overgang worden door partijen in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:
a.
de door de minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummers;
b.
het aantal varkenseenheden of pluimvee-eenheden waarop de kennisgeving betrekking heeft;
c.
het gedeelte van het productierecht, dat in het desbetreffende kalenderjaar op het bedrijf van de vervreemder niet wordt benut voor het houden van dieren.
a.
een civielrechtelijke titel die het exclusieve gebruiksgenot verschaft van de installatie waarin de mestbehandeling of mestvergisting plaatsvindt;
b.
de aard en de capaciteit van de installatie waarin de mestbehandeling of mestvergisting plaatsvindt;
c.
de wijze en het moment waarop de dierlijke meststoffen worden vergist of behandeld en de techniek van de bij de mestbehandeling of mestvergisting gebruikte systemen;
d.
een volledige beschrijving van het mestbehandelingproces of mestvergistingsproces;
e.
de hoeveelheid en de aard van de dierlijke meststoffen die zullen worden behandeld;
f.
een beschrijving van de eindproducten die bij de mestbehandeling of mestvergisting ontstaan en het moment waarop de eindproducten worden afgezet;
g.
gegevens of bescheiden op grond waarvan is verzekerd dat de producten, bedoeld in onderdeel f, worden afgezet buiten de markt voor dierlijke mest, en
h.
een afschrift van de omgevingsvergunning voor de behandelingsinstallatie of vergistingsinstallatie, die mede betrekking heeft op de bijbehorende voorzieningen.
1.
Alvorens de minister een kennisgeving van overgang in behandeling neemt, doet hij van deze kennisgeving schriftelijk mededeling aan iedere hypotheekhouder die het bedrijf van de vervreemder van het productierecht bij de minister voor de toepassing van deze paragraaf ter registratie heeft aangemeld, indien overeenkomstig
artikel 106, eerste lid, registratie door de minister daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De minister neemt de kennisgeving van overgang niet in behandeling gedurende 30 dagen na dagtekening van deze mededeling.
2.
De termijn van 30 dagen wordt verlengd tot negentig dagen na dagtekening van de mededeling, indien een hypotheekhouder binnen de termijn van 30 dagen een verzoek bij de minister indient.
3.
De termijn van negentig dagen wordt eenmalig met negentig dagen verlengd, indien de hypotheekhouder die het in het tweede lid bedoelde verzoek heeft gedaan een verzoek daartoe bij de minister indient onder gelijktijdige overlegging van:
a.
een rechterlijke uitspraak waaruit blijkt dat degene op wiens bedrijf het verzoek betrekking heeft de desbetreffende overgang geen doorgang kan laten vinden; of
b.
een schriftelijke verklaring van een notaris, waarin deze stelt dat hij van de hypotheekhouder op grond van
artikel 268, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de opdracht heeft ontvangen om het desbetreffende registergoed, of in voorkomend geval de desbetreffende registergoederen in het openbaar te verkopen.
4.
Na afloop van de overeenkomstig het derde lid verlengde termijn wordt de kennisgeving van de overgang onherroepelijk door de minister in behandeling genomen.
5.
In afwijking van het eerste lid, onderscheidenlijk het tweede tot en met het vierde lid, wordt de kennisgeving van overgang door de minister in behandeling genomen voordat de termijn van 30 dagen, onderscheidenlijk de verlengde termijn is verstreken, zodra hij van elke hypotheekhouder die het bedrijf heeft laten registreren, onderscheidenlijk elke hypotheekhouder die om verlenging van de desbetreffende termijn heeft verzocht, een verklaring heeft ontvangen waaruit blijkt dat tegen in behandeling neming geen bezwaar bestaat.
2.
Bij de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:
a.
het adres waar de hypotheekhouder is gevestigd;
b.
het door de minister ter identificatie verstrekte relatienummer van het bedrijf waarop het verzoek betrekking heeft; en
c.
het correspondentieadres van het in onderdeel b bedoelde bedrijf.
3.
De in het eerste lid bedoelde aanmelding wordt voor akkoord medeondertekend door degene op wiens bedrijf de registratie betrekking heeft.
1.
Indien de aanmelding, bedoeld in
artikel 106, eerste lid, niet voor akkoord is medeondertekend door degene op wiens bedrijf de aanmelding betrekking heeft, wordt het bedrijf slechts geregistreerd, indien de hypotheekhouder bij het verzoek tevens een uittreksel van het in
artikel 260, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde openbare register overlegt, waaruit blijkt op welke registergoederen behorend tot het bedrijf een hypotheekrecht is gevestigd.
2.
De minister doet van de registratie, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk mededeling aan degene op wiens bedrijf de registratie betrekking heeft. Indien deze binnen 30 dagen na dagtekening van deze mededeling aan de minister verklaart dat de geregistreerde gegevens niet juist zijn, gelden in plaats van
artikel 105 de volgende leden.
3.
De minister neemt een kennisgeving van overgang, gedaan door degene op wiens bedrijf de registratie betrekking heeft, niet in behandeling zolang de hypotheekhouder de registratie niet laat doorhalen, doch hoogstens gedurende negentig dagen na dagtekening van de schriftelijke mededeling, bedoeld in het tweede lid.
4.
De termijn, bedoeld in het derde lid, wordt eenmalig met negentig dagen verlengd indien de hypotheekhouder daartoe binnen de eerstgenoemde termijn een verzoek doet aan de minister, onder gelijktijdige overlegging van een rechterlijke uitspraak of een verklaring van een notaris als bedoeld in
artikel 105, derde lid.
5.
De registratie wordt doorgehaald na afloop van de in het derde, dan wel in voorkomend geval in het vierde lid bedoelde termijn.
6.
Ter zake van een bedrijf, waarvan overeenkomstig het vijfde lid de registratie is doorgehaald, wordt door de minister geen nieuw verzoek tot registratie van dezelfde hypotheekhouder in behandeling genomen, tenzij deze voor akkoord is medeondertekend door degene op wiens bedrijf de registratie betrekking heeft. Dit voor akkoord medeondertekende verzoek tot registratie geldt tevens als intrekking van het niet-medeondertekende verzoek tot registratie, indien deze registratie nog niet is doorgehaald.
1.
Op verzoek van de hypotheekhouder wordt de registratie van het bedrijf voor de toepassing van deze paragraaf door de minister doorgehaald.
2.
Indien het recht van hypotheek op grond waarvan de registratie van het bedrijf plaatsvond is tenietgegaan, wordt de registratie van het bedrijf voor de toepassing van deze paragraaf door de minister doorgehaald.
3.
De hypotheekhouder doet van het tenietgaan van het recht van hypotheek binnen 30 dagen mededeling aan de minister.
4.
Indien de in het tweede lid bedoelde mededeling niet binnen 30 dagen na het tenietgaan van het recht van hypotheek door de minister is ontvangen, kan de minister ten aanzien van de hypotheekhouder besluiten hem of haar voor de duur van ten hoogste twee jaar van de toepassing van deze paragraaf uit te sluiten.
Artikel 109
Aan de hypotheekhouder die een bedrijf voor de toepassing van deze paragraaf heeft laten registreren, kunnen ter zake van het bedrijf waarop de registratie betrekking heeft door de minister de volgende gegevens worden verstrekt:
a.
gegevens over het geregistreerde productierecht;
b.
gegevens over het aantal varkenseenheden, onderscheidenlijk pluimvee-eenheden waarop de kennisgeving betrekking heeft;
2.
Bij de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:
a.
het door de minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummer; en
b.
indien een gedeelte van het productierecht komt te vervallen, het aantal varkenseenheden, onderscheidenlijk pluimvee-eenheden dat komt te vervallen.
1.
Een kennisgeving van overgang, bedoeld in
artikel 104, eerste lid, wordt eerst geregistreerd nadat de verwerver een bedrag van € 100 aan de minister heeft voldaan.
2.
Een aanmelding ter registratie, bedoeld in
artikel 105, eerste lid, wordt voor de toepassing van
paragraaf 2 eerst in behandeling genomen nadat een bedrag van € 35 aan de minister is voldaan.
4.
Het bedrag, bedoeld in het tweede lid, geldt per verzoek per bedrijf.
a.
de mestbehandeling of mestvergisting geschiedt in een installatie die overeenkomstig artikel 23, eerste lid, of 24, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009 geregistreerd respectievelijk erkend is;
c.
de mestbehandeling of mestvergisting van de dierlijke meststoffen geschiedt in een installatie op een naar het oordeel van de minister adequate wijze;
d.
de installatie waarin de dierlijke meststoffen worden behandeld of vergist, heeft naar het oordeel van de minister voldoende capaciteit om de met de overgang of verplaatsing gemoeide hoeveelheid dierlijke meststoffen te behandelen, onderscheidenlijk te vergisten;
e.
de hoeveelheid in een kalenderjaar op het bedrijf geproduceerde dierlijke meststoffen, in verband met de overgang of verplaatsing, wordt uiterlijk in het daarop volgende kalenderjaar in de installatie behandeld of vergist en uiterlijk in het daarop volgende kalenderjaar worden de eindproducten die bij de mestbehandeling of de mestvergisting ontstaan, afgezet;
f.
de geproduceerde hoeveelheid dierlijke mestststoffen, in verband met de overgang of verplaatsing, wordt behandeld door middel van mestbehandeling of mestvergisting in een mestbehandelingsinstallatie of mestvergistingsinstallatie die behoort tot het bedrijf waarnaar het productierecht, of gedeelte daarvan, zal overgaan, of waarbinnen de varkens-, kippen- of kalkoenhouderij zal worden verplaatst;
g.
de eindproducten die bij de mestbehandeling of mestvergisting ontstaan, worden niet binnen de markt voor dierlijke mest afgezet;
h.
indien de mestbehandeling of de vergisting van de dierlijke meststoffen niet op een adequate wijze kan geschieden als gevolg van een storing van de installatie, doet de landbouwer hiervan binnen drie dagen melding aan de minister, en
i.
wijzigingen in de ingevolge
artikel 104 verstrekte gegevens worden uiterlijk 30 dagen na de datum van de wijziging, onder vermelding van het door de minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummer, gemeld aan de minister.
2.
Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in het eerste lid, wordt van het op dat bedrijf rustende varkensrecht onderscheidenlijk pluimveerecht dat deel buiten beschouwing gelaten dat volgens
artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet is overgegaan van een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen buiten dat concentratiegebied naar een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen het concentratiegebied.
2.
De minister kan een ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken indien een houder van een ontheffing niet langer voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in deze paragraaf.
1.
Het aantal varkenseenheden waarvoor ontheffing kan worden verleend bedraagt 121.622.
2.
Het aantal pluimvee-eenheden waarvoor ontheffing kan worden verleend bedraagt 1.200.000.
1.
Een aanvraag voor ontheffing kan worden ingediend in de periode van 5 januari 2015, 9:00 uur, tot 30 januari 2015, 17:00 uur.
2.
Een aanvraag kan worden ingediend voor:
a.
ontheffing waarbij de varkens of het pluimvee waarop de uitbreiding betrekking heeft worden gehouden in een integraal duurzame stal, of
b.
ontheffing waarbij de varkens of het pluimvee waarop de uitbreiding betrekking heeft niet in een integraal duurzame stal worden gehouden.
3.
Per bedrijf waarop een productierecht rust, kan maximaal één aanvraag voor een ontheffing voor varkenseenheden en maximaal één aanvraag voor een ontheffing voor pluimvee-eenheden worden ingediend.
4.
Een aanvraag die niet compleet is moet uiterlijk op 13 februari 2015 compleet zijn.
1.
Een aanvraag voor ontheffing wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.
2.
Indien een aanvraag als bedoeld in
artikel 114, tweede lid, onderdeel a, wordt ingediend en de aanvrager met een stalcertificaat als bedoeld in
artikel 117, tweede lid, onderdeel c, wil aantonen dat de varkens of het pluimvee waarop de uitbreiding betrekking heeft in een integraal duurzame stal worden gehouden, gaat de aanvraag vergezeld van een kopie van dat stalcertificaat.
1.
De minister verdeelt het aantal beschikbare varkenseenheden in de volgorde van rangschikking, waarbij de aanvragen, bedoeld in
artikel 114, tweede lid, onderdeel a, hoger worden gerangschikt dan de aanvragen, bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel b.
2.
Indien er meer aanvragen voor varkenseenheden worden ingediend dan het aantal, genoemd in
artikel 113, eerste lid, verdeelt de minister het aantal beschikbare varkenseenheden door middel van loting tussen de aanvragen die op grond van de rangschikking voor verdeling in aanmerking komen.
3.
De minister verdeelt het aantal beschikbare pluimvee-eenheden in de volgorde van rangschikking, waarbij de aanvragen, bedoeld in
artikel 114, tweede lid, onderdeel a, hoger worden gerangschikt dan de aanvragen, bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel b.
4.
Indien er meer aanvragen voor pluimvee-eenheden worden ingediend dan het aantal, genoemd in
artikel 113, tweede lid, verdeelt de minister het aantal beschikbare pluimvee-eenheden door middel van loting tussen de aanvragen die op grond van de rangschikking voor verdeling in aanmerking komen.
1.
De aanvrager die een aanvraag als bedoeld in
artikel 114, tweede lid, onderdeel a, heeft ingediend, houdt de varkens of het pluimvee waarop de uitbreiding betrekking heeft in een integraal duurzame stal.
2.
De aanvrager kan aantonen dat hij beschikt over een integraal duurzame stal indien hij beschikt over:
c.
een stal ontwerp certificaat of een definitief stalcertificaat Maatlat Duurzame Veehouderij afgegeven door de Stichting Milieukeur.
1.
De minister verleent ontheffing voor 50% van de uitbreiding met een maximum van 2.500 varkenseenheden of 20.000 pluimvee-eenheden per ontheffing.
2.
Een landbouwer verwerft de overige varkenseenheden of pluimvee-eenheden die vereist zijn voor de uitbreiding uiterlijk op 31 december 2015.
3.
Een landbouwer heeft de uitbreiding niet voor 28 september 2011 gerealiseerd en realiseert de uitbreiding uiterlijk 31 december 2015.
Artikel 120
Indien het gehele bedrijf ongewijzigd wordt voortgezet door een andere landbouwer gaan de rechten en voorschriften verbonden aan de ontheffing op hem over indien partijen zulks ter zake van de registratie van de overgang van het op dat bedrijf rustende productierecht aan de minister hebben gemeld. De ontheffing is in andere gevallen niet overdraagbaar.
Artikel 120a
De ontheffing wordt verleend tot en met 31 december 2017.
1.
Op ontheffingen die op grond van
artikel 112 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zijn verleend voor de datum waarop deze regeling in werking treedt, blijft paragraaf 5 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, zoals deze luidde op de dag voor inwerkingtreding van deze regeling van toepassing.
2.
De landbouwer aan wie ontheffing op grond van
artikel 112 van de Uitvoeringsregeling Meststoffen wet is verleend voor de datum waarop deze regeling in werking treedt, voldoet tevens aan de voorwaarden van paragraaf 5 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet indien hij 100% van de hoeveelheid dierlijke meststoffen van zijn bedrijfsoverschot overeenkomstig
artikel 33a, derde lid, onderdeel a of b, van de Meststoffenwet laat verwerken.
3.
In afwijking van
artikel 119 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van deze regeling, vervallen de ontheffingen, bedoeld in het eerste lid, op 1 januari 2018.
1.
Het controleprogramma, bedoeld in artikel 5, zesde lid, van richtlijn 91/676/EEG beoordeelt de doeltreffendheid van het opgestelde actieprogramma, bedoeld in artikel 5 van richtlijn 91/676/EEG, door:
a.
op landbouwbedrijven de nitraat-, stikstof- en fosfaatconcentratie in het grondwater en slootwater te meten, en
b.
de invloed van het landbouwmanagement op de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater, waaronder het slootwater, te monitoren.
2.
Bij de beoordeling van het actieprogramma worden de nitraatconcentratie van grondwater op diepten van 5 tot 15 meter onder het grondoppervlak en de nitraat-, stikstof- en fosforconcentratie en de mate van eutrofiëring van oppervlaktewater, anders dan slootwater, meegewogen.
a.
de veenregio, de kleiregio, de zandregio en de lössregio, waarvan de indeling gebaseerd is op de meest in die regio voorkomende grondsoort;
b.
de bedrijfstypen melkveehouderij, akkerbouw en overige bedrijven.
1.
De nitraat-, stikstof- en fosfaatconcentratie in het grondwater wordt gemeten door op landbouwbedrijven monsters te nemen van:
a.
de bovenste meter van het grondwater, indien het grondwater zich op minder dan 5 meter onder het maaiveld bevindt;
b.
het bodemvocht dat zich in de onverzadigde zone onder de wortelzone tussen 1,5 en 3 meter onder het maaiveld bevindt, indien het grondwater zich dieper dan 5 meter onder het maaiveld bevindt; of
c.
het overtollige drainagewater dat uitspoelt uit de wortelzone, indien het drainagewater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater via drainagebuizen of greppels.
2.
De resultaten van de metingen kunnen worden gecorrigeerd voor de invloed van omgevingsfactoren, zoals neerslagoverschot en veranderingen van de grondwaterstand, en veranderingen in de steekproef, zoals verandering in het aantal bedrijven, bedrijfstypen en grondsoort.
Artikel 121d
De resultaten van het controleprogramma worden opgenomen in het verslag, bedoeld in artikel 10 van richtlijn 91/676/EEG, dat de Europese Commissie vierjaarlijks ontvangt.
1.
De in
artikel 26, eerste lid, van het besluit en de in de
artikelen 25, eerste, tweede, derde, vierde en zevende lid,
25a, derde lid,
32, eerste lid,
35a, derde, vierde en vijfde lid,
37, eerste, tweede en vierde lid,
41,
42,
45, eerste, tweede en achtste lid,
48,
48a,
50, eerste, tweede, derde en vijfde lid,
52,
103b, tweede lid,
104, eerste lid,
artikel 105, eerste lid,
artikel 110, eerste lid,
artikel 114,
artikel 115 en
artikel 119, tweede lid, bedoelde meldingen, verklaringen, verstrekking van gegevens, kennisgevingen, aanmeldingen ter registratie en aanvragen tot ontheffing geschieden door indiening bij de minister van het ingevulde en ondertekende daartoe bestemde formulier, dat door de minister wordt verstrekt.
2.
Indien de in het eerste lid bedoelde handelingen op elektronische wijze geschieden, wordt gebruik gemaakt van het door de minister daartoe ter beschikking gestelde elektronische portaal.
3.
De in
artikel 33b, vijfde lid, van de wet bedoelde elektronische verstrekking van gegevens, de in de
artikelen 55, vierde lid,
56,
81, eerste lid, en
92b, vierde en vijfde lid, bedoelde elektronische verzending van gegevens, de in de
artikelen 48, vijfde lid,
52,
57a en
58 bedoelde elektronische mededelingen en verstrekkingen van gegevens, de in de artikelen
28a, onderdeel e, en
35f, tweede lid, bedoelde elektronische aanmelding en de in de
artikelen 64 en
69a, bedoelde elektronische indiening van gegevens geschieden met gebruikmaking van het door de minister daartoe ter beschikking gestelde elektronische portaal.
4.
De elektronische verzending wordt door de vervoerder ondertekend door middel van een persoonlijke gebruikerscode, die overeenkomstig
artikel 123 door de minister op naam van de desbetreffende vervoerder is geregistreerd.
1.
De aanvraag tot registratie van een persoonlijke gebruikerscode als bedoeld in
artikel 122, derde lid, geschiedt bij de minister.
2.
De minister zendt de aanvrager een bevestiging van de registratie.
1.
Degene die ingevolge deze regeling gegevens in de administratie moet opnemen of uit de administratie moet verstrekken, doet dit volledig en naar waarheid.
2.
Het opnemen in of verstrekken uit de administratie van de in het eerste lid bedoelde gegevens geschiedt, voor zover niet uitdrukkelijk anders is bepaald, onverwijld nadat de gegevens bekend zijn bij degene die ze ingevolge deze regeling moet opnemen in of verstrekken uit de administratie.
3.
De in het eerste lid bedoelde gegevens worden niet gewijzigd in de administratie en worden bewaard als onderdeel van de administratie, bedoeld in de
artikelen 32,
39 of
44 van het besluit.
Artikel 125
Met een laboratorium als bedoeld in de
artikelen 17, tweede lid,
18, tweede lid,
19, tweede lid,
20, tweede lid,
21, derde lid,
22, tweede lid,
27, eerste lid,
32, tweede lid,
81, derde lid,
92a, vijfde lid,
99, derde lid, en
103a, eerste lid wordt gelijk gesteld een vergelijkbare instelling, gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, dan wel in een andere staat die partij is bij een daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, die een verklaring verstrekt op basis van onderzoekingen die voldoen aan een kwaliteitsborgingniveau dat tenminste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale onderzoekingen wordt nagestreefd.
2.
Op het bedrijf, of deel van het bedrijf, bedoeld in het eerste lid, wordt ten hoogste 170 kilogram stikstof in de vorm van dierlijke meststoffen op of in de bodem gebracht.
Artikel 129
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de
Meststoffenwet zijn belast de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische Zaken.
Artikel 130
De hoogte van de bestuurlijke boete die overeenkomstig
artikel 51 van de Meststoffenwet kan worden opgelegd, wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat in
bijlage M voor de desbetreffende overtreding is vermeld.
Artikel 131
[Wijzigt de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990.]
Artikel 132
De volgende regelingen worden ingetrokken:
a. de
Vrijstellingsregeling mestbe- en verwerking Meststoffenwet ;
b. de
Vaststellingsregeling aanvraagformulieren Besluit erkenning tussenpersonen, mestverwerkers en exporteurs Meststoffenwet ;
c. de
Regeling uitvoering heffingen en verrekening Meststoffenwet ;
d. de
Regeling landbouwgrond en natuurterrein Meststoffenwet ;
e. de
Regeling vrijstelling van de heffingen Meststoffenwet voor kleine bedrijven, tuinbouwbedrijven en tuincentra ;
f. de
Vrijstellingsregeling gestarte en uitgebreide bedrijven Meststoffenwet ;
g. de
Vaststellingsregeling formulier grondgebruikersverklaring ;
h. de
Vaststellingsregeling formulier vrijstelling gestarte en uitgebreide bedrijven ;
i. de
Beleidsregels bestuurlijke boeten Bureau Heffingen 1999 ;
j. de
Beleidsregels Algemene wet bestuursrecht Bureau Heffingen ;
k. de Vrijstellingsregeling gebruik dierlijke meststoffen 2005; en
l. de
regeling van de Minister van Landbouw en Visserij van 17 december 1986, nr. J9110, houdende aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren Meststoffenwet (Stcrt. 246).
Artikel 135
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006, met uitzondering van
artikel 134, dat in werking treedt met ingang van 1 december 2005.
Artikel 136
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
Den Haag, 4 november 2005