Besluit van 2 april 1991, houdende financiële sancties tegen Irak
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 18 februari 1991, nr. WJB 91/265, gedaan mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken;
Overwegende dat Nederland dient te voldoen aan internationale sanctie-afspraken met betrekking tot Irak en met name aan de Resoluties 660 en 661 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;
Gelet op de artikelen 2 en 3 van de Sanctiewet 1977 ( Stb. 1980, 93);
De Raad van State gehoord (advies van 21 maart 1991, no. W02.91.0106);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën, gedaan mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken, van 28 maart 1991, nr. WJB 91/485;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
Het is een ieder verboden, zonder door of namens Onze Ministers van Buitenlandse Zaken en van Financiën verleende ontheffing, hetzij langs directe, hetzij langs indirecte weg, enige beheers- of beschikkingshandeling te verrichten met betrekking tot gelden of activa die bij in Nederland gevestigde banken of andere financiële instellingen worden aangehouden en die direct of indirect, geheel of in overwegende mate, toebehoren aan de Republiek Irak, aldaar woonachtige of verblijvende personen, aldaar gevestigde openbare lichamen, aldaar gevestigde rechtspersonen, en filialen of bijkantoren aldaar van rechtspersonen die elders zijn gevestigd.
1.
Het is een ieder verboden om, direct of indirect, betalingen te verrichten, op welke wijze dan ook, naar de Republiek Irak voor handelingen die zijn verboden bij het In- en Uitvoerbesluit Irak 1991 ( Stb. 1991, 123) of de Sanctiebeschikking handelsverkeer luchtvaart en scheepvaart Irak en Koeweit 1990 ( Stcrt. 154) en de Sanctiebeschikking dienstenverkeer Irak - Koeweit 1990 ( Stcrt. 1991, 11).
2.
Het verbod, vervat in het eerste lid, is niet van toepassing op betalingen terzake van handelingen waarvoor door of namens Onze terzake bevoegde Ministers een vrijstelling of ontheffing is verleend.
3.
Op het tijdstip waarop de in het eerste lid genoemde sanctiebeschikkingen zijn vervangen door een sanctiebesluit op grond van de
artikelen 2 en 3 van de Sanctiewet 1977 dat in dezelfde onderwerpen voorziet, geldt de in het eerste lid gedane verwijzing naar de onderscheidene sanctiebesluiten.
1.
Het is een ieder verboden, zonder door of namens Onze Ministers van Buitenlandse Zaken en van Financiën verleende ontheffing, direct of indirect kapitaal of andere financiële middelen ter beschikking te stellen aan de Republiek Irak, aan aldaar woonachtige of verblijvende personen, aldaar gevestigde openbare lichamen, aldaar gevestigde rechtspersonen, en filialen of bijkantoren aldaar van rechtspersonen die elders zijn gevestigd.
2.
Onder het ter beschikking stellen van andere financiële middelen wordt mede verstaan het stellen of verlengen van garanties, onder welke naam dan ook.
Artikel 4
Het is een ieder verboden, zonder door of namens Onze Ministers van Buitenlandse Zaken en van Financiën verleende ontheffing, op welke wijze dan ook, medewerking te verlenen aan handelingen die ingevolge de
artikelen 1 tot en met
3 verboden zijn.
Artikel 5
Ontheffingen en vrijstellingen die door of namens Onze Ministers van Buitenlandse Zaken en van Financiën zijn verleend van bepalingen van de Sanctiebeschikking betalingsverkeer en financiële dienstenverkeer Irak 1990 ( Stcrt. 1990, 150) en de Sanctiebeschikking betalingsverkeer en financiële dienstenverkeer Irak en Koeweit 1990 - III ( Stcrt. 1990, 154) worden beschouwd als ontheffingen en vrijstellingen van de overeenkomstige bepalingen van dit besluit.
Artikel 6
Dit besluit treedt in werking met ingang van 6 juni 1991.
Artikel 7
Dit besluit kan worden aangehaald als "Sanctiebesluit financiële dienstenverkeer en betalingsverkeer Irak".
's-Gravenhage, 2 april 1991
De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,
De Minister van Financiën,
Uitgegeven de vijfde april 1991
De Minister van Justitie,